EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996CJ0161

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 januari 1998.
Südzucker Mannheim/Ochsenfurt AG tegen Hauptzollamt Mannheim.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker - Niet-vervulling van douaneformaliteiten bij uitvoer uit Gemeenschap - Gevolgen - Evenredigheidsbeginsel.
Zaak C-161/96.

Jurisprudentie 1998 I-00281

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:30

61996J0161

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 januari 1998. - Südzucker Mannheim/Ochsenfurt AG tegen Hauptzollamt Mannheim. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland. - Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker - Niet-vervulling van douaneformaliteiten bij uitvoer uit Gemeenschap - Gevolgen - Evenredigheidsbeginsel. - Zaak C-161/96.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-00281


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Gemeenschapsrecht - Beginselen - Evenredigheid - Hoofd- en nevenverplichting - Identieke sanctie - Ontoelaatbaarheid

2 Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Suiker - Productie buiten quota (C-suiker) - Bedrag verschuldigd voor op interne markt afgezette suiker - Heffing bij uitvoer, doch zonder vervulling van douaneformaliteiten - Evenredigheidsbeginsel - Schending - Geen

(Verordeningen van de Commissie nr. 2670/81, art. 2, lid 2, en 3, en nr. 3183/80)

Samenvatting


3 Om vast te stellen of een bepaling van gemeenschapsrecht zich verdraagt met het evenredigheidsbeginsel, moet worden nagegaan, of de daarin aangewende middelen geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde doel te bereiken. Wanneer in een gemeenschapsregeling onderscheid wordt gemaakt tussen een hoofdverplichting waarvan de nakoming noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken, en een bijkomende verplichting van voornamelijk administratieve aard, kan die regeling niet zonder afbreuk te doen aan het evenredigheidsbeginsel een even strenge sanctie stellen op niet-nakoming van de bijkomende verplichting als op niet-nakoming van de hoofdverplichting.

4 De vervulling van de douaneformaliteiten bij uitvoer van de productie buiten de quota in de sector suiker (C-suiker) moet evenals de uitvoer zelf, worden geacht deel uit te maken van de hoofdverplichtingen van de betrokken regeling, aangezien deze formaliteiten niet alleen de administratieve afhandeling moeten vergemakkelijken, maar ook onmisbaar zijn voor de goede werking van het quotastelsel in de sector suiker. Het zijn derhalve geen bijkomende verplichtingen van voornamelijk administratieve aard, op de nakoming waarvan niet zonder afbreuk te doen aan het evenredigheidsbeginsel een even strenge sanctie kan worden gesteld als op de niet-nakoming van een hoofdverplichting.

De heffing van het voor de op de interne markt afgezette C-suiker verschuldigde bedrag, zoals bepaald bij artikel 3 van verordening nr. 2670/81 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker, is derhalve verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel, wanneer niet wordt betwist dat de betrokken suiker uit de Gemeenschap is uitgevoerd, doch de douaneformaliteiten niet zijn vervuld en deze uitvoer derhalve niet kon worden bewezen door overlegging van het exemplaar nr. 1 van het uitvoercertificaat met de vereiste afschrijvingen en viseringen overeenkomstig artikel 2, lid 2, van deze verordening, juncto verordening nr. 3183/80 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten.

Partijen


In zaak C-161/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Bundesfinanzhof, in het aldaar aanhangig geding tussen

Südzucker Mannheim/Ochsenfurt AG

en

Hauptzollamt Mannheim,

om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker (PB L 262, blz. 14), juncto verordening (EEG) nr. 3183/80 van de Commissie van 3 december 1980 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 338, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), D. A. O. Edward, P. Jann en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Südzucker Mannheim/Ochsenfurt AG, vertegenwoordigd door H.-J. Prieß, advocaat te Brussel,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Südzucker Mannheim/Ochsenfurt AG en de Commissie ter terechtzitting van 25 september 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 november 1997,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 19 maart 1996, ingekomen bij het Hof op 13 mei daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de geldigheid van verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker (PB L 262, blz. 14), juncto verordening (EEG) nr. 3183/80 van de Commissie van 3 december 1980 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 338, blz. 1).

