EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001CJ0005

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 december 2002.
Koninkrijk België tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EGKS-Verdrag - Door lidstaten verleende steun - Nietigverklaring van beschikking 2001/198/EGKS van de Commissie van 15 november 2000 betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van het staalbedrijf Cockerill Sambre SA.
Zaak C-5/01.

Jurisprudentie 2002 I-11991

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:754

62001J0005

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 december 2002. - Koninkrijk België tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - EGKS-Verdrag - Door lidstaten verleende steun - Nietigverklaring van beschikking 2001/198/EGKS van de Commissie van 15 november 2000 betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van het staalbedrijf Cockerill Sambre SA. - Zaak C-5/01.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-11991


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. EGKS - Steun aan ijzer- en staalindustrie - Begrip - Financiering uit openbare middelen van loonsupplement ter compensatie van inkomstendaling ten gevolge van verkorting van arbeidsduur - Daaronder begrepen

(Art. 4, sub c, KS)

2. EGKS - Steun aan ijzer- en staalindustrie - Termijn in artikel 6, lid 5, van zesde staalsteuncode bepaald voor vaststelling van beschikking van Commissie inzake verenigbaarheid van steun - Termijn niet voorgeschreven op straffe van onbevoegdheid

(Algemene beschikking nr. 2496/96, art. 6, lid 5)

3. Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Omvang - EGKS-beschikking

(Art. 4, sub c, KS en 15 KS)

4. EGKS - Steun aan ijzer- en staalindustrie - Goedkeuring door Commissie - Goedkeuring bij individuele beschikking - Voorwaarde - Voorafgaand verzoek van betrokken lidstaat

(Art. 95 KS)

Samenvatting


$$1. De uitdrukking hulp" in artikel 4, sub c, KS houdt noodzakelijkerwijze voordelen in die rechtstreeks of indirect met staatsmiddelen worden bekostigd of die een extra last voor de staat of voor daartoe aangewezen of ingestelde instanties meebrengen. Dit is het geval met een uit openbare middelen gefinancierd loonsupplement ter compensatie van een verkorting van de wekelijkse arbeidsduur voor de werknemers van een onderneming, op grond van deze hoedanigheid en ter vergoeding van de voor deze onderneming gepresteerde werkuren. Een dergelijk supplement vormt immers, ongeacht of het al dan niet uit wettelijke verplichtingen of collectieve arbeidsovereenkomsten voortvloeit, een extra salarisbestanddeel en maakt dus deel uit van de loonkosten die de onderneming normaliter draagt. Het sociale karakter van de overheidstegemoetkoming volstaat niet om ze niet als steunmaatregelen te kunnen aanmerken, aangezien voor de vraag of sprake is van staatssteun, niet de oorzaken of doeleinden van de maatregelen beslissend zijn, maar wel de gevolgen ervan.

( cf. punten 33, 36-37, 39, 45-46 )

2. Gelet op artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode, mag een lidstaat een steunmaatregel slechts ten uitvoer leggen op grond van een uitdrukkelijke beschikking in die zin van de Commissie. Indien een dergelijke beschikking achterwege blijft, houdt het verstrijken van de termijn van drie maanden waarover de Commissie beschikt om haar standpunt te bepalen, voor de lidstaat dus geen stilzwijgende toelating in om de voorgenomen steunmaatregel ten uitvoer te leggen. Zou deze termijn van drie maanden aldus worden uitgelegd dat het verstrijken ervan onbevoegdheid meebrengt, dan zou het achterwege blijven van een beschikking van de Commissie binnen deze termijn betekenen dat de betrokken lidstaat, enerzijds, de steunmaatregel niet ten uitvoer mag leggen, en, anderzijds, van de Commissie geen goedkeuringsbeschikking kan verkrijgen binnen het kader van de door deze laatste geopende procedure, hetgeen de goede werking van de regels inzake staatssteun zou beletten. Het verstrijken van de termijn brengt dus geen onbevoegdheid mee om een beschikking vast te stellen. De Commissie moet weliswaar een voorwaarde die zij zichzelf heeft opgelegd, in haar relaties met de lidstaten naleven, maar de niet-naleving van een dergelijke voorwaarde kan slechts onrechtmatig zijn indien daardoor een procedurele waarborg die de lidstaten genieten, wordt uitgehold. Aangezien die termijn van drie maanden is vastgesteld ter bescherming van de rechtszekerheid en garandeert dat de Commissie snel een beschikking vaststelt, leidt de niet-naleving ervan niet tot onbevoegdheid van de Commissie. Onbevoegdheid zou er alleen maar toe leiden dat de Commissie eerst later, na afloop van een nieuwe procedure, kan beslissen, zonder dat dit voor de betrokken lidstaat een bijkomende garantie oplevert. Dit doet echter niet af aan de mogelijkheid een beroep tot schadevergoeding in te stellen indien de te late vaststelling van de beschikking van de Commissie aan een van de betrokken partijen schade heeft berokkend.

