Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0238

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 2000.
    Hugo Fernando Hocsman tegen Ministre de l'Emploi et de la Solidarité.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal administratif de Châlons-en-Champagne - Frankrijk.
    Artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) - Richtlijn 93/16/EEG van de Raad - Gemeenschapsonderdaan met Argentijns diploma dat door autoriteiten van lidstaat wordt erkend als gelijkwaardig aan titel van licentiaat genees- en heelkunde - Verplichtingen van andere lidstaat die moet beslissen over verzoek om toelating om op zijn grondgebied geneeskunde uit te oefenen.
    Zaak C-238/98.

    Jurisprudentie 2000 I-06623

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:440

    61998J0238

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 september 2000. - Hugo Fernando Hocsman tegen Ministre de l'Emploi et de la Solidarité. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal administratif de Châlons-en-Champagne - Frankrijk. - Artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) - Richtlijn 93/16/EEG van de Raad - Gemeenschapsonderdaan met Argentijns diploma dat door autoriteiten van lidstaat wordt erkend als gelijkwaardig aan titel van licentiaat genees- en heelkunde - Verplichtingen van andere lidstaat die moet beslissen over verzoek om toelating om op zijn grondgebied geneeskunde uit te oefenen. - Zaak C-238/98.

    Jurisprudentie 2000 bladzijde I-06623


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Beperkingen voortvloeiend uit regeling van lidstaat van vestiging betreffende uitoefening van bepaalde activiteiten - Situatie die niet is geregeld door richtlijn inzake onderlinge erkenning van diploma's - Verplichting van lidstaat te onderzoeken of naar nationaal recht vereiste diploma's en bekwaamheden overeenstemmen met die van betrokkene

    [EG-Verdrag, art. 52 en 57 (thans, na wijziging, art. 43 EG en 47 EG)]

    Samenvatting


    $$Artikel 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) moet aldus worden uitgelegd dat, wanneer in een situatie die niet onder een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's valt, een gemeenschapsonderdaan verzoekt om toelating tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma, een beroepskwalificatie of praktijkervaring beschikt, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat rekening moeten houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit die titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de door de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

    Met deze uitlegging wordt slechts een beginsel weergegeven dat inherent is aan de in het Verdrag neergelegde fundamentele vrijheden. Hoewel dat beginsel is toegepast in zaken met betrekking tot beroepen waarvoor er destijds geen harmonisatie- of coördinatiemaatregelen bestonden, kan het niet aan juridische waarde verliezen door de vaststelling van richtlijnen inzake onderlinge erkenning van diploma's. Dergelijke richtlijnen hebben immers tot doel, de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan te vergemakkelijken en dus de reeds bestaande mogelijkheden van toegang tot die werkzaamheden voor onderdanen van andere lidstaten te verbeteren.

    De rol van richtlijnen waarbij gemeenschappelijke regels en criteria voor de onderlinge erkenning van diploma's worden vastgesteld, is dus de invoering van een regeling die de lidstaten verplicht de gelijkwaardigheid van bepaalde diploma's te erkennen zonder dat zij van de betrokkenen kunnen eisen dat zij voldoen aan andere voorwaarden dan die welke in de toepasselijke richtlijnen worden gesteld. Wanneer is voldaan aan de voorwaarden die in de richtlijnen worden gesteld, maakt deze erkenning de eventuele erkenning van die diploma's op grond van het hierboven genoemde beginsel overbodig. Dat beginsel blijft evenwel van belang in situaties die niet onder dergelijke richtlijnen vallen.

    ( cf. punten 24, 31-34, 40 en dictum )

    Partijen


    In zaak C-238/98,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Tribunal administratif de Châlons-en-Champagne (Frankrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen

    H. F. Hocsman

    en

    Minister van Werkgelegenheid en Solidariteit,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: D. A. O. Edward (rapporteur), kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en P. Jann, rechters,

    advocaat-generaal: F. G. Jacobs

    griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - H. F. Hocsman, vertegenwoordigd door G. Chemla, advocaat te Châlons-en-Champagne,

    - de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en A. de Bourgoing, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,

    - de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego, abogado del Estado, als gemachtigde,

    - de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato,

    - de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch en T. Pynnä, landsadvocaten, als gemachtigden,

    - de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door R. Thompson, Barrister,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Caeiro, juridisch hoofdadviseur, en B. Mongin, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van Hocsman, vertegenwoordigd door G. Chemla, advocaat; de Franse regering, vertegenwoordigd door C. Bergeot, chargé de mission bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego; de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door D. Del Gaizo; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door B. Mongin ter terechtzitting van 17 juni 1999,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 september 1999,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij vonnis van 23 juni 1998, ingekomen bij het Hof op 7 juli daaraanvolgend, heeft het Tribunal administratif de Châlons-en-Champagne krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG).

