Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CO0352

Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 28 juni 2001.
Eridania SpA en anderen tegen Raad van de Europese Unie.
Hogere voorziening - Gemeenschappelijke ordening van markten in sector suiker - Prijsregeling - Regionalisering - Indeling van Italië - Verkoopseizoen 1995/1996 - Beroep van suikerproducenten - Handeling die hen rechtstreeks en individueel raakt - Bepaling houdende vaststelling van afgeleide interventieprijs voor witte suiker voor alle gebieden van Italië - Niet-ontvankelijkheid.
Zaak C-352/99 P.

Jurisprudentie 2001 I-05037

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:364

61999O0352

Beschikking van het Hof (Tweede kamer) van 28 juni 2001. - Eridania SpA en anderen tegen Raad van de Europese Unie. - Hogere voorziening - Gemeenschappelijke ordening van markten in sector suiker - Prijsregeling - Regionalisering - Indeling van Italië - Verkoopseizoen 1995/1996 - Beroep van suikerproducenten - Handeling die hen rechtstreeks en individueel raakt - Bepaling houdende vaststelling van afgeleide interventieprijs voor witte suiker voor alle gebieden van Italië - Niet-ontvankelijkheid. - Zaak C-352/99 P.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-05037


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Hogere voorziening - Middelen - Middel voor het eerst aangevoerd in hogere voorziening - Niet-ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 42, lid 2, en 118)

2. Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Bepaling houdende vaststelling van afgeleide interventieprijs voor witte suiker voor alle gebieden in Italië voor verkoopseizoen - Beroep ingesteld door Italiaanse suikerfabrikanten - Niet-ontvankelijkheid

[EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea (thans, na wijziging, art. 230, vierde alinea, EG); verordening nr. 1534/95 van de Raad, art. 1, sub f]

Samenvatting


1. Een middel dat voor het eerst in het kader van een hogere voorziening bij het Hof wordt voorgedragen, moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Immers, wanneer het een partij was toegestaan voor het Hof een middel aan te voeren dat zij eerder niet voor het Gerecht heeft voorgedragen, dan zou zij het Hof, wiens bevoegdheid in hogere voorziening beperkt is, een geschil van ruimere strekking voorleggen dan waarvan het Gerecht kennis had te nemen. In het kader van een hogere voorziening is het Hof enkel bevoegd zich uit te spreken over de rechtsbeslissing die met betrekking tot de voor de eerste rechter bepleite middelen is gegeven.

( cf. punten 52-53 )

2. De mogelijkheid om met meer of minder nauwkeurigheid het aantal of zelfs de identiteit te bepalen van de rechtssubjecten waarop een maatregel van toepassing is, betekent geenszins dat die rechtssubjecten moeten worden beschouwd, individueel door die maatregel te zijn geraakt, zolang vaststaat dat die toepassing voortvloeit uit een in de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie.

Artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95, waarbij de afgeleide interventieprijs voor witte suiker voor alle gebieden in Italië voor het verkoopseizoen 1995/1996 is vastgesteld, raakt Italiaanse fabrikanten van witte suiker met productiequota dus niet individueel. Immers, de Raad stelt de interventieprijzen voor witte suiker niet vast aan de hand van individuele gegevens betreffende elk van de Italiaanse fabrikanten met productiequota of rekening houdend met hun specifieke situatie, maar op basis van de algemene gegevens betreffende de suikerproductie in Italië. Bovendien berust de indeling van een bepaald gebied als gebied met dan wel zonder tekort in laatste instantie op een vergelijking van de voor het betrokken verkoopseizoen verwachte productie en consumptie. Hieruit volgt dat de door de verschillende Italiaanse suikerfabrikanten verstrekte informatie dus slechts een deel is van de algemene gegevens waarover de Raad beschikt, en de afgeleide interventieprijs voor witte suiker op algemene, abstracte wijze wordt bepaald, en niet aan de hand van of rekening houdend met de individuele situatie van elke fabrikant.

( cf. punten 59, 62-63, 65 )

Partijen


In zaak C-352/99 P,

Eridania SpA, voorheen Eridania Zuccherifici Nazionali SpA, gevestigd te Genua (Italië),

Industria Saccarifera Italiana Agroindustriale SpA (ISI), gevestigd te Padua (Italië),

Sadam Zuccherifici, divisione della SECI - Società Esercizi Commerciali Industriali SpA, gevestigd te Bologna (Italië),

Sadam Castiglionese SpA, gevestigd te Bologna (Italië),

Sadam Abruzzo SpA, gevestigd te Bologna (Italië),

Zuccherificio del Molise SpA, gevestigd te Termoli (Italië),

en

Società Fondiaria Industriale Romagnola SpA (SFIR), gevestigd te Cesena (Italië),

vertegenwoordigd door B. O'Connor, solicitor, en I. Vigliotti, avvocato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

rekwiranten,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 8 juli 1999, Eridania e.a./Raad (T-168/95, Jurispr. blz. II-2245), strekkende tot vernietiging van dat arrest,

andere partijen bij de procedure:

