Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0269

Arrest van het Hof van 4 april 2000.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie.
Verordening (EG) nr. 820/97 - Rechtsgrondslag.
Zaak C-269/97.

Jurisprudentie 2000 I-02257

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:183

61997J0269

Arrest van het Hof van 4 april 2000. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie. - Verordening (EG) nr. 820/97 - Rechtsgrondslag. - Zaak C-269/97.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-02257


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Handelingen van de instellingen - Keuze van rechtsgrondslag - Criteria - Context waarbinnen handeling is vastgesteld - Irrelevantie - Toepassing van ten tijde van vaststelling van handeling geldende verdragsregels

2. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Regeling inzake identificatie en registratie van runderen en etikettering van rundvlees - Verordening nr. 820/97 - Rechtsgrondslag - Artikel 43 van Verdrag (thans, na wijziging, artikel 37 EG) - Inaanmerkingneming van volksgezondheid

[EG-Verdrag, art. 39 en 129, lid 1, derde alinea (thans art. 33 EG en art. 152, lid 1, derde alinea, EG), en art. 43 (thans, na wijziging, art. 37 EG); verordening nr. 820/97 van de Raad]

Samenvatting


1. In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap moet de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling berusten op objectieve gegevens, die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling. Zonder betekenis in dit verband zijn de wens van een instelling om intensiever deel te nemen aan de vaststelling van een bepaalde handeling, het werk dat op het werkterrein waaronder de handeling valt, op een andere grond is verricht, of de context waarbinnen de handeling is vastgesteld. Voorts moeten de handelingen van de Gemeenschap worden vastgesteld in overeenstemming met de ten tijde van hun vaststelling geldende verdragsregels.

( cf. punten 43-45 )

2. Artikel 43 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 37 EG) is de geschikte rechtsgrondslag voor elke regeling betreffende de productie en het in de handel brengen van de in bijlage II bij het Verdrag genoemde landbouwproducten, die bijdraagt tot de verwezenlijking van één of meer van de in artikel 39 van het Verdrag (thans artikel 33 EG) genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Door de omstandigheden van de productie en de verhandeling van runderen en rundvleesproducten te regelen teneinde de transparantie ervan te verbeteren, strekt verordening nr. 820/97 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, er voornamelijk toe, de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag, inzonderheid de stabilisering van de markt van de betrokken producten, te verwezenlijken, zodat zij terecht is vastgesteld op de grondslag van artikel 43 van het Verdrag.

Aan deze conclusie doet niet af dat de bij de verordening ingevoerde regeling een positieve uitwerking zal hebben op de bescherming van de volksgezondheid. De inaanmerkingneming van de volksgezondheid in het kader van handelingen die op de grondslag van artikel 43 zijn vastgesteld, is immers in overeenstemming met artikel 129, lid 1, derde alinea, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 152, lid 1, derde alinea, EG). Overigens draagt de bescherming van de gezondheid bij tot de verwezenlijking van de in artikel 39, lid 1, van het Verdrag bedoelde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, inzonderheid wanneer de landbouwproductie rechtstreeks afhangt van haar afzet bij consumenten die meer en meer bezorgd zijn om hun gezondheid.

( cf. punten 47, 49, 59-62 )

Partijen


In zaak C-269/97,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel en G. Berscheid, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

ondersteund door

Europees Parlement, vertegenwoordigd door J. Schoo, afdelingshoofd bij de juridische dienst, en E. Waldherr, administrateur bij die dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij zijn secretariaat-generaal, Kirchberg,

interveniënt,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.-C. Piris, directeur-generaal van de juridische dienst, en J. Carbery en M. Sims, juridisch adviseurs, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Morbilli, directeur-generaal van de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB L 117, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, D. A. O. Edward en L. Sevón (rapporteur), kamerpresidenten, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, P. Jann, H. Ragnemalm en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: A. Saggio

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 mei 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 juli 1997, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) beroep ingesteld strekkende tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB L 117, blz. 1; hierna: bestreden verordening").

2 Op 2 oktober 1996 diende de Commissie twee voorstellen voor een verordening in, waarvan het ene voorzag in de vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen (PB C 349, blz. 10), en het andere betrekking had op de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB C 349, blz. 14). Beide voorstellen waren gebaseerd op artikel 43 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 37 EG).

