Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996CJ0213

    Arrest van het Hof van 2 april 1998.
    Outokumpu Oy.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Uudenmaan lääninoikeus - Finland.
    Accijns op elektriciteit - Verschillende belastingtarieven naar gelang van productieprocédé van in binnenland geproduceerde elektriciteit - Eenvormig tarief voor ingevoerde elektriciteit.
    Zaak C-213/96.

    Jurisprudentie 1998 I-01777

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:155

    61996J0213

    Arrest van het Hof van 2 april 1998. - Outokumpu Oy. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Uudenmaan Lääninoikeus - Finland. - Accijns op elektriciteit - Verschillende belastingtarieven naar gelang van productieprocédé van in binnenland geproduceerde elektriciteit - Eenvormig tarief voor ingevoerde elektriciteit. - Zaak C-213/96.

    Jurisprudentie 1998 bladzijde I-01777


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Fiscale bepalingen - Binnenlandse belastingen - Accijns op elektriciteit - Belastingstelsel dat op in binnenland geproduceerde elektriciteit verschillende tarieven naar gelang van productieprocédé en op ingevoerde elektriciteit eenvormig tarief toepast - Kwalificatie als binnenlandse belasting en niet als heffing van gelijke werking

    (EG-Verdrag, art. 9, 12 en 95)

    2 Fiscale bepalingen - Binnenlandse belastingen - Stelsel van gedifferentieerde belastingheffing - Toelaatbaarheid - Voorwaarden - Stelsel van gedifferentieerde belastingheffing op elektriciteit - Toepasselijk tarief dat varieert naar gelang van productieprocédé - Differentiatie op basis van overwegingen verband houdend met bescherming van milieu - Toelaatbaarheid

    (EG-Verdrag, art. 95)

    3 Fiscale bepalingen - Binnenlandse belastingen - Accijns op elektriciteit - Belastingstelsel dat op in binnenland geproduceerde elektriciteit verschillende tarieven naar gelang van productieprocédé en op ingevoerde elektriciteit eenvormig tarief toepast - Ontoelaatbaarheid

    (EG-Verdrag, art. 95)

    Samenvatting


    4 Een accijns die in het binnenland geproduceerde elektriciteit verschillend belast naar gelang van het productieprocédé ervan, terwijl voor ingevoerde elektriciteit een eenvormig tarief geldt, dat hoger is dan het laagste tarief, doch lager is dan het hoogste tarief voor in het binnenland geproduceerde elektriciteit, vormt een binnenlandse belasting in de zin van artikel 95 van het Verdrag en niet een heffing van gelijke werking als een douanerecht in de zin van de artikelen 9 en 12, aangezien, in de eerste plaats, zij deel uitmaakt van een algemeen stelsel van belastingheffing dat niet alleen geldt voor elektrische energie als zodanig, doch eveneens voor verschillende andere bronnen van primaire energie, en, in de tweede plaats, zowel ingevoerde als in het binnenland geproduceerde elektriciteit onder dezelfde belastingregeling valt, en de accijns, ongeacht de oorsprong van de elektriciteit, door hetzelfde orgaan en volgens dezelfde procedures wordt geheven.

    Dat de ingevoerde elektriciteit wordt belast op het moment van invoer en de in het binnenland geproduceerde elektriciteit op het moment van productie, is irrelevant voor de kwalificatie van een dergelijke heffing, omdat het, gezien de kenmerken van de elektriciteit, bij deze twee momenten om hetzelfde stadium van verhandeling gaat, te weten dat waarop de elektriciteit het nationale distributienet bereikt.

    5 Bij de huidige stand van zijn ontwikkeling staat het gemeenschapsrecht weliswaar niet in de weg aan de vrijheid van iedere lidstaat om aan de hand van objectieve criteria, zoals de aard van de gebruikte grondstoffen of de toegepaste productieprocédés, voor bepaalde producten, zelfs indien deze gelijksoortig zijn in de zin van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, een stelsel van gedifferentieerde belastingheffing in te voeren, doch dergelijke differentiaties verdragen zich slechts met het gemeenschapsrecht wanneer zij gericht zijn op de verwezenlijking van oogmerken die eveneens met de vereisten van het Verdrag en van het afgeleide recht verenigbaar zijn, en wanneer in de uitvoeringsbepalingen iedere rechtstreekse of indirecte discriminatie van importen uit andere lidstaten of iedere vorm van bescherming van concurrerende nationale producties wordt vermeden.