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door I. Díez Parra en J.-P. Hix als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder in eerste aanleg,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. P. Ruggeri Laderchi als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte in eerste aanleg,

en

Ponteco Zuccheri SpA, gevestigd te Pontelagoscuro (Italië),

verzoekster in eerste aanleg,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, kamerpresident, R. Schintgen en N. Colneric (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo,

griffier: R. Grass,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, op 22 september 1999 neergelegd ter griffie van het Hof, hebben Eridania SpA, voorheen Eridania Zuccherifici Nazionali SpA, Industria Saccarifera Italiana Agroindustriale SpA (ISI), Sadam Zuccherifici, divisione della SECI - Società Esercizi Commerciali Industriali SpA, Sadam Castiglionese SpA, Sadam Abruzzo SpA, Zuccherificio del Molise SpA en Società Fondiaria Industriale Romagnola SpA (SFIR) krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 8 juli 1999, Eridania e.a./Raad (T-168/95, Jurispr. blz. II-2245; hierna: bestreden arrest"), waarbij het Gerecht hun beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, dat in wezen strekte tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1534/95 van de Raad van 29 juni 1995 tot vaststelling voor het verkoopseizoen 1995/1996 van de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker, de interventieprijs voor ruwe suiker, de minimumprijzen voor A-suikerbieten en B-suikerbieten, alsmede het bedrag van de vergoeding voor de verevening van de opslagkosten (PB L 148, blz. 11), of ten minste van artikel 1, sub f, van die verordening.

De regeling in geding

2 Bij verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 177, blz. 4; hierna: basisverordening"), is onder meer een prijs- en een quotaregeling ingevoerd.

3 Onder de quotaregeling wordt aan elke lidstaat een basishoeveelheid voor zijn nationale suikerproductie toegewezen. De lidstaat verdeelt deze basishoeveelheid onder zijn suikerproducerende ondernemingen in de vorm van A- en B-quota, waarvoor een afzetgarantie geldt en die betrekking hebben op een jaarlijks verkoopseizoen, dat loopt van 1 juli tot 30 juni van het daaraanvolgende jaar.

4 De prijsregeling omvat een interventieregeling ter waarborging van de prijzen en de afzet van de producten; de door de interventiebureaus toegepaste prijzen worden elk jaar door de Raad vastgesteld.

5 De prijzen voor witte suiker zijn niet in de gehele Gemeenschap gelijk. Ingevolge artikel 3, lid 1, van de basisverordening wordt voor de gebieden zonder tekort een aan de suikerfabrikanten te betalen interventieprijs" en voor elk van de gebieden met tekort een afgeleide interventieprijs"vastgesteld.

6 In het kader van deze prijsdifferentiatie, ook als regionalisering" aangeduid, geldt ingevolge de basisverordening, binnen de grenzen van de toegekende quota, een hogere vergoeding voor de in gebieden met een tekort geproduceerde suiker en een hogere prijs bij aankoop van de voor die productie benodigde grondstoffen.

7 Terwijl immers voor de gebieden zonder tekort, waar de interventieprijs geldt, minimumprijzen bij de aankoop van suikerbieten zijn vastgesteld, gelden voor de gebieden met tekort, naast de hogere afgeleide interventieprijs, tevens hogere minimumprijzen bij de aankoop van suikerbieten. Deze minimumprijzen moeten door de suikerfabrikanten aan de bietenproducenten worden betaald.

8 Ten opzichte van de minimumprijzen in gebieden zonder tekort worden die in de gebieden met tekort overeenkomstig artikel 5, lid 3, van de basisverordening op tweeledige wijze verhoogd:eerst met een bedrag gelijk aan het verschil tussen de interventieprijs en de afgeleide interventieprijs van het betrokken gebied, vervolgens door toepassing van de coëfficiënt 1,30 op de uitkomst van de eerste bewerking.

9 Tot het verkoopseizoen 1994/1995 rekende de Raad Italië tot de gebieden van de Gemeenschap waar een tekort bestaat, terwijl het land volgens de Italiaanse suikerindustrie op het punt stond overschotten te gaan produceren. Ook voor het verkoopjaar 1995/1996 meende de Raad voor de Italiaanse productiegebieden weer een tekort te moeten verwachten, weshalve hij bij artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 de afgeleide interventieprijs voor witte suiker voor dat verkoopjaar bepaalde op 65,53 ecu per 100 kg voor alle Italiaanse gebieden. Tegelijkertijd werd bij artikel 1, lid 2, van verordening (EG) nr. 1533/95 van de Raad van 29 juni 1995 tot vaststelling voor het verkoopseizoen 1995/1996 van bepaalde prijzen in de sector suiker en van de standaardkwaliteit voor suikerbieten (PB L 148, blz. 9), de interventieprijs voor de gebieden zonder tekort vastgesteld op 63,19 ecu per 100 kg.