    2 Die vraag is gerezen in een geding tussen H. F. Hocsman en de Franse minister van Werkgelegenheid en Solidariteit met betrekking tot een besluit waarbij hem toestemming is geweigerd om in Frankrijk de geneeskunde uit te oefenen.

    Het gemeenschapsrecht

    3 Artikel 52 EG-Verdrag bepaalt:

    In het kader van de volgende bepalingen worden de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat tijdens de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. (...)

    De vrijheid van vestiging omvat (...) de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan (...) overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld."

    4 In artikel 57, leden 1 en 3, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 47, leden 1 en 3, EG) wordt bepaald:

    1. Teneinde de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan te vergemakkelijken, stelt de Raad volgens de procedure van artikel 189 B richtlijnen vast inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels.

    (...)

    3. Wat de geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen betreft, is de geleidelijke opheffing van de beperkingen afhankelijk van de coördinatie van de voorwaarden waaronder zij in de verschillende lidstaten worden uitgeoefend."

    5 Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels (PB L 165, blz. 1), is overeenkomstig artikel 1 ervan van toepassing op de door onderdanen van de lidstaten, als zelfstandige of in loondienst, uitgeoefende werkzaamheden van arts.

    6 Artikel 2 van richtlijn 93/16 luidt als volgt:

    Elke lidstaat erkent de door de overige lidstaten aan onderdanen van lidstaten overeenkomstig artikel 23 afgegeven en in artikel 3 vermelde diploma's, certificaten en andere titels, door daaraan, met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van arts, op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf uitgereikte diploma's, certificaten en andere titels."

    7 De artikelen 23 en 24 van richtlijn 93/16, die deel uitmaken van titel III, Coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts", bepalen aan welke voorwaarden een medische opleiding moet voldoen opdat een na afloop daarvan afgegeven diploma, certificaat of andere titel in de andere lidstaten wordt erkend. Artikel 23 van richtlijn 93/16 betreft het na de basisopleiding afgegeven diploma, certificaat of andere titel van arts; artikel 24 betreft het diploma, certificaat of andere titel van specialist.

    8 Artikel 23 van richtlijn 93/16 luidt als volgt:

    1. De lidstaten stellen de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van de arts afhankelijk van het bezit van een in artikel 3 genoemd diploma, certificaat of andere titel van arts waardoor wordt gewaarborgd dat de betrokkene gedurende de totale opleidingstijd:

    a) voldoende kennis heeft verworven van de wetenschappen waarop de geneeskunst berust, alsmede een goed inzicht in de wetenschappelijke methoden, met inbegrip van de beginselen van de meting van biologische functies, in de beoordeling van wetenschappelijk vastgestelde feiten alsmede in het analyseren van gegevens;

    b) voldoende kennis heeft verworven van de structuur, de functies en het gedrag van gezonde en zieke personen, alsmede van de wijze waarop de gezondheidstoestand van de mens wordt beïnvloed door zijn natuurlijke en sociale omgeving;

    c) voldoende kennis heeft verworven van de klinische studievakken en de klinische praktijk, waardoor hij een samenhangend beeld heeft van de ziekten van lichaam en geest, van de geneeskunde voor wat de aspecten preventie, diagnose en therapie betreft, alsmede van de voortplanting van de mens;

    d) onder deskundige leiding voldoende klinische ervaring in ziekenhuizen heeft opgedaan.

    2. Een dergelijke totale geneeskundige opleiding omvat ten minste zes studiejaren of 5 500 uren theoretisch en praktisch onderwijs, dat aan een universiteit respectievelijk onder toezicht van een universiteit wordt gegeven.

    3. Voor de toelating tot deze opleiding wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studie toegang geeft tot inrichtingen van universitair onderwijs.

    4. Bij betrokkenen wier opleiding vóór 1 januari 1972 is aangevangen, kan de in lid 2 genoemde opleiding een praktische scholing op universitair niveau van zes maanden omvatten, in de vorm van een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde autoriteiten.