3 Op 19 februari 1997 waren deze voorstellen het voorwerp van een gemeenschappelijke beraadslaging in voltallige zitting van het Europees Parlement, dat, in het voorstel inzake de etikettering, een amendement aannam strekkende tot vervanging van artikel 43 van het Verdrag door artikel 100 A EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 95 EG). Daarentegen werd in het voorstel inzake de identificatie- en registratieregeling voor runderen geen amendement in die zin aangenomen, doch de rapporteur, daarin ondersteund door andere interveniënten, verzocht de Commissie, in te stemmen met een wijziging van de rechtsgrondslag van dit voorstel en deze te vervangen door artikel 100 A van het Verdrag.

4 Beide voorstellen werden vervolgens door de Commissie samengevoegd. Op 7 maart 1997 diende zij een gewijzigd voorstel in, dat uitsluitend op artikel 100 A van het Verdrag was gebaseerd (PB C 100, blz. 22).

5 Op 21 april 1997 werd de bestreden verordening met eenparigheid van stemmen door de Raad vastgesteld, nadat de Raad onder meer de rechtsgrondslag ervan had gewijzigd in artikel 43 van het Verdrag.

6 Titel I van de bestreden verordening organiseert de identificatie- en registratieregeling voor runderen. Volgens artikel 3 van de verordening omvat deze regeling oormerken om de dieren individueel te identificeren, gecomputeriseerde gegevensbestanden, dierpaspoorten en individuele registers op elk bedrijf. De bepalingen betreffende voornoemde regeling vervangen, wat runderen betreft, die welke zijn opgenomen in richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PB L 355, blz. 32).

7 Titel II van de bestreden verordening heeft betrekking op de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten. Op grond van de verordening kunnen handelaren of verenigingen die dit wensen, hun producten volgens een goedkeuringsregeling van de lidstaten etiketteren. Artikel 16 somt de informatie op die op de etikettering mag worden vermeld. Artikel 19, lid 1, van de verordening voorziet in de invoering van een verplichte communautaire etiketteringsregeling, die vanaf 1 januari 2000 in alle lidstaten verplicht wordt toegepast. Deze regeling sluit echter niet de mogelijkheid voor een lidstaat uit om dit systeem slechts op facultatieve basis toe te passen op rundvlees dat in die lidstaat in de handel wordt gebracht. Ingevolge artikel 19, lid 4, van de verordening kunnen de lidstaten waar een voldoende ontwikkeld identificatie- en registratiesysteem voor runderen bestaat, overigens reeds vóór 1 januari 2000 een verplichte etiketteringsregeling invoeren.

8 De Commissie stelt, dat de vaststelling van de bestreden verordening op de grondslag van artikel 43 van het Verdrag en volgens de daarin bedoelde procedures, schending van wezenlijke vormvoorschriften oplevert in de zin van artikel 173, tweede alinea, van het Verdrag. Zij is primair van mening, dat artikel 100 A van het Verdrag de juiste rechtsgrondslag van de bestreden verordening is, en, subsidiair, dat deze verordening had moeten worden gebaseerd op de artikelen 43 en 100 A van het Verdrag. In beide gevallen had de verordening moeten worden vastgesteld aan de hand van de medebeslissingsprocedure.

9 Volgens de Commissie heeft zij in haar voorstel terecht naar artikel 100 A van het Verdrag verwezen, omdat de voornaamste doelstelling van de bestreden verordening bestaat in de bescherming van de menselijke gezondheid als bedoeld in artikel 129 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 152 EG), en omdat het Parlement op een zo belangrijk terrein moet kunnen deelnemen aan het wetgevingsproces.

10 De bestreden verordening, aldus de Commissie, is namelijk in het kader van de crisis in verband met boviene spongiforme encefalopathie vastgesteld, ter bescherming van de menselijke gezondheid. De maatregelen ten aanzien van de traceerbaarheid zijn specifiek ontworpen ter bestrijding van BSE, om tegemoet te komen aan het door de Raad geformuleerde verzoek tijdens de buitengewone zitting van 1 tot en met 3 april 1996, die aan BSE was gewijd. Bovendien strekt de in de etiketteringsregeling voorziene informatie ertoe, de consument te verzekeren, dat door hem gekocht vlees geen risico's voor de gezondheid oplevert.

11 Dit specifieke doel van bescherming van de gezondheid, dat met name is verwoord in de eerste en de derde overweging van de considerans van de bestreden verordening, zou verklaren waarom deze verordening niet van toepassing is op varkens, schapen en geiten, welke dieren niet door de BSE-crisis zijn getroffen.

