Zaak C-322/00
Commissie van de Europese Gemeenschappen
tegen
Koninkrijk der Nederlanden
«Niet-nakoming – Richtlijn 91/676/EEG – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Artikel 5, leden 4 en 5, en bijlagen II.A.1, 2, 4 en 6, en III.1.2, III.1.3 en III.2 – Capaciteit van tanks voor opslag van dierlijke mest – Beperking van op of in bodem brengen van meststoffen gebaseerd op evenwicht tussen te verwachten stikstofbehoeften van gewassen
en stikstoftoevoer naar gewassen uit bodem en bemesting – Waarborg dat per jaar op of in bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest bepaalde hoeveelheid per hectare niet overschrijdt – Voorschriften in code van goede landbouwpraktijken aangaande perioden, voorwaarden en methoden voor op of in bodem brengen
van meststoffen – Verplichting om alle noodzakelijke aanvullende of verscherpte maatregelen te treffen»
|
Conclusie van advocaat-generaal P. Léger van 7 november 2002 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
|
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 oktober 2003 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Milieu – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Richtlijn 91/676 – Uitvoering van actieprogramma's voor kwetsbare zones – Verplichting van lidstaten om jaarlijks op of in bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest te beperken – Verplichting van lidstaten om dwingende voorschriften vast te stellen betreffende opslagcapaciteit voor dierlijke mest – Mogelijkheid om daarvan af te wijken – Geen – Bevoegdheid van lidstaten om bepaalde bedrijven toe te staan, van in die voorschriften vastgestelde minimumnorm af te wijken – Voorwaarde – Verwijdering op voor milieu onschadelijke wijze van meststoffen die niet kunnen worden opgeslagen – Bewijslast
(Richtlijn 91/676 van de Raad, art. 5, lid 4, sub a, en bijlage III.1.2)
- 2..
- Milieu – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Richtlijn 91/676 – Uitvoering van actieprogramma's voor kwetsbare zones – Verplichte maatregelen ter beperking van op of in bodem brengen van meststoffen – Vereiste in verband met eerbiediging van niet te overschrijden maximale hoeveelheden meststoffen – Noodzaak om gebruiksnormen vast te stellen – Ontoereikendheid van bij nationale regeling ingestelde verliesnormen
(Richtlijn 91/676 van de Raad, art. 2 en 5, lid 4, sub a, en bijlage III.1. 3, en III.2)
- 3..
- Milieu – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Richtlijn 91/676 – Uitvoering van actieprogramma's voor kwetsbare zones – Verplichte maatregelen ter beperking van op of in bodem brengen van meststoffen – Inaanmerkingneming van evenwicht tussen te verwachten stikstofbehoeften van gewassen en stikstoftoevoer naar gewassen uit
bodem en uit bemesting – Verplichting van lidstaten om rekening te houden met zowel toevoer van stikstof door nettomineralisatie van voorraden organische
stikstof in bodem als met alle stikstofinput en -output
(Richtlijn 91/676 van de Raad, art. 5, lid 4, sub a , en bijlage III.1.3, ii, tweede streepje)
- 4..
- Milieu – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Richtlijn 91/676 – Uitvoering van actieprogramma's voor kwetsbare zones – Verplichte maatregelen ter beperking van op of in bodem brengen van meststoffen – Vereiste in verband met eerbiediging van niet te overschrijden maximale hoeveelheden meststoffen – Noodzaak om gebruiksnormen vast te stellen – Aangifteplichtige landbouwbedrijven – Ontoereikendheid van regeling waarbij verliesnormen zijn ingesteld – Landbouwbedrijven die van aangifte zijn vrijgesteld – Verplichting van lidstaten om gebruik van toelaatbare omrekeningsmethode aan te tonen
(Richtlijn 91/676 van de Raad, art. 5, lid 4, en bijlage III.1.3 en III.2, eerste alinea)
- 5..
