Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CJ0347

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 oktober 2002.
    Ángel Barreira Pérez tegen Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS).
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social nº 3 de Orense - Spanje.
    Verordening (EEG) nr.1408/71 - Artikelen 1, sub r en s, en 46, lid 2 - Vaststelling pensioenrechten - Tijdvakken van verzekering vervuld vóór intreden verzekerde gebeurtenis - Tijdvakken van fictieve premiebetaling.
    Zaak C-347/00.

    Jurisprudentie 2002 I-08191

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:560

    62000J0347

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 3 oktober 2002. - Ángel Barreira Pérez tegen Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social nº 3 de Orense - Spanje. - Verordening (EEG) nr.1408/71 - Artikelen 1, sub r en s, en 46, lid 2 - Vaststelling pensioenrechten - Tijdvakken van verzekering vervuld vóór intreden verzekerde gebeurtenis - Tijdvakken van fictieve premiebetaling. - Zaak C-347/00.

    Jurisprudentie 2002 bladzijde I-08191


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Ouderdoms- en overlijdensverzekering - In aanmerking te nemen tijdvakken - Met tijdvakken van verzekering gelijkgestelde tijdvakken - Bonificatietijdvakken die door nationale wetgeving worden toegekend om rechten in wording uit hoofde van oude pensioenstelsels te vrijwaren - Daaronder begrepen

    (Art. 39 EG en 42 EG; verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub r en s)

    2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Ouderdoms- en overlijdensverzekering - Berekening van uitkeringen - Artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 - Inaanmerkingneming van bonificatietijdvakken die door nationale wetgeving worden toegekend om rechten in wording uit hoofde van oude pensioenstelsels te vrijwaren

    (Art. 39 EG en 42 EG; verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 46, lid 2, sub b, en nr. 574/72, art. 15, lid 1, sub e)

    3. Prejudiciële vragen - Uitlegging - Werking in tijd van arresten houdende uitlegging - Retroactieve werking - Grenzen - Rechtszekerheid - Beoordelingsbevoegdheid van Hof

    (Art. 234 EG)

    Samenvatting


    1. Volgens artikel 1, sub r, van verordening nr. 1408/71 moet onder tijdvakken van verzekering" worden verstaan de uitsluitend volgens de nationale wetgeving bepaalde tijdvakken van verzekering en met name de door deze wetgeving met tijdvakken van verzekering gelijkgestelde tijdvakken, behoudens evenwel het bepaalde in de artikelen 39 EG en 42 EG.

    Dienaangaande moeten door een nationale wetgeving toegekende bonificatietijdvakken die ertoe strekken, naargelang de leeftijd van de begunstigde op 1 januari 1967 en overeenkomstig een daartoe vastgestelde forfaitaire tabel, de rechten in wording uit hoofde van oude pensioenstelsels te vrijwaren, die anders voor de werknemer verloren zouden zijn geweest, worden beschouwd als tijdvakken van verzekering in de zin van deze verordening.

    ( cf. punten 22-24, 29, en dictum 1 )

    2. Artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd, dat bonificatietijdvakken als bedoeld in een nationale wetgeving, die in het kader van de vaststelling van pensioenrechten worden toegekend om rekening te houden met rechten in wording uit hoofde van oude, thans afgeschafte stelsels van ouderdomsverzekering, in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het werkelijke bedrag van het pensioen.

    Het feit dat die tijdvakken pas op het moment van de vaststelling van de pensioenrechten worden toegekend, is irrelevant, aangezien hetzelfde geldt voor ieder tijdvak van werkelijke verzekering dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag overeenkomstig artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

    Eveneens irrelevant is het feit dat bedoelde tijdvakken niet in de tijd zijn te situeren, met het gevaar dat die tijdvakken en krachtens de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering elkaar overlappen, want krachtens artikel 15, lid 1, sub e, van verordening nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 wordt, ingeval de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of wonen vervuld zijn krachtens de wetgeving van een lidstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, ervan uitgegaan dat deze tijdvakken krachtens de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering of wonen niet overlappen en wordt hiermede rekening gehouden, voorzover de tijdvakken hiervoor in aanmerking kunnen worden genomen.

