Use quotation marks to search for an "exact phrase". Append an asterisk (*) to a search term to find variations of it (transp*, 32019R*). Use a question mark (?) instead of a single character in your search term to find variations of it (ca?e finds case, cane, care).
Judgment of the Court (Second Chamber) of 30 September 2004. # Serge Briheche v Ministre de l'Intérieur, Ministre de l'Éducation nationale and Ministre de la Justice. # Reference for a preliminary ruling: Tribunal administratif de Paris - France. # Social policy - Equal treatment of men and women - Article 141(4) EC - Directive 76/207/EEC - Conditions of access to public-sector employment - Provisions reserving to widows who have not remarried the benefit of the exemption from the age limit for obtaining access to that employment. # Case C-319/03.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 september 2004. Serge Briheche tegen Ministre de l'Intérieur, Ministre de l'Éducation nationale en Ministre de la Justice. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal administratif de Paris - Frankrijk. Sociale politiek - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Artikel 141, lid 4, EG - Richtlijn 76/207/EEG - Voorwaarden voor toegang tot openbare ambten - Bepalingen krachtens welke enkel tegenover niet-hertrouwde weduwen geen beroep kan worden gedaan op leeftijdsgrenzen voor de toegang tot dergelijke ambten. Zaak C-319/03.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 30 september 2004. Serge Briheche tegen Ministre de l'Intérieur, Ministre de l'Éducation nationale en Ministre de la Justice. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal administratif de Paris - Frankrijk. Sociale politiek - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Artikel 141, lid 4, EG - Richtlijn 76/207/EEG - Voorwaarden voor toegang tot openbare ambten - Bepalingen krachtens welke enkel tegenover niet-hertrouwde weduwen geen beroep kan worden gedaan op leeftijdsgrenzen voor de toegang tot dergelijke ambten. Zaak C-319/03.
Jurisprudentie 2004 I-08807
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:574
Date of document:
30/09/2004
Date lodged:
24/07/2003
Author:
Hof van Justitie
Country or organisation from which the request originates:
Frankrijk
Form:
Arrest
Authentic language:
Frans
Type of procedure:
Verzoek om prejudiciële beslissing
Applicant:
Voorlopige gegevens
Defendant:
Voorlopige gegevens
Observations:
Frankrijk, Europese Commissie
Judge-Rapporteur:
Macken
Advocate General:
Poiares Maduro
National court:
*A9* Tribunal administratif de Paris, décision du 03/07/2003 (0204512/5 0204571/5 0205683/5)
Treaty:
Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
Mok, M.R.: Nederlandse jurisprudentie ; Uitspraken in burgerlijke en strafzaken 2005 nº 356
Pérez del Río, Teresa: Sentencia del TJCE, Sala Segunda de 30 de septiembre de 2004, asunto 319/03 Briheche, sobre las medidas de acción positiva y su compatibilidad con el Derecho comunitario, Revista de derecho social 2005 nº 32 p.159-170
Clergerie, Jean-Louis: Discriminations positives et égalité de traitement, Recueil Le Dalloz 2005 Jur. p.347-349
Mayr, Klaus: Bevorzugung von Witwen gegenüber Witwern bei der Einstellung im öffentlichen Dienst, European Law Reporter 2004 p.433-434
(verzoek van het Tribunal administratif de Paris om een prejudiciële beslissing)
„Sociale politiek – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen – Artikel 141, lid 4, EG – Richtlijn 76/207/EEG – Voorwaarden voor toegang tot openbare ambten – Bepalingen volgens welke alleen jegens niet-hertrouwde weduwen geen beroep kan worden gedaan op leeftijdsgrenzen voor toegang
tot dergelijke ambten”
Samenvatting van het arrest
Sociale politiek – Mannelijke en vrouwelijke werknemers – Toegang tot arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden – Gelijke behandeling
– Uitzonderingen – Maatregelen ter bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen – Maatregel volgens welke alleen
jegens niet‑hertrouwde weduwen geen beroep kan worden gedaan op leeftijdsgrenzen voor toegang tot openbare ambten – Ontoelaatbaarheid
(Art. 141, lid 4, EG; richtlijn 76/207 van de Raad, art. 2, lid 4, en 3, lid 1)
De artikelen 3, lid 1, en 2, lid 4, van richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling
van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien
van de arbeidsvoorwaarden, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke
leeftijdsgrenzen voor de toelating tot voor de aanwerving van ambtenaren georganiseerde externe vergelijkende onderzoeken
niet kunnen worden tegengeworpen aan niet-hertrouwde weduwen die verplicht zijn om te werken, maar wel aan niet-hertrouwde
weduwnaren die zich in dezelfde situatie bevinden.