    Artikel 95 van het Verdrag staat derhalve niet eraan in de weg, dat het tarief van een binnenlandse belasting op elektriciteit varieert naar gelang van het productieprocédé en de voor de productie gebruikte grondstoffen, wanneer deze differentiatie berust op overwegingen verband houdend met het milieu. De bescherming van het milieu vormt immers een van de wezenlijke doelstellingen van de Gemeenschap. Deze heeft onder meer tot taak, een duurzame en niet-inflatoire groei met inachtneming van het milieu te bevorderen en haar optreden omvat een beleid op dit gebied. Bovendien is het een belangrijke doelstelling van het energiebeleid van de Gemeenschap, ervoor te zorgen dat de productiemethoden van elektrische energie milieuvriendelijk zijn.

    6 Artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag verzet zich ertegen, dat over in het binnenland geproduceerde elektriciteit een accijns wordt geheven die deel uitmaakt van een nationale regeling van belasting over energiebronnen en waarvan het tarief verschilt naar gelang van het productieprocédé van deze elektriciteit, terwijl voor ingevoerde elektriciteit, ongeacht het productieprocédé, een eenvormig tarief geldt, waardoor, ook al is dit eenvormig tarief lager dan het hoogste tarief voor in het binnenland geproduceerde elektriciteit, ingevoerde elektriciteit, zij het slechts in sommige gevallen, zwaarder wordt belast.

    Artikel 95 van het Verdrag wordt immers geschonden wanneer in een stelsel van binnenlandse belastingen de belasting op het ingevoerde product en die op het soortgelijke nationale product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, zij het slechts in sommige gevallen, zwaarder wordt belast.

    Het feit dat het wegens de kenmerken van elektriciteit uiterst moeilijk kan zijn om nauwkeurig vast te stellen, op welke wijze de ingevoerde elektriciteit is geproduceerd en bijgevolg welke bronnen van primaire energie bij de productie daarvan zijn gebruikt, kan een dergelijk belastingstelsel niet rechtvaardigen, aangezien praktische moeilijkheden geen rechtvaardiging kunnen zijn voor de toepassing van binnenlandse belastingen die producten uit andere lidstaten discrimineren. Ook al zijn de lidstaten volgens artikel 95 van het Verdrag in beginsel niet verplicht tot afschaffing van de uit de nationale wetgeving voortvloeiende, objectief gerechtvaardigde verschillen in de binnenlandse belastingen op nationale producten, dit ligt anders wanneer die afschaffing het enige middel is om een al dan niet rechtstreekse discriminatie van ingevoerde producten te voorkomen.

    Partijen


    In zaak C-213/96,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Uudenmaan lääninoikeus (Finland), in een aldaar door

    Outokumpu Oy

    ingeleide procedure, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 9, 12 en 95 EG-Verdrag,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, H. Ragnemalm en R. Schintgen (rapporteur), kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann en L. Sevón, rechters,

    advocaat-generaal: F. G. Jacobs

    griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - Outokumpu Oy, vertegenwoordigd door A. Kukkonen, advocaat te Helsinki,

    - de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch, ambassadeur, hoofd van de dienst juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

    - de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en J.-M. Belorgey, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur A. Rosas en door E. Traversa, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van Outokumpu Oy, de Finse regering en de Commissie ter terechtzitting van 24 juni 1997,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 november 1997,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 30 mei 1996, ingekomen bij het Hof op 25 juni daaraanvolgend, heeft de Uudenmaan lääninoikeus krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 9, 12 en 95 van dit Verdrag.

    2 Die vragen zijn gerezen in het kader van een door Outokumpu Oy (hierna: "Outokumpu"), de moedervennootschap van de Finse groep Outokumpu, ingeleide procedure tegen de door de piiritullikamari (regionaal douanekantoor) te Helsinki opgelegde belastingaanslag waarbij Outokumpu werd aangeslagen ter zake van de door haar in september 1995 uit Zweden ingevoerde elektriciteit.

    3 In Finland wordt op grond van § 1 van de Eräiden energialähteiden valmisteverosta annettu laki (wet nr. 1473/94 van 29 december 1994 betreffende de accijns op bepaalde energiebronnen) ten bate van de staat over steenkool, turf, aardgas, elektriciteit en tallolie een basisbelasting en een aanvullende belasting geheven. Volgens § 2, punt 4, van wet nr. 1473/94 wordt onder "elektriciteit" verstaan elektrische energie die valt onder post 2716 van het douanetarief.

