Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CO0264

    Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 21 maart 2002.
    Gründerzentrum-Betrieb-GmbH tegen Land Baden-Württemberg.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Amtsgericht Müllheim/Baden - Duitsland.
    Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Bijeenbrengen van kapitaal - Richtlijn 69/335/EEG - Rechten voor opstelling van notariële akte tot oprichting van kapitaalvennootschap.
    Zaak C-264/00.

    Jurisprudentie 2002 I-03333

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:201

    BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer)

    21 maart 2002 ( *1 )

    In zaak C-264/00,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Amtsgericht Müllheim/Baden (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

    Griinderzentrum-Betriebs-GnibH

    en

    Land Baden-Württemberg,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EĽG van de Raad van 10 juni 1985 (PB L 156, blz. 23),

    geeft

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: F. Macken, kamerpresident, N. Colneric, R. Schintgen (rapporteur), V. Skouris en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

    advocaatgeneraal: L. A. Geelhoed,

    griffier: R. Grass,

    na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking,

    na de in artikel 20 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht, hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen,

    de advocaatgeneraal gehoord,

    de navolgende

    Beschikking

    1

    Bij beschikking van 20 juni 2000, ingekomen bij het Hof op 29 juni daaraanvolgend, heeft het Amtsgericht Müllheim/Baden krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25), zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985 (PB L 156, blz. 23; hierna „richtlijn 69/335”).

    2

    Deze vraag is gerezen in een geding tussen Gründerzentrum-Betriebs-GmbH (hierna: „Gründerzentrum”) en het Land Baden-Württemberg (hierna: „Land”) over de betaling van rechten voor de opstelling van een notariële akte tot oprichting van een kapitaalvennootschap.

    Rechtskader

    De gemeenschapsregeling

    3

    Blijkens de eerste overweging van haar considerans beoogt richtlijn 69/335 de bevordering van het vrije kapitaalverkeer, dat wordt beschouwd als een essentiële voorwaarde voor de totstandkoming van een economische unie waarvan de kenmerken overeenkomen met die van een binnenlandse markt.

    4

    Volgens de zesde overweging van de considerans van richtlijn 69/335 veronderstelt de verwezenlijking van dit doel dat ter zake van het heffen van belasting op het bijeenbrengen van kapitaal de tot dusver in de lidstaten geldende indirecte belastingen worden afgeschaft en in plaats daarvan binnen de gemeenschappelijke markt slechts eenmaal een recht wordt geheven, waarvan de hoogte in alle lidstaten gelijk is.

    5

    Artikel 4 van richtlijn 69/335 luidt:

    „1.   Aan het kapitaalrecht zijn de volgende verrichtingen onderworpen:

    a)

    de oprichting van een kapitaalvennootschap;

    [...]

    c)

    de vermeerdering van het vennootschappelijk kapitaal van een kapitaalvennootschap door inbreng van zaken van welke aard ook;

    [...]

    3.   Geen enkele wijziging in de akte van oprichting of de statuten van een kapitaalvennootschap kan worden aangemerkt als een oprichting in de zin van lid 1, sub a, en met name niet:

    a)

    de omzetting van een kapitaalvennootschap in een kapitaalvennootschap van andere aard;

    b)

    de overbrenging, van een lidstaat naar een andere lidstaat, van de zetel van de werkelijke leiding of van de statutaire zetel van een vennootschap, vereniging of rechtspersoon die voor de heffing van het kapitaalrecht in deze beide lidstaten als kapitaalvennootschap geldt;

    c)

    de wijziging van het doel van een kapitaalvennootschap;

    d)

    de verlenging van de duur van een kapitaalvennootschap.”

    6

    Artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 69/335 bepaalt:

    „1.   De lidstaten stellen de verrichtingen die op 1 juli 1984 van het kapitaalrechtwaren vrijgesteld of tegen een tarief van ten hoogste 0,50 % werden belast vrij [...] Voor de vrijstelling gelden dezelfde voorwaarden als die welke op die datum golden voor de toekenning van de vrijstelling of voor het verlenen van een tarief van ten hoogste 0,50 %.

    [...]

    2.   De lidstaten mogen ofwel alle andere dan de in lid 1 bedoelde verrichtingen van het kapitaalrecht vrijstellen, ofwel deze aan een uniform tarief van ten hoogste 1 % onderwerpen.”