In de eerste plaats is deze regeling immers in strijd met artikel 3, lid 1, van richtlijn 76/207 omdat zij leidt tot een discriminatie
op grond van geslacht. In de tweede plaats kan zij niet worden toegestaan uit hoofde van artikel 2, lid 4, van deze richtlijn,
dat uitsluitend maatregelen toestaat die, hoewel schijnbaar discriminerend, in werkelijkheid de in de realiteit van het maatschappelijk
leven bestaande feitelijke ongelijkheden beogen op te heffen of te verminderen. Een dergelijke maatregel, volgens welke vrouwelijke
kandidaten in sectoren van de openbare dienst bij voorrang moeten worden bevorderd, is derhalve niet verenigbaar met het gemeenschapsrecht
wanneer hij kandidaten uit bepaalde categorieën vrouwen automatisch en onvoorwaardelijk voorrang verleent, met uitsluiting
van mannen die zich in dezelfde situatie bevinden.
(cf. punten 20, 22‑23, 27, 32 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 30 september 2004(1)
In zaak C-319/03,betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,ingediend door het Tribunal administratif de Paris (Frankrijk) bij beslissing van 3 juli 2003, ingekomen op 24 juli 2003, in de procedure
Serge BrihecheMinistre de l'Intérieur, Ministre de l'Éducation nationale enMinistre de la Justice,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,
samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, C. Gulmann, R. Schintgen, F. Macken (rapporteur) en N. Colneric,
rechters,
advocaat-generaal: M. Poiares Maduro, griffier: R. Grass,
gezien de stukken,gelet op de opmerkingen van:
–
S. Briheche,
–
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en C. Bergeot-Nunes als gemachtigden,
–
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M.‑J. Jonczy en N. Yerrell als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 juni 2004,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976
betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang
tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 39, blz. 40;
hierna: „richtlijn”).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen S. Briheche en de Ministre de l’Intérieur, de Ministre de l’Éducation
nationale en de Ministre de la Justice, ter zake van de weigering van deze laatsten om hem toe te laten tot diverse vergelijkende
onderzoeken die waren georganiseerd voor de aanwerving van administratieve medewerkers of secretarissen, op grond dat hij
niet voldeed aan de leeftijdsvoorwaarde die de Franse regelgeving stelt voor inschrijving voor deze vergelijkende onderzoeken.
Rechtskader
De communautaire regelgeving
3
Artikel 141, lid 4, EG bepaalt:
„Het beginsel van gelijke behandeling belet niet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven
in de praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening
van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan
te voorkomen of te compenseren.”
4
Artikel 2, leden 1 en 4, van de richtlijn luidt:
„1. Het beginsel van gelijke behandeling in de zin van de hierna volgende bepalingen houdt in dat iedere vorm van discriminatie
is uitgesloten op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of
de gezinssituatie.
[…]
4. Deze richtlijn vormt geen belemmering voor maatregelen die beogen te bevorderen dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen,
in het bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen welke de kansen van de vrouwen op de in artikel 1, lid 1, bedoelde
gebieden nadelig beïnvloeden.”
5
Artikel 3, lid 1, van de richtlijn luidt:
„De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond
van geslacht voor wat betreft de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de selectiecriteria, tot beroepen of functies, ongeacht
de sector of de bedrijfstak, en tot alle niveaus van de beroepshiërarchie.”
De nationale regelgeving
6
Overeenkomstig artikel 5, eerste alinea, van décret n° 90‑713 relatif aux dispositions statutaires communes applicables aux
corps d’adjoints administratifs des administrations de l’État (decreet nr. 90‑713 houdende algemene statutaire bepalingen
voor de groep van administratieve medewerkers in overheidsdienst) van 1 augustus 1990 (JORF van 11 augustus 1990, blz. 9795),
is de leeftijdsgrens voor de aanwerving van ambtenaren van genoemde groep door middel van externe vergelijkende onderzoeken
vastgesteld op 45 jaar.
