Zaak C-199/99 P
Corus UK Ltd, voorheen British Steel plc
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
«Hogere voorziening – Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen – Europese balkenproducenten»
|
Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 26 september 2002 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 oktober 2003 |
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Hogere voorziening – Middelen – Onregelmatige procedure – Beslissing gebaseerd op stukken of feiten die partij onbekend waren – Schending van rechten van verdediging
(Statuut-EGKS van het Hof van Justitie, art. 51)
- 2..
- Procedure – Duur van procedure voor Gerecht – Redelijke termijn – Beoordelingscriteria
- 3..
- Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Afwijzing
(Art. 32 quinquies, lid 1, KS; Statuut-EGKS van het Hof van Justitie, art. 51)
- 4..
- Procedure – Maatregelen van instructie – Verzoek om overlegging van document – Beoordelingsvrijheid van Gerecht
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 49 en 65, sub b)
- 5..
- EGKS – Mededingingsregelingen – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Mededingingsverstorende gevolgen van inbreuk – Niet-doorslaggevend criterium
(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 5)
- 6..
- EGKS – Mededingingsregelingen – Onderling samenhangende gedragingen – Begrip – Criteria coördinatie en samenwerking – Uitlegging – Overeenkomst inzake informatie-uitwisseling
(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1; art. 81, lid 1, EG)
- 7..
- EGKS – Mededingingsregelingen – Administratieve procedure – Recht van toegang tot dossier – Doeleinden – Waarborging van daadwerkelijke uitoefening van rechten van verdediging – Schending – Sanctie ondanks verlening van toegang tijdens procedure in rechte wanneer dossier stukken bevat die nuttig kunnen zijn voor
verweer van onderneming
(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1)
- 8..
- Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd wegens inbreuk op mededingingsregels – Loutere wenselijkheid, wijze van berekening van geldboete mee te delen
(EGKS-Verdrag, art. 15, eerste alinea, en 65, lid 5)
- 1.
De eerbiediging van de rechten van de verdediging vormt een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht. Het zou in strijd zijn
met dit beginsel om een rechterlijke beslissing te baseren op feiten en stukken waarvan de partijen zelf of een van hen geen
kennis hebben kunnen nemen, en waarover zij dus geen standpunt hebben kunnen innemen. cf. punt 19
- 2.
Het algemene beginsel van gemeenschapsrecht, dat eenieder recht heeft op een eerlijk proces, en inzonderheid op een proces
binnen een redelijke termijn, is van toepassing op een beroep in rechte tegen een beschikking van de Commissie waarbij aan
een onderneming een geldboete is opgelegd wegens schending van het mededingingsrecht. De redelijkheid van de termijn moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van de zaak, in het
bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de complexiteit van de zaak en het gedrag van de verzoeker en van de bevoegde
autoriteiten. De lijst van deze criteria is niet uitputtend en de beoordeling van de redelijkheid van de termijn vereist niet dat de zaak
stelselmatig aan al deze criteria wordt getoetst, wanneer de duur van de procedure volgens een van de criteria gerechtvaardigd
lijkt. De functie van deze criteria is, te bepalen of de duur van de behandeling van een zaak gerechtvaardigd is. Zo kan de
complexiteit van de zaak of vertragingsgedrag van de verzoeker een rechtvaardiging vormen voor een termijn die op het eerste
gezicht te lang is. Omgekeerd kan een termijn ook onredelijk lang worden bevonden in het licht van één enkel criterium, in
het bijzonder wanneer de duur het gevolg is van het gedrag van de bevoegde autoriteiten. In voorkomend geval kan de duur van
een fase van de procedure zonder meer als redelijk worden aangemerkt wanneer zij in overeenstemming lijkt met de gemiddelde
behandelingsduur van een zaak van dat type. cf. punten 41-43
- 3.
Volgens artikel 32 quinquies, lid 1, KS en artikel 51 van het Statuut-EGKS van het Hof van Justitie is hogere voorziening
beperkt tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen,
alsook om de bewijselementen te beoordelen, behoudens in het geval van een verdraaiing van deze feiten en bewijselementen.
cf. punt 65
- 4.
Het staat aan de gemeenschapsrechter om op basis van de omstandigheden van het geding te beslissen over de noodzaak tot overlegging
van een stuk, overeenkomstig de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering inzake de maatregelen van instructie. Wat
het Gerecht betreft, volgt uit de artikelen 49 en 65, sub b, van het Reglement voor de procesvoering, in hun onderlinge samenhang
beschouwd, dat het verzoek om overlegging van documenten deel uitmaakt van de maatregelen van instructie die het Gerecht in
iedere stand van het geding kan gelasten indien het deze nodig acht om de waarheid aan het licht te brengen. cf. punten 67, 70
- 5.