12 Volgens de Commissie betekent de omstandigheid dat de bestreden verordening betrekking heeft op producten die onder bijlage II bij het Verdrag vallen, nog niet, dat zij op de grondslag van artikel 43 had moeten worden vastgesteld. Andere gemeenschapsregelingen, die voor een belangrijk deel producten betreffen die in bijlage II bij het Verdrag staan vermeld, zijn gebaseerd op andere bepalingen dan artikel 43, zoals richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 33, blz. 1), die is gebaseerd op de artikelen 100 EG-Verdrag (thans artikel 94 EG) en 227 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 299 EG) en waarvan de wijzigingsrichtlijnen sedert de inwerkingtreding van de Europese Akte op artikel 100 A van het Verdrag zijn gebaseerd.

13 De Commissie stelt, dat de opstellers van het Verdrag de bedoeling hadden, de medebeslissingsprocedure verplicht te stellen voor de in de artikelen 129 en 100 A van het Verdrag bedoelde beleidsterreinen. Het zou een anomalie zijn om een uitzondering te handhaven voor maatregelen strekkende tot bescherming van de volksgezondheid, wanneer die maatregelen betrekking hebben op landbouwproducten.

14 Aangaande artikel 129, lid 1, derde alinea, van het Verdrag, volgens welke bepaling de vereisten op het gebied van de bescherming van de gezondheid een bestanddeel van het gemeenschapsbeleid op andere gebieden vormen, stelt de Commissie, dat hieruit niet kan worden afgeleid, dat een maatregel waarvan de voornaamste doelstelling de bescherming van de volksgezondheid is, onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid valt, omdat zij de productie en verhandeling van landbouwproducten betreft.

15 De Commissie erkent, dat het Hof bij tal van gelegenheden heeft geoordeeld, dat artikel 43 van het Verdrag de geschikte rechtsgrondslag is voor elke regeling betreffende de productie en het in de handel brengen van de in bijlage II bij het Verdrag opgesomde producten, die bijdraagt tot de verwezenlijking van een of meer van de in artikel 39 EG-Verdrag (thans artikel 33 EG) genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en dat dergelijke regelingen een harmonisatie van de nationale bepalingen op dit vlak kunnen meebrengen, zonder dat daartoe een beroep op artikel 100 van het Verdrag behoeft te worden gedaan (arresten van 23 februari 1988, Verenigd Koninkrijk/Raad, 68/86, Jurispr. blz. 855, punt 14; en Verenigd Koninkrijk/Raad, 131/86, Jurispr. blz. 905, punt 19; van 16 november 1989, Commissie/Raad, C-131/87, Jurispr. blz. 3743, punt 10, en 13 november 1990, Fedesa e.a., C-331/88, Jurispr. blz. I-4023, punt 23). Zij meent evenwel, dat er een onderscheid moet worden gemaakt, omdat het Verdrag sinds deze arresten ontwikkelingen heeft doorgemaakt en vooral omdat artikel 129 in het EG-Verdrag is ingevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie.

16 De Commissie merkt dienaangaande op, dat de richtlijnen waarvan in laatstgenoemde zaken de rechtsgrondslag werd betwist, van vóór de inwerkingtreding van de Europese Akte dateerden en op artikel 100 van het Verdrag waren gebaseerd. Sinds de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak biedt de ontwikkeling van de verdragsbepalingen inzake de volksgezondheid derhalve de mogelijkheid, de toenmalige uitlegging door het Hof van de verhouding tussen de artikelen 43 en 100 van het Verdrag, te herzien. De Commissie constateert, dat haar standpunt steun vindt in het Verdrag van Amsterdam, omdat artikel 152 EG, volgens het vierde lid, sub b, de rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling door de Raad in afwijking van artikel 37, [van] maatregelen op veterinair en fytosanitair gebied (...) die rechtstreeks gericht zijn op de bescherming van de volksgezondheid".

17 De Commissie concludeert, dat het niet in strijd met de aangehaalde rechtspraak is om te oordelen, dat maatregelen waarvan de voornaamste doelstelling de volksgezondheid is, doch die tevens betrekking hebben op het gemeenschappelijk landbouwbeleid, gebaseerd kunnen zijn op een andere bepaling dan artikel 43 van het Verdrag.