- Milieu – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Richtlijn 91/676 – Uitvoering van actieprogramma's voor kwetsbare zones – Verplichte maatregelen ter beperking van op of in bodem brengen van meststoffen – Vereiste in verband met eerbiediging van niet te overschrijden maximale hoeveelheden meststoffen – Verzoek van lidstaat om daarvan te mogen afwijken – Rechtvaardiging – Objectieve criteria – Beoordelingsvrijheid van Commissie
(Richtlijn 91/676 van de Raad, art. 9, en bijlage III.2, tweede alinea, sub b)
- 6..
- Milieu – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Richtlijn 91/676 – Uitvoering van actieprogramma's voor kwetsbare zones – Verplichting van lidstaten om code van goede landbouwpraktijken op te stellen en voorschriften daarvan vast te stellen verbonden
aan voorwaarde van relevantie – Objectieve criteria
(Richtlijn 91/676 van de Raad, art. 2, sub e en f, 4, lid 1, sub a, en 5, en bijlage II, A, sub 1)
- 7..
- Milieu – Bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen – Richtlijn 91/676 – Uitvoering van actieprogramma's voor kwetsbare zones – Verplichting van lidstaten om alle aanvullende maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor verwezenlijking van doelstelling
van richtlijn – Verplichting om deze reeds aanstonds bij eerste actieprogramma toe te passen of zodra voor het eerst behoefte daaraan is geconstateerd
(Richtlijn 91/676 van de Raad, art. 1 en 5, leden 4 en 5)
- 1.
Volgens artikel 5, lid 4, sub a, van richtlijn 91/676 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten
uit agrarische bronnen moeten de actieprogramma's om de waterverontreiniging door stikstofverbindingen in de kwetsbare zones
te verminderen, die door de lidstaten moeten worden uitgevoerd, bepaalde in bijlage III bij deze richtlijn bedoelde maatregelen
omvatten. Deze maatregelen moeten overeenkomstig bijlage III.1.2 bij deze richtlijn onder andere voorschriften behelzen betreffende
de opslagcapaciteit van tanks voor dierlijke mest. Blijkens dit voorschrift moet deze capaciteit groter zijn dan die welke
vereist is voor de langste periode waarin het op of in de bodem brengen van mest in de betrokken kwetsbare zone verboden is,
behalve wanneer ten genoegen van de bevoegde instantie kan worden aangetoond dat elke hoeveelheid mest boven de werkelijke
opslagcapaciteit op een voor het milieu onschadelijke wijze zal worden verwijderd. Dat de richtlijn de lidstaten een zekere speelruimte laat ten aanzien van de precieze uitvoeringsmodaliteiten voor dit voorschrift,
neemt niet weg dat de doelstellingen van richtlijn 91/676, met name te waarborgen dat de elk jaar op of in de bodem gebrachte
hoeveelheid dierlijke mest, met inbegrip van die welke door de dieren zelf wordt opgebracht, voor elk landbouw- of veehouderijbedrijf
een bepaalde hoeveelheid per hectare niet overschrijdt, door de lidstaten moeten worden geëerbiedigd. Het laatste zinsdeel
van bijlage III.1.2 bij de richtlijn moet derhalve aldus worden uitgelegd, dat daarmee de lidstaten niet de mogelijkheid wordt
geboden om af te wijken van hun verplichting op grond van de richtlijn om dwingende wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen
vast te stellen inzake de opslagcapaciteit van dierlijke mest op de bedrijven, maar dat zij enkel per geval aan bepaalde bedrijven
mogen toestaan om van de bij deze maatregelen vastgestelde minimumnorm af te wijken, voorzover is aangetoond dat de dierlijke
mest die niet op het bedrijf kan worden opgeslagen, op een voor het milieu onschadelijke wijze zal worden afgevoerd. Met onvolledige
regelingen wordt niet voldaan aan de op de lidstaat rustende verplichting om een actieprogramma op te stellen dat verplichte
maatregelen omvat ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de richtlijn in dit verband. cf. punten 44-48
- 2.
