Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0369

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 september 2000.
The Queen tegen Minister of Agriculture, Fisheries and Food, ex parte Trevor Robert Fisher and Penny Fisher.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Divisional Court) - Verenigd Koninkrijk.
Steunregelingen - Databank - Mededeling van informatie.
Zaak C-369/98.

Jurisprudentie 2000 I-06751

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:443

61998J0369

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 september 2000. - The Queen tegen Minister of Agriculture, Fisheries and Food, ex parte Trevor Robert Fisher and Penny Fisher. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Divisional Court) - Verenigd Koninkrijk. - Steunregelingen - Databank - Mededeling van informatie. - Zaak C-369/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-06751


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen - Databank van lidstaat - Mededeling van informatie over door eerdere aanvrager van compensatiebedragen verstrekte gegevens door bevoegde instantie aan nieuwe exploitant - Voorwaarden

(Verordening nr. 3508/92 van de Raad, art. 3, lid 1, en 9)

2. Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde steunregelingen - Weigering van bevoegde instantie om informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor regelmatigheid van steunaanvraag - Opleggen van sancties op grond van niet-meegedeelde informatie - Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 3887/92 van de Commissie, art. 9)

Samenvatting


1. De artikelen 3, lid 1, en 9 van verordening nr. 3508/92 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, in samenhang met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, laten toe dat de bevoegde instanties, na afweging van de belangen van de betrokkenen, informatie betreffende de in vroegere jaren geteelde gewassen die door of namens een eerdere aanvrager van compensatiebedragen is verstrekt, meedelen aan een nieuwe exploitant die ze nodig heeft om voor dezelfde percelen zelf ook dergelijke bedragen te kunnen aanvragen, en die informatie niet anders kan verkrijgen.

( cf. punt 39, dictum 1 )

2. Ingeval de mededeling van informatie die noodzakelijk is om de juistheid van een steunaanvraag te verzekeren, wordt geweigerd, mag de bevoegde instantie de aanvrager niet krachtens artikel 9 van verordening nr. 3887/92 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen sancties opleggen op basis van informatie die zij hem bij de aanvraag om informatie niet heeft verstrekt.

( cf. punt 47, dictum 2 )

Partijen


In zaak C-369/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Divisional Court) (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

The Queen

en

Minister of Agriculture, Fisheries & Food,

ex parte: T. R. Fisher en P. Fisher, handeldrijvend onder de benaming TR and P Fisher",

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 3, lid 1, en 9 van verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 355, blz. 1), en van artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 391, blz. 36),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, P. J. G. Kapteyn (rapporteur) en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de heer en mevrouw Fisher, vertegenwoordigd door H. Mercer, Barrister, geïnstrueerd door P. Till, Solicitor,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door P. Watson, Barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de heer en mevrouw Fisher; de regering van het Verenigd Koninkrijk, en de Commissie ter terechtzitting van 16 december 1999,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 februari 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 13 maart 1998, ingekomen bij het Hof op 16 oktober daaraanvolgend, heeft de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Divisional Court), krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 3, lid 1, en 9 van verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 355, blz. 1), en van artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 391, blz. 36).

2 Die vragen zijn gerezen in een procedure van judicial review" voor de High Court of Justice, strekkende tot nietigverklaring van een besluit van het Ministry of Agriculture, Fisheries & Food (hierna: MAFF"), waarbij de aan de heer en mevrouw Fisher, handeldrijvend onder de benaming TR and P Fisher" (hierna: Fisher"), opgelegde sancties waren bevestigd, tot een verklaring voor recht dat dit besluit onwettig en ongeldig was, en tot het verkrijgen van schadevergoeding.

Het rechtskader

Het gemeenschapsrecht

3 Bij verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 (PB L 181, blz. 12) is een steunregeling ingesteld voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen als omschreven in bijlage I bij die verordening. Dit stelsel houdt in, dat voor elke categorie gewassen compensatiebedragen worden uitgekeerd, wanneer zij op in aanmerking komende percelen zijn ingezaaid en mits aan bepaalde vereisten is voldaan (Arable Area Payments"; hierna: compensatiebedragen"). Wie in het kader van de algemene regeling om compensatiebedragen verzoekt, moet zich ertoe verbinden een in zijn aanvraag vermeld minimumgedeelte van zijn percelen braak te leggen; in het relevante jaar ging het om 10 %. Voor braaklegging komen in aanmerking percelen die tijdens het vorige jaar waren ingezaaid, dan wel reeds braakgelegd waren.