    Ten slotte zou de niet-inaanmerkingneming van de in een nationale wetgeving bedoelde bonificatietijdvakken bij de berekening van het werkelijke bedrag van het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 46 van verordening nr. 1408/71, nadelig zijn voor de werknemer die zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend en ten aanzien van wie voor de vaststelling van pensioenrechten alle in twee of meer lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering moeten worden samengeteld. De betrokkene zou immers de bonificatie verliezen die hem zou zijn toegekend indien hij zijn gehele loopbaan onder de wetgeving van de bevoegde lidstaat had vervuld.

    Het doel van de artikelen 39 EG tot en met 42 EG zou echter niet worden bereikt, wanneer werknemers in de Gemeenschap als gevolg van de uitoefening van voormeld recht socialezekerheidsvoordelen zouden verliezen die hun door de wettelijke regeling van een lidstaat worden toegekend. Een dergelijk verlies zou die werknemers namelijk ervan kunnen weerhouden, hun recht van vrij verkeer uit te oefenen, en daarmee een belemmering voor dit vrije verkeer kunnen opleveren.

    ( cf. punten 36-37, 40-42, en dictum 2 )

    3. De uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 234 EG verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van gemeenschapsrecht, verklaart en preciseert de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van zijn inwerkingtreding moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt, dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht.

    Slechts bij uitzondering kan het Hof krachtens een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid aanleiding vinden om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende, met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw aan de orde te stellen.

    ( cf. punten 44-45 )

    Partijen


    In zaak C-347/00,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Juzgado de lo Social n° 3 de Orense (Spanje), in het aldaar aanhangig geding tussen

    Ángel Barreira Pérez

    en

    Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),

    Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS),

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 1, sub r en s, en 46, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, M. Wathelet (rapporteur) en A. Rosas, rechters,

    advocaat-generaal: P. Léger,

    griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - Á. Barreira Pérez, vertegenwoordigd door A. Vázquez Conde, abogado,

    - de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego als gemachtigde,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en I. Martínez del Peral als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van Á. Barreira Pérez, vertegenwoordigd door A. Vázquez Conde; het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), vertegenwoordigd door A. J. Cea Ayala, abogado; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Fraguas Gadea als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door I. Martínez del Peral, ter terechtzitting van 7 maart 2002,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 juni 2002,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 17 juli 2000, ingekomen bij het Hof op 20 september daaraanvolgend, heeft de Juzgado de lo Social n° 3 de Orense krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de artikelen 1, sub r en s, en 46, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: verordening nr. 1408/71").

    2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Á. Barreira Pérez en het Instituto Nacional de la Seguridad Social (hierna: INSS") ter zake van de vaststelling van de rechten van eerstgenoemde op ouderdomspensioen uit hoofde van de Spaanse wetgeving.

    Het rechtskader

    De nationale bepalingen

    3 Artikel 161, lid 1, sub b, van de Spaanse algemene wet inzake de sociale zekerheid, in haar herziene versie, goedgekeurd bij koninklijk wetgevend besluit nr. 1/1994 van 20 juni 1994 (BOE nr. 154 van 29 juni 1994; hierna: algemene wet inzake de sociale zekerheid"), stelt voor het ontstaan van het recht op ouderdomspensioen als voorwaarde, dat gedurende ten minste vijftien jaar premies zijn betaald, waarvan twee jaar in de loop van de vijftien jaar die onmiddellijk aan het ontstaan van de rechten voorafgaan.

    4 Het bedrag van het ouderdomspensioen hangt af van de door de verzekerde betaalde premies en de duur van de vervulde tijdvakken. Overeenkomstig artikel 163 van de algemene wet inzake de sociale zekerheid wordt het bedrag bepaald door op de relevante berekeningsgrondslag de volgende percentages toe te passen:

    - 50 % voor de eerste vijftien jaar;

    - 3 % voor ieder bijkomend jaar van premiebetaling tussen het zestiende en het vijfentwintigste jaar;

    - 2 % voor ieder bijkomend jaar van premiebetaling vanaf het zesentwintigste jaar,

    waarbij het totale op de berekeningsgrondslag toegepaste percentage niet meer dan 100 % mag bedragen.

    5 Artikel 9, lid 4, van het ministerieel besluit van 18 januari 1967 betreffende bepalingen voor de toepassing en uitvoering van de ouderdomsuitkering (BOE nr. 22 van 26 januari 1967; hierna: ministerieel besluit") preciseert:

    De jaren van premiebetaling van iedere werknemer worden bepaald op basis van de tijdvakken van premiebetaling aan dit algemene stelsel, te rekenen vanaf 1 januari 1967, in voorkomend geval vermeerderd met de tijdvakken van premiebetaling aan de vroegere stelsels van ouderdoms- en ziekteverzekering en onderlinge arbeidsverzekering.

