Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0343

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 juli 1998.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
    Niet-nakoming - Niet-omzetting van richtlijnen 90/220/EEG en 94/51/EG.
    Zaak C-343/97.

    Jurisprudentie 1998 I-04291

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:348

    61997J0343

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 juli 1998. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België. - Niet-nakoming - Niet-omzetting van richtlijnen 90/220/EEG en 94/51/EG. - Zaak C-343/97.

    Jurisprudentie 1998 bladzijde I-04291


    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-betwiste niet-nakoming

    (EG-Verdrag, art. 169)

    Partijen


    In zaak C-343/97,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. zur Hausen als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verzoekster,

    tegen

    Koninkrijk België, vertegenwoordigd door A. Snoecx, adjunct-adviseur bij de algemene directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

    verweerder,

    betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van de richtlijnen

    - 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (PB L 117, blz. 15), en

    - 94/51/EG van de Commissie van 7 november 1994 betreffende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 90/219/EEG van de Raad inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PB L 297, blz. 29),

    de krachtens die richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: H. Ragnemalm (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray en K. M. Ioannou, rechters,

    advocaat-generaal: A. La Pergola

    griffier: R. Grass

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 mei 1998,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 1 oktober 1997, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van de richtlijnen

    - 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (PB L 117, blz. 15), en

    - 94/51/EG van de Commissie van 7 november 1994 betreffende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 90/219/EEG van de Raad inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PB L 297, blz. 29),

    de krachtens die richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    2 Volgens artikel 23 van richtlijn 90/220 en artikel 2 van richtlijn 94/51 moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om respectievelijk vóór 23 oktober 1991 en uiterlijk op 30 april 1995 aan deze richtlijnen te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

    3 Bij het verstrijken van die termijnen had de Commissie van het Koninkrijk België geen andere inlichtingen over de maatregelen tot omzetting van de richtlijnen 90/220 en 94/51 ontvangen dan die betreffende de maatregelen die het Vlaamse Gewest in verband met richtlijn 90/220 had genomen. Daarop maande de Commissie op 8 februari 1994, wat richtlijn 90/220 betreft, en op 2 augustus 1995, wat richtlijn 94/51 betreft, de Belgische regering overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag aan binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken.

    4 Aangaande richtlijn 90/220 deelde de Belgische regering bij twee brieven van 22 maart en 12 oktober 1994 mee, dat de omzettingswerkzaamheden aan de gang waren, zodat de richtlijn vóór eind 1994 in het gehele land van toepassing zou zijn. Wat richtlijn 94/51 betreft, bleef de aanmaningsbrief onbeantwoord.

    5 Aangezien haar geen enkele officiële maatregel tot omzetting van de richtlijnen 90/220 en 94/51 in Belgisch recht was meegedeeld, deed de Commissie de Belgische regering op 11 oktober respectievelijk 27 december 1996 een met redenen omkleed advies toekomen met het verzoek, de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden de uit die twee richtlijnen voortvloeiende verplichtingen na te komen.

    6 Wat richtlijn 90/220 betreft, bezorgde de Belgische regering de Commissie de tekst van een samenwerkingsakkoord tussen de federale en de gewestelijke instanties en wees zij erop, dat dit akkoord, waaraan het Waalse Gewest reeds formeel zijn goedkeuring had gehecht, weldra door de andere gewesten van de federale staat zou worden goedgekeurd. Aangaande richtlijn 94/51 deelde de Belgische regering de Commissie mee, dat de omzetting aan de gang was.

    7 Daar de Commissie niet vernam, dat de wetgevingsprocedure tot omzetting van de richtlijnen 90/220 en 94/51 was beëindigd, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.

    8 Het Koninkrijk België betwist niet, dat het niet alle nodige bepalingen tot omzetting van de richtlijnen 90/220 en 94/51 heeft vastgesteld.

    9 Daar die twee richtlijnen niet binnen de daarin gestelde termijnen zijn omgezet, moet het beroep van de Commissie gegrond worden geacht.

    10 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van de richtlijnen 90/220 en 94/51, de krachtens artikel 23 van richtlijn 90/220 en artikel 2 van richtlijn 94/51 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    11 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Aangezien de Commissie heeft geconcludeerd tot verwijzing van het Koninkrijk België in de kosten en het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    rechtdoende, verstaat:

    1) Door niet binnen de gestelde termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor het volgen van de richtlijnen

    - 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, en

    - 94/51/EG van de Commissie van 7 november 1994 betreffende aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn 90/219/EEG van de Raad inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen,

    is het Koninkrijk België de krachtens artikel 23 van richtlijn 90/220 en artikel 2 van richtlijn 94/51 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

    2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

    Top