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen Südzucker Mannheim/Ochsenfurt AG (hierna: "Südzucker"), een te Mannheim (Duitsland) gevestigde suikerproducent, en het Hauptzollamt Mannheim (hierna: "Hauptzollamt") over de navordering van het in artikel 3, lid 1, sub a, van verordening nr. 2670/81 bedoelde bedrag.

De toepasselijke bepalingen

3 Volgens de eerste overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 1785/81 van de Raad van 30 juni 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 177, blz. 4; hierna: "basisverordening"), werden de basisbepalingen inzake de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker door deze verordening ingrijpend gewijzigd.

4 De bij de basisverordening met name ter stabilisatie van de gemeenschappelijke suikermarkt ingevoerde waarborgen inzake prijs en afzet variëren naar gelang van de productiequota van de ondernemingen. De basisverordening voerde namelijk voor de verkoopseizoenen 1981/1982 tot en met 1985/1986 een stelsel van productiequota in om de suikerproductie in de Gemeenschap te beheersen. Verordening (EEG) nr. 934/86 van de Raad van 24 maart 1986 tot wijziging van verordening nr. 1785/81 (PB L 87, blz. 1), handhaafde het stelsel van productiequota voor de verkoopseizoenen 1986/1987 tot en met 1990/1991.

5 Voor het A-quotum (A-suiker), dat beneden de gemeenschapsbehoeften blijft, genieten de ondernemingen gewaarborgde interventieprijzen en uitvoersteun in de vorm van restituties; voor het B-quotum (B-suiker) genieten de ondernemingen slechts de uitvoerrestituties, daar de som van de A- en B-quota normaliter het verbruik in de Gemeenschap overschrijdt.

6 De steunmaatregelen voor de productie van A- en B-suiker worden door de producenten met name gefinancierd via productieheffingen (artikel 28 van de basisverordening) en opslagkostenbijdragen (artikel 8). Zoals beklemtoond in de elfde overweging van de considerans van de basisverordening, voert deze laatste een regeling in om op billijke en doelmatige wijze te verzekeren, dat de kosten voor de afzet van de overschotten die voortvloeien uit de verhouding tussen de productie van de Gemeenschap en haar verbruik, volledig door de producenten zelf worden gedragen.

7 Ten slotte geniet de productie buiten de quota (C-suiker), die overeenkomt met de in een bepaald verkoopseizoen geproduceerde hoeveelheid suiker die de som van de A- en B-quota van een bepaalde onderneming overschrijdt, en waarvoor geen enkele kwantitatieve beperking geldt, geen enkele waarborg inzake prijs en afzet. C-suiker mag overigens in beginsel niet op de interne markt worden afgezet en moet bijgevolg als zodanig vóór 1 januari volgend op het einde van het betrokken verkoopseizoen worden uitgevoerd (artikel 26, lid 1, van de basisverordening).

8 Artikel 26, lid 3, van de basisverordening luidt als volgt:

"De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 41.

Zij moeten met name inhouden dat een bedrag wordt geheven op de C-suiker en op de C-isoglucose bedoeld in lid 1, waarvan de uitvoer als zodanig binnen de gestelde termijn op een te bepalen datum niet is bewezen."

9 Ingevolge artikel 13 van de basisverordening moet voor alle uitvoer uit de Gemeenschap een uitvoercertificaat worden overgelegd, waarvan de afgifte afhankelijk is van het stellen van een waarborg als garantie dat tijdens de geldigheidsduur van het certificaat aan de uitvoerverplichting zal worden voldaan, welke waarborg geheel of gedeeltelijk wordt verbeurd indien de handeling niet of slechts ten dele binnen deze termijn plaatsvindt.

10 Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2670/81 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker, bepaalt het volgende:

"De in artikel 26, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1785/81 bedoelde C-suiker en C-isoglucose moeten worden uitgevoerd uit de lidstaat op welks grondgebied zij zijn geproduceerd.