    7

    Overeenkomstig de laatste overweging van haar considerans voorziet richtlijn 69/335 ook in de afschaffing van andere indirecte belastingen met dezelfde kenmerken als het kapitaalrecht. Deze belastingen, waarvan de inning verboden is, worden met name genoemd in artikel 10 van richtlijn 69/335, dat luidt:

    „Behoudens het kapitaalrecht heffen de lidstaten met betrekking tot de op het maken van winst gerichte vennootschappen, verenigingen of rechtspersonen geen enkele andere belasting, in welke vorm ook, ter zake van:

    a)

    de in artikel 4 bedoelde verrichtingen;

    b)

    de inbreng, de leningen of de prestaties, verricht binnen het kader van de in artikel 4 bedoelde verrichtingen;

    c)

    de inschrijving of elke andere formaliteit die een op het maken van winst gerichte vennootschap, vereniging of rechtspersoon vanwege haar rechtsvorm in acht moet nemen alvorens met haar werkzaamheden te kunnen beginnen.”

    8

    Artikel 12, lid 1, sub e, van richtlijn 69/335 preciseert:

    „In afwijking van het in de artikelen 10 en 11 bepaalde kunnen door de lidstaten worden geheven:

    [...]

    e)

    rechten met het karakter van een vergoeding;”

    De nationale regeling

    9

    Volgens § 2, lid 1, eerste zin, van het Gesetz betreffend die Gesellschaften mit beschränkter Haftung van 20 april 1892 (RGBl. 1898, blz. 477), zoals gewijzigd bij het Gesetz zur Neuregelung des Kaufmanns- und Firmenrechts und zur Änderung anderer handeis- und gesellschaftsrechtlicher Vorschriften van 22 juni 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 1474) moeten overeenkomsten tot oprichting van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de notariële vorm hebben.

    10

    Overeenkomstig het Beurkundungsgesetz van 28 augustus 1969 (BGBl. 1969 I, blz. 1513), zoals gewijzigd bij het dritte Gesetz zur Änderung der Bundesnotarordnung und anderer Gesetze van 31 augustus 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 2585; hierna: „BeurkG”), moet de notariële akte ten overstaan van de notaris worden voorgelezen aan partijen, die hun goedkeuring moeten geven en tegelijk met de notaris moeten ondertekenen.

    11

    Volgens § 17, lid 1, BeurkG moet de notaris de wil van partijen nagaan, tot klaarheid komen over de feiten, partijen de juridische draagwijdte van de verrichting uitleggen en hun verklaringen duidelijk en ondubbelzinnig in de akte weergeven. Hij moet zich ervan vergewissen dat er geen misverstand of twijfel bestaat en dat onervaren partijen niet worden benadeeld. Volgens § 17, lid 2, BeurkG moet de notaris bij twijfel of de verrichting wettig is dan wel strookt met de werkelijke wil van partijen, dit met partijen bespreken.

    12

    Volgens § 115 van de Bundesnotarordnung van 24 februari 1961 (BGBl. 1961 I, blz. 97), zoals gewijzigd bij het Gesetz zur Änderung des Einführungsgesetzes zur Insolvenzordnung und anderer Gesetze van 19 december 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 3836; hierna „BNotO”), is deze wet niet van toepassing in het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Karlsruhe. Daar geldt het Landesgesetz über die freiwillige Gerichtsbarkeit van 12 februari 1975 (GBl. für Baden-Württemberg 1975, blz. 116), zoals gewijzigd bij het Rechtsbereinigungsgesetz van 18 december 1995 (GBl. für Baden-Württemberg, blz. 29), krachtens hetwelk binnen het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Karlsruhe alleen de notarissen die ambtenaar van het Land zijn, werkzaam mogen zijn. In de rest van het Land, dat wil zeggen in het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Stuttgart, mogen zowel notarissen die ambtenaar van het Land zijn, als zelfstandige notarissen het beroep uitoefenen.

    13

    Uit § 20 BNotO volgt evenwel dat iedere als ambtenaar of als zelfstandige werkzame notaris die zijn werkzaamheid in Duitsland uitoefent, kan worden gevraagd een authentieke akte te verlijden en dat de aldus opgestelde akte in geheel Duitsland moet worden erkend.

