This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61999CJ0379
Judgment of the Court (Sixth Chamber) of 9 October 2001. # Pensionskasse für die Angestellten der Barmer Ersatzkasse VVaG v Hans Menauer. # Reference for a preliminary ruling: Bundesarbeitsgericht - Germany. # Equal pay for men and women - Occupational pensions - Pension funds entrusted with carrying out the employer's obligation as regards payment of a supplementary pension - Survivor's pension. # Case C-379/99.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 oktober 2001.
Pensionskasse für die Angestellten der Barmer Ersatzkasse VVaG tegen Hans Menauer.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesarbeitsgericht - Duitsland.
Gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers - Bedrijfspensioenen - Pensioenfonds belast met uitvoering van verplichtingen van werkgever inzake toekenning van aanvullend pensioen - Overlevingspensioen.
Zaak C-379/99.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 oktober 2001.
Pensionskasse für die Angestellten der Barmer Ersatzkasse VVaG tegen Hans Menauer.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesarbeitsgericht - Duitsland.
Gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers - Bedrijfspensioenen - Pensioenfonds belast met uitvoering van verplichtingen van werkgever inzake toekenning van aanvullend pensioen - Overlevingspensioen.
Zaak C-379/99.
Jurisprudentie 2001 I-07275
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:527
*A9* Bundesarbeitsgericht, Beschluß vom 23/03/1999 (3 AZR 631/97 (A))
- Betriebs-Berater 1999 p.2462-2464
- Der Betrieb 1999 p.2654-2656
- Zeitschrift für Wirtschaftsrecht 1999 p.2030-2033
- Monatsschrift für deutsches Recht 2000 p.90-91
- Neue Zeitschrift für Arbeitsrecht 2000 p.90-93
- Recht der internationalen Wirtschaft 2000 p.301 (résumé)
- Versicherungsrecht 2000 p.253-255
- KTS Zeitschrift für Insolvenzrecht 2001 p.356-361
- Schlachter, Monika: Entscheidungen zum Wirtschaftsrecht 2000 p.21-22
*P1* Bundesarbeitsgericht, Urteil vom 19/11/2002 (3 AZR 631/97)
- Neue Zeitschrift für Arbeitsrecht 2002 p.IX (résumé)
- Betriebs-Berater 2003 p.370-373
- Der Betrieb 2003 p. XI (résumé)
- Der Betrieb 2003 p.VIII (résumé)
- Der Betrieb 2003 p.398-399
- Entscheidungen zum Wirtschaftsrecht 2003 p.471-472
- Monatsschrift für deutsches Recht 2003 p.460-461
- Neue Zeitschrift für Arbeitsrecht 2003 p.380-382
- Zeitschrift für das gesamte Familienrecht 2003 p.525 (résumé)
- Entscheidungen des Bundesarbeitsgerichts 2004 Bd.103 p.373-379
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 oktober 2001. - Pensionskasse für die Angestellten der Barmer Ersatzkasse VVaG tegen Hans Menauer. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesarbeitsgericht - Duitsland. - Gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers - Bedrijfspensioenen - Pensioenfonds belast met uitvoering van verplichtingen van werkgever inzake toekenning van aanvullend pensioen - Overlevingspensioen. - Zaak C-379/99.
Jurisprudentie 2001 bladzijde I-07275
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Gelijke beloning - Pensioenfondsen belast met betaling van uitkeringen van bedrijfspensioenregeling - Verplichting om mannen en vrouwen gelijk te behandelen - Omvang
[EG-Verdrag, art. 119 (de art. 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de art. 136 EG-143 EG)]
$$Artikel 119 van het Verdrag (de artikelen 117-120 van het Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) moet aldus worden uitgelegd dat organen zoals de pensioenfondsen naar Duits recht (Pensionskassen") die zijn belast met de betaling van uitkeringen van een bedrijfspensioenregeling, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen moeten verzekeren, zelfs indien de op grond van geslacht gediscrimineerde werknemers tegenover degenen die de uitkering rechtstreeks zijn verschuldigd, namelijk de werkgevers als partijen bij de arbeidsovereenkomsten, een tegen insolventie beschermd recht hebben dat discriminatie uitsluit.