Iedere fabrikant van C-suiker of C-isoglucose moet het bewijs leveren dat het product is uitgevoerd:

- als niet-gedenatureerde witte of ruwe suiker of als isoglucose in ongewijzigde staat,

- zonder restitutie en zonder heffing,

- uit de lidstaat op wiens grondgebied het product is geproduceerd.

Indien niet wordt bewezen dat de suiker of de isoglucose naar derde landen is uitgevoerd vóór 1 januari van het verkoopseizoen volgende op dat waarin de C-suiker of de C-isoglucose is geproduceerd, wordt de betrokken hoeveelheid geacht op de markt van de Gemeenschap te zijn afgezet."

11 Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2670/81 bepaalt onder meer:

"Op de hoeveelheden die op de interne markt werden afgezet in de zin van artikel 1, lid 1, heft de betrokken lidstaat een bedrag dat gelijk is aan de som van:

a) voor C-suiker per 100 kilogram van de betrokken suiker:

- de hoogste invoerheffing die per 100 kilogram witte of ruwe suiker werd toegepast in de periode die het verkoopseizoen waarin de betrokken suiker werd geproduceerd en de daarop volgende zes maanden omvat

en

- 1,25 Ecu."

12 Het bewijs van de uitvoer van de C-suiker wordt volgens artikel 2, lid 2, van deze verordening aan de bevoegde instantie van de lidstaat op wiens grondgebied de suiker werd geproduceerd, geleverd door het overleggen van:

"a) een overeenkomstig artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2630/81 door de bevoegde instantie van de in lid 1 bedoelde lidstaat aan de betrokken fabrikant afgegeven uitvoercertificaat;

b) de in artikel 30 van verordening (EEG) nr. 3183/80 bedoelde documenten voor het vrijgeven van de waarborg;

c) een verklaring van de fabrikant, waarin deze bevestigt dat de C-suiker of de C-isoglucose door hem werd geproduceerd".

13 Artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 2630/81 van de Commissie van 10 september 1981 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector suiker (PB L 258, blz. 16), bepaalt: "Voor C-suiker en C-isoglucose wordt een certificaat afgegeven dat slechts geldig is voor uitvoer vanaf het grondgebied van de lidstaat waar deze producten zijn geproduceerd." Dienaangaande preciseert artikel 4 van deze verordening, dat de fabrikant het bewijs moet leveren dat de hoeveelheid waarvoor het certificaat wordt gevraagd, daadwerkelijk werd geproduceerd boven de A- en B-quota van de betrokken onderneming.

14 Artikel 30, lid 1, sub b, van verordening nr. 3183/80 stelt de vrijgave van de waarborg afhankelijk van de overlegging van het bewijs, "bij uitvoer, dat de in artikel 22, lid 1, sub b, bedoelde douaneformaliteiten voor het betrokken product zijn vervuld; bovendien dient het bewijs te worden geleverd dat:

- wanneer het een uitvoer uit de Gemeenschap (...) betreft, het product, behalve in geval van overmacht, binnen een termijn van 60 dagen te rekenen vanaf de dag van de vervulling van deze formaliteiten het geografisch grondgebied van de Gemeenschap in de zin van artikel 9 van bovenbedoelde verordening heeft verlaten of zijn bestemming in de zin van artikel 5 van die verordening heeft bereikt,

(...)".

15 Ingevolge artikel 22, lid 1, sub b, eerste streepje, van deze verordening wordt het exemplaar nr. 1 van het uitvoercertificaat overgelegd aan het kantoor waar de douaneformaliteiten bij uitvoer uit de Gemeenschap worden vervuld. Volgens lid 3 van deze bepaling wordt het exemplaar nr. 1 van het certificaat na afschrijving en visering door dat kantoor, weer aan de belanghebbende toegezonden. De lidstaten kunnen echter voorschrijven of toestaan, dat de afschrijving op het certificaat door de belanghebbende wordt gedaan; deze afschrijving wordt door het bevoegde kantoor steeds geverifieerd en van een visum voorzien.