    14

    De notaristarieven zijn vastgesteld in het Gesetz über die Kosten in Angelegenheiten der freiwilligen Gerichtsbarkeit (Kostenordnung) van 26 juli 1957 (BGBl. 1957 I, blz. 960), zoals gewijzigd bij het dritte Gesetz zur Änderung der Bundesnotarordnung und anderer Gesetze van 31 augustus 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 2585; hierna: „KostO”). Deze tarieven gelden eenvormig voor alle notarissen op het gehele Duitse grondgebied, ongeacht of zij zelfstandige of ambtenaar zijn.

    15

    Voor de berekening van de voor het verlijden van een notariële akte verschuldigde rechten wordt krachtens de KostO rekening gehouden met drie factoren.

    16

    Een eerste factor is de waarde van de verrichting. Volgens § 39, lid 1, KostO hangt deze waarde af van de waarde van de rechtsbetrekking waarop de authentieke akte betrekking heeft. Volgens § 39, lid 4, KostO bedraagt de waarde van de verrichting bij het verlijden van authentieke akten betreffende overeenkomsten en statuten van vennootschappen, zoals bijvoorbeeld een overeenkomst tot oprichting van een vennootschap, evenwel maximum 10 miljoen DEM.

    17

    De tweede factor is de tarieventabel in § 32 KostO. Voor een verrichting met een waarde van minder dan 2000 DEM bedraagt het tarief 20 DEM. Bij een waarde van 2000 tot 10000 DEM wordt het verhoogd met 15 DEM per begonnen schijf van 2000 DEM, van 10000 tot 100000 DEM met 10 DEM per begonnen schijf van 5000 DEM, van 100000 tot 10 miljoen DEM met 30 DEM per begonnen schijf van 20000 DEM, van 10 miljoen tot 50 miljoen DEM met 33 DEM per begonnen schijf van 50000 DEM, van 50 miljoen tot 100 miljoen DEM met 20 DEM per begonnen schijf van 100000 DEM, van 100 miljoen tot 500 miljoen DEM met 15 DEM per begonnen schijf van 500000 DEM en bij een waarde van meer dan 500 miljoen DEM met 15 DEM per begonnen schijf van 1 miljoen DEM. Aangezien de waarde van de verrichting bij een authentieke akte betreffende vennootschapsovereenkomsten begrensd is tot 10 miljoen DEM, kan het tarief voor dit soort akten krachtens deze bepaling 15110 DEM niet overschrijden.

    18

    De derde factor waarmee bij de berekening van het bedrag van de verschuldigde rechten rekening moet worden gehouden, is de coëfficiënt. Krachtens § 36, lid 2, KostO wordt voor het verlijden van authentieke akten betreffende vennootschapsovereenkomsten tweemaal het basisbedrag geïnd. Deze factor weerspiegelt de complexiteit van de betrokken verrichting en de werklast die zij meebrengt. De rechten voor het verlijden van een authentieke akte tot oprichting van een kapitaalvennootschap kunnen dus het bedrag van 30220 DEM niet overschrijden.

    19

    Blijkens het dossier zijn de notarissen die ambtenaar van het Land zijn, geen directe schuldeisers van de voor het verlijden van een notariële akte verschuldigde rechten. Deze rechten komen namelijk rechtstreeks aan het Land toe en worden opgenomen in zijn algemene begroting. De notarissen die ambtenaar zijn, ontvangen een vaste bezoldiging, die naar dezelfde maatstaven als voor de andere ambtenaren van het Land wordt bepaald; daarbij komt een variabel bedrag dat overeenkomt met een gedeelte van de rechten die zij innen. Het Land financiert uit zijn begroting met name de kosten voor de opleiding van de notarissen, hun sociale zekerheid en de aankoop en inrichting van de notariskantoren; de notarissen die ambtenaar zijn, kunnen niet beslissen over de besteding van deze middelen. Behoudens grove nalatigheid of opzettelijke fout is voor dienstfouten niet de notaris die ambtenaar is persoonlijk, maar het Land aansprakelijk.