    5. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de lidstaten om op hun eigen grondgebied volgens hun eigen regeling aan houders van diploma's, certificaten en andere titels die niet in een lidstaat zijn behaald, de toegang tot de werkzaamheden van arts en de uitoefening ervan toe te staan."

    9 Artikel 24 van richtlijn 93/16 luidt als volgt:

    1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de opleiding voor het behalen van een diploma, certificaat of andere titel van specialist ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a) in het kader van de in artikel 23 bedoelde opleidingscyclus zijn met goed gevolg zes studiejaren volbracht; wat de opleiding betreft waarvoor een diploma, certificaat of andere titel van specialist in de mond-, tand- en maxillo-faciale chirurgie wordt afgegeven (basisopleiding voor arts en voor beoefenaar van de tandheelkunde), is bovendien met goed gevolg de opleidingscyclus voor beoefenaren van de tandheelkunde doorlopen bedoeld in artikel 1 van richtlijn 78/687/EEG van de Raad van 25 juli 1978 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de beoefenaar der tandheelkunde;

    b) zij omvat theoretisch en praktisch onderwijs;

    c) zij is voltijds en staat onder toezicht van de bevoegde autoriteiten of instanties overeenkomstig het bepaalde in bijlage I, punt 1;

    d) zij geschiedt in een universitair centrum, in een universitair centrum voor ziekenverpleging of in voorkomend geval in een daartoe door de bevoegde autoriteiten of instanties erkende inrichting voor gezondheidszorg;

    e) de aankomend specialist dient persoonlijk aan de werkzaamheden van de betrokken diensten deel te nemen en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen.

    2. De lidstaten stellen de afgifte van een diploma, certificaat of andere titel van specialist afhankelijk van het bezit van een der in artikel 23 bedoelde diploma's, certificaten of andere titels van arts. De afgifte van het diploma, certificaat of andere titel van specialist in de mond-, tand- en maxillo-faciale chirurgie (basisopleiding voor arts en voor beoefenaar van de tandheelkunde) is voorts afhankelijk van het bezit van een van de in artikel 1 van richtlijn 78/687/EEG bedoelde diploma's, certificaten of andere titels van beoefenaar der tandheelkunde."

    Het nationale recht

    10 Artikel L. 356 van de Code de la santé publique (wetboek van volksgezondheid) bepaalt:

    Niemand mag in Frankrijk het beroep van arts, tandarts of verloskundige uitoefenen, indien hij:

    1. geen houder is van een diploma, certificaat of andere titel als bedoeld in artikel L. 356-2 (...)

    2. niet van Franse nationaliteit is of onderdaan van een van de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap of de andere landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (...)

    (...)"

    11 Ingevolge artikel L. 356-2 van het wetboek zijn de voor de uitoefening van het beroep van arts vereiste diploma's, certificaten of titels, het Franse staatsdiploma van doctor in de geneeskunde of, indien de betrokkene onderdaan is van een lidstaat van de Europese Gemeenschap of een ander land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een diploma, certificaat of andere titel van arts, afgegeven door een van deze staten en vermeld op een lijst die overeenkomstig de gemeenschapsrechtelijke verplichtingen of de verplichtingen krachtens de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is opgesteld bij een gemeenschappelijk besluit van de minister van Volksgezondheid en de minister belast met het universitair beleid.

    Het hoofdgeding

    12 Blijkens de stukken is Hocsman houder van een diploma van doctor in de geneeskunde dat in 1976 is afgegeven door de universiteit van Buenos Aires (Argentinië) en van een specialistendiploma urologie dat in 1982 is afgegeven door de universiteit van Barcelona (Spanje).

    13 Hocsman, die van Argentijnse afkomst is, verkreeg in 1986 de Spaanse nationaliteit en werd in 1998 Frans staatsburger.

    14 In 1980 erkenden de Spaanse autoriteiten het Argentijnse diploma van Hocsman als gelijkwaardig aan het Spaanse licentiaatsdiploma in de genees- en heelkunde, zodat hij in Spanje de geneeskunde kon uitoefenen en er een specialistenopleiding kon volgen.

    15 Daar Hocsman ten tijde van zijn specialistenstudie geen Spaans onderdaan was, was de hem in 1982 verleende titel van specialist urologie een academische titel. Nadat hij in 1986 de Spaanse nationaliteit had verkregen, kreeg hij toestemming om in Spanje het beroep van uroloog uit te oefenen.