16 Volgens artikel 31, lid 1, van verordening nr. 3183/80 worden de in artikel 30, lid 1, sub b, bedoelde bewijzen, onverminderd het bepaalde in lid 2, geleverd door overlegging van het exemplaar nr. 1 van het certificaat, en in voorkomend geval van het exemplaar nr. 1 van het uittreksel of de uittreksels van het certificaat geviseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 of artikel 23 van deze verordening.

17 Ingevolge artikel 31, lid 2, van verordening nr. 3183/80 wordt in geval van uitvoer uit de Gemeenschap de overlegging van een aanvullend bewijs verlangd, dat in een geval zoals dat in het hoofdgeding moet worden geleverd "door het controle-exemplaar of de controle-exemplaren bedoeld in artikel 10 van verordening (EEG) nr. 223/77". Volgens artikel 31, lid 4, van verordening nr. 3183/80 kan de belanghebbende, wanneer dat controle-exemplaar als gevolg van omstandigheden die hem niet kunnen worden toegerekend, niet binnen drie maanden na afgifte kan worden overgelegd, bij de bevoegde instantie een met redenen omkleed en van bewijsstukken vergezeld verzoek indienen om andere documenten als gelijkwaardig te erkennen.

18 Artikel 10 van verordening (EEG) nr. 223/77 van de Commissie van 22 december 1976 houdende uitvoeringsbepalingen alsmede vereenvoudigingsmaatregelen van de regeling voor communautair douanevervoer (PB L 38, blz. 20), bepaalt: "Wanneer de toepassing van een communautaire maatregel welke inzake in- of uitvoer van goederen of inzake goederenverkeer binnen de Gemeenschap werd getroffen, afhankelijk is gesteld van het bewijs dat de betrokken goederen het gebruik en/of de bestemming hebben gekregen die bij deze maatregel is voorzien of voorgeschreven, wordt genoemd bewijs geleverd door overlegging van het controle-exemplaar T nr. 5."

Het hoofdgeding

19 Blijkens de verwijzingsbeschikking verkocht Südzucker aan een in Duitsland gevestigde onderneming C-suiker die zij in het verkoopseizoen 1986/1987 had geproduceerd. De betrokken partij suiker werd zonder uitklaring en zonder afgifte van het controle-exemplaar T nr. 5 naar Zwitserland uitgevoerd. Bijgevolg werd op het uitvoercertificaat van Südzucker geen enkele afschrijving gedaan en geen enkel visum aangebracht.

20 De verzoeken om afgifte a posteriori van het controle-exemplaar T nr. 5 en om afschrijving a posteriori op het uitvoercertificaat werden door het Hauptzollamt afgewezen. De Bundesanstalt für landwirtschaftliche Marktordnungen (hierna: "BALM") nam evenwel aan, dat de door Südzucker overgelegde bewijsstukken, te weten de verzendingsdocumenten en de verklaringen van uitvoer, het afschrift van de spoorvrachtbrieven en de door de Zwitserse douane opgestelde kwitanties van betaling van rechten, "gelijkwaardig" waren aan een controle-exemplaar T nr. 5 in de zin van artikel 31, lid 4, van verordening nr. 3183/80. Daarop deelde de BALM het Hauptzollamt mee, dat de betrokken suiker uit de Gemeenschap was uitgevoerd.

21 Aanvankelijk was het Hauptzollamt van mening, dat Südzucker de uit de gemeenschapsregeling voortvloeiende uitvoerverplichting was nagekomen, doch na verificatie stelde het zich op het standpunt, dat het bewijs van de uitvoer niet naar behoren, te weten door overlegging van een uitvoercertificaat met de vereiste viseringen en afschrijvingen (artikel 31, lid 1, sub b, van verordening nr. 3183/80), was geleverd. Volgens het Hauptzollamt kunnen gelijkwaardige bewijsstukken weliswaar in voorkomend geval de overlegging van een controle-exemplaar T nr. 5, maar niet het bewijs van de uitvoer van de suiker door overlegging van een uitvoercertificaat met de vereiste viseringen en afschrijvingen vervangen. Derhalve vorderde het bij beschikking van 9 juni 1992, bevestigd bij beschikking van 29 september 1993, het in artikel 3, lid 1, sub a, van verordening nr. 2670/81 bedoelde bedrag na.