    De tijdvakken van premiebetaling aan de vroegere stelsels van ouderdoms- en ziekteverzekering en onderlinge arbeidsverzekering worden berekend volgens de in de tweede overgangsbepaling neergelegde regels."

    6 Met betrekking tot de tijdvakken van premiebetaling vóór 1 januari 1967, bepaalt de tweede overgangsbepaling van het ministerieel besluit in lid 2:

    a) deze premies worden berekend op basis van de premies die in de loop van het tijdvak tussen 1 januari 1960 en 31 december 1966 werkelijk zijn betaald aan een van de voormelde stelsels of aan beide, maar wanneer zij elkaar overlappen, worden zij slechts eenmaal in aanmerking genomen;

    b) aan het in het vorige punt bedoelde aantal dagen van premiebetaling moet in voorkomend geval worden toegevoegd, het aantal jaren en fracties van jaren dat aan de werknemer wordt toegekend naargelang de leeftijd die hij op 1 januari 1967 heeft bereikt, volgens onderstaande tabel [...];

    c) het aantal dagen van premiebetaling voor het in punt a bedoelde tijdvak, in voorkomend geval vermeerderd met de dagen die overeenkomen met de fractie van een jaar die voortvloeit uit de toepassing van de in het vorige punt vastgestelde tabel en de dagen waarvoor, vanaf 1 januari 1967, bijdragen zijn betaald uit hoofde van het algemene stelsel van sociale zekerheid, wordt gedeeld door 365 voor het bepalen van het aantal jaren van premiebetaling waarvan het percentage van het pensioen afhangt, en de eventuele fractie van een jaar wordt gelijkgesteld met een volledig jaar van premiebetaling, ongeacht het aantal dagen waaruit zij bestaat".

    7 Voormelde tabel kent de werknemer, afhankelijk van de leeftijd die hij op 1 januari 1967 heeft bereikt, een aantal jaren en dagen van premiebetaling toe, begrepen tussen 30 jaar en 318 dagen (voor een werknemer van 65 jaar) en 250 dagen (voor een werknemer van 21 jaar).

    8 Deze jaren en fracties van jaren worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de minimumperiode van aansluiting van vijftien jaar, die vereist is voor het ontstaan van het recht op het ouderdomspensioen.

    De gemeenschapsregeling

    9 Artikel 1, sub r, van verordening nr. 1408/71 bevat de volgende definitie:

    worden onder ,tijdvakken van verzekering verstaan de tijdvakken van premie- of bijdragebetaling, van arbeid of van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, of geacht worden te zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voorzover zij als zodanig door deze wetgeving zijn erkend".

    10 Wat de definitie van tijdvakken van arbeid" en tijdvakken van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden" betreft, verwijst artikel 1, sub s, van die verordening in dezelfde bewoordingen naar de nationale wetgeving waaronder die tijdvakken zijn vervuld.

    11 Artikel 45 van verordening nr. 1408/71, dat deel uitmaakt van hoofdstuk 3, getiteld Ouderdom en overlijden (pensioenen)", van titel III van deze verordening, poneert het beginsel van samentelling van de onder de wetgeving van iedere lidstaat vervulde verzekeringstijdvakken voor het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen.

    12 Artikel 46 van die verordening bevat regels betreffende de vaststelling van de pensioenen. Wanneer het recht op de uitkering in een lidstaat slechts ontstaat bij samentelling van de in twee of meer lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen, geldt ingevolge lid 2 ervan het volgende:

    a) het bevoegde orgaan berekent het theoretische bedrag van de uitkering waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering en/of wonen, welke zijn vervuld krachtens de wetgeving van de lidstaten waaraan de werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest, in de betrokken staat en krachtens de op de datum van vaststelling van de uitkering door dit orgaan toegepaste wetgeving zouden zijn vervuld. Indien het bedrag van de uitkering volgens deze wetgeving onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken, wordt dit bedrag beschouwd als het in deze alinea bedoelde theoretische bedrag;

    b) het bevoegde orgaan stelt op basis van het onder a bedoelde theoretische bedrag vervolgens het werkelijke uitkeringsbedrag vast naar verhouding van de duur van de tijdvakken van verzekering of van wonen, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, tot de totale duur van de tijdvakken van verzekering en van wonen, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wetgeving van alle betrokken lidstaten zijn vervuld."