Voor de vaststelling van een inbreuk op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag en voor de oplegging van een geldboete op grond van
lid 5 van dit artikel is niet vereist dat de betrokken gedraging mededingingsverstorende gevolgen heeft gehad. Het mogelijke
effect van een overeenkomst of onderling samenhangende gedragingen op de normale werking van de mededinging is dus geen doorslaggevend
criterium om te beoordelen of het bedrag van de geldboete passend is. De bedoeling en dus het opzet van een praktijk kan immers
belangrijker zijn dan de gevolgen ervan, vooral wanneer het gaat om op zich zware inbreuken zoals de vaststelling van prijzen
en de verdeling van markten. cf. punt 80
- 6.
Een overeenkomst inzake informatie-uitwisseling is in strijd met de mededingingsregels wanneer zij de onzekerheid over de
werking van de betrokken markt vermindert of wegneemt waardoor de mededinging tussen de ondernemingen wordt beperkt. De criteria coördinatie en samenwerking, die voorwaarden zijn voor onderling samenhangende gedragingen, houden immers niet
in dat er een werkelijk
plan moet zijn opgesteld, maar dienen te worden verstaan in het licht van de aan de bepalingen van het EG- en het EGKS-Verdrag
inzake de mededinging ten grondslag liggende idee dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke
markt zal voeren en welke condities hij zijn klanten zal bieden. Deze eis van zelfstandigheid sluit weliswaar niet uit dat de ondernemer gerechtigd is zijn beleid intelligent aan het vastgestelde
of te verwachten marktgedrag van de concurrenten aan te passen, doch staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei al dan niet
rechtstreeks contact tussen zulke ondernemers, dat tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die,
gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte en het aantal van de ondernemingen en de omvang van de
betrokken markt, niet met de normale voorwaarden van die markt overeenkomen. cf. punten 105-107
- 7.
In mededingingszaken heeft de toegang tot het dossier met name tot doel, de adressaten van een mededeling van punten van bezwaar
in staat te stellen kennis te nemen van de bewijselementen in het dossier van de Commissie, zodat zij op grond daarvan hun
standpunt over de conclusies van de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar nuttig kenbaar kunnen maken. Het recht
van toegang tot het dossier van de Commissie beoogt dus een daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging te
waarborgen. Schending van dit recht in de procedure voorafgaand aan de vaststelling van de beschikking, kan dus in beginsel tot nietigverklaring
van deze beschikking leiden wanneer de rechten van verdediging van de betrokken onderneming zijn geschonden. Deze schending
wordt in een dergelijk geval niet reeds gedekt door het enkele feit dat de toegang tot het dossier tijdens de procedure in
rechte betreffende een eventueel beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking mogelijk is geworden. Wanneer de
toegang in dit stadium wordt gegeven, behoeft de betrokken onderneming niet aan te tonen dat, indien zij toegang tot de niet-overgelegde
documenten had gehad, de beschikking van de Commissie anders zou hebben geluid, doch enkel dat deze documenten nuttig hadden
kunnen zijn voor haar verweer. cf. punten 125-128
- 8.
De verplichting tot motivering van een individuele beschikking heeft tot doel, het Hof in staat te stellen de wettigheid van
de beschikking te toetsen, en de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan
wel eventueel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid ervan kan worden betwist. Voor de nakoming van de verplichting tot motivering van een beschikking waarbij aan verschillende ondernemingen geldboeten
worden opgelegd wegens een inbreuk op de communautaire mededingingsregels, is de vermelding van cijfergegevens met betrekking
tot de berekeningswijze van deze geldboeten, hoe nuttig en wenselijk deze gegevens ook zijn, niet onmisbaar, waarbij dient
te worden aangetekend dat de Commissie hoe dan ook geen afstand kan doen van haar beoordelingsvrijheid door uitsluitend en
mechanisch wiskundige formules toe te passen. Het feit dat alleen door de overlegging van deze cijfergegevens bepaalde rekenfouten konden worden ontdekt, volstaat nog niet
om de motivering van de litigieuze beschikking als ontoereikend te beschouwen, aangezien de gemeenschapsrechter bij de toetsing
van een dergelijke beschikking alle informatie kan opvragen die hij nodig acht voor een grondige controle van de berekeningswijze
van de geldboete. cf. punten 145, 149-150