7
Artikel 1 van décret n° 75‑765 relatif à la limite d’âge applicable au recrutement par concours des fonctionnaires des corps
classés en catégorie B, C et D (decreet nr. 75‑765 betreffende de leeftijdsgrens voor de aanwerving door middel van vergelijkende
onderzoeken van ambtenaren van de groepen uit de categorieën B, C, en D) van 14 augustus 1975 (JORF van 19 augustus 1975,
blz. 8444), stelt de leeftijdsgrens om tot een vergelijkend onderzoek te worden toegelaten eveneens vast op 45 jaar, tenzij
specifieke bepalingen een hogere leeftijdsgrens vaststellen.
8
Volgens artikel 8, eerste alinea, van loi n° 75‑3 portant diverses améliorations et simplifications en matière de pensions
ou allocations des conjoints survivants, des mères de famille et des personnes âgées (wet nr. 75‑3 houdende diverse verbeteringen
en vereenvoudigingen ter zake van pensioenen of uitkeringen van nagelaten echtgenoten, moeders en bejaarden) van 3 januari
1975 (JORF van 4 januari 1975, blz. 198) kunnen „[d]e leeftijdsgrenzen voor de toegang tot openbare ambten […] niet worden
tegengeworpen aan vrouwen die verplicht zijn om na het overlijden van hun echtgenoot te werken”.
9
Deze uitzondering is gewijzigd bij loi n° 79‑569 portant suppression des limites d’âge d’accès aux emplois publics pour certaines
catégories de femmes (wet nr. 79‑569 houdende afschaffing van de leeftijdsgrenzen voor de toegang tot openbare ambten voor
bepaalde categorieën vrouwen) van 7 juli 1979 (JORF van 8 juli 1979), en uitgebreid tot moeders met drie of meer kinderen,
niet-hertrouwde weduwen, gescheiden en niet-hertrouwde vrouwen, van tafel en bed gescheiden vrouwen en ongehuwde vrouwen met
minstens één kind ten laste, die verplicht zijn om te werken.
10
Artikel 34 van loi n° 2001‑397 relative à l’égalité professionnelle entre les femmes et les hommes (wet nr. 2001‑397 betreffende
de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het beroepsleven) van 9 mei 2001 (JORF van 10 mei 2001, blz. 7320), voegt
aan deze lijst van de in het voorgaande punt genoemde categorieën van personen, ongehuwde mannen toe met minstens één kind
ten laste, die verplicht zijn te werken.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
11
Briheche, een 48-jarige niet-hertrouwde weduwnaar met één kind ten laste, heeft zich aangemeld voor verschillende door de
Franse overheid georganiseerde vergelijkende onderzoeken, waaronder een in 2002 door het Ministère de l’Intérieur georganiseerd
vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van administratieve medewerkers bij de centrale overheid.
12
Bij beschikking van 28 januari 2002 werd hem de toegang tot dit laatste vergelijkend onderzoek geweigerd op grond dat hij
niet voldeed aan de leeftijdsvoorwaarde die artikel 5, eerste alinea, van decreet nr. 90‑713 stelt voor de inschrijving voor
een dergelijk vergelijkend onderzoek.
13
Tegen deze weigering hem toe te laten tekende hij bezwaar aan, waarbij hij opmerkte dat als gevolg van de inwerkingtreding
van wet nr. 2001-397 de leeftijdsgrens van 45 jaar hem niet meer kon worden tegengeworpen.
14
Dit bezwaar is afgewezen bij beschikking van de Ministre de l’Intérieur van 8 maart 2002, waarin deze in de eerste plaats
de bewoordingen van zijn beschikking van 28 januari 2002 herhaalde en in de tweede plaats aangaf dat de afschaffing van de
leeftijdsgrens voor de toegang tot openbare ambten behalve voor bepaalde categorieën vrouwen alleen gold voor ongehuwde mannen
met minstens één kind ten laste, die verplicht zijn te werken.
15
Op 28 maart 2002 heeft Briheche het Tribunal administratif de Paris verzocht om nietigverklaring van de beschikkingen van
28 januari en 8 maart 2002 waarbij hem toelating tot genoemd vergelijkend onderzoek werd geweigerd. Hij stelt dat artikel 8,
eerste alinea, van wet nr. 75‑3, zoals gewijzigd bij wet nr. 2001‑397, in zoverre het bepaalt dat alleen aan „niet-hertrouwde
weduwen” geen leeftijdsgrenzen voor de toegang tot openbare ambten kunnen worden tegengeworpen, niet in overeenstemming is
met de doeleinden van de richtlijn. Hoewel deze laatste geen belemmering vormt voor maatregelen tot opheffing van feitelijke
ongelijkheden die de kansen van vrouwen op werk nadelig beïnvloeden, verplicht zij de lidstaten immers de bepalingen die waren
vastgesteld met het oog op een bescherming die niet langer gegrond is, te herzien.