    Het hoofdgeding

    13 Á. Barreira Pérez, van Spaanse nationaliteit, heeft in Duitsland en in Spanje gewerkt. In oktober 1999, op de leeftijd van 65 jaar, heeft hij volgens de Duitse en de Spaanse wetgeving zijn pensioenrechten geldend gemaakt.

    14 Barreira Pérez, die tussen juni 1963 en maart 1975 in Duitsland 4 051 dagen premie had betaald, kwam in aanmerking voor een autonoom Duits ouderdomspensioen, dat wil zeggen zonder inaanmerkingneming van de onder de Spaanse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering, en dus zonder toepassing van de regels inzake samentelling en proratisering van artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

    15 Voor het ontstaan van het recht op het Spaanse pensioen was het daarentegen noodzakelijk, met toepassing van artikel 45 van verordening nr. 1408/71 de in Duitsland en Spanje vervulde tijdvakken van verzekering samen te tellen, aangezien de in Spanje vervulde tijdvakken niet volstonden voor de minimumperiode van aansluiting van vijftien jaar.

    16 De in Spanje vervulde tijdvakken van verzekering vertegenwoordigen dus 5 344 dagen, te vermeerderen met 3 005 dagen uit hoofde van fictieve premiebetaling, die krachtens de tweede overgangsbepaling, lid 3, sub b, van het ministerieel besluit, aan de betrokkene worden toegekend volgens de leeftijd die hij op 1 januari 1967 had bereikt.

    17 Overeenkomstig artikel 46, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 heeft het INSS het theoretische bedrag van de uitkering berekend, door bij de in Spanje en Duitsland vervulde 9 395 dagen van werkelijke premiebetaling (5 344 + 4 051) de 3 005 dagen van fictieve premiebetaling op te tellen, die aan de betrokkene zijn toegekend krachtens de Spaanse wetgeving zoals deze in punt 16 van het onderhavige arrest is beschreven.

    18 Het INSS heeft dat tijdvak van fictieve premiebetaling echter niet in aanmerking genomen voor de berekening van de prorata-uitkering uit hoofde van artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71. Dat betekent dat bedoeld tijdvak niet is opgeteld bij de in Spanje vervulde 5 344 dagen van premiebetaling, voorkomend in de teller, noch bij de in beide lidstaten verrichte 9 395 dagen van bijdragebetaling, voorkomend in de noemer van de breuk waarmee het theoretische bedrag van het ouderdomspensioen wordt vermenigvuldigd om het werkelijke bedrag ervan te bepalen, zodat de door het INSS gehanteerde coëfficiënt minder hoog was dan die welke zou zijn gehanteerd indien bij de toepassing van de regel inzake proratisering het tijdvak van fictieve premiebetaling in aanmerking was genomen.

    19 Barreira Pérez heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het INSS waarbij zijn ouderdomspensioen op deze grondslag is vastgesteld.

    20 Van oordeel dat de oplossing van het hoofdgeding de uitlegging van het toepasselijke gemeenschapsrecht vereist, heeft de Juzgado de lo Social n° 3 de Orense de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende twee prejudiciële vragen gesteld:

    1) Moet artikel 1, sub r en s, van verordening nr. 1408/71 aldus worden uitgelegd, dat mede als ,tijdvakken van verzekering gelden gelijkwaardige tijdvakken van fictieve premiebetaling die volgens de nationale wetgeving van een lidstaat in aanmerking moeten worden genomen voor de vaststelling van het aantal jaren van premiebetaling waarvan het bedrag van het in de nationale wetgeving geregelde ouderdomspensioen afhangt?

    2) Zo ja, moet artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 dan aldus worden uitgelegd, dat ,de duur van de tijdvakken van verzekering of van wonen, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, mede omvat de tijdvakken van fictieve premiebetaling die overeenkomen met tijdvakken vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis, die volgens de wetgeving van die lidstaat als tijdvakken van premiebetaling in aanmerking moeten worden genomen voor de vaststelling van het bedrag van het ouderdomspensioen?"