    Het hoofdgeding

    20

    Gründerzentrum is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de oprichtingsakte op 27 oktober 1999 in notariskantoor nr. 1 te Müllheim is verleden. Aangezien haar vennootschappelijk kapitaal 285000 euro bedroeg, bedroegen de rechten voor het verlijden van deze notariële akte 1900 DEM. Daarbij kwamen kosten voor het opmaken van de akte van 60 DEM alsook de belasting over de toegevoegde waarde ten bedrage van 313,60 DEM. In totaal werd Gründerzentrum dus een bedrag van 2273,60 DEM in rekening gebracht.

    21

    Op 15 november 1999 heeft Gründerzentrum bij het Amtsgericht Müllheim/Baden beroep ingesteld tegen de afrekening van de rechten voor het verlijden van de notariële akte. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 29 september 1999, Modelo (C-56/98, Jurispr. blz. I-6427), heeft Gründerzentrum meer bepaald gesteld dat deze rechten in feite een belasting vormden, dat het bedrag ervan onevenredig was aan de verrichte dienst en dat de inning ervan in strijd was met richtlijn 69/335.

    22

    Voor de verwijzende rechter heeft de Bezirksrevisor II beim Landgericht Freiburg, die de schatkist vertegenwoordigde, met name het volgende aangevoerd:

    gelet op de omvangrijke verplichtingen van de notaris krachtens § 17, lid 1, BeurkG, vormt zijn werkzaamheid geen formaliteit in de zin van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335, zodat de geïnde rechten niet kunnen worden beschouwd als een belasting in de zin van deze laatste bepaling;

    de nationale regeling die in de zaak Modelo in het geding was, verschilt duidelijk van die welke in Duitsland geldt, aangezien deze laatste naast de notarissen die ambtenaar zijn, nog twee andere soorten notarissen kent die hun beroep zelfstandig uitoefenen. Aangezien de justitiabelen zich tot deze zelfstandige notarissen kunnen wenden, worden de rechten voor het verlijden van notariële akten niet noodzakelijk door de staat geïnd en vormen zij dus geen belasting in de zin van richtlijn 69/335;

    de rechten die krachtens de KostO worden geïnd voor het verlijden van notariële akten inzake verrichtingen die binnen de werkingssfeer van richtlijn 69/335 vallen, zijn enerzijds begrensd en anderzijds aanmerkelijk lager dan de rechten in de zaak Modelo;

    deze rechten houden verband met de kosten van de verrichte dienst en zijn dus niet in strijd met richtlijn 69/335.

    23

    Het Amtsgericht Müllheim/Baden deelt de analyse van Gründerzentrum en betwijfelt dus de verenigbaarheid van de KostO in het kader van de in het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Karlsruhe geldende regeling met het gemeenschapsrecht; het heeft derhalve de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    „Vallen de rechten voor het verlijden van authentieke akten en voor legalisaties door notarissen in dienst van het Land Baden-Württemberg in het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Karlsruhe ter zake van de in artikel 4, lid 3, van richtlijn 69/335/EEG bedoelde verrichtingen onder het verbod van artikel 10 van deze richtlijn, zodat de rechten slechts ten belope van de werkelijke kosten van de notarissen voor de betrokken dienstverrichting mogen worden geheven?”

    De prejudiciële vraag

    24

    Voor een dienstig antwoord op deze vraag moet in de eerste plaats worden onderzocht of de rechten voor het verlijden van een authentieke akte tot oprichting van een kapitaalvennootschap door een notaris die ambtenaar is, kunnen worden beschouwd als een belasting in de zin van richtlijn 69/335. Zo ja, moet vervolgens worden nagegaan of deze rechten onder het verbod van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 vallen. Ten slotte moet worden vastgesteld of de omstandigheid dat rechten waarvan het bedrag recht evenredig is aan de waarde van het geplaatste vennootschappelijk kapitaal, een bepaald maximum niet mogen overschrijden, van invloed is op het karakter van vergoeding van deze rechten in de zin van artikel 12, lid 1, sub c, van richtlijn 69/335.

    25

    Het Hof is van oordeel dat het antwoord op deze drie aspecten van de prejudiciële vraag duidelijk kan worden afgeleid uit de rechtspraak. Derhalve heeft het Hof de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis gesteld dat het Hof voornemens is overeenkomstig artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking en de in artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG bedoelde belanghebbenden verzocht hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen.