22 Het tegen deze beschikking bij het Finanzgericht Baden-Württemberg ingestelde beroep werd bij vonnis van 25 april 1995 verworpen. Voor het Bundesfinanzhof, waarbij "Revision" is ingesteld, betoogt Südzucker met name, dat de verplichting om een uitvoercertificaat als bewijs van de uitvoer over te leggen, in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het overleggen van het certificaat is geen geschikt middel om aan te tonen dat de suiker het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten; het is daartoe niet noodzakelijk, met name niet wanneer de belanghebbende over het controle-exemplaar T nr. 5 of over gelijkwaardige bewijsstukken beschikt. Ook de heffing van het in artikel 3 van verordening nr. 2670/81 bedoelde bedrag in geval van niet-naleving van de bepalingen van artikel 2, lid 2, sub a, van deze verordening, is haars inziens in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Aangezien het om een bijkomende administratieve verplichting gaat, zou de niet-nakoming ervan immers niet even streng mogen worden bestraft als de niet-nakoming van de hoofdverplichting, te weten de uitvoer van de suiker.

23 Volgens het Bundesfinanzhof hangt zijn uitspraak af van het antwoord op de vraag, of het in verordening nr. 2670/81 bedoelde bedrag van Südzucker kan worden gevorderd voor C-suiker waarvan de feitelijke uitvoer wegens het niet-vervullen van de douaneformaliteiten niet door het overleggen van een uitvoercertificaat voorzien van de vereiste afschrijvingen en viseringen werd bewezen.

24 Het Bundesfinanzhof merkt op, dat zijn twijfels omtrent de geldigheid van de toepasselijke gemeenschapsregeling hoofdzakelijk betrekking hebben op de verplichting om de douaneformaliteiten bij uitvoer te vervullen, ten gevolge van de niet-nakoming waarvan Südzucker geen certificaat met de vereiste douaneviseringen kon overleggen. Anders dan Südzucker, is het Bundesfinanzhof namelijk van mening, dat artikel 26, lid 3, van de basisverordening de Commissie machtigde het bewijs van de uitvoer afhankelijk te stellen van de vervulling van de desbetreffende douaneformaliteiten en van de overlegging van het uitvoercertificaat. De verwijzende rechter ziet niet in, waarom dit certificaat niet geschikt zou zijn als - aanvullend - middel om een afdoend bewijs te leveren. Om dezelfde redenen acht deze rechterlijke instantie de verplichting om het bewijs van de vervulling van de douaneformaliteiten bij uitvoer te leveren en een uitvoercertificaat met de vereiste afschrijvingen en viseringen over te leggen om het in artikel 3 van verordening nr. 2670/81 bedoelde bedrag niet verschuldigd te zijn, als zodanig niet onevenredig.

25 Volgens het Bundesfinanzhof is het evenwel de vraag, of de verplichting tot betaling van het in laatstgenoemde bepaling bedoelde bedrag wegens het verrichten van een uitvoer zonder vervulling van de douaneformaliteiten bij uitvoer, zich verdraagt met het evenredigheidsbeginsel. Dienaangaande herinnert de verwijzende rechter aan de rechtspraak van het Hof [arresten van 24 september 1985, Man (Sugar), 181/84, Jurispr. blz. 2889, en 27 november 1986, Maas 21/85, Jurispr. blz. 3537], volgens welke, wanneer in een gemeenschapsregeling onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdverplichtingen, waarvan de nakoming van fundamenteel belang is voor de goede werking van de betrokken regeling, en bijkomende verplichtingen die van voornamelijk administratieve aard zijn, op de niet-nakoming van een bijkomende verplichting niet zonder afbreuk te doen aan het evenredigheidsbeginsel een even strenge sanctie kan worden gesteld als op niet-nakoming van de hoofdverplichting.