    De eerste vraag

    21 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 1, sub r en s, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat bonificatietijdvakken als bedoeld in de Spaanse wetgeving, die in het kader van de vaststelling van pensioenrechten worden toegekend om rekening te houden met rechten in wording uit hoofde van oude, thans afgeschafte stelsels van ouderdomsverzekering, moeten worden beschouwd als tijdvakken van verzekering in de zin van deze verordening.

    22 Volgens artikel 1, sub r, van verordening nr. 1408/71 moet onder tijdvakken van verzekering" worden verstaan de tijdvakken van premie- of bijdragebetaling, van arbeid of van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, of geacht worden te zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voorzover zij als zodanig door deze wetgeving zijn erkend".

    23 Bijgevolg vallen onder deze definitie de uitsluitend volgens de nationale wetgeving bepaalde tijdvakken van verzekering en met name de door deze wetgeving met tijdvakken van verzekering gelijkgestelde tijdvakken, behoudens evenwel het bepaalde in de artikelen 39 EG en 42 EG.

    24 Dienaangaande blijkt uit de stukken, dat de toekenning van de in de tweede overgangsbepaling, lid 3, van het ministerieel besluit bedoelde bonificatietijdvakken op algemene wijze ertoe strekt, naargelang de leeftijd van de begunstigde op 1 januari 1967 en overeenkomstig een daartoe vastgestelde forfaitaire tabel, de rechten in wording uit hoofde van oude pensioenstelsels te vrijwaren, die anders voor de werknemer verloren zouden zijn geweest.

    25 Ofschoon zij niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de minimumperiode van aansluiting van vijftien jaar, die vereist is voor het ontstaan van het recht op ouderdomspensioen, worden die bonificatietijdvakken niettemin bij de tijdvakken van werkelijke verzekering gevoegd voor de berekening van het pensioenbedrag.

    26 In die omstandigheden moeten de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken worden aangemerkt als tijdvakken van verzekering in de zin van artikel 1, sub r, van verordening nr. 1408/71.

    27 De omstandigheid dat de Spaanse bevoegde autoriteiten de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken in aanmerking nemen voor de berekening van het theoretische bedrag van het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 46, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71, bevestigt trouwens deze uitlegging.

    28 Volgens deze laatste bepaling wordt het theoretische bedrag van de ouderdomsuitkering immers berekend alsof alle tijdvakken van verzekering en/of wonen, welke zijn vervuld krachtens de wetgeving van de lidstaten waaraan de werknemer of zelfstandige onderworpen is geweest, in de betrokken staat en krachtens de op de datum van vaststelling van de uitkering door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving zouden zijn vervuld. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71 moet echter worden verwezen naar de definitie van het begrip tijdvak van verzekering in artikel 1, sub r, van deze verordening (zie arrest van 9 december 1993, Lepore en Scamuffa, C-45/92 en C-46/92, Jurispr. blz. I-6497, punten 17 en 19). Zoals de advocaat-generaal in punt 39 van zijn conclusie heeft beklemtoond, zou er, indien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken niet als tijdvakken van verzekering werden beschouwd, geen reden zijn om ze in aanmerking te nemen voor de berekening van het theoretische bedrag.

    29 Mitsdien moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 1, sub r, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat bonificatietijdvakken als bedoeld in de Spaanse wetgeving, die in het kader van de vaststelling van pensioenrechten worden toegekend om rekening te houden met rechten in wording uit hoofde van oude, thans afgeschafte stelsels van ouderdomsverzekering, moeten worden beschouwd als tijdvakken van verzekering in de zin van deze verordening.

    De tweede vraag

    30 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat bonificatietijdvakken als bedoeld in de Spaanse wetgeving, die in het kader van de vaststelling van pensioenrechten worden toegekend om rekening te houden met rechten in wording uit hoofde van oude, thans afgeschafte stelsels van ouderdomsverzekering, in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het werkelijke bedrag van het pensioen.

    31 Het INSS en de Spaanse regering merken op, dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken niet als zodanig in de tijd gesitueerd zijn. Aangezien zij echter op het moment waarop het pensioenrecht ontstaat, bij de tijdvakken van werkelijke verzekering worden gevoegd, moeten zij worden geacht te zijn vervuld na het intreden van de verzekerde gebeurtenis.