Het beroep voor het Gerecht

10 In die omstandigheden stelden rekwiranten, in Italië gevestigde vennootschappen die samen 92% van de aan Italië toegewezen suikerquota bezitten, krachtens artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) een beroep in dat in wezen strekte tot nietigverklaring van artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95.

11 Overeenkomstig artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wierp de Raad bij afzonderlijke akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid tegen dat beroep op. Tot staving daarvan voerde hij drie middelen aan, waarvan er één inhield, dat rekwiranten zich niet konden beroepen op een individueel belang in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

12 Wat met name dit laatste middel betreft, stelde de Raad, dat voorzover rekwiranten nietigverklaring van artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 vorderden, zij door de bestreden handeling niet individueel werden geraakt en dat zij derhalve niet procesbevoegd waren op grond van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

13 Bij beschikking van 19 maart 1996 liet de president van de Tweede kamer van het Gerecht de Commissie toe tot interventie in het geding ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.

Het bestreden arrest

14 Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe baseerde het zich in de eerste plaats op het middel inhoudende dat de conclusies van rekwiranten niet voldoende nauwkeurig waren, in zoverre zij nietigverklaring vorderden van alle met verordening nr. 1534/95 verband houdende eerdere of latere handelingen, daaronder begrepen de basisverordening, of ten minste de artikelen 3, 5 en 6 hiervan, alsmede van alle bepalingen ter uitvoering van die handelingen, en in de tweede plaats op het middel ontleend aan ontbreken van individueel belang bij rekwiranten. Anderzijds besliste het Gerecht, dat het derde middel van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan overschrijding van de beroepstermijn, zonder voorwerp was geraakt.

15 Wat de verwerping van het beroep wegens ontbreken van individueel belang bij rekwiranten betreft - het enige punt dat voorwerp van de hogere voorziening is -, overwoog het Gerecht in de punten 38 en 39 van het bestreden arrest, kort samengevat, dat de vaststelling van de afgeleide interventieprijs een onbepaald aantal in het verkoopseizoen 1995/1996 te verrichten transacties betrof en dat artikel 1, sub f, van verordening nr. 1543/95 derhalve op objectief bepaalde situaties van toepassing was en tot abstract omschreven categorieën van personen was gericht.

16 Na in punt 40 te hebben verwezen naar de rechtspraak volgens welke een bepaling van algemene aard een natuurlijke of rechtspersoon individueel kan raken, wanneer die persoon wordt geraakt op grond van bepaalde bijzondere eigenschappen of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert, onderzocht het Gerecht bepaalde aspecten van de suikerregeling. In punt 43 stelde het vast, dat het enkele feit dat de wetgever de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker niet op forfaitaire en algemene wijze vaststelt, maar op een basis die zo nauw mogelijk aanleunt bij de economische realiteit [...] evenwel niet voldoende [is] om artikel 1, sub f, van de bestreden verordening het karakter van een bundel van beschikkingen te verlenen, die elk van de producenten in gebieden met een tekort individueel zouden raken".

17 Na te hebben opgemerkt, dat het regionaliseringssysteem noodzakelijkerwijze berust op de productiecijfers van elke suikerproducerende onderneming in een gebied met dan wel zonder tekort, overwoog het Gerecht in punt 44, dat de omstandigheid dat rekwiranten de gemeenschapsinstellingen dergelijke inlichtingen hebben verstrekt, [...] derhalve niet [volstaat] om hen in het kader van de ,regionalisering te onderscheiden van elke andere communautaire suikerproducent, te meer daar de Raad, zoals uit de stukken blijkt, de bestreden verordening niet heeft vastgesteld op basis van de door de Commissie verstrekte informatie over de specifieke situatie van elk van de verzoekende ondernemingen".

18 In punt 45 concludeerde het Gerecht, dat, indien de stelling van rekwiranten werd aanvaard, [a]lle marktdeelnemers die betrokken zijn bij de gemeenschappelijke ordening van de suikermarkt en die zich door de kwalificatie van hun gebied benadeeld voelen, [...] de op het communautaire vlak toegepaste regeling van de gedifferentieerde prijzen in haar geheel ter discussie [zouden] kunnen stellen [...]"

19 In punt 46 verwierp het Gerecht ook het argument van rekwiranten, dat zij individueel geraakt" werden omdat zij tot een gesloten kring" behoren. In dat verband verwees het in de eerste plaats naar de rechtspraak, volgens welke de algemene strekking en, daarmee, het normatieve karakter van een bepaling niet wordt aangetast door de mogelijkheid, dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten waarop deze op een bepaald moment van toepassing is, met een meer of mindere mate van zekerheid kan worden bepaald, zolang maar vaststaat, dat deze toepassing geschiedt op grond van een door de handeling omschreven objectieve situatie rechtens of feitelijk (beschikking Hof van 18 december 1997, Sveriges Betodlares en Henrikson/Commissie, C-409/96 P, Jurispr. blz. I-7531, punt 37)".