4 Bij verordening nr. 3508/92 is een geïntegreerd beheers- en controlesysteem ingesteld (hierna: GBCS"). Dit systeem beoogt fraude te voorkomen door een doeltreffende bestraffing van onregelmatigheden en fraude. Ook wil het de administratieve formaliteiten voor de landbouwers en voor de met het beheer van de diverse steunregelingen belaste overheidsinstanties zo gering mogelijk houden door de invoering van één beheerssysteem voor alle steunregelingen en door van de lidstaten te verlangen dat zij een databank opzetten voor het opslaan van de bij de steunaanvragen gevoegde gegevens.

5 De bepalingen van verordening nr. 3508/92 die van belang zijn voor de beslechting van het hoofdgeding, luiden als volgt:

Artikel 2

Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:

a) een databank;

b) een alfanumeriek systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond;

c) een alfanumeriek systeem voor de identificatie en de registratie van de dieren;

d) steunaanvragen;

e) een geïntegreerd controlesysteem.

Artikel 3

1. In de databank worden, voor elk landbouwbedrijf, de gegevens uit de steunaanvragen opgenomen. Deze databank moet met name de mogelijkheid geven om bij de bevoegde instantie van de lidstaat de gegevens betreffende ten minste de laatste drie kalenderjaren en/of opeenvolgende verkoopseizoenen rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

(...)

Artikel 4

Het alfanumerieke systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond wordt tot stand gebracht aan de hand van kadastrale kaarten en documenten, andere cartografische gegevens, of van luchtfoto's of satellietbeelden of andere gelijkwaardige referenties die als bewijsstuk kunnen dienen dan wel van meerdere van deze bronnen.

(...)

Artikel 9

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te garanderen dat de verzamelde gegevens worden beschermd."

6 Artikel 9, lid 2, van verordening nr. 3887/92 luidt:

Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ,oppervlakten aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met:

- tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 2 % of dan 2 ha en niet groter dan 10 % van de geconstateerde oppervlakte is;

- 30 % wanneer het vastgestelde verschil groter dan 10 % en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.

Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.

Is evenwel opzettelijk of door grove nalatigheid een onjuiste aangifte gedaan, dan wordt het betrokken bedrijfshoofd uitgesloten van toepassing van:

- de betrokken steunregeling voor het betrokken kalenderjaar en

- bij opzettelijk onjuiste aangifte alle in artikel 1, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde steunregelingen voor het volgende kalenderjaar voor een oppervlakte die gelijk is aan die waarvoor zijn steunaanvraag is afgewezen.

De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.

(...)"

De nationale bepalingen

7 Blijkens de verwijzingsbeschikking moeten de compensatiebedragen in het Verenigd Koninkrijk worden aangevraagd op een GBCS-formulier dat uit twee delen bestaat: een Base Form" en een Field Data Printout". In de Field Data Printout zijn alle percelen van de aanvrager afzonderlijk vermeld; voor elk perceel moet de landbouwer vermelden welke gewassen zijn ingezaaid, dan wel of het is braakgelegd. Ieder jaar zendt het MAFF alle aanvragers van compensatiebedragen die dezelfde percelen exploiteren een print-out met de gegevens die de aanvrager op het formulier voor het vorige jaar heeft vermeld. Bij het invullen van zijn GBCS-formulier moet de landbouwer dus alleen nog de nodige wijzigingen aanbrengen.

8 In elk door het MAFF gebruikte Base Form moet de aanvrager verklaren dat de door hem verstrekte gegevens juist zijn en dat zij door de relevante Agricultural Departments confidentieel aan de bevoegde ambtenaren mogen worden verstrekt om de juistheid ervan te controleren, de regeling(en) waarop de aanvraag betrekking heeft te beoordelen, of om anderszins binnen de relevante Agricultural Departments te worden gebruikt".

9 Wegens deze in het Base Form gestelde eis ontvangt de landbouwer het eerste jaar dat hij een perceel land bebouwt, dus een blanco Field Data Printout. Voor de gegevens die dat document normaliter moet bevatten, moet hij bijgevolg gebruik maken van andere bronnen dan het MAFF. Wanneer de landbouwer het voor het MAFF aannemelijk kan maken dat er zich buitengewone omstandigheden hebben voorgedaan en dat hij alle normale middelen heeft uitgeput om de gegevens te verkrijgen die de Field Data Printout normaal bevat, mag het MAFF sommige gegevens van de Field Data Printout aan de landbouwer meedelen.