16
In deze omstandigheden heeft het Tribunal administratif de Paris besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof
de volgende prejudiciële vraag te stellen:
„[S]taan de bepalingen van richtlijn 76/207/EEG van 9 februari 1976 eraan in de weg dat Frankrijk de bepalingen inzake niet-hertrouwde
weduwen, neergelegd in artikel 8 van wet nr. 75-3 van 3 januari 1975, gewijzigd bij wet nr. 79-569 van 7 juli 1979 en vervolgens
bij wet nr. 2001-397 van 9 mei 2001, handhaaft?”
De prejudiciële vraag
17
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 3, lid 1, en 2, lid 4, van de richtlijn aldus
moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke leeftijdsgrenzen
voor de toegang tot openbare ambten niet kunnen worden tegengeworpen aan niet-hertrouwde weduwen die verplicht zijn om te
werken, maar wel aan niet-hertrouwde weduwnaren die zich in dezelfde situatie bevinden.
18
Volgens vaste rechtspraak heeft het in de richtlijn neergelegde beginsel van gelijke behandeling een algemene strekking en
geldt de richtlijn ook voor arbeidsverhoudingen in de openbare dienst (zie onder meer arresten van 11 januari 2000, Kreil,
C-285/98, Jurispr. blz. I-69, punt 18, en 19 maart 2002, Lommers, C‑476/99, Jurispr. blz. I-2891, punt 25).
19
Dit beginsel houdt, in de bewoordingen van artikel 3, lid 1, van de richtlijn, in „dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten
op grond van geslacht voor wat betreft de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de selectiecriteria, tot beroepen of functies,
ongeacht de sector of de bedrijfstak, en tot alle niveaus van de beroepshiërarchie”.
20
Een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die met betrekking tot de toelating tot voor de aanwerving van ambtenaren
georganiseerde externe vergelijkende onderzoeken bepaalt dat de leeftijdsgrens niet kan worden tegengeworpen aan niet-hertrouwde
weduwen die verplicht zijn om te werken, leidt tot een met artikel 3, lid 1, van de richtlijn strijdige discriminatie op grond
van geslacht ten aanzien van niet-hertrouwde weduwnaren die zich in dezelfde situatie bevinden.
21
In deze omstandigheden dient te worden onderzocht of een dergelijke regeling niettemin toelaatbaar kan zijn op grond van artikel
2, lid 4, van de richtlijn, volgens hetwelk deze richtlijn „geen belemmering [vormt] voor maatregelen die beogen te bevorderen
dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen, in het bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen welke de kansen
van de vrouwen op de in artikel 1, lid 1, bedoelde gebieden nadelig beïnvloeden”.
22
Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, heeft deze laatste bepaling een nauwkeurig bepaald en beperkt doel, te weten het toestaan
van maatregelen die, hoewel schijnbaar discriminerend, in werkelijkheid de in de realiteit van het maatschappelijk leven bestaande
feitelijke ongelijkheden beogen op te heffen of te verminderen (arrest van 11 november 1997, Marschall, C-409/95, Jurispr.
blz. I‑6363, punt 26).
23
Een maatregel volgens welke vrouwelijke kandidaten in sectoren van de openbare dienst bij voorrang moeten worden bevorderd,
is verenigbaar met het gemeenschapsrecht wanneer hij vrouwelijke kandidaten met een gelijke kwalificatie als hun mannelijke
medekandidaten niet automatisch en onvoorwaardelijk voorrang verleent, en wanneer de sollicitaties worden onderworpen aan
een objectieve beoordeling, die rekening houdt met de bijzondere persoonlijke situatie van alle kandidaten (zie in die zin
arrest van 28 maart 2000, Badeck e.a., C-158/97, Jurispr. blz. I‑1875, punt 23).
24
Deze voorwaarden zijn ingegeven door het feit dat bij de vaststelling van de draagwijdte van een afwijking van een individueel
recht, zoals de in de richtlijn neergelegde gelijke behandeling van mannen en vrouwen, steeds het evenredigheidsbeginsel moet
worden geëerbiedigd, op grond waarvan afwijkingen niet verder mogen gaan dan passend en noodzakelijk is ter verwezenlijking
van het nagestreefde doel en zo veel mogelijk een evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen het beginsel van gelijke
behandeling en de eisen van het aldus beoogde doel (arrest Lommers, reeds aangehaald, punt 39).