20 In de tweede plaats overwoog het Gerecht in punt 47, dat de ,gesloten kring waarop [rekwiranten] zich beroepen, [...] voort[vloeit] uit de aard zelf van de regeling inzake ,regionalisering, die [...] juist tot gevolg heeft dat de gemeenschapsinstellingen de identiteit van de in elk productiegebied gevestigde suikerfabrikanten kunnen kennen. [Rekwiranten] maken derhalve deel uit van een ,gesloten kring op dezelfde manier als alle andere communautaire suikerfabrikanten die zich in dezelfde situatie bevinden."

21 In ieder geval", zo vervolgde het Gerecht in punt 48, [...] delen de lidstaten de Commissie vóór de vaststelling van de verschillende suikerprijzen voor elk jaarlijks verkoopseizoen weliswaar inlichtingen mee betreffende de evolutie van de productie en het verbruik van suiker op hun grondgebied en betreffende de reeds toegekende productiequota voor suiker, doch beschikte de Raad bij de vaststelling van de bestreden verordening niet over specifieke informatie over elk van de Italiaanse ondernemingen die voor het verkoopseizoen 1995/1996 suikerproductiequota hadden, maar stelde hij de verschillende prijzen voor witte suiker vast op basis van de algemene gegevens inzake de suikerproductie in Italië".

22 In punt 49 overwoog het Gerecht voorts, dat de door rekwiranten tot staving van de ontvankelijkheid van hun beroep aangehaalde rechtspraak niet relevant was,daar zij betrekking had op bepaalde specifieke situaties in verband met individuele aanvragen van invoervergunningen, die gedurende een gegeven korte periode en voor welbepaalde hoeveelheden waren ingediend, of op situaties waarin de gemeenschapsinstellingen verplicht waren rekening te houden met de gevolgen van de beoogde rechtshandeling voor de situatie van bepaalde particulieren. Het Gerecht was van oordeel, dat dergelijke situaties zich in casu niet voordeden.

23 Met betrekking tot een eventuele individualisering van rekwiranten door een aantasting van de individuele productierechten die hun als houders van krachtens de basisverordening toegekende productiequota toekomen", stelde het Gerecht in punt 51 eenvoudig vast, dat de toekenning van productiequota aan [rekwiranten] niet gepaard ging met een verworven recht op vaststelling van een bepaalde interventieprijs", en dat het enkele feit dat verzoeksters productiequota bezitten, niet [betekent], dat hun toekomende specifieke rechten - in de zin van het arrest [van 18 mei 1994] Codorniú/Raad [C-309/89, Jurispr. blz. I-1853] - zouden zijn geschonden [...]".

24 In de punten 52 en 53 verwierp het Gerecht bovendien de argumenten die rekwiranten tot staving van de ontvankelijkheid van hun beroep baseerden op het feit dat bij verordening (EG) nr. 1101/95 van de Raad van 24 april 1995 tot wijziging van verordening nr. 1785/81 (PB L 110, blz. 1) de mogelijkheid van steunverlening door de Italiaanse Republiek aan de Italiaanse suikerfabrikanten was afgeschaft, en aan het feit dat zij met de suikerbietenproducenten leveringscontracten op basis van de litigieuze afgeleide interventieprijs hadden gesloten.

De hogere voorziening

25 In hogere voorziening vorderen rekwiranten in wezen vernietiging van het bestreden arrest, waarbij niet-ontvankelijk is verklaard hun beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 1534/95, met name artikel 1, sub f, ervan, en onwettigverklaring van de basisverordening, in het bijzonder de artikelen 3, 5 en 6, ervan.

26 Tot staving van de hogere voorziening voeren rekwiranten vier middelen aan.

27 In de eerste plaats stellen zij, dat het Gerecht heeft gedwaald door enkel op grond van het aantal transacties waarvoor artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 gevolgen kan hebben, te concluderen dat deze verordening van toepassing is op objectief bepaalde situaties en op abstracte wijze omschreven categorieën van personen en dus een algemene strekking heeft.

28 In de tweede plaats betwisten rekwiranten de vaststelling van het Gerecht in punt 43 van het bestreden arrest, dat genoemde bepaling niet een bundel van individuele beschikkingen is. Dit middel bestaat uit vier onderdelen.

29 In het eerste onderdeel verwijten zij het Gerecht, voor een fundamenteel verkeerde aanpak te hebben gekozen door in de punten 41 tot en met 43 van het bestreden arrest de aard van de regionaliseringsregeling in haar geheel te onderzoeken.