Het hoofdgeding

10 Fisher exploiteert drie landbouwbedrijven: Glebe Farm, Castle Hill Farm en Carlam Hill Farm. De laatste twee zijn eigendom van The Flint Co. Ltd (hierna: Flint"). Tot 1995 waren zij verpacht aan de heer Nicholson. In 1994 werd tegen Nicholson een faillissementsprocedure ingeleid, en werd zijn pacht door Flint opgezegd.

11 In de zomer van 1995 werd Fisher door vertegenwoordigers van Flint verzocht de gewassen op Castle Hill Farm en op Carlam Hill Farm te inspecteren, om te zien welke voor oogst in aanmerking kwamen. Fisher verrichtte die inspectie tezamen met een landbouwconsulent. Eind oktober 1995 kreeg Flint de beschikking over beide bedrijven, waarna Fisher ze als vertegenwoordiger van Flint begon te exploiteren.

12 De verwijzende rechter preciseert, dat noch Nicholson, noch iemand die namens hem handelde bereid was verzoeker informatie te verstrekken over de eerdere exploitatie van beide landbouwbedrijven. Begin november 1995 verzocht Fisher het MAFF om mededeling van de nodige gegevens, daar hij ze niet anderszins had kunnen verkrijgen, hetgeen het MAFF niet betwistte. Hij vroeg gedetailleerde informatie over de percelen van beide bedrijven die voor braakleggingspremies in aanmerking kwamen en over de Field Data Printouts van de vorige jaren.

13 Bij brief van 7 november 1995 weigerde het MAFF onder verwijzing naar de Data Protection Act 1994 die informatie te verstrekken. Het verklaarde evenwel, dat het in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarin de noodzakelijke informatie niet via de andere bronnen kan worden verkregen, zou overwegen een aantal basisgegevens over de betrokken percelen vrij te geven".

14 Bij brief van 21 november 1995 erkende het MAFF, dat Fisher alle normale informatiebronnen had uitgeput, en verstrekte het hem bepaalde basisgegevens over de percelen van beide bedrijven, en over de percelen die in de vorige jaren waren braakgelegd. Evenwel werd niet meegedeeld welke gewassen daar voorheen werden geteeld, dat wil zeggen met welke gewassen de verschillende percelen volgens de Field Data Printouts van het vorige jaar waren ingezaaid.

15 Deze gegevens bereikten Fisher nadat deze reeds een deel van de percelen had ingezaaid; de overige percelen zou hij pas de eerstvolgende lente inzaaien. Ter terechtzitting is evenwel gepreciseerd en door alle partijen erkend, dat van de in de herfst van 1995 ingezaaide percelen er geen enkel was dat niet voor braaklegging in aanmerking kwam.

16 Op 3 mei 1996 diende Fisher bij het MAFF het GBCS-formulier in. Op 26 november 1996 werd hem meegedeeld, dat bij de behandeling van zijn aanvraag aan het licht was gekomen, dat twee percelen van Castle Hill Farm en Carlam Hill Farm wegens de vroeger daarop gezaaide gewassen niet voor braakleggingspremies in aanmerking kwamen, zodat die premies moesten worden geweigerd.

17 Bovendien werden Fisher krachtens artikel 9 van verordening nr. 3887/92 sancties opgelegd.

18 Fisher diende bezwaar in tegen dit sanctiebesluit. Toen dat bezwaar werd verworpen, leidde hij voor de verwijzende rechter een procedure van judicial review" in, strekkende tot nietigverklaring van het besluit waarbij het MAFF de hem opgelegde sancties had bevestigd, tot een verklaring voor recht dat dit besluit onwettig en ongeldig was, en tot het verkrijgen van schadevergoeding.

19 Voor de verwijzende rechter betoogde Fisher, dat de onterechte braaklegging van daarvoor niet in aanmerking komende percelen te wijten is aan de weigering van het MAFF om hem informatie te geven over de gewassen die voorheen op die percelen waren ingezaaid. Hij verwijt het MAFF twee onregelmatigheden. In de eerste plaats had Fisher, indien de begin november 1995 gevraagde informatie hem was verstrekt, geweten welke percelen voor braaklegging in aanmerking kwamen en dan zou hij in de daaropvolgende lente, bij het inzaaien, geen percelen uit productie hebben genomen die daarvoor niet in aanmerking kwamen. In de tweede plaats ging het MAFF, toen het hem sancties oplegde wegens de vergissing in de steunaanvraag, uit van informatie die het tevoren had geweigerd aan Fisher te geven, hoewel hij daarom had verzocht. Derhalve mocht het MAFF de hem geweigerde informatie niet tegen hem gebruiken.