De omstandigheid dat een pensioenfonds naar Duits recht in zijn hoedanigheid van verzekeringsorgaan aan het verzekeringsrecht en dus aan het autonome verzekeringsrechtelijke beginsel van gelijke behandeling is onderworpen, en dat de toename van de omvang van zijn verzekeringsverplichtingen ten gevolge van de toepassing van artikel 119 van het Verdrag kan leiden tot maatregelen ter dekking van de daarmee gepaard gaande uitgaven, waaronder eventueel een verhoging van de bijdragen van alle aangesloten werknemers, is een probleem dat overeenkomstig het nationale recht moet worden opgelost. Hoe dan ook kan het bestaan van een dergelijk probleem niet afdoen aan de verplichting voor pensioenfondsen naar Duits recht om het in artikel 119 neergelegde beginsel van gelijke beloning te eerbiedigen, zonder dat hun juridische zelfstandigheid of hun hoedanigheid van verzekeringsorgaan daarbij van belang is.
( cf. punten 25, 33 en dictum )
In zaak C-379/99,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesarbeitsgericht (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen
Pensionskasse für die Angestellten der Barmer Ersatzkasse VVaG
en
Hans Menauer,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: F. Macken, kamerpresident, N. Colneric, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en V. Skouris (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: A. Tizzano,
griffier: R. Grass,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- de Pensionskasse für die Angestellten der Barmer Ersatzkasse VVaG, vertegenwoordigd door J. Bornheimer, Rechtsanwalt,
- de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en B. Muttelsee-Schön als gemachtigden,
- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra als gemachtigde,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en C. Ladenburger als gemachtigden,
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 maart 2001,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 23 maart 1999, ingekomen bij het Hof op 7 oktober daaraanvolgend, heeft het Bundesarbeitsgericht het Hof krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG).
2 Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen de Pensionskasse für die Angestellten der Barmer Ersatzkasse VVaG (pensioenfonds van de werknemers van de Barmer Ersatzkasse; hierna: Pensionskasse") en H. Menauer betreffende de vraag of Menauer recht heeft op een weduwnaarspensioen en of de Pensionskasse dit recht moet garanderen.
Toepasselijke bepalingen
Het gemeenschapsrecht
3 Artikel 119 EG-Verdrag formuleert het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke arbeid.
4 Artikel 119, tweede alinea, bepaalt:
Onder beloning in de zin van dit artikel dient te worden verstaan het gewone basis- of minimumloon of -salaris, en alle overige voordelen in geld of in natura die de werkgever direct of indirect aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking betaalt."
Het nationale recht
Het Gesetz zur Verbesserung der betrieblichen Altersversorgung (Duitse wet ter verbetering van de bedrijfsregelingen inzake ouderdomsverzekering; hierna: BetrAVG")
5 Blijkens het dossier kunnen in de Bondsrepubliek Duitsland aanvullende ouderdomspensioenuitkeringen van ondernemingen op verschillende wijzen worden betaald. Enerzijds kan de werkgever de uitkeringen waartoe hij op basis van de bedrijfspensioenregeling van zijn onderneming is gehouden, rechtstreeks betalen. Anderzijds kan hij deze uitkeringen door externe organen laten betalen. Hij verricht dan geen uitkeringen, maar betaalt deze onrechtstreeks hetzij via een Direktversicherung", dit is een door de werkgever ten gunste van de werknemer gesloten levensverzekering, of via een Unterstützungskasse", dit is een voorzorgfonds, of via een Pensionskasse", dit is een pensioenfonds dat door de werkgever is belast met het beheer van de bedrijfspensioenregeling van zijn onderneming.
6 Wat dit laatste geval betreft, bepaalt artikel 1, lid 3, BetrAVG dat de Pensionskasse een pensioeninstelling met eigen rechtspersoonlijkheid is, die een recht toekent aan de werknemer of zijn rechtverkrijgenden.
7 Volgens de verwijzende rechter, moet de werkgever, indien de in de statuten van de Pensionskasse vastgestelde verzekeringsvoorwaarden niet volstaan om de pensioenverbintenis van de werkgever op basis van de arbeidsovereenkomst na te komen, zelf het bestaande tekort bijpassen; het betreft hier een pensioenverbintenis die is gebaseerd op het beginsel van gelijke behandeling in de zin van artikel 1, lid 1, vierde zin, BetrAVG.
8 Het daaruit voortvloeiende recht van de werknemer tegenover zijn werkgever is overeenkomstig artikel 7 BetrAVG beschermd tegen insolventie van laatstgenoemde.
De statuten van de Pensionskasse
9 Artikel 11, punt 2, sub a, van de statuten van de Pensionskasse, met het opschrift soorten uitkeringen", bepaalt:
De volgende uitkeringen worden toegekend aan aangeslotenen die wegens de gebeurtenis die pensioenrechten doet ontstaan hun werkzaamheid bij de Barmer Ersatzkasse beëindigen [...]:
[...]
