Zaak C-194/99 P
Thyssen Stahl AG
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
«Hogere voorziening – Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen – Europese balkenproducenten»
|
Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 26 september 2002 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
|
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 oktober 2003 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Afwijzing
(Art. 32 quinquies, lid 1, KS; Statuut-EGKS van het Hof van Justitie, art. 51)
- 2..
- EGKS – Mededingingsregelingen – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Recht van toegang tot dossier – Schending – Voorwaarde – Weigering van toegang tot stukken die nuttig kunnen zijn voor verweer van onderneming
(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1)
- 3..
- Mededinging – Beschikking tot toepassing van mededingingsregels – Rechterlijke toetsing – Draagwijdte – Grenzen
(EGKS-Verdrag, art. 33 en 65; art. 81 EG en 82 EG)
- 4..
- EGKS – Mededingingsregelingen – Onderling samenhangende gedragingen – Begrip – Criteria coördinatie en samenwerking – Uitlegging – Overeenkomst inzake informatie-uitwisseling
(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1; art. 81, lid 1, EG)
- 5..
- Hogere voorziening – Middelen – Ontbreken van aanwijzing van onjuiste rechtsopvatting – Niet-ontvankelijkheid
(Art. 32 quinquies, lid 1, KS; Statuut-EGKS van het Hof van Justitie, art. 51, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering
van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)
- 6..
- EGKS – Mededingingsregelingen – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Mededingingsverstorende gevolgen van inbreuk – Niet-doorslaggevend criterium
(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 5)
- 7..
- Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd wegens inbreuk op mededingingsregels – Loutere wenselijkheid, wijze van berekening van geldboete mee te delen
(EGKS-Verdrag, art. 15, eerste alinea, en 65, lid 5)
- 8..
- Procedure – Duur van procedure voor Gerecht – Redelijke termijn – Beoordelingscriteria
- 1.
Volgens artikel 32 quinquies, lid 1, KS en artikel 51 van het Statuut-EGKS van het Hof van Justitie is hogere voorziening
beperkt tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen,
alsook om de bewijselementen te beoordelen, behoudens in het geval van een verdraaiing van deze feiten en bewijselementen.
cf. punt 20
- 2.
De eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke procedure die tot de oplegging van sancties, met name geldboeten
of dwangsommen, kan leiden, is een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht, dat zelfs in een administratieve procedure in
acht moet worden genomen. De rechten van de verdediging zijn geschonden indien zonder de door de Commissie begane onregelmatigheid de door haar gevoerde
administratieve procedure tot een ander resultaat had kunnen leiden. Om een dergelijke schending te bewijzen, moet een onderneming
genoegzaam aantonen, niet dat de beschikking van de Commissie anders zou hebben geluid, maar wel dat zij zich zonder de onregelmatigheid
beter had kunnen verdedigen, bijvoorbeeld omdat zij voor haar verweer stukken had kunnen gebruiken waartoe haar tijdens de
administratieve procedure de toegang was geweigerd. cf. punten 30-31
- 3.
Hoewel de gemeenschapsrechter in het algemeen volledig nagaat of aan de voorwaarden voor toepassing van de bepalingen van
het EG- en het EGKS-Verdrag inzake mededinging is voldaan, kan hij niet anders dan zich bij de toetsing van een ingewikkelde
economische beoordeling door de Commissie beperken tot de vraag, of de procedurevoorschriften en het motiveringsvereiste in
acht zijn genomen, of de feiten juist zijn weergegeven en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling dan
wel van misbruik van bevoegdheid. cf. punten 78-79
- 4.
Een overeenkomst inzake informatie-uitwisseling is in strijd met de mededingingsregels, zelfs wanneer de betrokken markt geen
sterk geconcentreerde oligopolistische markt is, wanneer zij de onzekerheid over de werking van deze markt vermindert of wegneemt
en bijgevolg de mededinging tussen de ondernemingen beperkt. De criteria coördinatie en samenwerking, die voorwaarden zijn voor onderling samenhangende gedragingen, houden immers niet
in dat er een werkelijk
plan moet zijn opgesteld, maar dienen te worden verstaan in het licht van de aan de bepalingen van het EG- en het EGKS-Verdrag
inzake de mededinging ten grondslag liggende idee dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke
markt zal voeren en welke condities hij zijn klanten zal bieden. Deze eis van zelfstandigheid sluit weliswaar niet uit dat de ondernemer gerechtigd is zijn beleid intelligent aan het vastgestelde
of te verwachten marktgedrag van de concurrenten aan te passen, doch staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei al dan niet
rechtstreeks contact tussen zulke ondernemers, dat tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die,
gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte en het aantal van de ondernemingen en de omvang van de
betrokken markt, niet met de normale voorwaarden van die markt overeenkomen. cf. punten 81-84, 86
- 5.