    16 Blijkens verschillende verklaringen werkte Hocsman enkele jaren in Spanje. Nadat hij in 1990 naar Frankrijk was verhuisd, oefende hij als specialist urologische chirurgie de functie van attaché of geassocieerd assistent uit in verschillende Franse ziekenhuizen, met name sinds november 1991 in het ziekenhuis te Laon.

    17 Hocsman verzocht de Franse autoriteiten bij herhaling om inschrijving bij de nationale orde van geneesheren, zodat hij in Frankrijk de geneeskunde zou kunnen uitoefenen.

    18 Bij brief van 27 juni 1997 weigerde de minister van Werkgelegenheid en Solidariteit Hocsman toestemming om in Frankrijk de geneeskunde uit te oefenen, omdat hij niet voldeed aan de in artikel L. 356 van het wetboek van volksgezondheid gestelde voorwaarden, aangezien zijn Argentijns diploma hem niet het recht verleent in Frankrijk de geneeskunde uit te oefenen.

    19 Het Tribunal administratif de Châlons-en-Champagne, waarbij een beroep tot nietigverklaring van dat besluit was ingesteld, was van oordeel, dat de beslechting van het geschil uitlegging van het gemeenschapsrecht vereiste. Het heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    Brengt een gelijkstelling door een lidstaat voor een andere lidstaat de verplichting mee om op basis van artikel 52 EG-Verdrag te onderzoeken of de door deze gelijkstelling erkende ervaring en kwalificaties overeenkomen met die welke vereist zijn voor de nationale diploma's en titels, met name wanneer de betrokkene die houder is van een gelijkgesteld diploma, tevens houder is van een diploma dat is afgegeven na een gespecialiseerde opleiding in een lidstaat en dat binnen het toepassingsgebied van een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's valt?"

    De prejudiciële vraag

    20 Hocsman acht het tegenstrijdig dat hij sinds jaren legaal de functie van uroloog uitoefent in verschillende Franse ziekenhuizen en dat tegelijkertijd zijn verzoek om inschrijving bij de nationale orde van geneesheren wordt afgewezen. Op grond van de rechtspraak van het Hof inzake artikel 52 van het Verdrag, met name de arresten van 7 mei 1991, Vlassopoulou (C-340/89, Jurispr. blz. I-2357), en 9 februari 1994, Haim (C-319/92, Jurispr. blz. I-425), stelt hij, dat de weigering van de Franse autoriteiten om zijn Argentijns artsendiploma te erkennen, in strijd is met de letter en de geest van die bepaling.

    21 In punt 16 van het arrest Vlassopoulou (reeds aangehaald) heeft het Hof overwogen, dat artikel 52 van het Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een lidstaat die moet beslissen op een verzoek om toelating tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma of een beroepskwalificatie beschikt, rekening moet houden met de diploma's, certificaten en andere titels die de betrokkene met het oog op de uitoefening van hetzelfde beroep in een andere lidstaat heeft verworven, door de uit die diploma's blijkende bekwaamheden te vergelijken met de in de nationale regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

    22 Krachtens ditzelfde beginsel besliste het Hof in punt 28 van het arrest Haim (reeds aangehaald), dat wanneer de bevoegde nationale autoriteiten moeten nagaan of aan de door de nationale regeling voorgeschreven stageverplichting is voldaan, zij rekening moeten houden met de beroepservaring van de betrokkene, daaronder begrepen de beroepservaring die hij in een andere lidstaat heeft opgedaan.

    23 Die rechtspraak is bij herhaling bevestigd (zie laatstelijk arrest van 8 juli 1999, Fernández de Bobadilla, C-234/97, Jurispr. blz. I-4773, punten 29-31), zodat vaststaat dat de autoriteiten van een lidstaat die moeten beslissen op een verzoek van een gemeenschapsonderdaan om toelating tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma, een beroepskwalificatie of praktijkervaring beschikt, rekening moeten houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit die titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de in de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

    24 Opgemerkt moet worden, dat in deze rechtspraak slechts een beginsel wordt weergegeven dat inherent is aan de in het Verdrag neergelegde fundamentele vrijheden.

    25 Volgens de Spaanse en de Italiaanse regering, ter terechtzitting ondersteund door de Franse regering, is dit beginsel in casu niet van toepassing. Wanneer er een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's bestaat, zoals richtlijn 93/16, en de titel van de betrokkene niet aan de daarin gestelde voorwaarden voldoet, zou de betrokkene zich niet rechtstreeks op de verdragsbepalingen betreffende de communautaire fundamentele vrijheden kunnen beroepen.