    4 Overeenkomstig § 3 draagt de douane zorg voor de uitvoering van en het toezicht op de accijnsheffing op de in wet nr. 1473/94 bedoelde producten.

    5 Ingevolge § 4 van wet nr. 1473/94 moet de accijns worden betaald overeenkomstig de volgende, aan deze wet gehechte belastingtabel (p = penni = 0,01 FIM):

    Product

    Productgroep

    Basisbelasting

    Aanvullende belasting

    Steenkool, steenkoolbriketten, van steenkool vervaardigde vaste brandstoffen, bruinkool

    1

    -

    116,1 FIM/ton

    Turf

    2

    -

    3,5 FIM/MWh

    Aardgas, gasvormige producten

    3

    -

    11,2 p/nm3*

    Elektrische energie

    - geproduceerd d.m.v. kernenergie

    - geproduceerd d.m.v. waterkracht

    - ingevoerd

    4

    5

    6

    1,5 p/kWh

    -

    1,3 p/kWh

    0,9 p/kWh

    0,4 p/kWh

    0,9 p/kWh

    Tallolie

    7

    18,55 p/kg

    -

    * De voor de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1997 over aardgas verschuldigde belasting wordt met 50 % verlaagd.

    6 Volgens § 14, eerste alinea, van wet nr. 1473/94 is accijns op elektriciteit verschuldigd door degene die:

    1) in Finland door middel van kernenergie of waterkracht elektriciteit produceert;

    2) in het kader van zijn winstgevende activiteiten elektriciteit uit de Gemeenschap afneemt of uit derde landen invoert.

    7 De accijns is evenwel niet verschuldigd over elektrische energie die wordt geproduceerd in generatoren met een vermogen van minder dan twee megavoltampère (§ 14, tweede alinea, van wet nr. 1473/94).

    8 Er behoeft evenmin accijns te worden betaald over:

    - turf die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit, indien de productie niet meer dan 25 000 MWh per jaar bedraagt (§ 7);

    - in Finland door middel van kernenergie of waterkracht geproduceerde elektriciteit die de producent zelf naar landen buiten de Gemeenschap uitvoert of met het oog op verbruik levert aan gebieden van de Gemeenschap buiten Finland (§ 16).

    9 Ten slotte blijkt uit de stukken, dat met behulp van bepaalde industriële afvallen geproduceerde elektriciteit buiten de werkingssfeer van wet nr. 1473/94 valt.

    10 Overeenkomstig § 17 van wet nr. 1473/94 is eenieder die uit hoofde van § 14, eerste alinea, punt 2, accijns is verschuldigd, verplicht de in de algemene wet inzake de accijnsheffing (wet nr. 1469/94) voorziene formaliteiten in acht te nemen.

    11 Blijkens het bij het Finse parlement ingediende wetsontwerp berust de belastingheffing over steenkool, elektriciteit, aardgas, turf, turfstrooisel en ruwe tallolie op ecologische overwegingen. Voorts wordt de totale belasting op de invoer van elektriciteit zodanig vastgesteld, dat zij overeenkomt met de gemiddelde belasting op in Finland geproduceerde elektriciteit, zonder dat evenwel rekening is gehouden met de belastingverlaging voor turf en aardgas.

    12 Wet nr. 1473/94 is op 1 januari 1995 in werking getreden.

    13 Sinds 1 november 1995 voert Outokumpu op grond van een met de Zweedse vennootschap Vattenfall AB gesloten overeenkomst elektriciteit uit Zweden in.

    14 Bij wijze van proef vonden tussen 18 september en 9 oktober 1995 eerste leveringen plaats. Van deze proeflevering deed Outokumpu op 17 oktober 1995 bij het regionaal douanekantoor aangifte voor de maand september 1995. In een begeleidend schrijven bij deze belastingaangifte liet Outokumpu weten, dat haars inziens de elektriciteitsaccijns over deze invoer in strijd was met de artikelen 12 en 13 EG-Verdrag en dat om die reden geen accijns verschuldigd was.

    15 Op 23 oktober 1995 besliste het regionaal douanekantoor, dat Outokumpu op grond van § 4 van wet nr. 1473/94 overeenkomstig de belastingtabel inzake ingevoerde elektriciteit een elektriciteitsaccijns van 1,3 p/kWh plus 0,9 p/kWh verschuldigd was.

