Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CJ0423

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 januari 2002.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
    Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Niet-omzetting binnen gestelde termijn...
    Zaak C-423/00.

    Jurisprudentie 2002 I-00593

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:32

    62000J0423

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 januari 2002. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België. - Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Niet-omzetting binnen gestelde termijn... - Zaak C-423/00.

    Jurisprudentie 2002 bladzijde I-00593


    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Partijen


    In zaak C-423/00,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. zur Hausen als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Koninkrijk België, vertegenwoordigd door C. Pochet als gemachtigde,

    verweerder,

    betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB 1997, L 10, blz. 13), en in elk geval, door die bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

    wijstHET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: N. Colneric, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur) en V. Skouris, rechters,

    advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

    griffier: R. Grass,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 oktober 2001,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 16 november 2000, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat het Koninkrijk België door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB 1997, L 10, blz. 13), en in elk geval, door die bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    2 Volgens artikel 24, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 96/82 moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding ervan aan deze richtlijn te voldoen en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

    3 Volgens artikel 25 is richtlijn 96/82 in werking getreden op de 20e dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Aangezien die bekendmaking op 14 januari 1997 heeft plaatsgevonden, is deze richtlijn op 3 februari daaraanvolgend in werking getreden en is de in artikel 24, lid 1, eerste alinea, gestelde termijn op 3 februari 1999 verstreken.

    4 Aangezien de Commissie na het verstrijken van deze laatstgenoemde termijn niet in kennis was gesteld van de door het Koninkrijk België vastgestelde bepalingen om te voldoen aan richtlijn 96/82 en zij evenmin beschikte over andere inlichtingen op grond waarvan zij tot de slotsom kon komen dat deze lidstaat de daartoe noodzakelijke maatregelen had vastgesteld, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het Koninkrijk België niet aan de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen had voldaan en heeft zij de Belgische regering bij brief van 20 augustus 1999 aangemaand om binnen twee maanden haar opmerkingen te maken.

    5 Aangezien zij het antwoord van de Belgische regering op deze aanmaningsbrief onvoldoende vond, deed de Commissie op 21 januari 2000 een met redenen omkleed advies aan het Koninkrijk België toekomen, met het verzoek binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van dit advies de nodige maatregelen te nemen om aan zijn verplichtingen uit hoofde van richtlijn 96/82 te voldoen.

    6 In antwoord op het met redenen omkleed advies hebben de Belgische autoriteiten de Commissie bij brief van 5 april 2000 een standpuntbepaling van de Waalse regering toegezonden en aangekondigd dat de antwoorden van de federale overheid en van het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest haar weldra zouden bereiken.

    7 In haar standpuntbepaling heeft de Waalse regering de Commissie in kennis gesteld van de goedkeuring door het Waalse Parlement van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (hierna: "samenwerkingsakkoord"), dat is bestemd om de richtlijn in Belgisch recht om te zetten en waarvan de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad terstond zou plaatsvinden en ter kennis van de Commissie zou worden gebracht.

    8 Bij brief van 6 juli 2000 hebben de Belgische autoriteiten de Commissie een standpuntbepaling van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw toegezonden waarin hij verwees naar het samenwerkingsakkoord en verklaarde om welke redenen dit akkoord werd geacht de omzetting van richtlijn 96/82 te verzekeren. In deze standpuntbepaling werd bovendien gepreciseerd, dat dit akkoord pas in werking zou treden na goedkeuring door de vier overeenkomstsluitende partijen en dat de goedkeuringsprocedures in de drie gewesten en op federaal niveau waren voltooid of bijna voltooid.

    9 Bij brief van 26 september 2000 hebben de Belgische autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van het decreet van het Vlaamse Parlement van 17 juli 2000 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 augustus 2000.

    10 Van oordeel dat de Belgische regering haar niet in kennis had gesteld van alle maatregelen ter goedkeuring van het samenwerkingsakkoord die nodig waren voor de omzetting van richtlijn 96/82 in Belgisch recht, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

    11 Het Koninkrijk België betwist niet dat niet alle maatregelen die nodig zijn voor de omzetting van richtlijn 96/82 in nationaal recht binnen de gestelde termijn zijn genomen. In zijn verweerschrift stelt het slechts, dat voor deze omzetting overeenkomstig de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen een samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest dient te worden gesloten, dat echter pas in werking zal treden nadat het de instemming van alle partijen heeft verkregen.

    12 Het Koninkrijk België heeft bovendien gepreciseerd, dat dit samenwerkingsakkoord dat op 16 december 1999 is goedgekeurd door het Waalse Gewest, op 17 juli 2000 door het Vlaamse Gewest en op 20 juli 2000 door het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, is vervat in een ontwerp van wet houdende instemming, die op 15 maart 2001 door de Senaat is goedgekeurd en de daaraanvolgende dag naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers is gezonden.

    13 Bij brief van 19 juni 2001 heeft het Koninkrijk België het Hof in kennis gesteld van de bekendmaking van de wet van 22 mei 2001 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Belgisch Staatsblad van 16 juni 2001, blz. 20783).

    14 Er moet aan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld naar de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden (zie met name arresten van 12 december 2000, Commissie/Portugal, C-435/99, Jurispr. blz. I-11179, punt 16, en 11 oktober 2001, Commissie/Oostenrijk, C-111/00, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 13).

    15 Vaststaat dat het Koninkrijk België niet voor het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn van twee maanden de maatregelen had genomen die nodig zijn voor de omzetting van richtlijn 96/82 in nationaal recht.

    16 Bovendien heeft het Hof herhaaldelijk verklaard, dat een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties, met inbegrip van zijn federale structuur, kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen (zie met name arrest van 6 juli 2000, Commissie/België, C-236/99, Jurispr. blz. I-5657, punt 23, en arrest Commissie/Oostenrijk, reeds aangehaald, punt 12).

    17 In die omstandigheden moet het door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden geacht.

    18 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/82, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    19 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    rechtdoende, verstaat:

    1) Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, is het Koninkrijk België de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

    2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

    Top