Uit artikel 32 quinquies KS, artikel 51, eerste alinea, van het Statuut-EGKS van het Hof van Justitie en artikel 112, lid 1,
eerste alinea, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof volgt dat een hogere voorziening duidelijk moet
aangeven, tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten
rechtens die vordering specifiek staven. Aan dit vereiste wordt niet voldaan door de hogere voorziening waarin de rekwirant stelt dat hij opkomt tegen de uitlegging
die het Gerecht van het begrip
normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag heeft gegeven, hoewel zijn middel niet gericht is tegen de punten van het arrest
waarin het Gerecht van oordeel is dat het begrip in deze bepaling op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als het overeenkomstige
begrip in artikel 85 EG-Verdrag, waaraan het de gevolgtrekking verbindt dat de Commissie de draagwijdte van artikel 65, lid 1,
niet heeft miskend, en de bepalingen van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag niet ten onrechte op de betrokken zaak heeft toegepast.
cf. punten 101-102
- 6.
Voor de vaststelling van een inbreuk op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag en voor de oplegging van een geldboete op grond van
lid 5 van dit artikel is niet vereist dat de betrokken gedraging mededingingsverstorende gevolgen heeft gehad. Het mogelijke
effect van een overeenkomst of onderling samenhangende gedragingen op de normale werking van de mededinging is dus geen doorslaggevend
criterium om te beoordelen of het bedrag van de geldboete passend is. De bedoeling en dus het opzet van een praktijk kan immers
belangrijker zijn dan de gevolgen ervan, vooral wanneer het gaat om op zich zware inbreuken zoals de vaststelling van prijzen
en de verdeling van markten. cf. punt 118
- 7.
De verplichting tot motivering van een individuele beschikking heeft tot doel, het Hof in staat te stellen de wettigheid van
de beschikking te toetsen, en de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan
wel eventueel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid ervan kan worden betwist. Voor de nakoming van de verplichting tot motivering van een beschikking waarbij aan verschillende ondernemingen geldboeten
worden opgelegd wegens een inbreuk op de communautaire mededingingsregels, is de vermelding van cijfergegevens met betrekking
tot de berekeningswijze van deze geldboeten, hoe nuttig en wenselijk deze gegevens ook zijn, niet onmisbaar, waarbij dient
te worden aangetekend dat de Commissie hoe dan ook geen afstand kan doen van haar beoordelingsvrijheid door uitsluitend en
mechanisch wiskundige formules toe te passen. cf. punten 144, 149
- 8.
Het algemene beginsel van gemeenschapsrecht, dat eenieder recht heeft op een eerlijk proces, en inzonderheid op een proces
binnen een redelijke termijn, is van toepassing op een beroep in rechte tegen een beschikking van de Commissie waarbij aan
een onderneming een geldboete is opgelegd wegens schending van het mededingingsrecht. De redelijkheid van de termijn moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van de zaak, in het
bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de complexiteit van de zaak en het gedrag van de verzoeker en van de bevoegde
autoriteiten. De lijst van deze criteria is niet uitputtend en de beoordeling van de redelijkheid van de termijn vereist niet dat de zaak
stelselmatig aan al deze criteria wordt getoetst, wanneer de duur van de procedure volgens een van de criteria gerechtvaardigd
lijkt. De functie van deze criteria is, te bepalen of de duur van de behandeling van een zaak gerechtvaardigd is. Zo kan de
complexiteit van de zaak of vertragingsgedrag van de verzoeker een rechtvaardiging vormen voor een termijn die op het eerste
gezicht te lang is. Omgekeerd kan een termijn ook onredelijk lang worden bevonden in het licht van één enkel criterium, in
het bijzonder wanneer de duur het gevolg is van het gedrag van de bevoegde autoriteiten. In voorkomend geval kan de duur van
een fase van de procedure zonder meer als redelijk worden aangemerkt wanneer zij in overeenstemming lijkt met de gemiddelde
behandelingsduur van een zaak van dat type. cf. punten 154-156