De maatregelen die ingevolge artikel 5, lid 4, sub a, van richtlijn 91/676 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging
door nitraten uit agrarische bronnen, juncto bijlage III.1.3 daarbij, in de actieprogramma's voor de kwetsbare zones moeten
worden opgenomen, moeten voorschriften behelzen betreffende de beperking van het op of in de bodem brengen van meststoffen
gebaseerd op een evenwicht tussen de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en de stikstoftoevoer naar de gewassen
uit de bodem en uit bemesting. Overeenkomstig bijlage III.2 bij de richtlijn moeten deze maatregelen waarborgen dat de elk
jaar op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest een bepaalde hoeveelheid per hectare niet overschrijdt. Aangezien
de op of in de bodem gebrachte meststoffen volgens artikel 2, sub e, van de richtlijn dierlijke meststoffen kunnen zijn, kan
dit vereiste slechts worden nageleefd door middel van gebruiksnormen voor meststoffen, dat wil zeggen normen tot vaststelling
van de maximumhoeveelheden meststoffen die op of in de bodem mogen worden gebracht. Verliesnormen zoals voorzien in een stelsel
ter regulering van het gebruik van meststoffen dat tot doel heeft de verliezen van stikstof en fosfaat vanuit landbouwbedrijven
naar het milieu te verminderen, en volgens hetwelk de agrariërs verplicht zijn de hoeveelheid op het bedrijf aangevoerde mineralen
en de hoeveelheid van het bedrijf afgevoerde mineralen aan te geven en waarbij het verschil tussen de twee waarden (het
verlies) bepaalde grenzen niet mag overschrijden, tenzij de agrariër bereid is een heffing te betalen, kunnen evenwel enkel indirect
het op of in de bodem brengen van meststoffen beperken, maar niet het gebruik van een concreet soort mest. Gebruiksnormen, zoals richtlijn 91/676 voorschrijft, gelden immers voor de input en blijken dus noodzakelijk om verontreiniging
te beperken en te voorkomen, terwijl de verliesnormen van bedoeld stelsel, dat gebaseerd is op het idee van een evenwichtig
gebruik van stikstof en van fosfaten door de agrariërs, voor een later stadium van de stikstofcyclus gelden, en iedere overschrijding
van deze verliesnormen draagt noodzakelijkerwijs bij tot het optreden van verontreiniging. cf. punten 71-72, 74
- 3.
Blijkens artikel 5, lid 4, sub a, van richtlijn 91/676 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten
uit agrarische bronnen, juncto bijlage III.1.3 daarbij, behelzen de maatregelen die in de actieprogramma's voor de kwetsbare
zones moeten worden opgenomen, voorschriften betreffende de beperking van het op of in de bodem brengen van meststoffen gebaseerd
op een evenwicht tussen de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem
en uit bemesting, en moeten deze voorschriften in de vorm van gebruiksnormen worden vastgesteld, dat wil zeggen normen tot
vaststelling van de maximumhoeveelheden meststoffen die op of in de bodem mogen worden gebracht. Om te bepalen waar dit evenwicht ligt, dat van wezenlijk belang blijkt voor de vaststelling van die gebruiksnormen, moeten
de lidstaten overeenkomstig bijlage III.1.3, sub ii, tweede streepje, bij deze richtlijn met name rekening houden met de stikstoftoevoer
door nettomineralisatie van de hoeveelheden organische stikstof in de bodem. Bovendien moet bij het bepalen van dit bij deze bijlage III.1.3 vereiste evenwicht rekening worden gehouden met alle stikstofinput
en -output, met name stikstoftoevoer door stikstoffixerende bodemorganismen. Daar de vlinderbloemigen een stikstoffixerend
vermogen hebben, verlangt richtlijn 91/676 dat daarmee rekening wordt gehouden. cf. punten 84-85, 94
- 4.