    26

    Gründerzentrum, de Spaanse regering en de Commissie hebben geen bezwaar gemaakt tegen het voornemen van het Hof te beslissen bij met redenen omklede beschikking; het Land en de Duitse regering waren ertegen gekant.

    27

    Wat het eerste aspect van de vraag betreft, dient eraan te worden herinnerd dat het Hof in punt 23 van het arrest Modelo heeft verklaard dat richtlijn 69/335 aldus moet worden uitgelegd, dat kosten die worden geïnd voor het opmaken van een notariële akte waarbij een onder deze richtlijn vallende verrichting wordt vastgelegd, in het kader van een stelsel dat als kenmerk heeft dat de notaris ambtenaar is en dat de kosten ten dele worden uitgekeerd aan de staat ter financiering van diens taken, een belasting in de zin van deze richtlijn zijn.

    28

    Dit geldt ook voor een regeling zoals die welke van toepassing is in het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Karlsruhe, in het kader waarvan notarissen ambtenaar zijn en de rechten voor het verlijden van notariële akten inzake onder richtlijn 69/335 vallende verrichtingen ten dele gaan naar de staat die de werkgever is van de notarissen en die deze gebruikt ter financiering van zijn taken.

    29

    Wat het tweede aspect van de vraag betreft, heeft het Hof in punt 26 van het arrest Modelo verklaard dat aangezien de vermeerdering van het maatschappelijk kapitaal van een kapitaalvennootschap naar Portugees recht verplicht in een notariële akte moet worden vastgelegd, deze akte een wezenlijke formaliteit is die verband houdt met de rechtsvorm van de vennootschap en een voorwaarde voor de uitoefening en voortzetting van haar werkzaamheden. In punt 28 van dat arrest concludeerde het Hof daaruit dat de kosten voor het opmaken van een notariële akte waarin de vermeerdering van het maatschappelijk kapitaal en de wijziging van de naam en de zetel van een kapitaalvennootschap worden vastgelegd, op grond van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 in beginsel verboden zijn, wanneer zij een belasting in de zin van de richtlijn vormen.

    30

    Deze overweging geldt ook in een geval als dat van het hoofdgeding, aangezien richtlijn 69/335 de oprichting van een kapitaalvennootschap en de vermeerdering van haar vennootschappelijk kapitaal gelijk behandelt en de oprichting van een kapitaalvennootschap zoals de verrichtingen in de zaak Modelo, naar Duits recht verplicht bij notariële akte moet worden vastgesteld.

    31

    Wat het derde aspect van de prejudiciële vraag betreft, blijkt in de eerste plaats uit vaste rechtspraak dat het onderscheid tussen de ingevolge artikel 10 van richtlijn 69/335 verboden belastingen en de rechten met het karakter van een vergoeding, die wel mogen worden geheven, impliceert dat deze laatste uitsluitend retributies omvatten waarvan het bedrag wordt berekend op basis van de kosten van de verrichte dienst. Een retributie waarvan het bedrag geen enkel verband houdt met de kosten van de betrokken dienst of waarvan het bedrag niet wordt berekend op basis van de kosten van de verrichting waarvoor zij de tegenprestatie is, maar op basis van de totale beheers- en investeringskosten van de met die verrichting belaste dienst, moet worden beschouwd als een belasting, waarvoor steeds het in artikel 10 van richtlijn 69/335 neergelegde verbod geldt (zie, met name, arrest van 20 april 1993, Ponente Carni en Cispadana Costruzioni, C-71/91 en C-178/91, Jurispr. blz. I-1915, punten 41 en 42; arrest Modelo, reeds aangehaald, punt 29, en arrest van 21 juni 2001, SONAE, C-206/99, Jurispr. blz. I-4679, punt 32).

    32

    In de tweede plaats heeft het Hof herhaaldelijk verklaard dat een recht waarvan het bedrag onbeperkt evenredig is aan het geplaatste nominale kapitaal, naar zijn aard geen recht met het karakter van een vergoeding in de zin van richtlijn 69/335 kan zijn. Ook al zou er in bepaalde gevallen een verband bestaan tussen de complexiteit van een verrichte dienst en de omvang van het geplaatste kapitaal, dan nog immers zal de hoogte van een dergelijk recht in het algemeen geen verband houden met de kosten die de administratie die de dienst heeft verricht, in het concrete geval heeft gemaakt (zie, met name, arrest Modelo, reeds aangehaald, punt 30).