30 In het tweede onderdeel verwijten zij het Gerecht, geen rekening te hebben gehouden met het feit dat zij individueel geraakt zijn op grond van de hun opgelegde verplichting, aan iedere producent die hun suikerbieten levert, een bepaalde prijs te betalen. Door deze verplichting worden zij als in Italië gevestigde suikerfabrikanten geïndividualiseerd ten opzichte van suikerfabrikanten in de andere gebieden van de Gemeenschap.

31 In het derde onderdeel stellen zij, dat het Gerecht het verschil heeft miskend tussen het recht van de Italiaanse suikerfabrikanten om tegen de afgeleide interventieprijs aan het interventiebureau te verkopen - hierbij zou het om een individueel recht gaan -, en het recht van de suikerbietenproducenten om voor die suikerbieten een minimumprijs te ontvangen. Bij dit laatste recht zou het volgens rekwiranten om een voorschrift van algemene strekking gaan.

32 In het vierde onderdeel betwisten zij de opvatting van het Gerecht in punt 45 van het bestreden arrest, dat zo hun beroep ontvankelijk werd verklaard, dit de contractuele betrekkingen tussen suikerfabrikanten en suikerbietenproducenten op losse schroeven zou zetten. Volgens rekwiranten zijn de gevolgen die een beroep voor overeenkomsten heeft, geen element dat bij de beoordeling van hun rechten in het kader van artikel 173 van het Verdrag een rol kan spelen.

33 In de derde plaats stellen rekwiranten, dat het Gerecht het feit dat zij deel uitmaken van een gesloten kring" van suikerproducenten, heeft miskend. Die kring bestaat geheel uit Italiaanse suikerfabrikanten die een quota bezitten en die uit dien hoofde verplicht zijn een prijs te betalen, te weten de verhoogde minimumprijs, die verschilt van de prijs die de fabrikanten in de andere gebieden van de Gemeenschap moeten voldoen Hierdoor worden zij ten opzichte van iedere andere producent in de Gemeenschap geïndividualiseerd.

34 In de vierde plaats verwijten rekwiranten het Gerecht nog uitdrukkelijk, dat het onvoldoende in aanmerking heeft genomen, dat de betwiste regionaliseringsregeling en met name de door de Raad voor alle Italiaanse gebieden bepaalde prijzen op door de Italiaanse suikerfabrikanten verstrekte individuele gegevens en cijfers berusten.

35 In dit verband wijzen rekwiranten erop, dat de punten 44 en 48 van het bestreden arrest met elkaar in tegenspraak zijn. In punt 48 zegt het Gerecht, dat de Raad slechts over globale gegevens beschikte en niet over specifieke informatie over elk van de Italiaanse ondernemingen met suikerquota, terwijl het in punt 44 erkent, dat er productiecijfers voor elke suikerproducerende onderneming bestonden.

36 De Raad en de Commissie zijn van oordeel, dat de hogere voorziening ongegrond is.

37 Wat het eerste middel betreft, betogen zij, dat het Gerecht naast andere beoordelingselementen, terecht het onbepaalde aantal transacties in aanmerking heeft genomen en aldus een kwalitatieve analyse heeft gemaakt van de situaties waarop artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 van toepassing is.

38 Verder betoogt de Raad, dat het middel inhoudende dat genoemde bepaling eigenlijk een bundel van tot elke betrokken marktdeelnemer gerichte beschikkingen is, iedere grond ontbeert. Volgens, onder meer, het arrest van 21 januari 1999, France/Comafrica e.a. (C-73/97 P, Jurispr. blz, I-185, punten 33-38), onderstelt een dergelijke kwalificatie, dat rekwiranten vóór de vaststelling van de in geding zijnde verordening bepaalde individuele rechten hadden verkregen. Dat is in casu niet het geval.

39 Ten slotte betwisten de Raad en de Commissie, dat rekwiranten geïndividualiseerd zijn doordat zij de gemeenschapsinstellingen cijfers betreffende hun productie hebben verstrekt.

Beoordeling door het Hof

40 Ingevolge artikel 119 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, ze op ieder moment, zonder tot mondelinge behandeling over te gaan, bij met redenen omklede beschikking afwijzen.

41 Volgens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hem rechtstreeks en individueel raken.

Het middel, dat enkel het aantal transacties in aanmerking is genomen

42 Het criterium om een verordening van een beschikking te onderscheiden, moet volgens de rechtspraak van het Hof worden gezocht in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling (zie beschikkingen van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C-10/95 P, Jurispr. blz. I-4149, punt 28, en 24 april 1996, CNPAAP/Raad, C-87/95 P, Jurispr. blz. I-2003, punt 33). Een handeling heeft algemene strekking, wanneer zij op objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft ten aanzien van op algemene en abstracte wijze omschreven categorieën van personen (zie beschikking van 26 oktober 2000, Molkerei Großbraunshain e.a./Commissie, C-447/98 P, Jurispr. blz. I-9097, punt 67, en arrest van 27 maart 1990, Cargill e.a./Commissie, C-229/88, Jurispr. blz. I-1303, punt 18).