    16 Outokumpu stelde bij de verwijzende rechter beroep tot nietigverklaring van de aanslag van het regionaal douanekantoor te Helsinki in, op grond dat de elektriciteitsaccijns een bij de artikelen 9 en 12 EG-Verdrag verboden heffing van gelijke werking als een douanerecht was. Subsidiair stelde zij, dat een dergelijke accijns discriminatoir was in de zin van artikel 95 van het Verdrag en vorderde zij, dat het bedrag van de accijns zodanig werd verlaagd, dat het overeenkwam met het laagste accijnstarief voor in Finland geproduceerde elektriciteit, zijnde 0 p/kWh, dat wil zeggen het tarief dat geldt voor van de accijnsheffing vrijgestelde elektriciteit of voor elektriciteit die buiten de werkingssfeer van wet nr. 1473/94 valt.

    17 Van oordeel, dat de beslechting van het bij hem aanhangige geschil afhankelijk was van de uitlegging van de artikelen 9, 12 en 95 van het Verdrag, heeft de verwijzende rechter besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen ter prejudiciële beslissing voor te leggen:

    "Volgens de Finse nationale wettelijke regeling betreffende de belastingheffing op energie wordt in Finland over aldaar geproduceerde elektrische energie elektriciteitsaccijns geheven, waarvan de hoogte afhangt van het productieprocédé van de elektriciteit. Over door middel van kernenergie geproduceerde elektriciteit wordt accijns geheven ten belope van 1,5 p/kWh basisbelasting en 0,9 p/kWh aanvullende belasting. Over door middel van waterkracht geproduceerde elektriciteit wordt enkel accijns geheven ten belope van 0,4 p/kWh aanvullende belasting. Over elektriciteit die volgens een ander procédé, bijvoorbeeld met behulp van steenkool, wordt verkregen, wordt accijns geheven op de grondslag van de hoeveelheid grondstoffen die is gebruikt voor de productie van elektriciteit. Over volgens bepaalde procédés geproduceerde elektrische energie, bijvoorbeeld in generatoren met een vermogen van minder dan twee megavoltampère, wordt helemaal geen accijns geheven. Over ingevoerde elektriciteit wordt onafhankelijk van het productieprocédé accijns geheven ten belope van 1,3 p/kWh basisbelasting en 0,9 p/kWh aanvullende belasting. De elektriciteitsaccijns over ingevoerde elektriciteit wordt dus op een andere grondslag vastgesteld dan die over in het binnenland geproduceerde elektriciteit. De heffing van accijns op de grondslag van het productieprocédé van de energie berust volgens de wetsgeschiedenis op overwegingen die verband houden met het milieu. De accijns over ingevoerde elektriciteit wordt evenwel niet vastgesteld op de grondslag van het productieprocédé van de elektriciteit. De accijns over ingevoerde elektriciteit is hoger dan de laagste accijns die over in het binnenland geproduceerde elektriciteit wordt geheven, maar lager dan de hoogste accijns over in het binnenland geproduceerde elektriciteit. De accijns over ingevoerde elektriciteit wordt geheven van de importeur, terwijl de accijns over in het binnenland geproduceerde elektriciteit wordt geheven van de producent van de elektriciteit.

    1) Dient de op de hierboven beschreven wijze voor ingevoerde elektriciteit vastgestelde elektriciteitsaccijns te worden beschouwd als een in de artikelen 9 en 12 EG-Verdrag bedoelde heffing van gelijke werking als een invoerrecht?

    2) Indien er geen sprake is van een heffing van gelijke werking als een invoerrecht, dient dan de op de hierboven beschreven wijze voor ingevoerde elektriciteit vastgestelde elektriciteitsaccijns te worden beschouwd als een in artikel 95 EG-Verdrag bedoelde discriminerende belasting op producten uit de overige lidstaten?"

    18 Met deze vragen, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de nationale rechter van het Hof te vernemen, hoe een accijns die in het binnenland geproduceerde elektriciteit verschillend belast naar gelang van het productieprocédé ervan, terwijl voor ingevoerde elektriciteit een eenvormig tarief geldt, dat hoger is dan het laagste tarief, doch lager is dan het hoogste tarief voor in het binnenland geproduceerde elektriciteit, ten aanzien van de artikelen 9, 12 en 95 van het Verdrag moet worden gekwalificeerd, en of hij in voorkomend geval verenigbaar is met deze bepalingen.

