This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61999TO0201
Order of the Court of First Instance (Second Chamber) of 12 December 2000. # Royal Olympic Cruises Ltd, Valentine Oceanic Trading Inc., Caroline Shipping Inc., Simpson Navigation Ltd, Solar Navigation Corporation, Ocean Quest Sea Carriers Ltd, Athena 2004 SA, Freewind Shipping Company and Eliniki Etaireia Diipeirotikon Grammon AE v Council of the European Union and Commission of the European Communities. # Non-contractual liability of the Community - Damage caused by the military intervention in the Federal Republic of Yugoslavia - Action manifestly unfounded in law. # Case T-201/99.
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 december 2000.
Royal Olympic Cruises Ltd, Valentine Oceanic Trading Inc., Caroline Shipping Inc., Simpson Navigation Ltd, Solar Navigation Corporation, Ocean Quest Sea Carriers Ltd, Athena 2004 SA, Freewind Shipping Company en Eliniki Etaireia Diipeirotikon Grammon AE tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap - Schade ten gevolge van militaire interventie in de Federale Republiek Joegoslavië - Kennelijk ongegrond beroep.
Zaak T-201/99.
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 december 2000.
Royal Olympic Cruises Ltd, Valentine Oceanic Trading Inc., Caroline Shipping Inc., Simpson Navigation Ltd, Solar Navigation Corporation, Ocean Quest Sea Carriers Ltd, Athena 2004 SA, Freewind Shipping Company en Eliniki Etaireia Diipeirotikon Grammon AE tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap - Schade ten gevolge van militaire interventie in de Federale Republiek Joegoslavië - Kennelijk ongegrond beroep.
Zaak T-201/99.
Jurisprudentie 2000 II-04005
ECLI identifier: ECLI:EU:T:2000:291
Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 12 december 2000. - Royal Olympic Cruises Ltd, Valentine Oceanic Trading Inc., Caroline Shipping Inc., Simpson Navigation Ltd, Solar Navigation Corporation, Ocean Quest Sea Carriers Ltd, Athena 2004 SA, Freewind Shipping Company en Eliniki Etaireia Diipeirotikon Grammon AE tegen Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap - Schade ten gevolge van militaire interventie in de Federale Republiek Joegoslavië - Kennelijk ongegrond beroep. - Zaak T-201/99.
Jurisprudentie 2000 bladzijde II-04005
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
Niet-contractuele aansprakelijkheid - Schade ten gevolge van onrechtmatig normatief handelen - Vergoeding - Voorwaarden - Rechtstreekse schade
(Art. 235 EG en 288, tweede alinea, EG)
$$( cf. punten 26-27 )
In zaak T-201/99,
Royal Olympic Cruises Ltd,
Valentine Oceanic Trading Inc.,
Caroline Shipping Inc.,
Simpson Navigation Ltd,
Solar Navigation Corporation,
Ocean Quest Sea Carriers Ltd,
Athena 2004 SA,
Freewind Shipping Company,
gevestigd te Monrovia (Liberia),
Elliniki Etaireia Diipeirotikon Grammon AE, gevestigd te Piraeus (Griekenland),
vertegenwoordigd door N. Skandamis, advocaat te Athene, en A. Potamianaos, advocaat te Piraeus, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van S. Le Goueff, advocaat aldaar, Avenue Guillaume 9,
verzoeksters,
tegen
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. Vitsentzatos en S. Kyriakopoulou, leden van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij E. Uhlmann, directeur-generaal van het directoraat Juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,
en
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. Christoforou en A. Van Solinge, juridisch adviseurs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerders,
betreffende een beroep tot vergoeding van de schade die verzoeksters zouden hebben geleden door de gedragingen van de Europese Gemeenschap tijdens de militaire interventie in Kosovo tussen 24 maart en 9 juni 1999,
geeft
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),
samengesteld als volgt : A. W. H. Meij, kamerpresident, A. Potocki en J. Pirrung, rechters,
griffier: H. Jung,
de navolgende
Beschikking
De feiten die aan het geding ten grondslag liggen, en het procesverloop
1 Verzoeksters zijn rederijen die cruises organiseren en verrichten in het zuidoosten van de Middellandse Zee.
2 Vanaf eind 1998 hebben touroperators en particulieren cruises met de schepen van verzoeksters geboekt voor het zomerseizoen 1999. Vanaf 24 maart 1999, datum waarop de militaire interventie van een aantal lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) tegen de Federale Republiek Joegoslavië (hierna: FRJ") is begonnen, werden veel boekingen voor cruises tijdens de maanden april en mei 1999 wegens de voortzetting van de vijandelijkheden en de instabiliteit in de regio geannuleerd. Het aantal boekingen is daardoor aanzienlijk gedaald ten opzichte van de overeenstemmende periode van het voorafgaande jaar.