20 Voor de verwijzende rechter antwoordde het MAFF op het eerste argument, dat het geen informatie over de eerder ingezaaide gewassen had kunnen geven, daar het anders zijn verplichting jegens Nicholson en een curator niet zou zijn nagekomen, die de gegevens confidentieel aan het MAFF had meegedeeld, overeenkomstig de verklaring op het Base Form. Met betrekking tot het tweede argument stelde het MAFF, dat het gerechtigd, en zelfs verplicht was de betrokken gegevens over de gewassen die voordien waren geteeld, te gebruiken om te controleren of de braakgelegde percelen daarvoor wel in aanmerking kwamen.

21 Voorts stelde het MAFF - en de verwijzende rechter heeft dat aanvaard - dat Fisher met zekerheid had kunnen weten of de door hem uit productie genomen percelen al dan niet voor braaklegging in aanmerking kwamen, indien hij gebruik had gemaakt van de informatie waarover hij beschikte dankzij de inspectie die hij in de zomer van 1995 zelf had verricht, alsmede van de informatie die het MAFF hem in november 1995 had verstrekt. De rechter was evenwel van oordeel, dat dit geen antwoord op Fishers argumenten was. Hij stelde dan ook vast, dat indien Fisher de door hem gevraagde informatie vóór de zaaitijd in de lente van 1996 zou hebben ontvangen, hij alleen daarvoor in aanmerking komende percelen zou hebben braakgelegd. Volgens de verwijzende rechter is het feit dat hij dat niet heeft gedaan dus het rechtstreeks gevolg van de weigering om hem de gevraagde nadere informatie te verstrekken.

De prejudiciële vragen

22 Onder die omstandigheden heeft de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Divisional Court), de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1) a) Laten de artikelen 3, lid 1, en 9 van verordening (EEG) nr. 3508/92, in samenhang met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, toe dat informatie die in een overeenkomstig artikel 2 van die verordening opgezette databank is opgeslagen en die betrekking heeft op gegevens die door of namens een eerdere aanvrager van compensatiebedragen (,Arable Area Payments) zijn verstrekt, aan derden wordt meegedeeld?

b) Zo ja, is de verstrekking van de informatie die rechtmatig van de bevoegde instantie mag worden verlangd, wat de verzoekers om informatie betreft, beperkt:

i) tot hen die de toestemming van de vorige op het ,Base Form vermelde aanvrager hebben; en/of

ii) tot hen die om de informatie verzoeken in verband met hun aanvraag om landbouwsteun voor dezelfde percelen als de vorige steunaanvrager, zelfs wanneer laatstbedoelde weigert deze informatie te verstrekken;

en wat de inhoud van de informatie betreft:

iii) tot informatie die geen vertrouwelijke commerciële gegevens bevat; en/of

iv) tot informatie die nodig is opdat hij die erom verzoekt, redelijke maatregelen kan nemen om te voorkomen dat hem in verband met zijn eigen aanvraag om landbouwsteun sancties worden opgelegd?

2) Indien vraag 1, sub a, bevestigend wordt beantwoord en de bevoegde instanties ten onrechte hebben geweigerd informatie te verstrekken die de aanvrager ervan, indien zij hem was meegedeeld, in staat had gesteld alleen daarvoor in aanmerking komende percelen braak te leggen, is dan het opleggen van sancties krachtens artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3887/92 alleen al om die reden onrechtmatig?

3) Ongeacht of de bevoegde instanties al dan niet rechtmatig hebben geweigerd de in vraag 1, sub a, bedoelde informatie te verstrekken: mogen zij tegen een persoon informatie gebruiken, waarom hij had verzocht, maar waarvan zij de kennisgeving hebben geweigerd?"

De eerste vraag

23 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 3, lid 1, en 9 van verordening nr. 3508/92, in samenhang met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, toelaten dat de bevoegde instanties informatie betreffende de in vroegere jaren geteelde gewassen die door of namens een eerdere aanvrager van compensatiebedragen zijn verstrekt, geven aan een nieuwe exploitant die ze nodig heeft om voor dezelfde percelen zelf ook compensatiebedragen te kunnen aanvragen.

