Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CO0445(01)

Beschikking van het Hof van 23 oktober 2002.
Republiek Oostenrijk tegen Raad van de Europese Unie.
Verwijdering van een document.
Zaak C-445/00.

Jurisprudentie 2002 I-09151

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:607

62000O0445(01)

Beschikking van het Hof van 23 oktober 2002. - Republiek Oostenrijk tegen Raad van de Europese Unie. - Zaak C-445/00.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-09151


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Trefwoorden


Procedure - Overlegging aan Hof van adviezen van juridische diensten van gemeenschapsinstellingen - Voorwaarden

Samenvatting


$$Aanvaarden dat adviezen van een juridische dienst in een geding aan het Hof kunnen worden overgelegd zonder toestemming van de betrokken instelling of zonder bevel van het Hof, zou in strijd zijn met het algemeen belang, dat vereist dat de instellingen gebruik kunnen maken van de in volledige onafhankelijkheid gegeven adviezen van hun juridische dienst.

( cf. punt 12 )

Partijen


In zaak C-445/00,

Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door H. Dossi als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Lopes Sabino en G. Houttuin als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing als gemachtigde, bijgestaan door J. Sedemund, Rechtsanwalt,

door

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

en door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Wolfcarius en C. Schmidt, vervolgens door C. Schmidt en W. Wils als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2012/2000 van de Raad van 21 september 2000 houdende wijziging van bijlage 4 van Protocol nr. 9 van de Toetredingsakte van 1994 en van verordening (EG) nr. 3298/94 met betrekking tot het ecopuntensysteem voor in transito door Oostenrijk rijdende vrachtwagens (PB L 241, blz. 18),

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J.-P. Puissochet, M. Wathelet en R. Schintgen, kamerpresidenten, C. Gulmann, D. A. O. Edward, A. La Pergola, P. Jann, V. Skouris, F. Macken et N. Colneric, S. von Bahr en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. J. Mischo,

griffier: R. Grass,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij op 4 december 2000 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Republiek Oostenrijk krachtens artikel 230 EG verzocht om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2012/2000 van de Raad van 21 september 2000 houdende wijziging van bijlage 4 van Protocol nr. 9 van de Toetredingsakte van 1994 en van verordening (EG) nr. 3298/94 met betrekking tot het ecopuntensysteem voor in transito door Oostenrijk rijdende vrachtwagens (PB L 241, blz. 18; hierna: bestreden verordening").

2 Als bijlage 3 bij het genoemde verzoekschrift heeft de Republiek Oostenrijk een advies betreffende de bestreden verordening overgelegd, dat de juridische dienst van de Commissie op 11 april 2000 aan de directeur-generaal van het directoraat-generaal Energie en vervoer" van deze instelling had gezonden (hierna: juridisch advies van 11 april 2000").

3 Bij op 4 december 2000 ter griffie van het Hof neergelegde afzonderlijke akte heeft de Republiek Oostenrijk krachtens de artikelen 242 EG en 243 EG verzocht om opschorting van de toepassing van de bestreden verordening, alsook om voorlopige maatregelen.

4 Bij beschikking van 23 februari 2001 (Jurispr. blz. I-1461) heeft de president van het Hof de uitvoering van artikel 2, punt 1, van de bestreden verordening opgeschort tot het arrest in de hoofdzaak, het verzoek voor het overige afgewezen en de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

5 Op 8 maart 2001 heeft de Raad zijn verweerschrift in de hoofdzaak aan de griffie van het Hof gezonden.

6 Bij beschikking van 26 januari 2001 heeft de president van het Hof de Commissie toegestaan te interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van de Raad. Op 10 mei 2001 heeft de Commissie haar memorie in interventie ter griffie van het Hof neergelegd.

7 Bij memorie, neergelegd ter griffie van het Hof op 26 juni 2002, heeft de Commissie een exceptie krachtens artikel 91, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering opgeworpen, die ertoe strekt dat het juridisch advies van 11 april 2000 niet in het kader van de onderhavige zaak wordt gebruikt. Tot staving van dit verzoek heeft de Commissie gesteld dat de door haar juridische dienst gegeven adviezen uitsluitend voor intern gebruik zijn bestemd en dat externe verspreiding ervan schadelijke gevolgen voor de goede werking van de instellingen van de Gemeenschap zou kunnen hebben. Het zou niet bevorderlijk zijn voor de gedachtewisseling binnen de Commissie, wanneer haar diensten zouden gaan aarzelen om de juridische dienst om schriftelijk advies te verzoeken.

8 In zijn op 26 juli 2002 ter griffie van het Hof ingediende opmerkingen heeft de Raad zich bij deze argumenten van de Commissie aangesloten.

9 In haar op 1 augustus 2002 ter griffie van het Hof ingediende opmerkingen heeft de Republiek Oostenrijk gesteld dat zij het juridisch advies van 11 april 2000 als bijlage bij haar verzoekschrift had gevoegd, omdat de zienswijze van de juridische dienst van de Commissie ter zake niet alleen bij het Ecopuntencomité bekend was maar daar zelfs was besproken. In dat verband was het voor de Republiek Oostenrijk onmogelijk geweest om aan dat document een vertrouwelijk karakter toe te kennen.

10 Verder heeft de Republiek Oostenrijk gesteld dat de door de Commissie opgeworpen exceptie zonder voorwerp is, omdat de president van het Hof ter terechtzitting in kort geding van 5 februari 2001 had verklaard dat op het juridisch advies van 11 april 2000 in de onderhavige procedure geen acht kon worden geslagen.

11 In de eerste plaats moet worden gepreciseerd dat de door de president van het Hof ter terechtzitting in kort geding van 5 februari 2001 aan partijen gegeven mondelinge instructie om niet op het juridisch advies van 11 april 2000 terug te komen, enkel de procedure in kort geding betrof. In het kader van de hoofdzaak blijft het noodzakelijk om een formeel standpunt over de door de Commissie opgeworpen exceptie in te nemen.

12 Het zou in strijd zijn met het algemeen belang, dat meebrengt dat de instellingen gebruik moeten kunnen maken van in volledige onafhankelijkheid gegeven adviezen van hun juridische dienst, indien werd aanvaard dat dergelijke interne documenten in een geding voor het Hof kunnen worden overgelegd zonder toestemming van de betrokken instelling of zonder bevel van het Hof.

13 Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de Oostenrijkse autoriteiten enkel verklaren, op het niveau van het Ecopuntencomité kennis te hebben gekregen van de zienswijze van de juridische dienst, maar niet stellen dat het advies zelf door de Commissie in het kader van dit comité aan hun was toegezonden. Harerzijds houdt de Commissie staande dat de Oostenrijkse autoriteiten onrechtmatig over het betrokken advies beschikken. Hieruit moet worden geconcludeerd dat de Commissie het betrokken advies niet aan de Oostenrijkse autoriteiten heeft toegezonden en ook de doorzending ervan aan hen niet heeft goedgekeurd.

14 In die omstandigheden moet het verzoek van de Commissie om het juridische advies van 11 april 2000 uit het dossier te verwijderen worden toegewezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

1) Het advies van de juridische dienst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 april 2000, dat door de Republiek Oostenrijk als bijlage 3 van het verzoekschrift is overgelegd, wordt uit het dossier van de zaak verwijderd.

2) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Top