    26 Uit het feit dat artikel 57, lid 3, van het Verdrag het vrije verkeer van de beoefenaren van geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen afhankelijk stelt van in het afgeleide recht gestelde voorwaarden, leiden die regeringen af, dat de betrokkenen dat recht slechts kunnen uitoefenen overeenkomstig de in het afgeleide recht bepaalde procedure en modaliteiten, dat wil in casu zeggen binnen het kader van richtlijn 93/16.

    27 Die regeringen wijzen erop, dat de desbetreffende rechtspraak van het Hof betrekking had op beroepen als dat van advocaat (in de zaak Vlassopoulou) of makelaar (zie arrest van 7 mei 1992, Aguirre Borrell e.a., C-104/91, Jurispr. blz. I-3003), ten aanzien waarvan er op het tijdstip dat die arresten werden gewezen, geen richtlijnen inzake coördinatie of onderlinge erkenning van diploma's bestonden. Die rechtspraak zou derhalve niet relevant zijn voor het vrije verkeer van artsen, dat op uitputtende wijze is geregeld door richtlijn 93/16, die zowel bepaalt wie recht heeft op die vrijheid als wie ervan is uitgesloten.

    28 Zij voegen daaraan toe, dat de bij artikel 57, lid 3, van het Verdrag ingestelde beperking voor geneeskundige, paramedische en farmaceutische beroepen een hoog niveau van bescherming van de gezondheid wil garanderen, hetgeen één van de doelen is die uitdrukkelijk aan de Gemeenschap worden opgelegd door artikel 3, sub o, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, sub p, EG). De verwezenlijking van dat doel zou in gevaar worden gebracht indien geneeskundige of paramedische beroepen zouden mogen worden uitgeoefend in weerwil van de door de toepasselijke richtlijnen gestelde voorwaarden.

    29 De Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie menen daarentegen, dat de door artikel 52 van het Verdrag aan de lidstaten opgelegde verplichtingen inzake de onderlinge erkenning van diploma's blijven bestaan, ongeacht of er ter zake een gemeenschapsrichtlijn bestaat. De Commissie wijst erop, dat het paradoxaal zou zijn dat het bestaan van een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's de vrijheid van vestiging zou beperken doordat een gemeenschapsonderdaan met een diploma dat niet aan de voorwaarden van die richtlijn voldoet, de mogelijkheid zou worden ontzegd om zich op het in de punten 23 en 24 van dit arrest genoemde beginsel te beroepen, terwijl die gemeenschapsonderdaan dat bij gebreke van een dergelijke richtlijn wel zou kunnen doen.

    30 Tegen de achtergrond van die opmerkingen moet de werkingssfeer van het in de punten 23 en 24 van dit arrest genoemde beginsel nader worden afgebakend.

    31 Hoewel dat beginsel is toegepast in zaken met betrekking tot beroepen waarvoor er destijds geen harmonisatie- of coördinatiemaatregelen bestonden, kan het niet aan juridische waarde verliezen door de vaststelling van richtlijnen inzake onderlinge erkenning van diploma's.

    32 Blijkens artikel 57, lid 1, van het Verdrag hebben dergelijke richtlijnen immers tot doel, de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan te vergemakkelijken en dus de reeds bestaande mogelijkheden van toegang tot die werkzaamheden voor onderdanen van andere lidstaten te verbeteren. Daarom heeft het Hof geoordeeld, dat ingeval de in artikel 52 van het Verdrag bedoelde vrijheid van vestiging in een lidstaat kan worden verzekerd hetzij krachtens de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, hetzij door de handelwijzen van de overheid of beroepscorporaties, het daadwerkelijke genot van die vrijheid niet mag worden ontzegd aan een onder het gemeenschapsrecht vallende persoon op de enkele grond dat voor een bepaald beroep de in artikel 57 van het Verdrag bedoelde richtlijnen nog niet zijn vastgesteld (zie arrest van 28 april 1977, Thieffry, 71/76, Jurispr. blz. 765, punt 17).

    33 De rol van richtlijnen waarbij gemeenschappelijke regels en criteria voor de onderlinge erkenning van diploma's worden vastgesteld, is dus de invoering van een regeling die de lidstaten verplicht de gelijkwaardigheid van bepaalde diploma's te erkennen zonder dat zij van de betrokkenen kunnen eisen dat zij voldoen aan andere voorwaarden dan die welke in de toepasselijke richtlijnen worden gesteld.