( cf. punten 57-64 )

3. De door artikel 15 KS vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en moet de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 15 KS voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen. Met name moet de Commissie geen standpunt innemen over een gegeven dat kennelijk niet ter zake doet, noch, wat de toepassing van artikel 4, sub c, KS op de litigieuze maatregelen betreft, de beschikking motiveren op het vlak van de gevolgen van deze maatregelen en hun economische invloed op de gemeenschappelijke markt en de vrije mededinging. Om onder voornoemd artikel te vallen, moet een steunmaatregel immers niet noodzakelijkerwijs het handelsverkeer tussen de lidstaten of de mededinging beïnvloeden.

( cf. punten 68, 71, 75 )

4. Het stelsel van goedkeuring, bij wijze van uitzondering, van steun die noodzakelijk is voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal, houdt - wat individuele beschikkingen van de Commissie betreft - logischerwijze in dat de betrokken lidstaat de Commissie verzoekt de procedure van artikel 95 KS in te leiden, en dat de Commissie dan onderzoekt of de steun noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.

( cf. punten 82, 85 )

Partijen


In zaak C-5/01,

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door A. Snoecx als gemachtigde, bijgestaan door L. Levi, G. Vandersanden en J.-M. de Backer, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2001/198/EGKS van de Commissie van 15 november 2000 betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van het staalbedrijf Cockerill Sambre SA (PB 2001, L 71, blz. 23),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, C. W. A. Timmermans, D. A. O. Edward (rapporteur), P. Jann en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 2 mei 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 september 2002,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 8 januari 2001, heeft het Koninkrijk België krachtens artikel 33, eerste alinea, KS verzocht om nietigverklaring van beschikking 2001/198/EGKS van de Commissie van 15 november 2000 betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van het staalbedrijf Cockerill Sambre SA (PB 2001, L 71, blz. 23; hierna: bestreden beschikking").

Toepasselijke bepalingen

Het EGKS-Verdrag

2 Artikel 4 KS bepaalt:

Als zijnde onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal worden afgeschaft en zijn verboden binnen de Gemeenschap overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag:

[...]

c) door de staten verleende subsidies of hulp, of door deze opgelegde bijzondere lasten, in welke vorm ook;

[...]"

3 Artikel 15, eerste alinea, KS luidt:

De beschikkingen, aanbevelingen en adviezen van de Commissie worden met redenen omkleed en vermelden de adviezen, welke zij verplicht heeft ingewonnen."

4 Artikel 95, eerste alinea, KS bepaalt:

In de gevallen, niet in dit Verdrag voorzien, waarin een beschikking of aanbeveling van de Commissie noodzakelijk blijkt tot het verwerkelijken, in de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, van een der doelstellingen van de Gemeenschap zoals deze zijn omschreven in de artikelen 2, 3 en 4, kan zij een dergelijke beschikking geven of aanbeveling doen met instemming van de Raad, bij eenstemmigheid bepaald en na raadpleging van het Raadgevend Comité."

Beschikking nr. 2496/96/EGKS

5 Beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie (PB L 338, blz. 42; hierna: zesde staalsteuncode"), die is vastgesteld op grond van artikel 95 KS en geldt van 1 januari 1997 tot en met 22 juli 2002, bepaalt de voorwaarden waaronder steun aan de ijzer- en staalindustrie die door lidstaten, door regionale of door lokale autoriteiten of met staatsmiddelen wordt gefinancierd, als verenigbaar met de goede werking van de gemeenschappelijke markt kan worden aangemerkt.

6 Artikel 1 van de zesde staalsteuncode, met het opschrift Beginselen", luidt:

1. Al dan niet specifieke steun aan de ijzer- en staalindustrie die door lidstaten, door regionale of door lokale autoriteiten of met staatsmiddelen, in ongeacht welke vorm wordt gefinancierd, kan slechts als communautaire steun en derhalve als verenigbaar met de goede werking van de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt, indien deze aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5 voldoet.

2. Onder het begrip 'steun' vallen ook steunelementen die zijn begrepen in de overdracht van staatsmiddelen door lidstaten, door regionale of door lokale autoriteiten of door andere lichamen ten gunste van ijzer- en staalondernemingen, in de vorm van deelnemingen, kapitaalinbreng of soortgelijke financieringsmaatregelen (zoals in aandelen converteerbare obligaties of leningen tegen andere dan marktvoorwaarden waarvan de rente op de aflossing ten minste gedeeltelijk van de resultaten van de onderneming afhangt, met inbegrip van kredietgaranties en de overdracht van onroerend goed) die volgens de normale investeringspraktijk in een markteconomie niet als een echte inbreng van risicodragend kapitaal kunnen worden aangemerkt.

3. De onder deze beschikking begrepen steun mag slechts worden toegekend, nadat de procedures van artikel 6 zijn gevolgd en wordt na 22 juli 2002 niet meer uitbetaald."