43 Waar rekwiranten in hun eerste middel het Gerecht verwijten, het regelgevend karakter van artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 te hebben vastgesteld na enkel te hebben onderzocht, voor hoeveel transacties die bepaling gevolgen kon hebben, moet om te beginnen worden opgemerkt, dat het Gerecht in punt 38 van het bestreden arrest de aard van die bepaling heeft trachten te bepalen aan de hand van de twee voorwaarden waarnaar de zojuist aangehaalde rechtspraak verwijst.

44 Daartoe onderzocht het Gerecht in punt 39 van het bestreden arrest, volgens welke modaliteiten de afgeleide interventieprijs voor witte suiker wordt bepaald. Terecht overwoog het, dat de vaststelling van die prijs niet slechts alle hoeveelheden witte suiker betreft die door de Italiaanse suikerfabrikanten aan het interventiebureau worden aangeboden, voorzover aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan, maar ook rechtstreeks doorwerkt in de aankoopprijzen die die fabrikanten aan de Italiaanse suikerbietenproducenten moeten betalen.

45 Het Gerecht heeft zich dus duidelijk niet slechts gebaseerd op het onbepaalde aantal transacties, maar heeft naast de betrokken marktdeelnemers, ook de omstandigheden in aanmerking genomen waaronder artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 van toepassing is. Anders dan rekwiranten beweren, kon het Gerecht in het licht van de kenmerken van de in geding zijnde regeling tot de slotsom komen, dat genoemde bepaling op objectief bepaalde situaties van toepassing is en rechtsgevolgen heeft ten aanzien van op algemene en abstracte wijze omschreven categorieën van personen.

46 Het Gerecht heeft derhalve niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door vast te stellen, dat artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 een regelgevend karakter heeft. Het middel van rekwiranten, dat uitsluitend het aantal tijdens het betrokken verkoopseizoen te verrichten transacties in aanmerking is genomen, kan dus kennelijk niet slagen.

Het middel, dat het Gerecht de aard van de regionaliseringsregeling in haar geheel" heeft onderzocht

47 Volgens vaste rechtspraak is het niet uitgesloten, dat een bepaling die naar haar aard en strekking algemeen van aard is, een natuurlijke of rechtspersoon individueel kan raken, wanneer die persoon wordt geraakt uit hoofde van bepaalde bijzondere eigenschappen of uit hoofde van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem dus individualiseert op soortgelijke wijze als met de adressaat van een beschikking het geval zou zijn ( zie, onder meer, arrest van 15 februari 1996, Buralux e.a./Raad, C-209/94 P, Jurispr. blz. I-615, punt 25, en beschikking Asocarne/Raad, reeds aangehaald, punt 39).

48 Om op basis van deze rechtspraak te onderzoeken, of artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 rekwiranten individueel raakt, beschrijft het Gerecht in punt 41 van het bestreden arrest eerst het mechanisme van die bepaling en plaatst het ze vervolgens in de punten 42 en 43 in het kader van de regionaliseringsregeling.

49 Hoewel het Gerecht erkent, dat de regionaliseringsregeling wat de bepaling van de afgeleide interventieprijzen betreft, zo dicht mogelijk bij de economische realiteiten aansluit, weet het niettemin te overtuigen met zijn conclusie, dat die regeling objectief van toepassing is op alle suikerfabrikanten en suikerbietenproducenten en niet rekwiranten individueel betreft.

50 In zoverre rekwiranten in hun tweede middel die benadering van het Gerecht als fundamenteel verkeerd kritiseren, kan worden volstaan met de vaststelling, dat het Gerecht, overeenkomstig de in punt 47 supra vermelde rechtspraak, om het beschikkingskarakter van artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 te onderzoeken, er niet omheen kon, de wijze waarop de afgeleide interventieprijs voor witte suiker tot stand komt, en de werking ervan in de context van de regionalisering te beoordelen.

De individualisering van rekwiranten door hun verplichting een vastgestelde verhoogde minimumprijs te betalen

51 Rekwiranten stellen, dat artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95, anders dan het Gerecht in punt 43 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, in werkelijkheid een bundel beschikkingen is waardoor zij individueel worden geraakt.. Ter rechtvaardiging van deze uitlegging voeren zij aan, dat zij verplicht zijn de suikerbietenproducenten een verhoogde minimumprijs te betalen, hetgeen hen zou onderscheiden van de andere fabrikanten van witte suiker.

52 Ingevolge artikel 118 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof is artikel 42, lid 2, van dat reglement, dat het voordragen van nieuwe middelen in de loop van het geding in principe verbiedt, van toepassing op de procedure voor het Hof in hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht.