2. pensioenen die worden betaald aan nabestaanden nadat de betaling van het pensioen of het salaris aan de aangeslotene is stopgezet:
a) een weduwepensioen aan de weduwe van een overleden aangeslotene. Een weduwnaarspensioen aan de langstlevende echtgenoot na het overlijden van zijn aangesloten echtgenote, indien de overledene hoofdzakelijk voor het onderhoud van het gezin heeft gezorgd."
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
10 De echtgenote van Menauer was van 1 september 1956 tot haar overlijden op 12 november 1993 werkneemster van de Barmer Ersatzkasse (privaatrechtelijk ziekenfonds Barmer) te Straubing (Duitsland). Ingevolge een bepaling van de arbeidsovereenkomst van mevrouw Menauer was daarop de Ersatzkassentarifvertrag (collectieve overeenkomst voor privaatrechtelijke ziekenfondsen; hierna: EKTV") van toepassing.
11 Overeenkomstig de bepalingen van de EKTV moest de Barmer Ersatzkasse haar werknemers en werkneemsters uitkeringen van een bedrijfspensioenregeling verzekeren. Deze uitkeringen omvatten een rustpensioen dat de Barmer Ersatzkasse zelf is verschuldigd, en een aanvullend pensioen dat de Pensionskasse betaalt aan de daarbij aangesloten werknemers en werkneemsters van de Barmer Ersatzkasse. Volgens de EKTV moest de Barmer Ersatzkasse voor rekening van haar werknemers en werkneemsters aan de Pensionskasse bijdragen betalen. Menauers overleden echtgenote was tijdens de gehele duur van haar arbeidsovereenkomst bij de Pensionskasse aangesloten.
12 Menauer stelde tegen de Barmer Ersatzkasse en de Pensionskasse beroep in bij het Arbeitsgericht en vorderde de betaling van een weduwnaarspensioen. Het Arbeitsgericht wees de vordering tegen de Pensionskasse toe, en wees de vordering tegen de Barmer Ersatzkasse af. De Pensionskasse stelde hoger beroep in bij het Landesarbeitsgericht. Aangezien Menauer geen hoger beroep heeft ingesteld, is zijn vordering tegen de Barmer Ersatzkasse definitief afgewezen. Het hoger beroep van de Pensionskasse werd door het Landesarbeitsgericht verworpen. De Pensionskasse stelde daarop beroep tot Revision" in bij het Bundesarbeitsgericht, en vorderde de vernietiging en herziening van de beslissingen van de lagere rechters, alsmede de afwijzing van Menauers vordering.
13 Volgens Menauer is de in artikel 11 van de statuten van de Pensionskasse gestelde aanvullende voorwaarde voor de betaling van een weduwnaarspensioen in strijd met het beginsel van gelijke behandeling en dus ongeldig. Hij maakt aanspraak op hetzelfde overlevingspensioen als een weduwe van een voormalig werknemer van de Barmer Ersatzkasse. Volgens hem is de Pensionskasse het door de Barmer Ersatzkasse met het beheer van haar bedrijfspensioenregeling belaste orgaan, en derhalve aansprakelijk.
14 In de verwijzingsbeschikking stelt het Bundesarbeitsgericht met name vast, dat het overlevingspensioen waarop Menauer aanspraak maakt, een van de overige voordelen in de zin van artikel 119 EG-Verdrag is, en dat artikel 11, punt 2, sub a, van de statuten van de Pensionskasse in strijd is met deze verdragsbepaling. Het vraagt zich echter af of Menauer zijn recht geldend kan maken tegenover de Pensionskasse. Dienaangaande overweegt het dat de uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 119 EG-Verdrag tot pensioenfondsen zou leiden tot moeilijk oplosbare ongerijmdheden en tegenstrijdigheden in het Duitse recht, zonder dat deze noodzakelijk zijn om de werknemers te beschermen tegen discriminatie op grond van geslacht.
