Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002TJ0320

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 18 februari 2004.
    Monika Esch-Leonhardt, Tillmann Frommhold en Emmanuel Larue tegen Europese Centrale Bank.
    Ambtenaren - Personeelsdossier - Brief betreffende verspreiding van vakbondsmededelingen via elektronische post - Weigering om die uit persoonsdossier van verzoekers te verwijderen.
    Zaak T-320/02.

    Jurisprudentie – Ambtenarenrecht 2004 I-A-00019; II-00079

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2004:45





    ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

    van 18 februari 2004

    Zaak T‑320/02

    Monika Esch-Leonhardt e.a.

    tegen

    Europese Centrale Bank

    „Ambtenaren – Personeelsdossier – Brief betreffende verspreiding van vakbondsmededelingen via elektronische post – Weigering om die uit persoonsdossier van verzoekers te verwijderen”

    Volledige Duitse tekst II - 0000

    Betreft:         Beroep tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit om een brief betreffende het gebruik van het interne e‑mailsysteem voor de verspreiding van vakbondsmededelingen door verzoekers op te nemen in hun persoonsdossier, en anderzijds, tot schadevergoeding.

    Beslissing:         Het beroep wordt verworpen. Elk der partijen zal haar eigen kosten dragen, daaronder begrepen die van het kort geding in zaak T‑320/02 R.

    Samenvatting

    1.     Ambtenaren – Beroep – Geschillen tussen Europese Centrale Bank en haar personeelsleden – Bezwarend besluit – Begrip – Opneming in personeelsdossier van personeelsleden van brieven betreffende verspreiding van vakbondsmededelingen per elektronische post – Ontvankelijkheid

    (Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2, en 91, lid 1; verordening nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, sub a, b, en c, 5 en 10; arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, art. 42)

    2.     Ambtenaren – Personeelsleden van Europese Centrale Bank – Beroep – Vordering tot schadevergoeding die rechtstreeks verband houdt met beroep tot nietigverklaring – Ontvankelijkheid niettegenstaande ontbreken van precontentieuze procedure overeenkomstig arbeidsvoorwaarden

    (Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, art. 41 en 42)

    3.     Ambtenaren – Personeelsleden van Europese Centrale Bank – Personeelsdossier – Opneming in personeelsdossier van brieven betreffende verspreiding van vakbondsmededelingen per elektronische post – Schending van vakbondsvrijheid en bescherming van persoonsgegevens – Geen schending

    (Verordening nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, sub c, en 10, leden 1 en 2, sub d)

    1.     Wat de rechtsmiddelen van personeelsleden van de Europese Centrale Bank betreft, volgens artikel 42 van de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank is de gemeenschapsrechter, na uitputting van de interne rechtsmiddelen, bevoegd om uitspraak te doen in elk geschil tussen de ECB en haar personeelsleden en is deze bevoegdheid in beginsel beperkt tot een toetsing van de wettigheid „van de maatregel of het besluit”. Artikel 8.2.1 van de voor het personeel geldende regels preciseert dat de door die personeelsleden ingestelde beroepen met name betrekking moeten hebben op „het eindbesluit dat na afloop van de klachtprocedure is genomen”.

    Bij gebreke van een expliciete definitie van de in deze regeling gebezigde begrippen „besluit” en „maatregel”, moeten deze worden uitgelegd naar het model van het bezwarend besluit in de zin van de artikelen 90, lid 2, en 91, lid 1, van het Ambtenarenstatuut.

    Als bezwarende besluiten die vatbaar zijn voor een beroep tot nietigverklaring zijn enkel te beschouwen maatregelen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen welke de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen raken doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen.

    Wanneer de Europese Centrale Bank brieven betreffende de verspreiding van vakbondsmededelingen via elektronische post toevoegt aan de persoonsdossiers van haar personeelsleden verwerkt zij persoonsgegevens door deze te bewaren in een bestand van persoonsgegevens in de zin van artikel 2, sub a, b, en c, van verordening nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Hierdoor spreekt zij zich noodzakelijkerwijs uit over de rechtmatigheid van die verwerking krachtens, enerzijds, artikel 5 van die verordening, met name in die zin dat de personeelsleden deze als noodzakelijk voor de uitvoering van hun dienstcontracten met de bank moeten aanvaarden, en anderzijds, krachtens artikel 10 van die verordening, in die zin dat het verbod om het vakbondslidmaatschap bekend te maken niet voor de betrokkenen geldt.