53 Was het een partij toegestaan voor het Hof een middel aan te voeren dat zij eerder niet voor het Gerecht heeft voorgedragen, dan zou zij het Hof, wiens bevoegdheid in hogere voorziening beperkt is, een geschil van ruimere strekking voorleggen dan waarvan het Gerecht kennis had te nemen. In het kader van de hogere voorziening is het Hof enkel bevoegd zich uit te spreken over de rechtsbeslissing die ten aanzien van de voor de eerste rechter bepleite middelen is gegeven (zie arrest van 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C-136/92 P, Jurispr. blz. I-1981, punt 59; beschikkingen van 17 juli 1998, Sateba/Commissie, C-442/97 P, Jurispr. blz. I-4913, punt 30, en 14 oktober 1999, Infrisa/Commissie, C-437/98 P, Jurispr. blz. I-7145, punt 29).

54 Vastgesteld moet worden, dat rekwiranten voor het Gerecht niet hebben gesteld, dat zij worden geïndividualiseerd door het feit dat zij verplicht zijn de suikerbietenproducenten een vastgestelde prijs te betalen die hen van iedere andere producent in de Gemeenschap onderscheidt.

55 Mitsdien moet dit middel als kennelijk niet-ontvankelijk worden afgewezen.

Het middel, dat het Gerecht ten onrechte rekening heeft gehouden met de consequenties van een eventuele ontvankelijkverklaring van het beroep

56 Het onderzoek van de stelling van rekwiranten dat artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 het karakter van een beschikking heeft, wordt in punt 45 van het bestreden arrest door het Gerecht afgesloten met de constatering, dat indien die stelling zou worden aanvaard, alle marktdeelnemers die bij de gemeenschappelijke ordening van de suikermarkt betrokken zijn en die zich door de kwalificatie van hun gebied benadeeld voelen, het gehele stelsel van gedifferentieerde prijzen weer in geding zouden kunnen brengen.

57 Opgemerkt zij, dat het Gerecht daarmee enkel in het algemeen de consequenties heeft willen aanduiden die de ontvankelijkverklaring van het beroep op gemeenschapsniveau zou hebben. In geen geval volstaat een dergelijke constatering om een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk te verklaren. Niet-ontvankelijkverklaring van een dergelijk beroep is slechts mogelijk, wanneer het niet aan de door artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag gestelde voorwaarden voldoet [zie, in die zin, beschikking van 12 oktober 2000, Federación de Cofradías de Pescadores de Guipúzcoa e.a./Raad, C-300/00 P(R), Jurispr. blz. I-8797, punt 37).

58 In zoverre rekwiranten in het tweede onderdeel van hun tweede middel opkomen tegen punt 45 van het bestreden arrest - omdat in het geval van ontvankelijkverklaring van hun beroep ook de contractuele betrekkingen tussen suikerfabrikanten en suikerbietenproducenten weer in geding zouden kunnen worden gebracht -, is dit middel dus duidelijk irrelevant en moet het derhalve worden afgewezen.

Het bestaan van een gesloten kring"

59 Met betrekking tot het argument van rekwiranten, dat zij tot een beperkte of gesloten kring" behoren, heeft het Gerecht zich in de punten 46 tot en met 48 van het bestreden arrest terecht gebaseerd op de rechtspraak van het Hof, volgens welke de mogelijkheid om met meer of minder nauwkeurigheid het aantal of zelfs de identiteit te bepalen van de rechtssubjecten waarop een maatregel zoals artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 van toepassing is, geenszins impliceert dat die rechtssubjecten moeten worden beschouwd als individueel door die maatregel te zijn geraakt, zolang vaststaat dat die toepassing voortvloeit uit een in de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie (arrest Buralux e.a./Raad, reeds aangehaald, punt 24, en beschikking Sveriges Betodlares e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 37).

60 In punt 47 van het bestreden arrest heeft het Gerecht overtuigend uiteengezet, dat het uitsluitend aan het bestaan van het informatiemechanisme van de gemeenschappelijke ordening van de suikermarkt te danken is, dat de gemeenschapsinstellingen op het moment waarop zij de interventieprijzen vaststellen, de identiteit van de in elk van de productiegebieden gevestigde suikerproducerende ondernemingen kunnen kennen. Met betrekking tot dat informatiemechanisme had het Gerecht in punt 44 van het bestreden arrest al vastgesteld, dat de Raad de verschillende productiegebieden van de Gemeenschap als gebieden met dan wel zonder tekort klasseert aan de hand van de hem verstrekte gegevens over de actuele of verwachte productie en consumptie en dat tot die gegevens met name bepaalde cijfers betreffende elke suikerproducerende onderneming in het betrokken gebied behoren.

61 Anders dan door rekwiranten gesteld in hun vierde middel, betreffende de van de Italiaanse ondernemingen afkomstige specifieke informatie, is die vaststelling niet met punt 48 van het bestreden arrest in tegenspraak.