15 Het Bundesarbeitsgericht wijst er met name op dat:
- volgens het Duitse arbeidsrecht de werkgever de uitkeringen waarop de werknemer recht heeft verschuldigd blijft, ook in een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, waarin de statuten van de Pensionskasse in strijd zijn met het discriminatieverbod. De werkgever moet dus het bestaande tekort bijpassen door de betrokken uitkeringen te betalen, en kan zich aan deze verplichting niet onttrekken. Bovendien is de werknemer beschermd tegen insolventie van de werkgever;
- op grond van deze overwegingen wordt er in de Duitse doctrine meestal van uitgegaan dat, ondanks het feit dat de pensioenfondsen als verzekeraars ingevolge artikel 1, lid 3, BetrAVG bepaalde risico's inzake pensioenen en bijstand op zich nemen, op de pensioenfondsen geen eigen verplichting rust om het arbeidsrechtelijke beginsel van gelijke behandeling na te leven. Dienaangaande wordt benadrukt dat een pensioenfonds weliswaar juridisch zelfstandig is, maar niettemin aan het verzekeringstoezicht en het verzekeringsrecht is onderworpen; het autonome verzekeringsrechtelijke beginsel van gelijke behandeling vereist dat bij gelijke bijdragen gelijke uitkeringen worden betaald. Indien de omvang van de in de statuten vastgestelde verzekeringsverplichtingen van een pensioenfonds toeneemt, zal dit fonds de bijdragen moeten verhogen wat, ingeval de werkgever niet zelf de volledige bijdragen voor zijn werknemers betaalt, niet ten laste zou komen van de werkgever die de uitkeringen is verschuldigd, maar wel van alle aangesloten werknemers.
16 Gelet evenwel op de rechtspraak van het Hof (arresten van 28 september 1994, Coloroll Pension Trustees, C-200/91, Jurispr. blz. I-4389, en Fisscher, C-128/93, Jurispr. blz. I-4583) heeft het Bundesarbeitsgericht besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vraag:
Moet artikel 119 EG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat pensioenfondsen als werkgever moeten worden aangemerkt en verplicht zijn om bij uitkeringen op basis van de bedrijfsouderdomsverzekering mannen en vrouwen gelijk te behandelen, ofschoon de benadeelde werknemers tegenover degenen die de uitkering rechtstreeks verschuldigd zijn, namelijk de werkgevers als partijen bij de arbeidsovereenkomsten, een tegen insolventie beschermd recht hebben dat discriminatie uitsluit?"
De prejudiciële vraag
17 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak een rustpensioen dat wordt betaald in het kader van een bij collectieve overeenkomst ingestelde bedrijfspensioenregeling, een voordeel is dat de werkgever aan de werknemer betaalt uit hoofde van zijn dienstbetrekking, zodat het binnen de werkingssfeer van artikel 119 EG-Verdrag valt, zulks ongeacht of deze regeling de wettelijke regeling vervangt of aanvult (zie, met name, arresten van 13 mei 1986, Bilka, 170/84, Jurispr. blz. 1607, punten 20 en 22; 17 mei 1990, Barber, C-262/88, Jurispr. blz. I-1889, punt 28, en 14 december 1993, Moroni, C-110/91, Jurispr. blz. I-6591, punt 15).
18 Het Hof heeft eveneens geoordeeld, dat een onder een dergelijke regeling toegekend overlevingspensioen binnen de werkingssfeer van artikel 119 EG-Verdrag valt. Het Hof heeft dienaangaande gepreciseerd, dat de omstandigheid dat dit pensioen per definitie niet aan de werknemer doch aan diens nabestaande wordt betaald, niet aan deze uitlegging kan afdoen, aangezien een dergelijke uitkering een voordeel is dat voortvloeit uit de aansluiting van de echtgenoot van de nabestaande bij de regeling, zodat het pensioen door laatstgenoemde wordt verworven in het kader van de arbeidsverhouding tussen de werkgever en de echtgenoot, en hem wordt betaald uit hoofde van de dienstbetrekking van de echtgenoot (zie arrest van 6 oktober 1993, Ten Oever, C-109/91, Jurispr. blz. I-4879, punten 12 en 13; arrest Coloroll Pension Trustees, reeds aangehaald, punt 18, en arrest van 17 april 1997, Evrenopoulos, C-147/95, Jurispr. blz. I-2057, punt 22).
19 Bijgevolg kan de overlevende echtgenoot van een overleden werknemer zich voor de erkenning van het beginsel en de omvang van zijn recht op betaling van een overlevingspensioen beroepen op artikel 119 EG-Verdrag (zie, in deze zin, arrest Coloroll Pension Trustees, reeds aangehaald, punt 19).