3 Verzoeksters stellen dat zij vanaf 24 maart 1999, en ook nog na 9 juni, datum waarop de interventie werd beëindigd, in hun hoedanigheid van verleners van toeristische diensten aanzienlijke schade hebben geleden. Zij begroten de totale schade op 73 963 000 Amerikaanse dollar (USD).
4 Verzoeksters beschouwen de militaire interventie tegen de FRJ - uitgevoerd door verschillende lidstaten van de Europese Unie die ook lid zijn van de NAVO - als onrechtmatig. Zij verwijten de Raad en de Commissie dat zij deze interventie door verschillende, eveneens onrechtmatige handelingen hebben ondersteund en concluderen hieruit dat de Europese Gemeenschap hun schade moet vergoeden.
5 Bij op 9 september 1999 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoeksters het onderhavige beroep tot schadevergoeding ingesteld tegen de Europese Gemeenschap, en meer bepaald haar instellingen, met name de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen".
6 Na de indiening van de duplieken hebben verzoeksters een aanvullende memorie mogen indienen om te kunnen antwoorden op de nieuwe middelen en argumenten die volgens hen pas in dupliek waren aangevoerd. De Raad en de Commissie hebben bij brieven van respectievelijk 16 en 19 juni 2000 afgezien van hun recht om hierop te antwoorden.
Conclusies van partijen
7 Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:
- vast te stellen dat de Raad en de Commissie, door mee te werken aan met het volkenrecht strijdige handelingen van de Europese Unie, inbreuk hebben gemaakt op het fundamentele gemeenschapsrechtelijke beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen van de burgers op het gebied van het vrij verrichten van diensten van maritiem vervoer en recreatie;
- hen krachtens de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG als schadevergoeding het bedrag van 73 963 000 USD toe te kennen;
- verweerders te verwijzen in de kosten.
8 De Raad en de Commissie concluderen dat het het Gerecht behage:
- het beroep niet-ontvankelijk of, subsidiair, ongegrond te verklaren;
- verzoeksters te verwijzen in de kosten.
In rechte
Argumenten van verzoeksters
9 Volgens verzoeksters vormt de militaire interventie in Kosovo een samenstel van onrechtmatige handelingen bestaande uit een aantal schendingen van het volkenrecht, het recht van de Europese Unie en het recht van de Europese Gemeenschap door zowel de Europese Unie en de Europese Gemeenschap als hun lidstaten die tevens lid zijn van de NAVO.
10 Om te beginnen hebben de lidstaten van de Europese Unie die lid zijn van de NAVO, door de unilaterale militaire interventie in strijd met het Handvest van de Verenigde Naties de territoriale integriteit van de FRJ geschonden.
11 Verder heeft de Europese Unie aan deze onrechtmatige handelingen meegewerkt door op politiek, moreel, operationeel en juridisch vlak actief bijstand te verlenen. Zij heeft onrechtmatig gehandeld door een aantal conclusies, gemeenschappelijke standpunten en besluiten vast te stellen.
12 Volgens verzoeksters moet deze gedraging van de Europese Unie worden gelijkgesteld met de onrechtmatige unilaterale militaire interventie van de lidstaten van de NAVO tegen de FRJ, aangezien deze gedraging er in de bijzondere vorm van ongewapende represailles onlosmakelijk mee verbonden is. De Europese Unie heeft zich daardoor in de militaire interventie gemengd en autonoom onrechtmatige handelingen gesteld door de uit het Handvest van de Verenigde Naties voortvloeiende verplichtingen, die krachtens artikel 11, lid 1, EU, op haar rusten, niet na te komen.
13 Ten derde was de Europese Gemeenschap op twee manieren betrokken bij de onrechtmatige gedraging van de lidstaten van de NAVO: enerzijds, indirect doordat zij deelneemt aan de eenheidsstructuur van de Europese Unie, en anderzijds op autonome wijze in haar hoedanigheid van specifieke internationale organisatie.
14 Ofschoon de Europese Unie en de Europese Gemeenschap twee verschillende rechtspersonen zijn, vormen zij één politieke en juridische entiteit. Bijgevolg maakt de Europese Unie, door op het politieke vlak onrechtmatig te handelen, inbreuk op de grondslagen van het Europese recht.