7 Krachtens artikel 6 van de zesde staalsteuncode, met het opschrift Procedure", moeten alle steunvoornemens en voornemens tot de overdracht van staatsmiddelen ten gunste van ijzer- en staalondernemingen bij de Commissie worden aangemeld, die de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt beoordeelt. Overeenkomstig lid 4 van dezelfde bepaling, mogen de voorgenomen maatregelen slechts ten uitvoer worden gelegd na goedkeuring door de Commissie en dit onder eventueel door haar gestelde voorwaarden.

8 Artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode bepaalt:

Indien de Commissie van oordeel is dat een bepaalde financiële maatregel staatssteun kan vormen in de zin van artikel 1, of betwijfelt of een bepaalde steunmaatregel verenigbaar is met de bepalingen van deze beschikking, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis en maant zij de andere belanghebbenden en de overige lidstaten aan hun opmerkingen kenbaar te maken. Indien de Commissie, na ontvangst van deze opmerkingen en na de betrokken lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren, vaststelt dat de maatregel in het betrokken geval steun vormt die met de bepalingen van deze beschikking onverenigbaar is, geeft zij dienaangaande een beschikking uiterlijk drie maanden na ontvangst van de informatie, die nodig is om de voorgenomen maatregel te beoordelen. Artikel 88 van het Verdrag is van toepassing indien een lidstaat aan een dergelijke beschikking geen gevolg geeft."

9 Artikel 6, lid 6, van de zesde staalsteuncode luidt:

Indien de Commissie de procedure van lid 5 niet inleidt of haar standpunt binnen twee maanden na ontvangst van een volledige aanmelding van het voorstel niet kenbaar maakt, mogen de voorgenomen maatregelen tot uitvoering worden gebracht, mits de lidstaat de Commissie eerst van zijn voornemen daartoe in kennis stelt. Indien de Commissie krachtens het bepaalde in lid 3 om de standpunten van de lidstaten verzoekt, bedraagt de bovengenoemde periode drie maanden."

De feiten

De sociale situatie in de onderneming Cockerill Sambre

10 Cockerill Sambre SA, alsmede de vennootschappen Carlam SA, Cockerill Sambre Finances Services SA en Recherche et Développement du Groupe Cockerill Sambre SC (hierna, tezamen: Cockerill Sambre"), vormen een geïntegreerde staalonderneming, gevestigd in België, in het Waalse Gewest. Tot begin 1999 was Cockerill Sambre een overheidsonderneming, waarvan het kapitaal grotendeels in handen was van het Waalse Gewest. In 1999 werd zij geprivatiseerd en aan de Franse staalgroep Usinor verkocht.

11 Ingevolge de moeilijke situatie waarin de Waalse staalindustrie - in het bijzonder in 1996 - verkeerde, stelde Cockerill Sambre een herstructureringsplan op, dat met name in een inkrimping van het personeelsbestand met ongeveer 2000 werknemers voorzag.

12 Tijdens de sociale onderhandelingen in 1997/1998, eisten de werknemers van Cockerill Sambre wier salaris op basis van loonschalen wordt vastgesteld (hierna: volgens loonschalen bezoldigde werknemers"), tegen de gestelde achtergrond, een verkorting van de wekelijkse arbeidsduur van 37 tot 34 uren, opdat het aantal werknemers zou kunnen toenemen of op zijn minst gelijk zou blijven. Cockerill Sambre verwierp deze eis, omdat die maatregel te duur was.

13 Na een prikstaking van de volgens loonschalen bezoldigde werknemers, leidden de onderhandelingen dan toch tot de ondertekening, op 17 april 1998, van een CAO tussen Cockerill Sambre en de vakbonden van de betrokken werknemers, waarin de arbeidsduurverkorting was opgenomen (hierna: CAO").

14 De CAO voorziet met name in:

- de verkorting per 1 januari 1999 van de wekelijkse arbeidsduur van 37 tot 34 uren;

- het behoud, ondanks deze verkorting van de wekelijkse arbeidsduur, van het totale aantal werkuren dat gezamenlijk door alle volgens loonschalen bezoldigde werknemers samen wordt gepresteerd, wat 150 nieuwe banen oplevert;

- het behoud, op het peil dat was bereikt ten tijde van de sluiting van de CAO, van de totale loonsom van de volgens loonschalen bezoldigde werknemers van Cockerill Sambre;

- de invoering van een stelsel ter compensatie van de inkomstendaling die de volgens loonschalen bezoldigde werknemers ondervinden ingevolge de vermindering van hun salaris naar rato van de verkorting van hun arbeidsduur.

15 In dit verband preciseert de CAO, enerzijds, dat de partijen gezamenlijk alle mogelijke steun zullen aanvragen ter financiering van de overeengekomen arbeidsduurverkorting bij Cockerill Sambre en, anderzijds, dat deze verkorting structureel afhankelijk is van de verkrijging van overheidssteun, zodat, indien deze uitblijft, de partijen tezamen de situatie, alsmede de mogelijkheid tot uitvoering van de CAO, opnieuw zullen bezien.