26 Volgens het Bundesfinanzhof wordt in casu niet betwist, dat de hoofdverplichting, te weten de uitvoer van de C-suiker, is nagekomen. Of deze hoofdverplichting ook het bewijs van de vervulling van de douaneformaliteiten bij uitvoer en de overlegging van het certificaat omvat, valt volgens het Bundesfinanzhof te betwijfelen. Indien alleen het economisch resultaat, namelijk de uitvoer, telt, vormen het ontbreken van uitklaring en de niet-overlegging van het certificaat op zichzelf geen voldoende rechtvaardigingsgrond voor de heffing van het in artikel 3 van verordening nr. 2670/81 bedoelde bedrag, zodat de litigieuze gemeenschapsregeling onverenigbaar met het evenredigheidsbeginsel zou kunnen zijn.

27 Gelet op een en ander besloot het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vraag te stellen:

"Is verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker (PB L 262, blz. 14), juncto verordening (EEG) nr. 3183/80 van de Commissie van 3 december 1980 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 338, blz. 1), met name gelet op het communautaire evenredigheidsbeginsel, geldig, voor zover uit die verordeningen volgt, dat suiker wordt geacht op de interne markt te zijn afgezet - de grondslag voor de productieheffing op suiker - wanneer hij weliswaar daadwerkelijk is uitgevoerd, doch de douaneformaliteiten bij uitvoer niet zijn vervuld en de uitvoer derhalve niet kon worden bewezen door overlegging van het exemplaar nr. 1 van het uitvoercertificaat met de vereiste douaneafschrijvingen en -viseringen?"

De prejudiciële vraag

28 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de heffing van het in artikel 3 van verordening nr. 2670/81 bedoelde bedrag op C-suiker zich verdraagt met het evenredigheidsbeginsel wanneer niet wordt betwist dat de betrokken suiker uit de Gemeenschap is uitgevoerd, doch de douaneformaliteiten niet zijn vervuld en deze uitvoer derhalve niet kon worden bewezen door overlegging van het exemplaar nr. 1 van het uitvoercertificaat met de vereiste afschrijvingen en viseringen overeenkomstig artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2670/81 juncto verordening nr. 3183/80.

29 Südzucker betoogt dienaangaande, dat de rechtsgevolgen van niet-nakoming van de verplichting om een uitvoercertificaat met de vereiste afschrijvingen en viseringen over te leggen, het evenredigheidsbeginsel schenden. Artikel 26 van de basisverordening beoogt immers te verzekeren, dat de C-suiker daadwerkelijk uit de Gemeenschap wordt uitgevoerd. De nakoming van deze uitvoerverplichting - die de hoofdverplichting vormt - wordt evenwel bewezen door overlegging van het controle-exemplaar T nr. 5 of van gelijkwaardige documenten (artikel 2, lid 2, sub b, van verordening nr. 2670/81). De overlegging van het uitvoercertificaat (artikel 2, lid 2, sub a, van verordening nr. 2760/81) beoogt de nakoming te verzekeren van de bijkomende administratieve verplichting van artikel 13 van de basisverordening, volgens hetwelk de uitvoer slechts op basis van dergelijke certificaten mag worden verricht. Uit de tekst, noch uit de opzet van artikel 26, lid 1, eerste alinea, van de basisverordening kan worden geconcludeerd, dat niet alleen de uitvoerverplichting, maar ook een verplichting om de uitvoer door overlegging van een uitvoercertificaat te bewijzen, een hoofdverplichting vormt.

30 In dit verband herinnert Südzucker eraan, dat zij haar uitvoerverplichting ontegenzeglijk is nagekomen en de nodige bewijsstukken daarvan heeft overgelegd. Overeenkomstig bovengenoemde arresten Man (Sugar) en Maas kan op de niet-nakoming van de bijkomende verplichting om een uitvoercertificaat over te leggen niet dezelfde sanctie worden gesteld als op de niet-nakoming van de hoofdverplichting, te weten de uitvoer van de C-suiker uit de Gemeenschap.