18 Subsidiair betoogt de Commissie, dat de bestreden verordening op de artikelen 43 en 100 A van het Verdrag gezamenlijk had moeten worden gebaseerd. Op een zo belangrijk gebied als de volksgezondheid moet het Parlement aan het wetgevingsproces kunnen deelnemen.

19 Tot slot meent de Commissie, dat indien het Hof haar beroep gegrond zou verklaren, belangrijke overwegingen, in het bijzonder van volksgezondheid en rechtszekerheid, rechtvaardigen dat de gevolgen van de bestreden verordening overeenkomstig artikel 174, tweede alinea, van het Verdrag (thans artikel 231, tweede alinea, EG) tijdelijk worden gehandhaafd totdat de gemeenschapswetgever ter zake een nieuwe regeling heeft vastgesteld die op de geschikte rechtsgrondslag is gebaseerd.

20 Het Parlement is van oordeel, dat artikel 100 A van het Verdrag de juiste rechtsgrondslag is voor de vaststelling van de bestreden verordening. Dit artikel is van toepassing krachtens de verwijzing in artikel 129 A, lid 1, sub a, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 153, lid 3, sub a, EG), dat betrekking heeft op de consumentenbescherming, met inbegrip van de bescherming tegen risico's voor de gezondheid.

21 Volgens het Parlement biedt de context waarbinnen de bestreden verordening is vastgesteld, en die een objectief element vormt, de mogelijkheid het doel van de wetgever beter te bepalen. In casu omvatte dat doel meer dan het enkele oogmerk, de markt voor rundvlees te herstellen: de wetgever wilde namelijk de consumenten en hun gezondheid beschermen door middel van een betere transparantie ten gevolge van de registratie van runderen en de etikettering van rundvlees.

22 Wat de door de Commissie aangehaalde rechtspraak betreft is het Parlement van oordeel, dat de in die zaken aan het oordeel van het Hof onderworpen regelingen voornamelijk de verhandeling van landbouwproducten op de interne markt beoogden en slechts zijdelings en aanvullend betrekking hadden op de volksgezondheid.

23 Evenals de Commissie acht het Parlement deze rechtspraak niet langer van toepassing, omdat zij van vóór de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie dateert, bij welk Verdrag de artikelen 129 en 129 A, strekkende tot een betere bescherming van de volksgezondheid en de consumenten, zijn ingevoerd.

24 Het Parlement voert tevens een op een systematische uitlegging van het Verdrag gebaseerd argument aan. Volgens hem moet het feit dat het Verdrag in de artikelen 129, 129 A en 100 A de medebeslissingsprocedure voorschrijft, worden gezien als de verwoording van een algemene wil van de opstellers van het Verdrag om het Parlement als medewetgever te betrekken bij de vaststelling van handelingen die rechtstreeks van belang zijn voor het welzijn van de burgers. Het Parlement onderstreept, dat het een leidende rol heeft gespeeld bij het onderzoek naar de problematiek rond de BSE-crisis, en initiatieven heeft genomen om de burgers beter te beschermen tegen de gevaren voortvloeiend uit de consumptie van rundvlees. Het zou in strijd zijn met de nieuwe oriëntatie van het Verdrag in de richting van een betere bescherming van de burgers en een gekwalificeerde deelneming van het Parlement aan het besluitvormingsproces, om voorschriften op het gebied van de volksgezondheid en de consumentenbescherming nog langer vast te stellen op de uitsluitende grondslag van artikel 43 van het Verdrag. Tot staving van zijn betoog beroept het Parlement zich op het arrest van 11 juni 1991, Commissie/Raad (C-300/89, Jurispr. blz. I-2867).

25 Subsidiair betoogt het Parlement, dat de bestreden verordening had moeten worden gebaseerd op de artikelen 43 en 100 A van het Verdrag, omdat zij twee onlosmakelijk met elkaar verbonden doeleinden nastreeft.

26 Aangezien het geschil een formeel vraagstuk en niet de inhoud van de handeling betreft, verzoekt het Parlement het Hof, in geval van nietigverklaring van de bestreden verordening de gevolgen daarvan te handhaven totdat de gemeenschapswetgever een nieuwe handeling zal hebben vastgesteld. Wel verlangt het Parlement, dat het Hof de wetgever een redelijke termijn stelt om de onwettigheid op te heffen.