De litigieuze maatregelen

16 De maatregelen van het Koninkrijk België waar de Commissie tegen opkomt (hierna: litigieuze maatregelen"), zijn bedoeld ter compensatie van de loonsverlaging die de volgens loonschalen bezoldigde werknemers wegens de verkorting van hun arbeidsduur ondervinden.

17 Om de gevolgen van deze loonsverlaging op te heffen, werd meer in het bijzonder besloten tot eind 2005 aan de volgens loonschalen bezoldigde werknemers een overbruggingssupplement" uit te keren, zodat hun loon overeenstemde met hetgeen zij in 1998 voor 37 arbeidsuren per werkweek ontvingen.

18 Het overbruggingssupplement werd grotendeels door de Belgische overheid betaald, en werd voor het resterende gedeelte door de volgens loonschalen bezoldigde werknemers zelf gefinancierd, doordat zij afzagen van de loonsverhoging waarop zij in 1997 en 1998 recht zouden hebben gehad.

19 De overheidssteun bedraagt 13,71 miljoen euro en bestaat uit twee elementen:

- een vermindering van de socialezekerheidsbijdragen van de werkgevers in de periode van 1999 tot en met 2005, voor een totaal bedrag van 10,36 miljoen euro, waarmee de Belgische federale regering heeft ingestemd;

- een subsidie van de Waalse gewestregering van 3,35 miljoen euro, gedurende dezelfde periode van 7 jaar, ten gunste van de vereniging Fonds social des employés au barème de Cockerill Sambre" (Sociaal Fonds voor de volgens loonschalen bezoldigde werknemers van Cockerill Sambre").

20 De bedragen die Cockerill Sambre ingevolge de vermindering van de sociale bijdragen uitspaart, alsmede de bedragen die aan het in het vorige punt bedoelde Fonds worden betaald, worden in de vorm van overbruggingssupplementen aan de volgens loonschalen bezoldigde werknemers van deze onderneming uitbetaald.

Aan de vaststelling van de bestreden beschikking voorafgaande procedure

21 Bij brief van 23 november 1998 verzocht de Commissie de Belgische autoriteiten om inlichtingen, naar aanleiding van berichten in de pers op 20 november 1998 volgens welke het Koninkrijk België zou hebben besloten aan Cockerill Sambre gedurende zeven jaar steun te verlenen, in het kader van een collectieve arbeidsduurverkorting.

22 Bij brief van 11 december 1998 lieten de Belgische autoriteiten weten dat zij inderdaad de litigieuze maatregelen hadden genomen, maar dat het volgens hen niet om staatssteun ging, zodat zij de betrokken maatregelen niet bij de Commissie hadden aangemeld overeenkomstig artikel 6 van de zesde staalsteuncode.

23 Na een briefwisseling en een vergadering met de Belgische autoriteiten in 1999, besloot de Commissie de procedure van artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode in te leiden. Dit besluit werd bij brief van 25 januari 2000 aan het Koninkrijk België meegedeeld, en werd gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 25 maart 2000 (PB C 88, blz. 8). De belanghebbenden werden uitgenodigd binnen een termijn van één maand vanaf de datum van deze publicatie hun opmerkingen bij de Commissie in te dienen.

24 In antwoord op dit besluit, lieten de Belgische autoriteiten de Commissie bij nota van 5 april 2000 weten dat zij op het vóór de opening van de procedure geformuleerde standpunt bleven, dat de litigieuze maatregelen geen staatssteun vormen.

25 In het kader van de procedure ontving de Commissie in april 2000 opmerkingen van een belanghebbende partij en van een lidstaat. Zij deelde deze mee aan de Belgische regering, met de uitnodiging er opmerkingen over te maken, hetgeen geschiedde bij brief van 9 juni 2000.

26 Aan het slot van deze procedure stelde de Commissie de bestreden beschikking vast.

De bestreden beschikking

27 De bestreden beschikking werd op 5 december 2000 onder het nummer C (2000) 3563 aan het Koninkrijk België betekend.

28 Artikel 1 van deze beschikking bepaalt:

De staatssteun van België ten gunste van de staalonderneming Cockerill Sambre SA, ten bedrage van 553,3 miljoen BEF (13,7 miljoen euro), vormt steun in de zin van artikel 1 van de staalsteuncode en is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt."

29 Artikel 2 van de bestreden beschikking legt het Koninkrijk België de verplichting op onverwijld alle nodige maatregelen te nemen om de reeds onwettig ter beschikking gestelde steun, vermeerderd met rente, van de onderneming Cockerill Sambre SA terug te vorderen en de betaling van nog niet uitgekeerde bedragen op te schorten.

Tot staving van het beroep tot nietigverklaring aangevoerde middelen, en beoordeling door het Hof

30 Het Koninkrijk België voert vijf middelen aan tot staving van zijn beroep tot nietigverklaring. Ten eerste, schendt de bestreden beschikking artikel 4, sub c, KS alsmede de zesde staalsteuncode, voorzover zij ten onrechte vaststelt dat Cockerill Sambre een economisch voordeel heeft bij de litigieuze maatregelen. Ten tweede, is de bestreden beschikking in strijd met dezelfde bepalingen, voorzover zij, ofschoon de werknemers van Cockerill Sambre de enige echte begunstigden van de litigieuze maatregelen zijn, vaststelt dat de onderneming zelf van deze maatregelen profiteert. Ten derde, is de beschikking onregelmatig wegens onbevoegdheid. Ten vierde, is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd, en ten vijfde - subsidiair - vormt zij een schending van artikel 95, eerste alinea, KS.