31 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat wanneer dient te worden vastgesteld of een bepaling van gemeenschapsrecht zich verdraagt met het evenredigheidsbeginsel, moet worden nagegaan, of de daarin aangewende middelen geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde doel te bereiken. Wanneer in een gemeenschapsregeling onderscheid wordt gemaakt tussen een hoofdverplichting waarvan de nakoming noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken, en een bijkomende verplichting van voornamelijk administratieve aard, kan die regeling niet zonder afbreuk te doen aan het evenredigheidsbeginsel een even strenge sanctie stellen op niet-nakoming van de bijkomende verplichting als op niet-nakoming van de hoofdverplichting [zie met name bovengenoemde arresten Man (Sugar), punt 20, en Maas, punt 15].

32 Vaststaat evenwel, dat de uitvoerverplichting die krachtens artikel 26 van de basisverordening op de producenten van C-suiker rust, in het hoofdgeding een hoofdverplichting in de zin van bovengenoemde rechtspraak vormt.

33 De litigieuze verplichting om het exemplaar nr. 1 van het uitvoercertificaat met de door de douane aangebrachte afschrijvingen en viseringen over te leggen om de productieheffing op C-suiker niet te moeten betalen, is onlosmakelijk verbonden aan de hoofdverplichting tot uitvoer.

34 Anders dan Südzucker stelt, is de verplichting om het voldoen aan de vereisten betreffende de uitvoer van de C-suiker te bewijzen door naast het controle-exemplaar T nr. 5 en een verklaring van de betrokken suikerfabrikant een uitvoercertificaat met de bij de vervulling van de douaneformaliteiten aangebrachte afschrijvingen en viseringen over te leggen, namelijk onontbeerlijk voor de goede werking van het bij de basisverordening ingevoerde quotastelsel, dat tot doel heeft de suikermarkt te stabiliseren door middel van steunmaatregelen voor de productie van A- en B-suiker, waarvan de financiering door de producenten zelf moet worden gedragen.

35 De goede werking van het quotastelsel vergt dus niet alleen, dat de C-suiker de facto het grondgebied van de Gemeenschap verlaat, maar ook dat de douaneautoriteiten over betrouwbare bewijsmiddelen beschikken om de betaling van de productieheffing door de fabrikanten die suiker buiten de quota hebben geproduceerd die niet vóór 1 januari volgende op het einde van het betrokken verkoopseizoen is uitgevoerd, af te dwingen.

36 Anders dan Südzucker stelt, toont het bewijs van de uitvoer van de C-suiker door middel van het controle-exemplaar T nr. 5 of van als gelijkwaardig erkende bewijsmiddelen in de zin van artikel 31 van verordening nr. 3183/80 niet afdoende aan, dat aan alle vereisten betreffende de uitvoer van de C-suiker is voldaan.

37 Om de door het quotastelsel nagestreefde doelstellingen te bereiken moeten de bevoegde douaneautoriteiten immers beschikken over betrouwbare en duidelijke bewijzen, dat de uitvoer is verricht uit de lidstaat op wiens grondgebied de voor uitvoer bestemde suiker was geproduceerd, dat de betrokken hoeveelheid suiker als niet-gedenatureerde witte suiker of ruwe suiker is uitgevoerd, dat de betrokken suiker niet deel uitmaakt van de A- en B-quota van de betrokken onderneming en dat de uitvoer vóór 1 januari volgend op het einde van het betrokken verkoopseizoen heeft plaatsgevonden (zie artikel 1 van verordening nr. 2670/81).