27 De Raad betwist, dat de context waarbinnen een handeling wordt vastgesteld, in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de rechtsgrondslag ervan. Hij erkent, dat de context een zeker algemeen belang kan hebben voor een beter begrip van de handeling, doch acht dit geen beslissende factor bij de keuze van de rechtsgrondslag. Dienaangaande herinnert de Raad aan de rechtspraak van het Hof, dat de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling moet berusten op objectieve gegevens, die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling (zie met name arrest van 26 maart 1996, Parlement/Raad, C-271/94, Jurispr. blz. I-1689, punt 14).

28 De Raad betoogt in dit verband, dat de hoofddoelstelling van de bestreden verordening niet bestaat in de bescherming van de volksgezondheid, doch in het herstel van de stabiliteit van de markt voor rundvlees na de BSE-crisis, dat wil zeggen een doelstelling van gemeenschappelijk landbouwbeleid als bedoeld in artikel 39, lid 1, sub c, van het Verdrag; als gevolg daarvan wordt tevens aan een aantal eisen van algemeen belang voldaan, zoals het herstel van het vertrouwen van de consument en de bescherming van de gezondheid van mens en dier. Met het vereiste van bescherming van de volksgezondheid, dat indirect met het hoofddoel is verbonden, wordt overeenkomstig de voorschriften van artikel 129, lid 1, derde alinea, van het Verdrag rekening gehouden.

29 De gekozen methode bestond in het verbeteren van de transparantie van de omstandigheden van de productie en de verhandeling van deze producten - hetgeen het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van rundvlees moest herstellen -, het doen toenemen van de afzet en het weer op gang brengen van de markt (eerste tot en met vierde overweging van de considerans van de verordening). Met het stelsel van identificatie en registratie van de dieren werd beoogd, tevens te voldoen aan de eisen als omschreven in de communautaire veterinaire wetgeving (vijfde en zesde overweging van de considerans), en het beheer mogelijk te maken van bepaalde communautaire steunregelingen (zevende overweging van de considerans).

30 De Raad merkt onder meer op, dat de uitdrukkelijke formulering van artikel 12 (en van de 22e overweging van de considerans), volgens hetwelk de vastgestelde bepalingen de bestaande communautaire regelgeving op veterinair gebied die garanties op het gebied van de gezondheid bevat, onverlet laten, aantoont, dat de bestreden verordening niet beoogde specifieke garanties op het gebied van de gezondheid in te voeren.

31 Inzonderheid strekte het onderdeel van de bestreden verordening aangaande de etikettering ertoe, aldus de Raad, de productkennis van de consument te verbeteren, en niet direct, hem te waarborgen dat ten verkoop aangeboden vlees geen gevaar vanuit het oogpunt van de volksgezondheid oplevert.

32 De Raad is verder van mening, dat de maatregelen van traceerbaarheid de opsporing van zieke dieren weliswaar zullen vergemakkelijken, doch dat zij, gelet op de incubatietijd van BSE, niet kunnen worden beschouwd als adequate maatregelen van volksgezondheid waarmee BSE kan worden uitgeroeid.

33 Gelet op de inhoud en de doelstellingen van de bestreden verordening, zo betoogt de Raad, behoort deze tot de categorie maatregelen ter regeling van de voorwaarden van de productie en de verhandeling van de in bijlage II bij het Verdrag opgesomde producten, als bedoeld in artikel 2 van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 148, blz. 24), welke verordening voorziet in de vaststelling van maatregelen die kunnen bijdragen tot een betere organisatie van de productie, de verwerking en de verhandeling, en van maatregelen tot verbetering van de kwaliteit.

34 De door de Commissie vermelde richtlijn 79/112 daarentegen behoort volgens de Raad niet tot deze categorie, aangezien zij geen betrekking heeft op de productie of de verhandeling van landbouwproducten.

35 Onder verwijzing naar de door de Commissie aangehaalde rechtspraak herinnert de Raad eraan, dat het Hof in die arresten onder meer heeft verklaard, dat artikel 38, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 32, lid 2, EG) aan de specifieke bepalingen op landbouwgebied voorrang toekent boven de algemene bepalingen betreffende de werking van de gemeenschappelijke markt.

36 De Raad onderstreept, dat het feit dat de artikelen 100 A en 129 van het Verdrag aan het Verdrag zijn toegevoegd na deze arresten, onvoldoende grond is om de geldigheid van de uit die arresten voortvloeiende rechtsbeginselen te betwisten. Ingevolge artikel 100 A, lid 1, van het Verdrag zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing, tenzij in dit Verdrag anders is bepaald".