Het eerste en het tweede middel

31 Het eerste en het tweede middel, waarmee wordt opgekomen tegen de kwalificatie van de litigieuze maatregelen als staatssteun, moeten tezamen worden onderzocht.

32 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, het begrip steun een algemenere strekking heeft dan het begrip subsidie, daar het niet alleen positieve prestaties omvat zoals de subsidie zelf, maar ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten, die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor - zonder nog subsidies in de strikte zin van het woord te zijn - van gelijke aard zijn en tot identieke gevolgen leiden (arresten van 23 februari 1961, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, 30/59, Jurispr. blz. 3, op blz. 40; 15 maart 1994, Banco Exterior de España, C-387/92, Jurispr. blz. I-877, punt 13; 1 december 1998, Ecotrade, C-200/97, Jurispr. blz. I-7907, punt 34, en 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline en Wietersdorfer & Peggauer Zementwerke, C-143/99, Jurispr. blz. I-8365, punt 38).

33 Bovendien houdt hulp" in de zin van artikel 4, sub c, KS noodzakelijkerwijze voordelen in, die rechtstreeks of onrechtstreeks met staatsmiddelen worden bekostigd of die een extra last voor de staat of voor daartoe aangewezen of ingestelde instanties meebrengen (arresten van 24 januari 1978, Van Tiggele, 82/77, Jurispr. blz. 25, punten 23-25; 17 maart 1993, Sloman Neptun, C-72/91 en C-73/91, Jurispr. blz. I-887, punten 19 en 21; 7 mei 1998, Viscido e.a., C-52/97 tot en met C-54/97, Jurispr. blz. I-2629, punt 13, en arrest Ecotrade, reeds aangehaald, punt 35).

34 In casu staat vast dat het overbruggingssupplement dat aan de volgens loonschalen bezoldigde werknemers van Cockerill Sambre wordt betaald, grotendeels met middelen van de Belgische federale regering en van de Waalse gewestregering wordt gefinancierd.

35 De Belgische regering betoogt echter dat de tussenkomst van deze overheden niet de lasten heeft verlicht die normaliter op het budget van Cockerill Sambre drukken.

36 Dienaangaande zij opgemerkt dat de werknemers van Cockerill Sambre het met vorenbedoelde openbare middelen gefinancierde overbruggingssupplement steeds van deze onderneming zelf of van de vereniging Fonds social des employés au barème de Cockerill Sambre" ontvingen, op grond van hun hoedanigheid van werknemer van deze onderneming en ter vergoeding van de voor de onderneming gepresteerde werkuren.

37 Dit loonsupplement vormt bijgevolg een extra salarisbestanddeel voor de volgens loonschalen bezoldigde werknemers van Cockerill Sambre, en maakt dus deel uit van de loonkosten die deze onderneming normaliter draagt.

38 Wel is het zo dat er op Cockerill Sambre geen enkele wettelijke verplichting rustte om een financiële compensatie toe te kennen voor de door de verkorting van de wekelijkse arbeidsduur veroorzaakte loonsverlaging van haar volgens loonschalen bezoldigde werknemers. Ook de collectieve arbeidsovereenkomst voorzag niet in een dergelijke verplichting.

39 Daartegenover staat echter dat de loonkosten door hun aard op het budget van een onderneming drukken, ongeacht of deze kosten al dan niet uit wettelijke verplichtingen of collectieve arbeidsovereenkomsten voortvloeien.

40 Dat de collectieve arbeidsovereenkomst de overeengekomen arbeidsduurverkorting afhankelijk stelde van vergoedingen uit openbare middelen, en aldus elke toename van de loonkosten van Cockerill Sambre uitsloot, doet niet af aan de kwalificatie van het overbruggingssupplement als loonkost die normaliter door deze onderneming wordt gedragen.

41 Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat het financieren van een premie uit openbare middelen voor bepaalde werknemers in de kolenindustrie, tot een loonsverhoging leidt die de productiekosten van de betrokken ondernemingen op kunstmatige wijze vermindert, zodat een dergelijke premie als bij artikel 4, sub c, KS verboden steun moet worden aangemerkt (arrest De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, reeds aangehaald, blz. 53 en 54).

42 Vastgesteld moet dus worden dat de litigieuze maatregelen tot gevolg hadden dat de lasten die normaliter op het budget van Cockerill Sambre drukken, worden verlicht.

43 Het eerste middel van het Koninkrijk België, dat de betrokken onderneming geen enkel economisch voordeel had bij de financiering uit openbare middelen van de arbeidsduurverkorting voor haar volgens loonschalen bezoldigde werknemers, zodat de litigieuze maatregelen geen staatssteun vormen, moet dus worden afgewezen.