38 Welnu, juist het uitvoercertificaat dat bij de vervulling van de douaneformaliteiten van de vereiste viseringen en afschrijvingen werd voorzien, bevestigt dat aan deze vereisten is voldaan. Aldus bepaalt verordening nr. 2630/81, dat voor C-suiker het certificaat slechts geldig is voor uitvoer vanaf het grondgebied van de lidstaat waar de suiker is geproduceerd (artikel 3) en dat het certificaat slechts mag worden afgegeven nadat de fabrikant het bewijs heeft geleverd, dat de hoeveelheid waarvoor het certificaat wordt gevraagd of een daaraan gelijkwaardige hoeveelheid daadwerkelijk werd geproduceerd boven de A- en B-quota van de betrokken onderneming (artikel 4). De afschrijvingen op het uitvoercertificaat verstrekken inlichtingen over de uitgevoerde hoeveelheden en de andere douanevermeldingen geven de plaats van herkomst en de plaats van bestemming van de betrokken suiker, alsmede de uitvoerdatum aan. Aldus wordt volgens artikel 29, sub b, van verordening nr. 3183/80 de verplichting tot uitvoer geacht te zijn nagekomen op de dag waarop de in artikel 22, lid 1, sub b, van deze verordening bedoelde douaneformaliteiten zijn vervuld, die voor C-suiker bestaan in de overlegging van het uitvoercertificaat aan de bevoegde douanedienst om de uitgevoerde hoeveelheden erop af te schrijven en de andere vermeldingen erop aan te brengen.

39 Anderzijds kunnen noch het controle-exemplaar T nr. 5 noch de daarmee gelijkgestelde bewijsstukken de inlichtingen verstrekken die voorkomen op het certificaat met de vereiste afschrijvingen en viseringen van het bevoegde douanekantoor. Het controle-exemplaar T nr. 5 bewijst alleen, dat de op het document vermelde hoeveelheid suiker het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten, doch bevat geen aanwijzingen over het voldoen aan de bijzondere vereisten betreffende de uitvoer van C-suiker.

40 In de eerste plaats bevat het document geen aanwijzing over de producent van de uit de Gemeenschap uitgevoerde suiker en kan aan de hand van dit document niet worden bepaald, of de suiker daadwerkelijk afkomstig is uit de lidstaat op wiens grondgebied hij is geproduceerd. Vervolgens valt uit het controle-exemplaar T nr. 5 niet op te maken, of de C-suiker, zoals de toepasselijke regeling eist, werd uitgevoerd vóór 1 januari volgend op het einde van het verkoopseizoen waarin hij is geproduceerd. Ten slotte biedt het controle-exemplaar T nr. 5 niet de mogelijkheid de uitgevoerde hoeveelheden suiker af te schrijven, terwijl deze afschrijving bewijst dat de producent zijn voor de goede werking van het quotastelsel opgelegde uitvoerverplichting is nagekomen.

41 Daarbij komt, dat het toelaten van andere bewijsmiddelen, zoals laadcertificaten, wanneer de betrokken producten reeds zijn uitgevoerd, de bevoegde douaneautoriteiten elke mogelijkheid zou ontnemen, de juistheid van de op die documenten voorkomende vermeldingen te controleren, en tot een onevenredige administratieve belasting voor de met de beoordeling van die bewijzen belaste lidstaten zou leiden (zie in die zin met name het arrest van 17 mei 1984, Denkavit Nederland, 15/83, Jurispr. blz. 2171, punt 30).

42 Hieruit volgt, dat de Commissie op goede gronden heeft kunnen oordelen, dat de overlegging van het uitvoercertificaat met de vereiste afschrijvingen en viseringen noodzakelijk is om de inachtneming van de vereisten betreffende de uitvoer van C-suiker te verzekeren.

43 In deze omstandigheden moet de vervulling van de douaneformaliteiten bij uitvoer van C-suiker, net zoals de uitvoer zelf, worden geacht deel uit te maken van de hoofdverplichtingen van de betrokken regeling, aangezien deze formaliteiten niet alleen de administratieve afhandeling moeten vergemakkelijken, maar ook onmisbaar zijn voor de goede werking van het quotastelsel in de sector suiker. Het zijn derhalve geen bijkomende verplichtingen van voornamelijk administratieve aard, op de nakoming waarvan niet zonder afbreuk te doen aan het evenredigheidsbeginsel een even strenge sanctie kan worden gesteld als op de niet-nakoming van een hoofdverplichting.

44 Mitsdien moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord, dat bij onderzoek van de gestelde vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 2670/81 juncto verordening nr. 3183/80 kunnen aantasten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

45 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 19 maart 1996 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Bij onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker, juncto verordening (EEG) nr. 3183/80 van de Commissie van 3 december 1980 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten, kunnen aantasten.

Top