37 De Raad betwist voorts, dat de in het Verdrag van Amsterdam voorziene wijziging reeds tot aanwending van artikel 100 A leidt, in tegenstelling tot de bestaande rechtspraak.

38 Hij zet uiteen, dat zo de Commissie haar standpunt inzake de rechtsgrondslag van het voorstel voor een verordening heeft gewijzigd, dit om politieke redenen is geschied, na een aan het Parlement gedane toezegging.

39 Het argument dat het Parlement ontleent aan de systematiek van het Verdrag, is veeleer ingegeven door politieke noodzaak dan door de voorrang van het recht. De Raad herinnert eraan, dat een correct besluitvormingsproces voortvloeit uit de keuze van de geschikte rechtsgrondslag en niet andersom.

40 De oplossing die in de rechtspraak is gevonden, volgens welke bij de keuze van de rechtsgrondslag objectieve criteria moeten worden toegepast, is volgens de Raad de enige die het Verdrag volledig eerbiedigt. Zij maakt het mogelijk, subjectiviteit zijdens de instellingen en daarmee de verleiding van politiek opportunisme te vermijden. Een wijziging van de rechtspraak zou tot een toename van de conflicten tussen de instellingen leiden.

41 De Raad verwerpt bovendien het subsidiaire betoog van de Commissie, dat de handeling op een dubbele rechtsgrondslag had moeten worden gebaseerd, omdat niet kan worden aangetoond, dat de handeling twee afzonderlijke doelstellingen nastreeft.

42 Evenwel verzoekt de Raad het Hof, ingeval de bestreden handeling mocht worden nietig verklaard, de gevolgen ervan te handhaven totdat een nieuwe verordening is vastgesteld.

Beoordeling door het Hof

43 Het is vaste rechtspraak, dat in het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling moet berusten op objectieve gegevens, die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling (zie met name arrest Parlement/Raad, reeds aangehaald, punt 14, en arrest van 23 februari 1999, Parlement/Raad, C-42/97, Jurispr. blz. I-869, punt 36).

44 Zonder betekenis in dit verband zijn de wens van een instelling om intensiever deel te nemen aan de vaststelling van een bepaalde handeling, het werk dat op het werkterrein waaronder de handeling valt, op een andere grond is verricht, of de context waarbinnen de handeling is vastgesteld.

45 Voorts moeten de handelingen van de Gemeenschap worden vastgesteld in overeenstemming met de ten tijde van hun vaststelling geldende verdragsregels. Het zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel om ter bepaling van de rechtsgrondslag van een handeling rekening te houden met een beweerde ontwikkeling van de verhoudingen tussen de instellingen, die nog niet haar neerslag heeft gekregen in de verdragsteksten of die voortvloeit uit bepalingen van een nog niet in werking getreden verdrag.

46 Derhalve moet aan de hand van het EG-Verdrag zoals dat op de datum van vaststelling van de bestreden verordening gold, worden nagegaan, of de verordening terecht op de grondslag van artikel 43 is vastgesteld omdat zij valt onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid, of zij op artikel 100 A had moeten worden gebaseerd op grond dat zij de bescherming van de volksgezondheid en/of de bescherming van de consument in de zin van de artikelen 129 en 129 A van het Verdrag tot doel en als inhoud heeft, dan wel of zij had moeten worden vastgesteld op de grondslag van de artikelen 43 en 100 A van het Verdrag.

47 Zoals het Hof in herinnering heeft geroepen in het arrest van 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie (C-180/96, Jurispr. blz. I-2265, punt 133, en aangehaalde rechtspraak), is het vaste rechtspraak, dat artikel 43 van het Verdrag de geschikte rechtsgrondslag is voor elke regeling betreffende de productie en het in de handel brengen van de in bijlage II bij het Verdrag genoemde landbouwproducten, die bijdraagt tot de verwezenlijking van één of meer van de in artikel 39 van het Verdrag genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

48 Het Hof heeft eveneens gepreciseerd, dat volgens artikel 129, lid 1, derde alinea, van het Verdrag de eisen inzake gezondheidsbescherming een bestanddeel van het beleid van de Gemeenschap op andere gebieden vormen en dat volgens de rechtspraak van het Hof bij het nastreven van de doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet mag worden voorbijgegaan aan vereisten van algemeen belang, zoals de bescherming van de consument of van de gezondheid en het leven van personen en dieren, met welke vereisten de gemeenschapsinstellingen bij de uitoefening van hun bevoegdheden rekening moeten houden (arrest van 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, reeds aangehaald, punt 120).