De in artikel 5, lid 4, van richtlijn 91/676 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische
bronnen, voorgeschreven actieprogramma's voor de kwetsbare zones moeten de in bijlage III daarbij bedoelde maatregelen bevatten.
Tot deze maatregelen behoren de voorschriften betreffende
de beperking van het op of in de bodem brengen van meststoffen, welke ingevolge bijlage III.2, eerste alinea, moeten waarborgen dat
de elk jaar op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest, met inbegrip van die welke door de dieren zelf wordt opgebracht,
voor elk landbouw- of veehouderijbedrijf een bepaalde hoeveelheid per hectare niet overschrijdt. Wat enerzijds de aangifteplichtige landbouwbedrijven betreft, die dus onder een stelsel vallen dat het gebruik van meststoffen
reguleert met het doel de verliezen van stikstof en fosfaat vanuit landbouwbedrijven naar het milieu te verminderen en volgens
hetwelk de agrariërs verplicht zijn de hoeveelheid op het bedrijf aangevoerde mineralen en de hoeveelheid van het bedrijf
afgevoerde mineralen aan te geven, en volgens hetwelk het verschil tussen de twee waarden (het
verlies) bepaalde grenzen niet mag overschrijden, tenzij de agrariër bereid is een heffing te betalen, vormen de in het kader van
een dergelijk stelsel ingevoerde verliesnormen ─ aangezien zij niet voldoen aan de verplichting om in het actieprogramma de
verplichte maatregelen van bijlage III.1.3 bij richtlijn 91/676 op te nemen ─ in dit opzicht geen juiste omzetting van deze
richtlijn, en kan het bedoelde stelsel bijgevolg evenmin naleving van de uit bijlage III.2 voortvloeiende beperkingen van
het op of in de bodem brengen van dierlijke mest waarborgen. Uit de formulering van laatstgenoemde bepaling blijkt immers
duidelijk dat deze de vaststelling van gebruiksnormen, dat wil zeggen normen tot vaststelling van de maximumhoeveelheden meststoffen
die op of in de bodem mogen worden gebracht, voorschrijft, zodat de lidstaten vooraf voorschriften kunnen vaststellen ter
verzekering dat de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid dierlijke mest de daarin toegestane hoeveelheid per hectare niet
overschrijdt. Wat anderzijds de van aangifte vrijgestelde landbouwbedrijven betreft, die niet onder bedoeld stelsel vallen, moeten de door
de lidstaten vastgestelde maatregelen om aan de verplichting van bijlage III.2 bij richtlijn 91/676 te voldoen, tot gevolg
hebben dat het op of in de bodem brengen van dierlijke mest overeenkomstig de in deze richtlijn bepaalde grenzen wordt beperkt.
Hoewel het een lidstaat vrijstaat het op of in de bodem brengen van dierlijke mest door middel van fosfaatgebruiksnormen of
fosfaattoevoernormen te beperken, moet hij wel aantonen dat de omrekeningsmethode die hij hiervoor gebruikt, kan waarborgen
dat de hoeveelheid dierlijke mest die overeenkomstig de fosfaatnormen op of in de bodem mag worden gebracht, de door genoemde
richtlijn voor stikstof gestelde grenzen niet overschrijdt. cf. punten 113-118
- 5.
Bijlage III.2, tweede alinea, sub b, bij richtlijn 91/676 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten
uit agrarische bronnen, bepaalt dat indien een lidstaat toestaat dat jaarlijks per hectare andere hoeveelheden dierlijke mest
op of in de bodem worden gebracht dan die welke uitdrukkelijk in deze bepaling zijn genoemd, hij daarvan mededeling doet aan
de Commissie, die de motivering volgens de procedure van artikel 9 van deze richtlijn bestudeert. Deze hoeveelheden moeten
zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de doelstellingen van de richtlijn, en zij moeten
worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals lange groeiperiodes of hoge nettoneerslag in de kwetsbare zone.