20 Wat de vraag betreft of de langstlevende echtgenoot zich op dit artikel kan beroepen tegenover een extern orgaan, zoals een pensioenfonds naar Duits recht (Pensionskasse") dat door de werkgever is belast met de betaling van de betrokken uitkeringen en juridisch zelfstandig is, zij eraan herinnerd dat volgens de arresten Barber en Coloroll Pension Trustees, reeds aangehaald, aan de toepasselijkheid van artikel 119 EG-Verdrag op een bedrijfspensioenregeling niet wordt afgedaan door de omstandigheid, dat deze regeling is opgezet in de vorm van een trust en wordt beheerd door trustees die formeel onafhankelijk zijn van de werkgever, aangezien artikel 119 ook van toepassing is op voordelen die de werkgever onrechtstreeks betaalt (zie reeds aangehaalde arresten Barber, punten 28 en 29, en Coloroll Pension Trustees, punt 20).
21 Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat de trustees, hoewel zij geen partij zijn bij de arbeidsverhouding, uitkeringen moeten betalen die niet op die enkele grond het karakter van beloning in de zin van artikel 119 EG-Verdrag verliezen, en derhalve alles moeten doen wat binnen hun bevoegdheid ligt om te verzekeren, dat op dit gebied het beginsel van gelijke behandeling wordt geëerbiedigd (arrest Coloroll Pension Trustees, reeds aangehaald, punt 22).
22 In punt 31 van het arrest Fisscher, reeds aangehaald, kwam het Hof tot dezelfde conclusie met betrekking tot de beheerders van een bedrijfspensioenregeling naar Nederlands recht die, zoals de trustees, geen partij waren bij de arbeidsverhouding.
23 Uit het voorgaande volgt, dat beheerders van een bedrijfspensioenregeling, aangezien zij uitkeringen moeten betalen die een beloning zijn in de zin van artikel 119 EG-Verdrag, zijn gehouden het in dit artikel neergelegde beginsel van gelijke behandeling te eerbiedigen, ongeacht hun rechtsvorm of de wijze waarop zij met het beheer van deze pensioenregeling zijn belast.
24 Deze vaststelling geldt ook voor pensioenfondsen naar Duits recht, zoals de Pensionskasse als bedoeld in het hoofdgeding. Aangezien deze fondsen zijn belast met het beheer van bedrijfspensioenregelingen en zij aan de aangesloten werknemers en hun rechtverkrijgenden uitkeringen moeten betalen die, zoals werd benadrukt in de punten 17 en 18 van het onderhavige arrest, binnen de werkingssfeer van artikel 119 EG-Verdrag vallen, moeten zij het in deze bepaling neergelegde beginsel van gelijke beloning eerbiedigen, zonder dat hun juridische zelfstandigheid of hun hoedanigheid van verzekeringsorgaan daarbij van belang is.
25 In het bijzonder is de omstandigheid, dat een pensioenfonds naar Duits recht in zijn hoedanigheid van verzekeringsorgaan aan het verzekeringsrecht en dus aan het autonome verzekeringsrechtelijke beginsel van gelijke behandeling is onderworpen, en dat de toename van de omvang van zijn verzekeringsverplichtingen ingevolge de toepassing van artikel 119 EG-Verdrag kan leiden tot maatregelen ter dekking van de daarmee gepaard gaande uitgaven, waaronder eventueel een verhoging van de bijdragen van alle aangesloten werknemers, een probleem dat overeenkomstig het nationale recht moet worden opgelost. Hoe dan ook kan het bestaan van een dergelijk probleem niet afdoen aan de vaststelling in het voorgaande punt.
26 Zoals het Hof in de punten 42 en 43 van het arrest Coloroll Pension Trustees, reeds aangehaald, met betrekking tot een in de vorm van een trust opgezette bedrijfspensioenregeling immers heeft vastgesteld, is het feit dat de toepassing van het beginsel van gelijke beloning op moeilijkheden stuit als gevolg van de ontoereikende financiële middelen van de trustees, een probleem dat overeenkomstig het nationale recht moet worden opgelost. Aldus moeten eventuele problemen als gevolg van het feit dat deze financiële middelen niet volstaan om de uitkeringen gelijk te trekken, worden opgelost op basis van het nationale recht met inachtneming van het beginsel van gelijke beloning, en kunnen deze problemen met name niet afdoen aan de vaststelling in punt 24 van het arrest Coloroll Pensions Trustees, reeds aangehaald, dat de rechtstreekse werking van artikel 119 EG-Verdrag zowel door werknemers als door hun rechtverkrijgenden kan worden ingeroepen tegenover de trustees van een bedrijfspensioenregeling, die bij de uitoefening van hun bevoegdheden en verplichtingen het beginsel van gelijke behandeling moeten eerbiedigen.