24 Uit artikel 3, lid 1, van verordening nr. 3508/92 blijkt allereerst, dat het feit dat daarin uitdrukkelijk is bepaald dat de databank met de gegevens uit de steunaanvragen bij de bevoegde instantie kan worden geraadpleegd, niet uitsluit, dat die databank door anderen dan de bevoegde instantie zelf wordt geraadpleegd.

25 Verder bepaalt artikel 9 van die verordening, zonder bijzonderheden te geven, dat de lidstaten de nodige maatregelen treffen om te garanderen dat de verzamelde gegevens worden beschermd.

26 Ofschoon het bij gebreke van duidelijke aanwijzingen dienaangaande aan de lidstaten staat om de omvang en de modaliteiten van die bescherming te bepalen, mogen de nationale maatregelen toch niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de juiste toepassing van verordening nr. 3508/92, noch afdoen aan de strekking of de doeltreffendheid daarvan.

27 Dienaangaande blijkt uit de tweede en de derde overweging van de considerans van verordening nr. 3508/92, dat deze ertoe strekt, het beheer en de controle doeltreffender te maken. Zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, veronderstelt een doeltreffende procedure, dat de gegevens die een steunaanvrager overeenkomstig artikel 6 van de verordening moet verstrekken, van meet af aan volledig en juist zijn, en dat de aanvrager derhalve moet kunnen beschikken over de noodzakelijke gegevens om de regelmatigheid van de aanvragen die hij bij de bevoegde instantie moet indienen, te waarborgen.

28 Verder moet worden vastgesteld, dat een steunaanvrager er in het kader van de toepassing van verordening nr. 3508/92 een wezenlijk en rechtmatig belang bij heeft, over de noodzakelijke gegevens te kunnen beschikken om een juiste aanvraag om compensatiebedragen in te dienen en sancties te vermijden.

29 De door de lidstaten getroffen maatregelen om de verzamelde gegevens te beschermen, mogen dus niet aan dat belang voorbijgaan.

30 Anders dan de regering van het Verenigd Koninkrijk stelt, voldoet een algemene regel dat de verzamelde gegevens slechts aan een derde worden meegedeeld met instemming van degene die de betrokken informatie heeft verstrekt en indien en voor zover een dwingend belang dat vereist, niet aan die eis, aangezien daardoor geen rekening kan worden gehouden met het rechtmatig belang dat een steunaanvrager kan hebben om van sommige van die gegevens kennis te nemen.

31 Bij de beantwoording van de vraag, of sommige gegevens uit de databank mogen worden medegedeeld, moet de bevoegde instantie namelijk de belangen afwegen van degene die de informatie heeft verstrekt en van degene die ze nodig heeft om een rechtmatig doel te bereiken.

32 Bij de beoordeling van de respectieve belangen van de betrokkenen ten aanzien van persoonlijke gegevens moet echter rekening worden gehouden met de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden.

33 Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31; hierna: richtlijn") bevat in dit verband criteria die de bevoegde instantie bij die beoordeling kan toepassen.

34 Hoewel die richtlijn ten tijde van de feiten van het hoofdgeding nog niet in werking was getreden, blijkt uit de tiende en de elfde overweging van de considerans, dat zij op gemeenschapsniveau de algemene beginselen overneemt die ter zake reeds deel uitmaakten van het recht van de lidstaten.

35 Wat met name de bekendmaking van gegevens betreft, staat artikel 7, sub f, van de richtlijn die slechts toe, indien dat noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de derde aan wie de persoonlijke gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming niet prevaleren.

36 Aangaande de toepassing van die criteria in het hoofdgeding kan uit niets in het dossier worden opgemaakt, dat Fisher een ander belang nastreefde dan het wezenlijke en rechtmatige belang te kunnen beschikken over de informatie die hij nodig had om te voldoen aan de uit verordening nr. 3508/92 voortvloeiende verplichtingen en die hij niet anderszins kon verkrijgen.

37 Uit de stukken blijkt evenmin, dat de mededeling van de gevraagde informatie aan Fisher afbreuk kon doen aan enig belang van degene op wie zij betrekking hadden, noch aan diens fundamentele rechten en vrijheden.

38 Het staat evenwel aan de nationale rechter, die als enige alle relevante feiten van het hoofdgeding kent, de belangen van de betrokkenen te beoordelen, teneinde uit te maken of de gevraagde informatie aan Fisher mocht worden meegedeeld.