49 Overigens draagt de bescherming van de gezondheid bij tot de verwezenlijking van de in artikel 39, lid 1, van het Verdrag bedoelde doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, inzonderheid wanneer de landbouwproductie rechtstreeks afhangt van haar afzet bij consumenten die meer en meer bezorgd zijn om hun gezondheid (arrest van 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, reeds aangehaald, punt 121).

50 De inhoud en het doel van de bestreden verordening moeten met inachtneming van deze rechtspraak worden onderzocht.

51 De inhoud van de bestreden verordening, die tussen partijen niet wordt betwist, bestaat in de uitvaardiging van regels die noodzakelijk zijn ter identificatie en registratie van runderen enerzijds en ter etikettering van rundvlees anderzijds.

52 De bestreden verordening heeft dan ook betrekking op de productie en het in de handel brengen van in bijlage II bij het Verdrag genoemde landbouwproducten.

53 Aangaande het doel van de bestreden verordening zij opgemerkt, dat deze volgens de eerste overweging van de considerans ertoe strekt de stabiliteit van de door de BSE-crisis gedestabiliseerde markt voor rundvlees en rundvleesproducten te herstellen, door de transparantie van de omstandigheden van de productie en het in de handel brengen van deze producten te verbeteren, met name ten aanzien van de traceerbaarheid.

54 Niet bestreden wordt, dat de in de bestreden verordening voorziene regelingen voor de identificatie en registratie van runderen en de etikettering van het vlees wezenlijk tot de verwezenlijking van deze doelstelling zullen bijdragen.

55 De derde overweging van de considerans luidt, dat als gevolg van de door deze verbetering geboden garanties eveneens zal worden voldaan aan een aantal eisen van algemeen belang, zoals de bescherming van de volksgezondheid". Volgens de vierde overweging zal het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van rundvlees en vleesproducten bijgevolg (...) worden gestimuleerd".

56 De vijfde en de zesde overweging van de considerans verwijzen eveneens naar de verplichting tot identificatie en registratie van voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren, als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 224, blz. 29), ten aanzien waarvan het Hof heeft geoordeeld, dat zij terecht was vastgesteld op de grondslag van artikel 43 van het Verdrag (arrest van 5 mei 1998, Verenigd Koninkrijk/Raad, reeds aangehaald, punt 135).

57 Volgens de zevende overweging van de considerans van de bestreden verordening, moeten de identificatie- en registratieregelingen bovendien zijn afgestemd op de toepassing van en de controle op maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van communautaire steunregelingen in de landbouwsector.

58 De negende overweging ten slotte wijst op de noodzaak om voor runderen een specifieke verordening vast te stellen, die de voorschriften van richtlijn 92/102 - er zij aan herinnerd, dat deze eveneens op de grondslag van artikel 43 van het Verdrag is vastgesteld - stringenter maakt.

59 Derhalve moet worden vastgesteld dat de bestreden verordening, door de omstandigheden van de productie en de verhandeling van runderen en rundvleesproducten te regelen teneinde de transparantie ervan te verbeteren, er voornamelijk toe strekt, de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag, inzonderheid de stabilisering van de markt, te verwezenlijken.

60 De verordening is dus terecht vastgesteld op de grondslag van artikel 43 van het Verdrag.

61 Aan deze conclusie doet niet af, dat, zoals in de derde overweging van de considerans wordt vermeld, de bij de bestreden verordening ingevoerde regeling een positieve uitwerking zal hebben op de bescherming van de volksgezondheid.

62 De inaanmerkingneming van de volksgezondheid in het kader van handelingen die op de grondslag van artikel 43 zijn vastgesteld, is immers in overeenstemming met artikel 129, lid 1, derde alinea, van het Verdrag en met de in punt 48 van dit arrest aangehaalde rechtspraak.

63 Mitsdien moet worden geconcludeerd, dat artikel 43 van het Verdrag de enige juiste grondslag is voor de vaststelling van de bestreden verordening, zodat het beroep moet worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

64 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, wanneer dit is gevorderd. Aangezien de Raad heeft geconcludeerd tot verwijzing van de Commissie in de kosten en deze laatste in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering zal het Parlement, interveniënt, zijn eigen kosten dragen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Veroordeelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.

3) Verstaat dat het Europees Parlement zijn eigen kosten zal dragen.

Top