44 Ook het tweede middel, dat deze maatregelen geen staatssteun vormen omdat het in feite de werknemers van Cockerill Sambre zijn die ervan profiteren, moet worden afgewezen.

45 Volgens vaste rechtspraak zijn voor de vraag of sprake is van staatssteun immers niet de oorzaken of doeleinden van de maatregelen beslissend, maar wel de gevolgen ervan (zie, in die zin, arresten van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, Jurispr. blz. 709, punt 13; 26 september 1996, Frankrijk/Commissie, Kimberly Clark", C-241/94, Jurispr. blz. I-4551, punt 20, en 12 oktober 2000, Spanje/Commissie, C-480/98, Jurispr. blz. I-8717, punt 16).

46 Het sociale karakter van de overheidstegemoetkomingen volstaat dus op zich niet om ze niet als steunmaatregelen te kunnen aanmerken (zie arresten Kimberly Clark, reeds aangehaald, punt 21; 17 juni 1999, België/Commissie, C-75/97, Jurispr. blz. I-3671, punt 25, en 5 oktober 1999, Frankrijk/Commissie, C-251/97, Jurispr. blz. I-6639, punt 37).

47 Bijgevolg is het argument van de Belgische regering, dat de litigieuze maatregelen tot doel hebben nieuwe arbeidsplaatsen te creëren en het financiële nadeel voor de werknemers van de arbeidsduurverkorting te verzachten, niet van belang bij de beoordeling van de vraag of deze maatregelen een bij artikel 4, sub c, KS verboden maatregel van staatssteun vormen.

48 Inzake de gevolgen van de litigieuze maatregelen, kan worden volstaan met vast te stellen dat, ofschoon de door de Belgische federale regering en de Waalse gewestregering toegekende openbare middelen zijn betaald aan de volgens loonschalen bezoldigde werknemers van Cockerill Sambre, toch deze onderneming de begunstigde van de maatregelen is, aangezien, zoals in punt 42 van het onderhavige arrest is vastgesteld, die maatregelen een verlaging tot gevolg hebben van de lasten die normaliter op het budget van deze onderneming drukken.

Het derde middel

49 Met zijn derde middel stelt het Koninkrijk België dat de bestreden beschikking onregelmatig is wegens onbevoegdheid.

50 Dienaangaande betoogt het Koninkrijk België dat, aangezien de Belgische autoriteiten op 9 juni 2000 hun standpunt over de opmerkingen van belanghebbende derden hebben meegedeeld en geen enkel verzoek om bijkomende inlichtingen hebben ontvangen, de bestreden beschikking van 15 november 2000 is vastgesteld na afloop van de in artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode gestelde termijn van drie maanden.

51 Vaststaat dat deze termijn was verstreken toen de bestreden beschikking werd vastgesteld. Om te beoordelen of de Commissie ingevolge deze omstandigheid onbevoegd was om deze beschikking vast te stellen, moet dus worden bepaald of het verstrijken van deze termijn de onbevoegdheid van de Commissie meebrengt.

52 De aard van een termijn moet worden beoordeeld in het licht van de algemene context waarin hij is gesteld alsmede van zijn doelstelling (zie, in die zin, arresten van 2 mei 1990, Hopermann, C-357/88, Jurispr. blz. I-1669, punt 12, en 6 juli 2000, Eridania, C-289/97, Jurispr. blz. I-5409, punt 26).

53 Inzake de context waarin de termijn van artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode is gesteld, zij eraan herinnerd dat door de staten verleende subsidies of hulp in welke vorm ook volgens artikel 4, sub c, KS steeds onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en bijgevolg worden afgeschaft en verboden zijn binnen de Gemeenschap.

54 De zesde staalsteuncode, die op grond van artikel 95 KS is vastgesteld, staat niettemin toe dat in limitatief opgesomde gevallen en overeenkomstig de in de steuncode bepaalde procedures, steun aan de staalindustrie wordt verleend. Artikel 6, lid 4, van de steuncode bepaalt inzonderheid dat de voorgenomen maatregelen slechts ten uitvoer worden gelegd na goedkeuring door de Commissie. Lid 6 van deze bepaling wijkt uitdrukkelijk van deze regel af, en bepaalt dat, indien de Commissie de procedure van lid 5 niet inleidt of niet binnen twee maanden na ontvangst van een volledige aanmelding van het voorstel haar standpunt kenbaar maakt, de voorgenomen maatregelen tot uitvoering mogen worden gebracht, mits de lidstaat de Commissie eerst van haar voornemen daartoe in kennis stelt.

55 De gevallen waarin steun voor de staalindustrie mag worden toegekend, vormen dus een uitzondering op de regel dat dergelijke steun verboden is. In die gevallen mag in beginsel slechts steun worden verleend op grond van een uitdrukkelijke beschikking van de Commissie.