Uit deze bepaling blijkt duidelijk, dat het niet louter een procedure van kennisgeving aan de Commissie van de vaststelling
van afwijkende hoeveelheden is, maar een verplichting om een dergelijk verzoek tot afwijking aan de hand van objectieve criteria
tegenover haar te rechtvaardigen. De Commissie kan dit verzoek tot afwijking ─ eventueel onder bepaalde voorwaarden ─ toewijzen
dan wel afwijzen. cf. punten 122-123
- 6.
Artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 91/676 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische
bronnen, verplicht de lidstaten een of meer codes van goede landbouwpraktijken op te stellen teneinde voor alle wateren een
algemeen beschermingsniveau tegen verontreiniging te bieden. De actieprogramma's voor de kwetsbare zones die de lidstaten
krachtens artikel 5 van genoemde richtlijn moeten opstellen, moeten bepaalde verplichte maatregelen bevatten, waaronder die
welke de lidstaten in het kader van de overeenkomstig artikel 4 opgestelde codes van goede landbouwpraktijken hebben vastgesteld.
Bijlage II.A.1 bij deze richtlijn bepaalt dat in deze codes van goede landbouwpraktijken, die de vermindering van verontreiniging
door nitraten beogen en waarin rekening wordt gehouden met de omstandigheden in de verschillende regio's in de Gemeenschap,
voorschriften dienen te worden opgenomen aangaande verschillende aspecten,
voorzover zij relevant zijn, waaronder de periodes die niet geschikt zijn voor het op of in de bodem brengen van meststof. In dit verband omschrijft
artikel 2, sub e, van de richtlijn
meststof als elke één of meer stikstofverbindingen bevattende stof die op het land wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei,
met inbegrip van dierlijke mest. Artikel 2, sub f, daarvan omschrijft
kunstmest als elke met een industrieel proces vervaardigde meststof. Daaruit volgt dat bijlage II.A bij deze richtlijn voor alle meststoffen
geldt en niet enkel voor meststoffen van organische oorsprong, zoals dierlijke mest. Evenzo bepaalt bijlage II.A bij deze richtlijn weliswaar dat in de codes van goede landbouwpraktijken van de lidstaten voorschriften
zijn opgenomen aangaande het op of in de bodem brengen van meststoffen op steile hellingen, doch aan deze verplichting van
de lidstaten is tevens een voorwaarde van relevantie verbonden. De relevantie van de in bijlage II.A bij richtlijn 91/676 bedoelde voorschriften moet worden beoordeeld op basis van enkel
objectieve criteria die verband houden met de fysische, geologische en klimatologische kenmerken van elke regio. Daaruit volgt
dat economische argumenten niet volstaan om de irrelevantie aan te tonen van de vaststelling van voorschriften betreffende
de methoden voor het op of in de bodem brengen van kunstmest en van dierlijke mest. cf. punten 130-134, 136, 143, 155-156
- 7.
Krachtens artikel 5, lid 5, van richtlijn 91/676 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische
bronnen, treffen de lidstaten in het kader van de actieprogramma's voor de kwetsbare zones de aanvullende of verscherpte maatregelen
die zij noodzakelijk achten, indien
al aanstonds of in het licht van de bij de uitvoering van de actieprogramma's opgedane ervaring duidelijk wordt dat de in lid 4 van dat artikel bedoelde maatregelen niet toereikend zijn om de in artikel 1 van de richtlijn
genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Deze bepaling laat de lidstaten niet de keuze om te beslissen in welk actieprogramma de aanvullende of verscherpte maatregelen
zullen worden opgenomen. Zij moeten dergelijke maatregelen al aanstonds of in het licht van de bij de uitvoering van de actieprogramma's
opgedane ervaring treffen, en dus zodra voor het eerst de behoefte daaraan is geconstateerd. cf. punten 165-166