15 Daarnaast heeft de Europese Gemeenschap op onrechtmatige wijze aan de gewapende interventie deelgenomen door bij verschillende gemeenschapsverordeningen sancties op te leggen, namelijk bij:
- verordening (EG) nr. 900/1999 van de Raad van 29 april 1999 houdende een verbod op de verkoop en de levering van aardolie en bepaalde aardolieproducten aan de Federale Republiek Joegoslavië (PB L 114, blz. 7);
- verordening (EG) nr. 1064/1999 van de Raad van 21 mei 1999 houdende een verbod op vluchten tussen het grondgebied van de Europese Gemeenschap en het grondgebied van de Federale Republiek Joegoslavië en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1901/98 (PB L 129, blz. 27);
- verordening (EG) nr. 1084/1999 van de Commissie van 26 mei 1999 tot vaststelling van de lijst van bevoegde autoriteiten bedoeld in artikel 2 van verordening (EG) nr. 900/1999 (PB L 131, blz. 29);
- verordening (EG) nr. 1520/1999 van de Commissie van 12 juli 1999 tot opstelling van de lijst van bevoegde instanties en van de in de Federale Republiek Joegoslavië geregistreerde vliegtuigen die zich op wettige wijze in de Europese Gemeenschap bevinden als bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 1064/1999 (PB L 177, blz. 10).
Volgens verzoeksters vormen deze verordeningen de uitvoering op economisch vlak - vrijheid van vervoer en vrij verkeer van goederen - van de handelingen van de Europese Unie, en zijn zij dus om dezelfde redenen onrechtmatig als die waarom die handelingen van de Europese Unie onrechtmatig zijn.
16 Verzoeksters stellen dat de schade die zij hebben geleden, niet het gevolg is van het embargo op aardolie en het verbod op vluchten als zodanig, maar wel van de gewapende interventie waarbij de Europese Gemeenschap feitelijk en juridisch betrokken was, aangezien zij handelingen heeft gesteld waardoor zij rechtstreeks aan deze interventie heeft meegewerkt. Het gaat in casu dus niet om een aansprakelijkheid van de Gemeenschap die voortvloeit uit de inhoud van die gemeenschapsverordeningen, maar om een aansprakelijkheid van de Gemeenschap die het interne aspect vormt van de internationale aansprakelijkheid die voortvloeit uit de vaststelling van handelingen die neerkomen op medewerking aan een onrechtmatige gedraging. Volgens deze logica bevestigt de inhoud van die verordeningen slechts de onrechtmatige gedraging. Bijgevolg is de aansprakelijkheid van de Gemeenschap rechtstreeks en in hoofdzaak gebaseerd op de vaststelling van verordeningen die met een onrechtmatige internationale gedraging zijn verbonden.
17 Volgens verzoeksters hebben de onrechtmatige handelingen van de instellingen van de Europese Gemeenschap beslissend bijgedragen tot de totstandkoming van de schade. Zonder deze handelingen zou de situatie van verzoeksters anders zijn geweest, omdat er in het zuidoosten van de Middellandse Zee geen klimaat van verregaande onveiligheid zou hebben geheerst. De onrechtmatige handelingen van de Europese Gemeenschap vielen chronologisch samen met de militaire operaties en werden kennelijk verricht om deze operaties te ondersteunen, zodat zij aansluiten bij de militaire interventie en daaraan een bijdrage leveren.
18 Verzoeksters voegen hieraan toe dat het in elk geval overbodig is, een causaal verband aan te tonen, daar de aansprakelijkheid van de Europese Unie, en bijgevolg van de Europese Gemeenschap, automatisch voortvloeit uit het feit dat zij krachtens artikel 17, lid 1, derde alinea, EU, de verplichtingen op zich neemt van de lidstaten die ook lid van de NAVO zijn.
Beoordeling door het Gerecht
19 Ingevolge artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een beroep kennelijk rechtens ongegrond is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking. Het Gerecht is van oordeel dat het, gelet op de memories van partijen, zonder mondelinge behandeling uitspraak kan doen op het onderhavige beroep.
20 Aangezien het onderhavige beroep tot schadevergoeding formeel tegen de Europese Gemeenschap" is gericht, heeft het Gerecht om te beginnen de identiteit van de partijen in het geding ambtshalve gecorrigeerd, aangezien volgens artikel 17 van 's Hofs Statuut-EG alleen de instellingen van de Gemeenschap, die moeten worden onderscheiden van de Gemeenschap als zodanig, verwerende partij kunnen zijn in een rechtstreeks beroep (arrest Gerecht van 6 juli 1995, Odigitria/Raad en Commissie, T-572/93, Jurispr. blz. II-2025, punt 22).