    De opneming van die brieven in de persoonsdossiers kan als zodanig dus inbreuk maken op de rechten van de verzoekers om voldoende beschermd te worden tegen de onrechtmatige verwerking van hun persoonsgegevens en vormt dus een voor beroep vatbaar besluit in de zin van voormeld artikel 42.

    (cf. punten 36, 37, 39 en 40)

    Referentie: Hof 14 februari 1989, Bossi/Commissie, 346/87, Jurispr. blz. 303, punt 23; Gerecht 6 juni 1996, Baiwir/Commissie, T‑391/94, JurAmbt. blz. I‑A‑269 en II‑787, punt 34; Gerecht 28 september 1999, Hautem/EIB, T‑140/97, JurAmbt. blz. I‑A‑171 en II‑897, punt 77

    2.     In het stelsel van de in de artikelen 90 en 91 van het Ambtenarenstatuut voorziene rechtswegen is een verzoek om schadevergoeding dat voor het eerst bij het Gerecht wordt ingediend ontvankelijk, ofschoon de voorafgaande administratieve klacht slechts de nietigverklaring van het beweerdelijk schadebrengende besluit beoogde, aangezien een verzoek om nietigverklaring een verzoek om vergoeding van de geleden schade kan impliceren. De arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank bevatten in de artikelen 41 en 42 soortgelijke bepalingen als het Statuut ter zake van de precontentieuze procedure bevat. Derhalve moeten vorderingen tot vergoeding van morele schade die door de gedraging van de Bank zou zijn ontstaan ontvankelijk worden verklaard, ofschoon de verzoekers deze niet in de precontentieuze procedure hebben ingediend, wanneer zij nauw verband houden met een vordering tot nietigverklaring.

    (cf. punt 47)

    Referentie: Gerecht 13 juli 1995, Saby/Commissie, T‑44/93, JurAmbt. blz. I‑A‑175 en II‑541, punt 28

    3.     De Europese Centrale Bank kan zich op goede gronden op het standpunt stellen dat de opneming van brieven betreffende verspreiding van vakbondsmededelingen via elektronische post in de persoonsdossiers van personeelsleden die daaraan hebben meegewerkt, in de zin van artikel 5, sub c, van verordening nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens „noodzakelijk” is voor de uitvoering van hun aanwervingovereenkomsten. Voorzover die brieven een waarschuwing aan de betrokkenen inhouden, betreffen zij immers hun administratieve statuut en kunnen van belang worden voor een eventueel rapport over hun gedrag in de dienst in de zin van artikel 1.3.3 van de voor het personeel geldende regels, zodat zij in de persoonsdossiers bewaard moeten blijven.

    Een ingekorte versie van die brieven, die elke verwijzing naar de betrekkingen tussen de belanghebbenden en een vakbond verhult, voldoet niet aan de vereisten van een doelmatig beheer van persoonsdossiers. Het feit dat de betrokken personeelsleden, in hun hoedanigheid van aanhanger van een vakbond, de regeling betreffende het gebruik van het interne stelsel van elektronische post van de Europese Centrale bank hebben overtreden om doelstellingen van de vakbond te bereiken, en niet voor lucratieve doeleinden of voor doeleinden die niets van doen hebben met de dienst, kan de beoordeling van hun gedrag in de dienst beïnvloeden.

    Overigens kan deze opneming als zodanig niet worden aangemerkt als een inbreuk op de vrijheid van vakvereniging en is deze evenmin is strijd met artikel 10, lid 1, van voormelde verordening, aangezien zij betrekking heeft op duidelijk door de betrokkenen zelf openbaar gemaakte gegevens in de zin van artikel 10, lid 2, sub d, van die verordening.

    (cf. punten 57‑61 en 71)

    Top