    19 Wat de kwalificatie betreft, zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak (zie, onder meer, arrest van 17 juli 1997, Haahr Petroleum, C-90/94, Jurispr. blz. I-4085, punt 19) de bepalingen betreffende heffingen van gelijke werking en die betreffende discriminerende binnenlandse belastingen niet cumulatief toepasselijk zijn, zodat eenzelfde heffing in het systeem van het Verdrag niet gelijktijdig tot beide categorieën kan behoren.

    20 Het is eveneens vaste rechtspraak (zie, onder meer, arrest Haahr Petroleum, reeds aangehaald, punt 20), dat elke eenzijdig opgelegde geldelijke last, ongeacht de benaming of de structuur ervan, die wegens grensoverschrijding over goederen wordt geheven en geen douanerecht stricto sensu is, een heffing van gelijke werking in de zin van de artikelen 9, 12, 13 en 16 EG-Verdrag vormt. Een dergelijke last valt evenwel niet onder deze kwalificatie wanneer hij behoort tot een algemeen stelsel van binnenlandse belastingen waardoor categorieën producten stelselmatig worden getroffen volgens objectieve, onafhankelijk van de oorsprong van de producten toegepaste criteria, in welk geval hij binnen de werkingssfeer van artikel 95 van het Verdrag valt.

    21 Dienaangaande zij in de eerste plaats vastgesteld, dat een heffing als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, deel uitmaakt van een algemeen stelsel van belastingheffing dat niet alleen geldt voor elektrische energie als zodanig, doch eveneens voor verschillende andere bronnen van primaire energie, zoals steenkool, turf, aardgas en tallolie.

    22 In de tweede plaats zij opgemerkt, dat zowel ingevoerde als in het binnenland geproduceerde elektriciteit onder dezelfde belastingregeling valt, en dat de accijns, ongeacht de oorsprong van de elektriciteit, door hetzelfde orgaan wordt geheven volgens in de algemene wet inzake de accijnsheffing geregelde procedures.

    23 In de derde plaats wordt deze accijns geheven over alle elektriciteit, ongeacht of deze in het binnenland is geproduceerd dan wel is ingevoerd, met uitzondering van de elektriciteit die in het binnenland met generatoren met een vermogen van minder dan twee megavoltampère of, in geringe hoeveelheden, met behulp van turf wordt geproduceerd. In deze omstandigheden volstaat het feit dat de accijns op ingevoerde elektriciteit verschuldigd is door de importeur en bij de invoer wordt geheven, niet voor de conclusie dat hij wegens grensoverschrijding over het betrokken goed wordt geheven.

    24 Outokumpu wijst er evenwel op, dat volgens de rechtspraak van het Hof (zie, onder meer, arrest van 31 mei 1979, Denkavit Loire, 132/78, Jurispr. blz. 1923, punt 8) een heffing op ingevoerde producten enkel deel kan uitmaken van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen indien zij binnenlandse en ingevoerde producten in hetzelfde stadium van verhandeling belast en het belastbare feit voor beide categorieën van producten hetzelfde is.

    25 Dienaangaande zij gepreciseerd, dat er in een geval als het onderhavige geen verschil bestaat tussen de belasting van de ingevoerde elektriciteit op het moment van invoer en de belasting van de in het binnenland geproduceerde elektriciteit op het moment van productie, omdat het, gezien de kenmerken van de elektriciteit, bij deze twee momenten om hetzelfde stadium van verhandeling gaat, te weten dat waarop de elektriciteit het nationale distributienet bereikt (zie, in die zin, arrest van 11 juni 1992, Sanders Adour en Guyomarc'h Orthez Nutrition animale, C-149/91 en C-150/91, Jurispr. blz. I-3899, punt 18).

    26 Outokumpu stelt eveneens, dat de in geding zijnde accijns de ingevoerde en binnenlandse producten noch volgens dezelfde criteria, noch onafhankelijk van hun oorsprong belast. In het binnenland geproduceerde elektriciteit wordt volgens verschillende tarieven belast naargelang zij door middel van kernenergie dan wel door middel van waterkracht wordt geproduceerd, of wordt slechts op de grondslag van de grondstoffen of wordt in het geheel niet belast, terwijl ingevoerde elektriciteit uitsluitend als eindproduct volgens een eenvormig tarief wordt belast, ongeacht het productieprocédé. De belastinggrondslagen en belastingtarieven verschillen derhalve naargelang het gaat om in het binnenland geproduceerde dan wel om ingevoerde elektriciteit.