56 Iedere afwijking van of uitzondering op een algemene regel moet eng worden uitgelegd (arresten van 12 december 1995, Oude Luttikhuis e.a., C-399/93, Jurispr. blz. I-4515, punt 23, en 18 januari 2001, Commissie/Spanje, C-83/99, Jurispr. blz. I-445, punt 19).

57 Bijgevolg mag een lidstaat, gelet op artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode, een steunmaatregel slechts ten uitvoer leggen op grond van een uitdrukkelijke beschikking in die zin van de Commissie. Indien een dergelijke beschikking achterwege blijft, houdt het verstrijken van de termijn van drie maanden waarover de Commissie beschikt om haar standpunt te bepalen, voor de lidstaat geen stilzwijgende toelating in om de voorgenomen steunmaatregel ten uitvoer te leggen.

58 Zou deze termijn van drie maanden aldus worden uitgelegd, dat het verstrijken ervan de onbevoegdheid meebrengt van de Commissie, die wanneer zij nog geen standpunt heeft bepaald over de verenigbaarheid van de voorgenomen steunmaatregel met het EGKS-Verdrag, dit na het verstrijken van de termijn niet alsnog mag doen, dan zou dit betekenen dat de betrokken lidstaat, enerzijds, de steunmaatregel niet ten uitvoer mag leggen, en, anderzijds, van de Commissie geen goedkeuringsbeschikking kan verkrijgen binnen het kader van de door haar geopende procedure. Zoals de advocaat-generaal in punt 101 van haar conclusie opmerkt, zou een dergelijke situatie de goede werking van de regels inzake staatssteun beletten.

59 In de in het vorige punt beschreven situatie zou de Commissie immers slechts haar goedkeuring kunnen geven na opening van een nieuwe procedure op grond van de zesde staalsteuncode. De Commissie kan zich dan slechts met vertraging uitspreken, zonder dat dit voor de betrokken lidstaat een bijkomende garantie oplevert, wat in strijd is met de doelstelling van artikel 6, lid 5, van deze steuncode.

60 Bijgevolg is de termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode, gelet op de algemene context waarin hij is gesteld en zijn doelstelling, geen termijn waarvan het verstrijken de onbevoegdheid van de Commissie meebrengt.

61 Wel moet de Commissie een voorwaarde die zij zichzelf heeft opgelegd, in haar relaties met de lidstaten naleven (zie, in die zin, arresten van 24 januari 2002, Finland/Commissie, C-170/00, Jurispr. blz. I-1007, punt 34, en 13 juni 2002, Luxemburg/Commissie, C-158/00, Jurispr. blz. I-5373, punt 24).

62 De niet-naleving van een dergelijke voorwaarde kan evenwel slechts onrechtmatig zijn indien daardoor een procedurele waarborg die de lidstaten genieten, wordt uitgehold (reeds aangehaalde arresten Finland/Commissie, punt 34, en Luxemburg/Commissie, punt 24).

63 De termijn van drie maanden als bedoeld in artikel 6, lid 5, van de zesde staalsteuncode is vastgesteld ter bescherming van de rechtszekerheid, en garandeert dat de Commissie snel een beschikking vaststelt.

64 Wanneer de Commissie niet binnen de voorgeschreven termijn haar standpunt bepaalt, leidt dit dus niet tot onbevoegdheid. Zoals in punt 59 van het onderhavige arrest is opgemerkt, zou onbevoegdheid er alleen maar toe leiden dat de Commissie eerst later kan beslissen, zonder dat dit voor de betrokken lidstaat een bijkomende garantie oplevert. Deze vaststelling doet niet af aan de mogelijkheid een beroep tot schadevergoeding in te stellen indien de te late vaststelling van de beschikking van de Commissie aan een van de betrokken partijen schade heeft veroorzaakt.

65 Overigens moet worden vastgesteld dat artikel 6, lid 6, van de zesde staalsteuncode, anders dan lid 5 van dezelfde bepaling, de situatie betreft waarin een lidstaat voorgenomen steun of overdracht van staatsmiddelen bij de Commissie heeft aangemeld, en uitdrukkelijk bepaalt dat deze lidstaat, bij niet-naleving door de Commissie van de gestelde termijn om haar standpunt te bepalen, de voorgenomen maatregelen ten uitvoer mag leggen, mits hij de Commissie eerst van zijn voornemen daartoe in kennis stelt.

66 Gelet op het voorgaande, moet het derde middel worden afgewezen.

Het vierde middel

67 Volgens het Koninkrijk België schendt de bestreden beschikking de in artikel 15, eerste alinea, KS neergelegde motiveringsplicht.

68 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak inzake artikel 253 EG, die eveneens op artikel 15 KS betrekking heeft, de door deze bepaling vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arresten van 29 februari 1996, België/Commissie, C-56/93, Jurispr. blz. I-723, punt 86; 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink's France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 63, en 7 maart 2002, Italië/Commissie, C-310/99, Jurispr. blz. I-2289, punt 48).