62 Uit laatstgenoemd punt blijkt immers duidelijk, dat de Raad de interventieprijzen voor witte suiker niet vaststelt aan de hand van de individuele gegevens betreffende elk van de Italiaanse fabrikanten met productiequota of rekening houdend met hun specifieke situatie, maar op basis van de algemene gegevens betreffende de suikerproductie in Italië. Bovendien berust de indeling van een bepaald gebied als gebied met dan wel zonder tekort in laatste instantie op een vergelijking van de voor het betrokken verkoopseizoen verwachte productie en consumptie.

63 De door de verschillende Italiaanse suikerfabrikanten verstrekte informatie is dus slechts een deel van de algemene gegevens waarover de Raad beschikt, en de afgeleide interventieprijs voor witte suiker wordt dus op algemene, abstracte wijze bepaald en niet aan de hand van of rekening houdend met de individuele situatie van elke fabrikant.

64 Ten bewijze dat zij tot een gesloten kring" bestaande uit de Italiaanse suikerfabrikanten met productiequota behoren, voeren rekwiranten nogmaals het argument aan, dat zij uit dien hoofde verplicht zijn de suikerbietenproducenten de verhoogde minimumprijs te betalen, wat hen van de andere producenten in de Gemeenschap onderscheidt. Met betrekking tot dit argument kan eenvoudig naar de punten 53 tot en met 55 van deze beschikking worden verwezen.

65 Het Gerecht heeft derhalve niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door vast te stellen dat rekwiranten door artikel 1, sub f, van verordening nr. 1534/95 niet individueel worden geraakt als leden van een gesloten kring" bestaande uit de Italiaanse suikerfabrikanten met productiequota.

Het recht om tegen de afgeleide interventieprijs aan het interventiebureau te verkopen

66 Met betrekking, ten slotte, tot het verwijt dat rekwiranten het Gerecht in het kader van het tweede middel maken, te weten dat het hun recht om tegen de afgeleide interventieprijs aan het interventiebureau te verkopen, heeft miskend, kan worden volstaan met vast te stellen, dat dat recht nu juist de voornaamste functie van een interventieprijs is.

67 De situatie van rekwiranten kan niet op één lijn worden gesteld met die waarom het ging in de door hen voor het Gerecht aangehaalde arresten, welke het Gerecht in punt 49 van het bestreden arrest terecht als niet ter zake dienend heeft aangemerkt. De specifieke situaties waarop met name de arresten van 1 juli 1965, Töpfer en Getreide-Import/Commissie (106/63 en 107/63, Jurispr. blz. 507), en 6 november 1990, Weddel/Commissie (C-354/87, Jurispr. blz. I-3847), betrekking hebben, worden gekenmerkt door de omstandigheid, dat een marktdeelnemer van de bevoegde bestuursinstantie een individueel en in de tijd beperkt recht heeft gekregen, zoals het recht voortvloeiend uit een invoervergunning.

68 In de punten 50 en 51 van het bestreden arrest heeft het Gerecht ook geweigerd het uit het eerder genoemde arrest Codorniú/Raad voortvloeiende beginsel toe te passen. Terecht overwoog het, dat vóór de vaststelling van de bestreden verordening de toewijzing van productiequota aan rekwiranten hun niet een verworven recht gaf op vaststelling van een bepaalde interventieprijs en dat hun rechtssituatie dus niet verschilde van die van andere houders van productiequota, die allen genoegen moesten nemen met de interventieprijzen die de Raad op basis van de verwachte voorzieningssituatie in de diverse productiegebieden had vastgesteld.

69 Het betoog van rekwiranten in de memories die zij in het kader van de hogere voorziening bij het Hof hebben ingediend, bevat geen enkel nieuw element dat de conclusie van het Gerecht in punt 51 van het bestreden arrest zou kunnen ontkrachten.

70 Het middel ontleend aan het recht van rekwiranten om suiker tegen de afgeleide interventieprijs aan het interventiebureau te verkopen, dient derhalve als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

71 Uit een en ander volgt, dat de hogere voorziening als deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond moet worden afgewezen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

72 Volgens artikel 69, lid 2 van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 op de hogere voorziening van toepassing is, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dat is gevorderd. Daar rekwiranten in het ongelijk zijn gesteld en de Raad hun veroordeling in de kosten heeft gevorderd, dienen zij hoofdelijk in de kosten te worden verwezen. Overeenkomstig artikel 69, lid 4 van het Reglement voor de procesvoering zal de Commissie haar eigen kosten dragen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer)

beschikt:

1) De hogere voorziening wordt afgewezen.

2) Eridania SpA, Industria Saccarifera Italiana Agroindustriale SpA (ISI), Sadam Zuccherifici, divisione della SECI - Società Esercizi Commerciali Industriali SpA, Sadam Castiglionese SpA, Sadam Abruzzo SpA, Zuccherificio del Molise SpA en Società Fondiaria Industriale Romagnola SpA (SFIR) worden hoofdelijk in de kosten verwezen.

3) De Commissie draagt haar eigen kosten.

Top