    33

    Ten slotte heeft het Hof in punt 36 van het arrest SONAE (reeds aangehaald) verklaard dat, ofschoon het ontbreken van een maximumgrens stellig een aanwijzing is dat een op basis van de waarde van de ingeschreven akte berekend recht niet het karakter van een vergoeding heeft in de zin van richtlijn 69/335, het bestaan van een dergelijke — door de richtlijn overigens niet verboden of verplicht gestelde — maximumgrens dit recht op zich niet het karakter van een vergoeding verleent. In punt 37 van dat arrest voegde het Hof daaraan toe dat een maximumgrens die niet redelijk kan worden geacht ten opzichte van de kosten van de verrichting, niets kan veranderen aan het feit dat het betrokken recht dat als tegenprestatie van deze verrichting wordt geïnd, niet het karakter van een vergoeding heeft.

    34

    Derhalve moet de prejudiciële vraag worden beantwoord als volgt:

    Richtlijn 69/335 moet aldus worden uitgelegd, dat rechten voor het verlijden van een notariële akte waarbij een onder richtlijn 69/335 vallende verrichting wordt vastgelegd, in het kader van een stelsel waarin de notarissen ambtenaar zijn en de rechten ten dele toekomen aan de staat die hun werkgever is en die deze gebruikt ter financiering van zijn taken, zoals het stelsel dat van toepassing is in het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Karlsruhe, een belasting vormen in de zin van richtlijn 69/335.

    Rechten voor het verlijden van een notariële akte tot oprichting van een kapitaalvennootschap zijn op grond van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335 in beginsel verboden, wanneer zij een belasting in de zin van deze richtlijn vormen.

    Dat rechten voor het verlijden van een notariële akte tot oprichting van een kapitaalvennootschap, die recht evenredig zijn aan het geplaatste vennootschappelijk kapitaal, een maximumgrens niet mogen overschrijden, verleent deze rechten op zich niet het karakter van vergoeding in de zin van richtlijn 69/335, wanneer deze grens niet redelijk is ten opzichte van de kosten van de dienst waarvoor de rechten de tegenprestatie vormen.

    Kosten

    35

    De kosten door de Duitse en Spaanse regering, alsook door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

     

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer)

    uitspraak doende op de door het Amtsgericht Müllheim/Baden bij beschikking van 20 juni 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht:

     

    Richtlijn 69/335/EEG van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij richtlijn 85/303/EEG van de Raad van 10 juni 1985, moet aldus worden uitgelegd, dat rechten voor het verlijden van een notariële akte waarbij een onder richtlijn 69/335 vallende verrichting wordt vastgelegd, in het kader van een stelsel waarin de notarissen ambtenaar zijn en de rechten ten dele toekomen aan de staat die hun werkgever is en die deze gebruikt ter financiering van zijn taken, zoals het stelsel dat van toepassing is in het rechtsgebied van het Obcrlandesgericht Karlsruhe, een belasting vormen in de zin van richtlijn 69/335, zoals gewijzigd.

     

    Rechten voor het verlijden van een notariële akte tot oprichting van een kapitaalvennootschap zijn op grond van artikel 10, sub c, van richtlijn 69/335, zoals gewijzigd, in beginsel verboden, wanneer zij een belasting in de zin van deze richtlijn vormen.

     

    Dat rechten voor het verlijden van een notariële akte tot oprichting van een kapitaalvennootschap, die recht evenredig zijn aan het geplaatste vennootschappelijk kapitaal, een maximumgrens niet mogen overschrijden, verleent deze rechten op zich niet het karakter van vergoeding in de zin van richtlijn 69/335, zoals gewijzigd, wanneer deze grens niet redelijk is ten opzichte van de kosten van de dienst waarvoor de rechten de tegenprestatie vormen.

     

    Luxemburg, 21 maart 2002.

    De griffier

    R. Grass

    De president van de Zesde kamer

    F. Macken


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top