69 In casu is in de bestreden beschikking vermeld op welke gronden de litigieuze maatregelen als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun in de zin van het EGKS-Verdrag en de zesde staalsteuncode worden beschouwd. Inzonderheid vermeldt de Commissie in punt 20 van de bestreden beschikking in detail waarom zij, anders dan het Koninkrijk België, meent dat de maatregelen Cockerill Sambre financieel en economisch hebben bevoordeeld.

70 Vooreerst stelt het Koninkrijk België meer in het bijzonder, dat de bestreden beschikking geen antwoord geeft op haar argumentatie inzake het gevaar voor incoherenties in het Europese tewerkstellingsbeleid.

71 Dienaangaande kan worden volstaan met vast te stellen dat de Commissie hierover geen standpunt hoefde in te nemen, nu dit kennelijk niet ter zake doet wat de kwalificatie van de litigieuze maatregelen als staatssteun betreft (zie, in die zin, arrest Commissie/Sytraval en Brink's France, reeds aangehaald, punt 64).

72 Vervolgens stelt het Koninkrijk België dat de bestreden beschikking geen antwoord geeft op haar argumentatie inzake het begrip begunstigde" van de betrokken maatregelen.

73 Dienaangaande zij vastgesteld, dat in punt 23 van de bestreden beschikking is aangegeven waarom de Commissie de litigieuze maatregelen niet beschouwt als steun aan personen, maar als steun aan een onderneming, voorzover daarmee kosten in verband met de arbeidsprestaties van de werknemers van Cockerill Sambre worden gefinancierd.

74 Tenslotte betoogt het Koninkrijk België dat de bestreden beschikking geen uitleg geeft over de gevolgen en de economische weerslag van de litigieuze maatregelen op de gemeenschappelijke markt en ten aanzien van de vrije mededinging.

75 Dienaangaande zij vastgesteld dat een steunmaatregel, om onder artikel 4, sub c, KS te vallen, niet noodzakelijkerwijs het handelsverkeer tussen de lidstaten of de mededinging moet beïnvloeden (arrest van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C-74/00 P en C-75/00 P, Jurispr. blz. I-7869, punt 102), zodat de Commissie geenszins gehouden was om de bestreden beschikking op dit vlak te motiveren.

76 Gelet op het voorgaande, moet het vierde middel worden afgewezen.

Het vijfde middel

77 Het Koninkrijk België stelt subsidiair, voor het geval dat het Hof instemt met de kwalificatie van de litigieuze maatregelen als staatssteun, dat de bestreden beschikking artikel 95, eerste alinea, KS schendt.

78 Dienaangaande betoogt het, dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, doordat zij de Raad niet overeenkomstig artikel 95, eerste alinea, KS heeft verzocht in te stemmen met een eventuele goedkeuring, bij wijze van uitzondering, van deze maatregelen.

79 De Commissie antwoordt dat dit subsidiaire middel niet-ontvankelijk is, omdat de Belgische regering haar pas na de vaststelling van de bestreden beschikking formeel heeft verzocht de mogelijkheid van een toepassing van artikel 95, eerste alinea, KS te onderzoeken.

80 Toch levert deze omstandigheid geen grond op om te stellen dat dit middel niet tegen de bestreden beschikking zelf is gericht maar in wezen een beroep wegens nalaten is tegen het verzuim van de Commissie om zich tot de Raad te wenden, dat is ingesteld met voorbijgaan van de voorwaarden van artikel 35 KS.

81 Dit middel is dus ontvankelijk.

82 Inzake de gegrondheid van dit middel, zij eraan herinnerd dat de Commissie op grond van artikel 95, eerste alinea, KS en overeenkomstig de daarin bepaalde procedure, beschikkingen kan vaststellen waarbij, bij wijze van uitzondering, steun wordt toegestaan die noodzakelijk is voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

83 Sommige van die beschikkingen maken het mogelijk gerichte steun te verlenen aan met name genoemde staalondernemingen, andere machtigen de Commissie bepaalde soorten steun ten gunste van iedere onderneming die aan de gestelde voorwaarden voldoet, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren (beschikking president Hof van 3 mei 1996, Duitsland/Commissie, C-399/95 R, Jurispr. blz. I-2441, punt 20).

84 De Commissie maakt van deze bevoegdheid gebruik wanneer zij van mening is dat de betrokken steun noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.

85 Zoals de advocaat-generaal in punt 138 van haar conclusie opmerkt, houdt dit stelsel van goedkeuring - wat individuele beschikkingen van de Commissie betreft - logischerwijze in dat de betrokken lidstaat de Commissie verzoekt de procedure van artikel 95 KS in te leiden, en dat de Commissie dan onderzoekt of de steun noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.

86 Bijgevolg was de Commissie, anders dat het Koninkrijk België stelt, geenszins gehouden om in casu, vóór de vaststelling van de bestreden beschikking, ambtshalve de procedure van artikel 95, eerste alinea, KS in te leiden teneinde de litigieuze maatregelen op grond van deze bepaling goed te keuren.

87 Uit het voorgaande volgt, dat het vijfde middel moet worden afgewezen.

88 Gelet op een en ander, moet het beroep worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

89 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst het Koninkrijk België in de kosten.

Top