    32 In die omstandigheden zou moeten worden verwezen naar het arrest van 26 juni 1980, Menzies (793/79, Jurispr. blz. 2085), waarin het Hof voor recht heeft verklaard, dat een extra periode welke volgens de wetgeving van een lidstaat bij verzekeringstijdvakken die vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis zijn vervuld wordt opgeteld, teneinde betrokkenen bij vroegtijdige invaliditeit of overlijden van de verzekerde aan een volwaardige uitkering te helpen, wel ter berekening van het theoretische bedrag bedoeld in artikel 46, lid 2, sub a, maar niet ter berekening van het werkelijke bedrag bedoeld in artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 in aanmerking dient te worden genomen.

    33 Volgens de Spaanse regering dreigt de gelijkstelling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken met tijdvakken van verzekering voor de berekening van het Spaanse proratapensioen, tot een ernstige verstoring van het economisch evenwicht te leiden en het Spaanse stelsel van sociale zekerheid aantrekkelijk te maken voor personen die een aanzienlijke verhoging van hun pensioen nastreven.

    34 Anders dan het INSS en de Spaanse regering betogen, moeten bonificatietijdvakken als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, worden beschouwd als tijdvakken van verzekering welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis zijn vervuld, in de zin van artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71.

    35 Zoals immers reeds blijkt uit punt 24 van dit arrest, is de toekenning van de bonificatietijdvakken door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde Spaanse overgangsregeling juist bedoeld om rechten in wording uit hoofde van oude stelsels van ouderdomsverzekering te vrijwaren. Zij zijn dus noodzakelijkerwijs vervuld vóór het bereiken van de pensioenleeftijd.

    36 De omstandigheid dat die tijdvakken pas op het moment van de vaststelling van de pensioenrechten worden toegekend, spreekt die analyse niet tegen, aangezien hetzelfde geldt voor ieder tijdvak van werkelijke verzekering dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag overeenkomstig artikel 46, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

    37 Ook het feit dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken niet in de tijd zijn te situeren, zodat het mogelijk is dat bonificatietijdvakken en krachtens de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering elkaar overlappen, kan niet eraan in de weg staan dat zij in aanmerking worden genomen bij de berekening van het pensioen. Krachtens artikel 15, lid 1, sub e, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, wordt immers, ingeval de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of wonen vervuld zijn krachtens de wetgeving van een lidstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, ervan uitgegaan dat deze tijdvakken krachtens de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering of wonen niet overlappen en wordt hiermede rekening gehouden, voorzover de tijdvakken hiervoor in aanmerking kunnen worden genomen.

    38 In een geval als het onderhavige, waarin de door de toepasselijke nationale wetgeving toegekende bonificatietijdvakken zijn vervuld vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis, moet dus met die tijdvakken rekening worden gehouden niet alleen bij de berekening van het theoretische bedrag overeenkomstig artikel 46, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71, maar ook bij de berekening van het werkelijke uitkeringsbedrag, zoals trouwens uitdrukkelijk volgt uit de woorden tijdvakken van verzekering welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis zijn vervuld" in artikel 46, lid 2, sub b, van deze verordening (zie in die zin arrest van 18 februari 1992, Di Prinzio, C-5/91, Jurispr. blz. I-897, punt 54).

    39 Dit betekent dat het werkelijke bedrag moet worden berekend met inaanmerkingneming van alle tijdvakken van fictieve premiebetaling, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken, die vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis zijn vervuld, gevoegd bij de werkelijke tijdvakken van verzekering of de tijdvakken die de door de bevoegde organen toegepaste wetgeving daarmee gelijkstelt.

    40 Bovendien zou de niet-inaanmerkingneming van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bonificatietijdvakken bij de berekening van het werkelijke bedrag, nadelig zijn voor de werknemer die, zoals Barreira Pérez, zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend en ten aanzien van wie voor de vaststelling van pensioenrechten alle in twee of meer lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering moeten worden samengeteld. De betrokkene zou immers de bonificatie verliezen die hem zou zijn toegekend indien hij zijn gehele loopbaan onder de wetgeving van de bevoegde lidstaat had vervuld, hetgeen, zoals de verwijzende rechter heeft vastgesteld, in de onderhavige zaak zou betekenen dat de coëfficiënt voor de berekening van de prorata-uitkering wordt vastgesteld op 0,5685 in plaats van 0,6733.