39 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat de artikelen 3, lid 1, en 9 van verordening nr. 3508/92, in samenhang met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, toelaten dat de bevoegde instanties, na afweging van de belangen van de betrokkenen, informatie betreffende de in vroegere jaren geteelde gewassen die door of namens een eerdere aanvrager van compensatiebedragen is verstrekt, meedelen aan een nieuwe exploitant die ze nodig heeft om voor dezelfde percelen zelf ook dergelijke bedragen te kunnen aanvragen, en die informatie niet anders kan verkrijgen.

De tweede en de derde vraag

40 Met zijn tweede en zijn derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de bevoegde instantie, ingeval de mededeling van de gevraagde informatie wordt geweigerd, de aanvrager krachtens artikel 9 van verordening nr. 3887/92 sancties mag of zelfs moet opleggen, en of zij zich daarbij mag baseren op gegevens die zij hem bij de aanvraag niet heeft verstrekt.

41 Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk moest de bevoegde instantie de in artikel 9 van verordening nr. 3887/92 voor onjuiste aangifte voorgeschreven sancties opleggen, aangezien Fisher zich niet kon beroepen op de enige in artikel 9, lid 2, vierde alinea, van die verordening voorziene uitzondering, namelijk het geval dat het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend".

42 Dienaangaande moet allereerst worden geconstateerd, dat de verwijzende rechter in het hoofdgeding heeft vastgesteld, dat het opleggen van sancties onbetwistbaar te wijten was aan de weigering van de bevoegde instantie om de gevraagde informatie te verstrekken.

43 Verder zij opgemerkt, dat geen sancties kunnen worden opgelegd wanneer de aangifte onjuist is omdat de bevoegde instantie verkeerde gegevens heeft verstrekt. Daaruit volgt, dat de uitzondering van artikel 9, lid 2, in fine, van verordening nr. 3887/92 wordt gerechtvaardigd door het feit dat de onjuiste aangifte van de aanvrager, wat de bepaling van de oppervlakte betreft, aan de bevoegde instantie te wijten is.

44 Dit geldt ook wanneer de aangifte onjuist is omdat die instantie geen informatie heeft verstrekt. Vaststaat immers, dat wanneer die instantie heeft geweigerd aan een nieuwe exploitant de verzamelde gegevens mee te delen die hij nodig had en die hij niet anders kon verkrijgen, de onjuistheid van de aangifte aan de bevoegde instantie te wijten is.

45 Onder die omstandigheden kan de bevoegde instantie de nieuwe exploitant geen sancties opleggen, wanneer zij wist dat hij, wegens haar eigen weigering, bij de aanvraag niet beschikte over de noodzakelijke informatie om de juistheid van zijn steunaanvraag te verzekeren.

46 Artikel 9, lid 2, van verordening nr. 3887/92 moet derhalve aldus worden uitgelegd, dat op grond daarvan geen sancties kunnen worden opgelegd wanneer de aangifte onjuist is omdat de bevoegde instantie heeft geweigerd de verzamelde gegevens mee te delen aan een nieuwe exploitant die ze nodig heeft om de juistheid van zijn steunaanvraag te verzekeren en die ze niet anders kan verkrijgen.

47 Mitsdien moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord, dat de bevoegde instantie, ingeval de mededeling van de gevraagde informatie wordt geweigerd, de aanvrager niet krachtens artikel 9 van verordening nr. 3887/92 sancties mag opleggen op basis van informatie die zij hem bij de aanvraag niet heeft verstrekt.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

48 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

uitspraak doende op de door de High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Divisional Court), bij beschikking van 13 maart 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) De artikelen 3, lid 1, en 9 van verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, in samenhang met de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, laten toe, dat de bevoegde instanties, na afweging van de belangen van de betrokkenen, informatie betreffende de in vroegere jaren geteelde gewassen die door of namens een eerdere aanvrager van compensatiebedragen is verstrekt, meedelen aan een nieuwe exploitant die ze nodig heeft om voor dezelfde percelen zelf ook dergelijke bedragen te kunnen aanvragen en die informatie niet anders kan verkrijgen.

2) Ingeval de mededeling van de gevraagde informatie wordt geweigerd, mag de bevoegde instantie de aanvrager niet krachtens artikel 9 van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen sancties opleggen op basis van informatie die zij hem bij de aanvraag niet heeft verstrekt.

Top