    34 Wanneer is voldaan aan voorwaarden als die welke in richtlijn 93/16 worden gesteld, maakt de onderlinge erkenning van die diploma's de eventuele erkenning van die diploma's op grond van het in de punten 23 en 24 van dit arrest genoemde beginsel overbodig. Dat beginsel blijft evenwel van belang in situaties die niet onder dergelijke richtlijnen vallen, zoals in het geval van Hocsman.

    35 Zoals in punt 23 van dit arrest is vastgesteld, moeten de autoriteiten van een lidstaat die moeten beslissen op een verzoek van een gemeenschapsonderdaan om toelating tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma, een beroepskwalificatie of praktijkervaring beschikt, in een dergelijke situatie rekening houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit die titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de door de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

    36 Wanneer deze vergelijking van de diploma's en de desbetreffende beroepservaring tot de conclusie leidt, dat de uit het in het buitenland afgegeven diploma blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met de door de nationale wettelijke regeling gestelde eisen, moeten de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat erkennen, dat dit diploma, en in voorkomend geval de desbetreffende beroepservaring, aan de door de nationale regeling gestelde voorwaarden voldoet. Wanneer echter blijkt, dat deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, mogen de bevoegde autoriteiten van de betrokkene het bewijs verlangen, dat hij de ontbrekende kennis en bekwaamheden heeft verworven (zie, in die zin, de reeds aangehaalde arresten Vlassopoulou, punten 19 en 20, en Fernández de Bobadilla, punten 32 en 33).

    37 Het hoofdgeding betreft een arts wiens Argentijnse basisdiploma van arts in een lidstaat als gelijkwaardig aan het nationale diploma is erkend, waardoor hij in die staat een specialistenopleiding urologie kon volgen en er een diploma van uroloog kon behalen, dat volgens de aan het Hof voorgelegde stukken krachtens het gemeenschapsrecht in alle lidstaten als gelijkwaardig zou zijn erkend indien ook het basisdiploma in een lidstaat ware afgegeven.

    38 Daarna heeft de betrokkene in de ontvangende lidstaat verschillende jaren legaal het medisch specialisme uitgeoefend dat hij er in de toekomst als zelfstandige wil uitoefenen, waarvoor zijn inschrijving bij de nationale orde van geneesheren van de ontvangende lidstaat vereist is en derhalve het bezit van een basisdiploma van arts dat door de bevoegde nationale autoriteiten is afgegeven of als daaraan gelijkwaardig wordt beschouwd.

    39 De verwijzende rechter of, in voorkomend geval, de bevoegde nationale autoriteiten moeten aan de hand van alle elementen van het dossier en de voorgaande overwegingen beoordelen, of het diploma van Hocsman als gelijkwaardig aan het overeenkomstige Franse diploma moet worden beschouwd. Met name zal moeten worden onderzocht, of het Argentijnse diploma van Hocsman in Spanje als gelijkwaardig aan het Spaanse licentiaatsdiploma genees- en heelkunde is erkend op grond van criteria die vergelijkbaar zijn met die welke in het kader van richtlijn 93/16 de lidstaten beogen te garanderen dat zij in de kwaliteit van de door de andere lidstaten afgegeven artsendiploma's kunnen vertrouwen.

    40 Uit een en ander volgt, dat op de prejudiciële vraag moet worden geantwoord, dat artikel 52 van het Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer in een situatie die niet onder een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's valt, een gemeenschapsonderdaan verzoekt om toelating tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma, een beroepskwalificatie of praktijkervaring beschikt, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat rekening moeten houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit die titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de door de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    41 De kosten door de Franse, de Spaanse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Finse regering, alsmede door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    uitspraak doende op de door het Tribunal administratif de Châlons-en-Champagne bij vonnis van 23 juni 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    Artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) moet aldus worden uitgelegd, dat, wanneer in een situatie die niet onder een richtlijn inzake de onderlinge erkenning van diploma's valt, een gemeenschapsonderdaan verzoekt om toelating tot een beroep dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma, een beroepskwalificatie of praktijkervaring beschikt, de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat rekening moeten houden met alle diploma's, certificaten en andere titels alsmede met de relevante ervaring van de betrokkene, door de uit die titels en ervaring blijkende bekwaamheden te vergelijken met de door de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

    Top