21 Volgens vaste rechtspraak kan de Gemeenschap slechts niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld wanneer de verzoekende partij het bewijs levert van de onrechtmatigheid van de aan de betrokken instelling verweten handeling, van de realiteit van de schade en van het bestaan van een causaal verband tussen deze gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 29 september 1982, Oleifici Mediterranei/EEG, 26/81, Jurispr. blz. 3057, punt 16, en arresten Gerecht van 11 juli 1996, International Procurement Services/Commissie, T-175/94, Jurispr. blz. II-729, punt 44; 16 oktober 1996, Efisol/Commissie, T-336/94, Jurispr. blz. II-1343, punt 30; 11 juli 1997, Oleifici Italiani/Commissie, T-267/94, Jurispr. blz. II-1239, punt 20, en 29 januari 1998, Dubois et Fils/Raad en Commissie, T-113/96, Jurispr. blz. II-125, punt 54). Zodra aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat behoeft te worden ingegaan op de andere voorwaarden voor die aansprakelijkheid (arrest Hof van 15 september 1994, KYDEP/Raad en Commissie, C-146/91, Jurispr. blz. I-4199, punt 19).
22 Het onderhavige beroep is uitdrukkelijk ingesteld krachtens de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG" en is gericht tegen de Europese Gemeenschap, en meer bepaald haar instellingen, met name de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen". Hieruit volgt dat het beroep slechts ziet op het beweerdelijk onrechtmatige optreden van deze gemeenschapsinstellingen, bestaande in de vaststelling van de vier verordeningen die in punt 15 hierboven zijn genoemd.
23 Verzoeksters beklemtonen uitdrukkelijk dat zij de gestelde schade niet aan de bij deze gemeenschapsverordeningen opgelegde economische sancties toeschrijven, maar uitsluitend aan de gewapende interventie tegen de FRJ.
24 Bovendien erkennen verzoeksters dat artikel 46 EU het Gerecht geen bevoegdheid verleent voor handelingen van de Europese Unie, en dat a fortiori militaire handelingen als zodanig geen aanleiding kunnen geven tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap.
25 Met dit betoog hebben verzoeksters niet gewezen op een aan de gemeenschapsinstellingen toe te schrijven gedraging waarvan de onrechtmatigheid aanleiding zou kunnen geven tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap.
26 Aangaande verzoeksters' stelling dat de Europese Gemeenschap door de vaststelling van de gelaakte verordeningen aan de gewapende interventie heeft meegewerkt en aldus de onrechtmatige gedraging van haar lidstaten die aan deze interventie hebben deelgenomen heeft ondersteund, zij eraan herinnerd dat er volgens vaste rechtspraak een voldoende rechtstreeks causaal verband moet bestaan tussen de verweten gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 4 oktober 1979, Dumortier Frères e.a./Raad, 64/76 en 113/76, 167/78 en 239/78, 27/79, 28/79 en 45/79, Jurispr. blz. 3091, punt 21, en arrest International Procurement Services/Commissie, reeds aangehaald, punt 55), dat wil zeggen dat deze gedraging de bepalende oorzaak van de schade moet zijn (beschikkingen Gerecht van 15 juni 2000, Aduanas Pujol Rubio e.a./Raad en Commissie, T-614/97, Jurispr. blz. II-2387, punt 19, en 16 juni 2000, Transfluvia e.a./Raad en Commissie, T-611/97, T-619/97-T-627/97, Jurispr. blz. II-2405, punt 17). Inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de overheid voor normatieve handelingen bestaat er immers geen verplichting om alle nadelige gevolgen van een onrechtmatige normatieve situatie, hoe verwijderd ook, te vergoeden (arrest Dumortier Frères e.a./Raad, reeds aangehaald, punt 21).
27 Verzoeksters' stelling dienaangaande, die uitsluitend op de vaststelling van de gemeenschapsverordeningen nrs. 900/1999, 1064/1999, 1084/1999 en 1520/1999 is gebaseerd, toont niet aan dat er een voldoende rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze verordeningen, enerzijds, en de gestelde geldelijke schade, anderzijds. Aangezien de schade is veroorzaakt door de gewapende interventie van andere instanties dan de gemeenschapsinstellingen, zou alleen een bijdrage van deze instellingen aan die interventie als een voldoende rechtstreeks causaal verband kunnen worden beschouwd. Aangezien de vaststelling van de gelaakte verordeningen op zich niet rechtstreeks verband houdt met de gewapende interventie en de gestelde schade, kunnen verzoeksters niet volhouden dat de vaststelling van deze verordeningen een dergelijke bijdrage van die instellingen vormt.
28 Gelet op een en ander is niet voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap.
29 Mitsdien moet het beroep tot schadevergoeding worden verworpen omdat het kennelijk rechtens ongegrond is.
Kosten
30 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vorderingen van de Commissie en de Raad te worden verwezen in hun eigen kosten, alsmede in die van de Commissie en de Raad.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer)
beschikt:
1) Het beroep wordt verworpen omdat het kennelijk rechtens ongegrond is.
2) Verzoeksters worden verwezen in de kosten.