27 Dezelfde vaststelling geldt voor soortgelijke problemen van ontoereikende financiële middelen waarmee een pensioenfonds naar Duits recht dat artikel 119 EG-Verdrag moet toepassen, ingevolge specifieke aspecten van het Duitse verzekeringsrecht eventueel zou worden geconfronteerd.
28 Verder moet nog worden onderzocht of de verplichte naleving van artikel 119 EG-Verdrag ook geldt voor een orgaan zoals een pensioenfonds naar Duits recht, wanneer werknemers die door dit orgaan worden gediscrimineerd op grond van geslacht of hun rechtverkrijgenden zich kunnen wenden tot de werkgever, die volgens de nationale regeling de door dit orgaan betaalde uitkeringen rechtstreeks verschuldigd blijft, en zij daartoe over een bij insolventie van de werkgever beschermd recht beschikken, waardoor elke discriminatie is uitgesloten.
29 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens de rechtspraak van het Hof aanmerkelijk afbreuk zou worden gedaan aan het nuttig effect van artikel 119 EG-Verdrag en de rechtsbescherming, die een daadwerkelijke gelijkheid vereist, ernstig zou worden geschaad, indien een werknemer of zijn rechtverkrijgenden deze bepaling enkel tegenover de werkgever konden inroepen en niet tegenover degenen die uitdrukkelijk zijn belast met de uitvoering van de verplichtingen van de werkgever (zie, in deze zin, de reeds aangehaalde arresten Coloroll Pension Trustees, punt 23, en Fisscher, punt 31).
30 Ondanks de door de verwijzende rechter op dit punt geuite twijfels, blijft deze vaststelling gelden ook indien de op grond van geslacht gediscrimineerde werknemers of hun rechtverkrijgenden volgens het nationale recht tegenover hun werkgever een volledige rechtsbescherming genieten. Het nuttig effect van artikel 119 EG-Verdrag vereist, dat eenieder die uitkeringen moet betalen die binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen, deze moet naleven. De verplichting voor de werknemer of zijn rechtverkrijgenden zich uitsluitend tot de werkgever te wenden, en niet tot het orgaan dat is belast met de betaling van de uitkeringen, zou leiden tot een beperking van het aantal personen tegenover wie de betrokken werknemer of zijn rechtverkrijgenden hun rechten geldend kunnen maken.
31 Een dergelijke beperking zou echter afbreuk doen aan het nuttig effect van artikel 119 EG-Verdrag. Zij zou bovendien des te meer onverenigbaar zijn met dit artikel omdat de betrokken discriminatie, zoals in de zaak in het hoofdgeding, haar oorsprong kan vinden in de statuten van het orgaan dat is belast met de betaling van de uitkeringen, waardoor met name bij een rechtverkrijgende de indruk kan ontstaan dat dit orgaan de normale schuldenaar van de betrokken uitkering is.
32 De toepasselijkheid van artikel 119 EG-Verdrag op pensioenfondsen naar Duits recht is bijgevolg noodzakelijk om op grond van geslacht gediscrimineerde werknemers of in voorkomend geval hun rechtverkrijgenden een volledige en gelijke rechtsbescherming te verzekeren.
33 Gelet op een en ander, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 119 EG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat organen zoals pensioenfondsen naar Duits recht (Pensionskassen") die zijn belast met de betaling van uitkeringen van een bedrijfspensioenregeling, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen moeten verzekeren, zelfs indien de op grond van geslacht gediscrimineerde werknemers tegenover degenen die de uitkering rechtstreeks zijn verschuldigd, namelijk de werkgevers als partijen bij de arbeidsovereenkomsten, een tegen insolventie beschermd recht hebben dat discriminatie uitsluit.
Kosten
34 De kosten door de Duitse en de Nederlandse regering en door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door het Bundesarbeitsgericht bij beschikking van 23 maart 1999 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) moet aldus worden uitgelegd, dat organen zoals de pensioenfondsen naar Duits recht (Pensionskassen") die zijn belast met de betaling van uitkeringen van een bedrijfspensioenregeling, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen moeten verzekeren, zelfs indien de op grond van geslacht gediscrimineerde werknemers tegenover degenen die de uitkering rechtstreeks zijn verschuldigd, namelijk de werkgevers als partijen bij de arbeidsovereenkomsten, een tegen insolventie beschermd recht hebben dat discriminatie uitsluit.