    27 Het Hof heeft reeds vastgesteld, dat een heffing in de vorm van een binnenlandse belasting slechts als een heffing van gelijke werking als een douanerecht kan worden aangemerkt indien haar toepassingsmodaliteiten zodanig zijn, dat de last in feite uitsluitend op ingevoerde en niet op nationale producten komt te rusten (arrest van 28 januari 1981, Kortmann, 32/80, Jurispr. blz. 251, punt 18). Zoals blijkt uit punt 23 van het onderhavige arrest, is dit bij de in geding zijnde accijns evenwel niet het geval.

    28 Voorts heeft het Hof reeds overwogen, dat het feit dat de oorsprong van de goederen bepalend is voor het bedrag van de te innen heffing, de heffing niet aan de werkingssfeer van artikel 95 van het Verdrag kan onttrekken (arrest Haahr Petroleum, reeds aangehaald, punt 25).

    29 Derhalve moet worden geconcludeerd, dat een accijns als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een binnenlandse belasting in de zin van artikel 95 van het Verdrag en niet een heffing van gelijke werking als een douanerecht in de zin van de artikelen 9 en 12 vormt.

    30 Wat de verenigbaarheid van een dergelijke heffing met artikel 95 van het Verdrag betreft, zij er in de eerste plaats aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak het gemeenschapsrecht bij de huidige stand van zijn ontwikkeling weliswaar niet in de weg staat aan de vrijheid van iedere lidstaat om aan de hand van objectieve criteria, zoals de aard van de gebruikte grondstoffen of de toegepaste productieprocédés, voor bepaalde producten, zelfs indien deze gelijksoortig zijn in de zin van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, een stelsel van gedifferentieerde belastingheffing in te voeren, doch dat dergelijke differentiaties zich slechts met het gemeenschapsrecht verdragen wanneer zij gericht zijn op de verwezenlijking van oogmerken die eveneens met de vereisten van het Verdrag en van het afgeleide recht verenigbaar zijn, en wanneer in de uitvoeringsbepalingen iedere rechtstreekse of indirecte discriminatie van importen uit andere lidstaten of iedere vorm van bescherming van concurrerende nationale producties wordt vermeden.

    31 Artikel 95 van het Verdrag staat derhalve niet eraan in de weg, dat het tarief van een binnenlandse belasting op elektriciteit varieert naar gelang van het productieprocédé en de voor de productie gebruikte grondstoffen wanneer deze differentiatie, zoals blijkt uit de tekst zelf van de door de nationale rechter gestelde prejudiciële vragen, berust op overwegingen verband houdend met het milieu.

    32 Zoals het Hof in het arrest van 20 september 1988, Commissie/Denemarken (302/86, Jurispr. blz. 4607, punt 8), heeft verklaard, vormt de bescherming van het milieu immers een van de wezenlijke doelstellingen van de Gemeenschap. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Gemeenschap overigens onder meer tot taak, een duurzame en niet-inflatoire groei met inachtneming van het milieu te bevorderen (artikel 2 EG-Verdrag) en omvat haar optreden een beleid op het gebied van het milieu (artikel 3, sub k, EG-Verdrag).

    33 Zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het een belangrijke doelstelling van het energiebeleid van de Gemeenschap, ervoor te zorgen dat inzonderheid de productiemethoden van elektrische energie milieuvriendelijk zijn.

    34 Wat evenwel de vraag betreft, of een differentiatie als die welke kenmerkend is voor het in geding zijnde belastingstelsel, verenigbaar is met de non-discriminatieregel van artikel 95 van het Verdrag, zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak deze bepaling wordt geschonden wanneer de belasting op het ingevoerde product en die op het soortgelijke nationale product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, zij het slechts in sommige gevallen, zwaarder wordt belast (zie, onder meer, arrest van 26 juni 1991, Commissie/Luxemburg, C-152/89, Jurispr. blz. I-1341, punt 20).

    35 Dit is het geval wanneer in een gedifferentieerd belastingstelsel als het onderhavige op ingevoerde elektriciteit die via het nationale net wordt gedistribueerd, ongeacht het productieprocédé een eenvormige heffing wordt toegepast die hoger is dan de laagste heffing op in het binnenland geproduceerde elektriciteit die via het nationale net wordt gedistribueerd.