25
Artikel 2, lid 4, van de richtlijn staat derhalve nationale maatregelen toe op het gebied van de toegang tot het arbeidsproces
die in het bijzonder vrouwen bevoordelen met het doel, hun beter in staat te stellen op de arbeidsmarkt met anderen te concurreren
en op voet van gelijkheid met mannen een loopbaan op te bouwen. Deze bepaling beoogt een materiële en niet een formele gelijkheid
tot stand te brengen, door feitelijke ongelijkheden in het maatschappelijk leven te verminderen en zodoende overeenkomstig
artikel 141, lid 4, EG nadelen in de beroepsloopbaan van de betrokken personen te voorkomen of te compenseren (zie in die
zin arresten van 17 oktober 1995, Kalanke, C-450/93, Jurispr. blz. I‑3051, punt 19, en 6 juli 2000, Abrahamson en Anderson,
C-407/98, Jurispr. blz. I-5539, punt 48).
26
In haar opmerkingen verklaart de Franse regering dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling is vastgesteld
om de vastgestelde feitelijke ongelijkheden tussen mannen en vrouwen te beperken, welke onder meer worden veroorzaakt doordat
vrouwen, vooral wanneer er in het gezin kinderen zijn, het grootste deel van de huishoudelijke werkzaamheden op zich nemen,
en om de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces te vergemakkelijken.
27
Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, geeft een dergelijke regeling een absolute en onvoorwaardelijke voorrang aan de
sollicitaties van bepaalde categorieën vrouwen, waaronder niet-hertrouwde weduwen die verplicht zijn om te werken, doordat
aan deze laatsten geen leeftijdsgrenzen voor de toegang tot openbare ambten kunnen worden tegengeworpen, maar wel aan niet-hertrouwde
weduwnaren die zich in dezelfde situatie bevinden.
28
Daaruit volgt dat een dergelijke regeling, krachtens welke een leeftijdsgrens voor de toegang tot openbare ambten niet kan
worden tegengeworpen aan bepaalde categorieën vrouwen, maar wel aan mannen die zich in dezelfde situatie bevinden als deze
laatsten, niet toelaatbaar is uit hoofde van artikel 2, lid 4, van de richtlijn.
29
In deze omstandigheden moet worden nagegaan of een regeling als die in het hoofdgeding niettemin toelaatbaar is op grond van
artikel 141, lid 4, EG.
30
Deze laatste bepaling geeft de lidstaten de bevoegdheid maatregelen te handhaven of aan te nemen waarbij specifieke voordelen
worden ingesteld om onder meer nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren, teneinde volledige gelijkheid
van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren.
31
Ongeacht de vraag of positieve maatregelen die niet toelaatbaar zijn uit hoofde van artikel 2, lid 4, van de richtlijn, eventueel
toelaatbaar zouden kunnen zijn op grond van artikel 141, lid 4, EG, volstaat de vaststelling dat deze laatste bepaling de
lidstaten niet toestaat om voorwaarden voor de toegang tot openbare ambten vast te stellen als die in de hoofdzaak, die hoe
dan ook onevenredig zijn ten opzichte van het nagestreefde doel (zie in die zin arrest Abrahamsson en Anderson, reeds aangehaald,
punt 55).
32
Uit het voorgaande volgt dat op de prejudiciële vraag moet worden geantwoord dat de artikelen 3, lid 1, en 2, lid 4, van richtlijn
76/207 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens
welke leeftijdsgrenzen voor de toegang tot openbare ambten niet kunnen worden tegengeworpen aan niet-hertrouwde weduwen die
verplicht zijn om te werken, maar wel aan niet-hertrouwde weduwnaren die zich in dezelfde situatie bevinden.
Kosten
33
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale
rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van opmerkingen bij het Hof gemaakte
kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 3, lid 1, en 2, lid 4, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging
van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding
en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen
een nationale regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke leeftijdsgrenzen voor de toegang tot openbare ambten niet
kunnen worden tegengeworpen aan niet-hertrouwde weduwen die verplicht zijn om te werken, maar wel aan niet-hertrouwde weduwnaren
die zich in dezelfde situatie bevinden. ondertekeningen