    41 Het is echter vaste rechtspraak, dat het doel van de artikelen 39 EG tot en met 42 EG niet zou worden bereikt, wanneer werknemers in de Gemeenschap als gevolg van de uitoefening van voormeld recht socialezekerheidsvoordelen zouden verliezen die hun door de wettelijke regeling van een lidstaat worden toegekend. Een dergelijk verlies zou die werknemers namelijk ervan kunnen weerhouden, hun recht van vrij verkeer uit te oefenen, en daarmee een belemmering voor dit vrije verkeer kunnen opleveren (zie onder meer arrest van 15 oktober 1991, Faux, C-302/90, Jurispr. blz. I-4875, punt 27).

    42 Mitsdien moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat bonificatietijdvakken als bedoeld in de Spaanse wetgeving, die in het kader van de vaststelling van pensioenrechten worden toegekend om rekening te houden met rechten in wording uit hoofde van oude, thans afgeschafte stelsels van ouderdomsverzekering, in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het werkelijke bedrag van het pensioen.

    De beperking in de tijd van de gevolgen van het arrest

    43 De Spaanse regering verzoekt het Hof om, ingeval het de prejudiciële vragen bevestigend mocht beantwoorden, te beslissen dat het arrest geen terugwerkende kracht zal hebben. Een bevestigend antwoord zou voor het nationale stelsel van sociale zekerheid een ernstige verstoring van het economisch evenwicht dreigen mee te brengen. Zij preciseert dat de personen die tussen 1960 en 1966 in een lidstaat premies hebben betaald, een aanzienlijke verhoging zullen kunnen krijgen van het pensioen waarop zij in Spanje recht hebben.

    44 In dit verband zij eraan herinnerd, dat volgens de rechtspraak van het Hof de uitlegging die dit krachtens de hem bij artikel 234 EG verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van gemeenschapsrecht, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van zijn inwerkingtreding moet of had moeten worden verstaan en toegepast, verklaart en preciseert. Hieruit volgt, dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie met name arrest van 4 mei 1999, Sürül, C-262/96, Jurispr. blz. I-2685, punt 107).

    45 Slechts bij uitzondering kan het Hof krachtens een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid aanleiding vinden om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende, met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw aan de orde te stellen (arrest Sürül, reeds aangehaald, punt 108).

    46 In de onderhavige zaak moet - ongeacht de omvang en de duur van de door de Spaanse regering aangevoerde ongunstige financiële gevolgen voor het nationale stelsel van sociale zekerheid - worden vastgesteld dat sedert voornoemd arrest Di Prinzio, dat overigens geen enkele beperking van zijn gevolgen in de tijd bevat, over de uitlegging van artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71, met betrekking tot de omstandigheden waarin de tijdvakken van fictieve verzekering in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de prorata-uitkering, geen zodanige rechtsonzekerheid bestond dat de belanghebbende kringen zich ernstig hadden kunnen vergissen omtrent de draagwijdte van het gemeenschapsrecht. Bovendien bestaat over de bepalingen van artikel 1, sub r en s, van verordening nr. 1408/71, die, zoals blijkt uit punt 23 van dit arrest, uitdrukkelijk naar de nationale wetgeving verwijzen, reeds lang vaste rechtspraak.

    47 Bijgevolg zijn er geen termen aanwezig om de gevolgen van dit arrest in de tijd te beperken.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    48 De kosten door de Spaanse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    uitspraak doende op de door de Juzgado de lo Social n° 3 de Orense bij beschikking van 17 juli 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    1) Artikel 1, sub r, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, moet aldus worden uitgelegd, dat bonificatietijdvakken als bedoeld in de Spaanse wetgeving, die in het kader van de vaststelling van pensioenrechten worden toegekend om rekening te houden met rechten in wording uit hoofde van oude, thans afgeschafte stelsels van ouderdomsverzekering, moeten worden beschouwd als tijdvakken van verzekering in de zin van deze verordening.

    2) Artikel 46, lid 2, sub b, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, moet aldus worden uitgelegd, dat bonificatietijdvakken als bedoeld in de Spaanse wetgeving, die in het kader van de vaststelling van pensioenrechten worden toegekend om rekening te houden met rechten in wording uit hoofde van oude, thans afgeschafte stelsels van ouderdomsverzekering, in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het werkelijke bedrag van het pensioen.

    Top