    36 Dat in het binnenland geproduceerde elektriciteit in sommige gevallen zwaarder wordt belast dan ingevoerde elektriciteit, is in deze context irrelevant, aangezien, om na te gaan of het betrokken stelsel verenigbaar is met artikel 95 van het Verdrag, de belasting op ingevoerde elektriciteit moet worden vergeleken met de laagste belasting op in het binnenland geproduceerde elektriciteit (zie, in die zin, arrest Commissie/Luxemburg, reeds aangehaald, punten 21 en 22).

    37 De Finse regering werpt tegen, dat het wegens de kenmerken van elektriciteit, waarvan de oorsprong en bijgevolg het productieprocédé niet meer kunnen worden vastgesteld wanneer zij het distributienet eenmaal heeft bereikt, niet mogelijk is de verschillende tarieven voor in het binnenland geproduceerde elektriciteit op ingevoerde elektriciteit toe te passen. In deze omstandigheden is de toepassing van een eenvormig tarief dat zodanig is vastgesteld, dat het overeenkomt met de gemiddelde belasting over in het binnenland geproduceerde elektriciteit, de enige logische manier om ingevoerde elektriciteit op billijke wijze te behandelen.

    38 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het Hof al eerder heeft geoordeeld, dat praktische moeilijkheden geen rechtvaardiging kunnen zijn voor de toepassing van binnenlandse belastingen die producten uit andere lidstaten discrimineren (zie, onder meer, arrest van 23 oktober 1997, Commissie/Griekenland, C-375/95, Jurispr. blz. I-5981, punt 47).

    39 Hoewel het wegens de kenmerken van elektriciteit uiterst moeilijk kan zijn om nauwkeurig vast te stellen, op welke wijze de ingevoerde elektriciteit is geproduceerd en bijgevolg welke bronnen van primaire energie bij de productie daarvan zijn gebruikt, zij opgemerkt, dat de Finse wettelijke regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, de importeur zelfs niet de mogelijkheid biedt, aan te tonen dat de door hem ingevoerde elektriciteit volgens een bepaald procédé is geproduceerd, teneinde in aanmerking te komen voor het tarief dat geldt voor in het binnenland volgens hetzelfde procédé geproduceerde elektriciteit.

    40 Voorts zij eraan herinnerd, dat het Hof reeds heeft geoordeeld, dat ook al zijn de lidstaten volgens artikel 95 van het Verdrag in beginsel niet verplicht tot afschaffing van de uit de nationale wetgeving voortvloeiende, objectief gerechtvaardigde verschillen in de binnenlandse belastingen op nationale producten, dit anders ligt wanneer die afschaffing het enige middel is om een al dan niet rechtstreekse discriminatie van ingevoerde producten te voorkomen (arrest van 8 januari 1980, Commissie/Italië, 21/79, Jurispr. blz. 1, punt 16).

    41 Gelet op een en ander moet worden geantwoord, dat artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag zich ertegen verzet, dat over in het binnenland geproduceerde elektriciteit een accijns wordt geheven die deel uitmaakt van een nationale regeling van belasting over energiebronnen en waarvan het tarief verschilt naar gelang van het productieprocédé van deze elektriciteit, terwijl voor ingevoerde elektriciteit, ongeacht het productieprocédé, een eenvormig tarief geldt, waardoor, ook al is dit eenvormig tarief lager dan het hoogste tarief voor in het binnenland geproduceerde elektriciteit, ingevoerde elektriciteit, zij het slechts in sommige gevallen, zwaarder wordt belast.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    42 De kosten door de Finse en de Franse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    uitspraak doende op de door de Uudenmaan lääninoikeus bij beschikking van 30 mei 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    Artikel 95, eerste alinea, EG-Verdrag verzet zich ertegen, dat over in het binnenland geproduceerde elektriciteit een accijns wordt geheven die deel uitmaakt van een nationale regeling van belasting over energiebronnen en waarvan het tarief verschilt naar gelang van het productieprocédé van deze elektriciteit, terwijl voor ingevoerde elektriciteit, ongeacht het productieprocédé, een eenvormig tarief geldt, waardoor, ook al is dit eenvormig tarief lager dan het hoogste tarief voor in het binnenland geproduceerde elektriciteit, ingevoerde elektriciteit, zij het slechts in sommige gevallen, zwaarder wordt belast.

    Top