Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995TJ0230

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer - uitgebreid) van 28 januari 1999.
Bretagne Angleterre Irlande (BAI) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Staatssteun - Mededeling van tot betrokken lidstaat gerichte beschikking aan klager - Vertraging - Materiële en morele schade - Causaal verband.
Zaak T-230/95.

Jurisprudentie 1999 II-00123

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1999:11

61995A0230

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer - uitgebreid) van 28 januari 1999. - Bretagne Angleterre Irlande (BAI) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Staatssteun - Mededeling van tot betrokken lidstaat gerichte beschikking aan klager - Vertraging - Materiële en morele schade - Causaal verband. - Zaak T-230/95.

Jurisprudentie 1999 bladzijde II-00123


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Niet-contractuele aansprakelijkheid - Voorwaarden - Onrechtmatigheid - Schade - Oorzakelijk verband - Bewijslast

(EG-Verdrag, art. 215, tweede alinea)

2 Niet-contractuele aansprakelijkheid - Voorwaarden - Reële en zekere schade - Bewijslast

Samenvatting


1 Krachtens artikel 215, tweede alinea, en de algemene beginselen waarnaar in deze bepaling wordt verwezen, moet voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap aan een reeks van voorwaarden zijn voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen de gedraging en de gestelde schade.

Het staat aan de verzoekende partij om het bewijs te leveren van een oorzakelijk verband tussen de vermeende onrechtmatige daad van de betrokken instelling en de door haar gestelde schade.

De verzoekende partij die een vergoeding tracht te verkrijgen van de schade die haar zou zijn toegebracht door de vertraging waarmee de beschikking van de Commissie betreffende staatssteun haar is medegedeeld, toont het bestaan van een dergelijk verband niet aan, wanneer die vertraging, gesteld al dat die als onrechtmatig kan worden aangemerkt, haar geen zelfstandige materiële schade kan hebben toegebracht, die losstaat van de schade die uit de beschikking zelf zou kunnen voortvloeien.

2 Om in het kader van een beroep tot schadevergoeding vergoeding van de gestelde morele schade te verkrijgen, moet de verzoekende partij aantonen, dat zij reële en zekere schade heeft geleden. Zij kan zich dus in beginsel niet beperken tot een beroep op het vermeende onrechtmatige gedrag van de betrokken instelling jegens haar. Zij dient althans aan te tonen, dat het gewraakte gedrag van de instelling zo ernstig was dat dit voor haar een dergelijke schade veroorzaakte.

Partijen


In zaak T-230/95,

Bretagne Angleterre Irlande (BAI), vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Roscoff (Frankrijk), vertegenwoordigd door J.-M. Payre, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet, juridisch adviseur, en A. C. Jessen, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot vergoeding van de schade die verzoekster zou hebben geleden ten gevolge van de vertraging waarmee de Commissie haar de tekst heeft doen toekomen van haar beschikking van 7 juni 1995 houdende sluiting van de krachtens artikel 93, lid 2, EG-Verdrag ingeleide procedure betreffende steun aan Ferries Golfo de Vizcaya SA,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Eerste kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, C. W. Bellamy, R. M. Moura Ramos, J. Pirrung en P. Mengozzi, rechters,

griffier: B. Pastor, hoofdadministrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 16 juni 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


De aan het beroep ten grondslag liggende feiten

1 Sedert meerdere jaren exploiteert verzoekster onder de handelsnaam "Brittany Ferries" een scheepvaartlijn tussen de havens van Plymouth in het Verenigd Koninkrijk en Santander in Spanje. Bij brief van 21 september 1992 diende zij bij de Commissie een klacht in, waarin zij bezwaar maakte tegen de hoge subsidies die door de provinciale raad van Biskaje en door de Baskische regering aan Ferries Golfo de Vizcaya SA, een vennootschap naar Spaans recht die is opgericht door Vapores Surdíaz Bilbao SA, een vennootschap naar Spaans recht, en door P & O European Ferries (Portsmouth) Ltd, een Britse vennootschap, zouden worden toegekend voor de exploitatie, vanaf de maand maart 1993, van een veerdienst tussen de havens van Portsmouth en Bilbao.

2 In die klacht stelde zij de Commissie in kennis van verschillende haar ter beschikking staande inlichtingen met betrekking tot de overeenkomst die tussen Ferries Golfo de Vizcaya en de Baskische autoriteiten zou zijn ondertekend en volgens welke de lijn Bilbao-Portsmouth gedurende de eerste drie bedrijfsjaren zou worden gesubsidieerd. Bovendien verzocht zij de Commissie formeel om een procedure tot toepassing van de artikelen 92 en 93 EG-Verdrag in te leiden.

3 Op 11 februari 1993 zond verzoekster de Commissie met betrekking tot de aan Ferries Golfo de Vizcaya verleende steun aanvullende opmerkingen, waarin zij erop aandrong de in haar klacht verlangde onderzoeksprocedure, gelet op de dreigende start van de vervoerdiensten op de lijn Bilbao-Portsmouth, met de nodige spoed in te leiden. Dienaangaande preciseerde zij, dat die lijn rechtstreeks met de door haar geëxploiteerde dienst concurreerde, en dat de opening ervan onder de met de Spaanse autoriteiten overeengekomen voorwaarden haar economische belangen ernstig zou kunnen schaden.

4 Op 29 september 1993 besloot de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden. Op grond van de haar meegedeelde gegevens was de Commissie van mening, dat de financiële steun aan Ferries Golfo de Vizcaya staatssteun in de zin van artikel 92 van het Verdrag vormde en niet voldeed aan de voorwaarden om verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te kunnen worden verklaard. Bij brief van 13 oktober 1993 is die beschikking de Spaanse regering ter kennis gebracht, met het verzoek om te bevestigen dat alle betalingen uit hoofde van de betrokken steunregeling zouden worden opgeschort totdat de Commissie haar eindbeslissing had genomen, alsmede om haar opmerkingen in te dienen en alle voor de beoordeling van deze regeling benodigde gegevens te verschaffen.

5 Het besluit tot inleiding van een procedure ter zake van de door Spanje aan Ferries Golfo de Vizcaya toegekende steun staat in een mededeling van de Commissie aan de andere lidstaten en de belanghebbenden die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (PB 1994, C 70, blz. 5) is bekendgemaakt, opdat zij hun opmerkingen kunnen indienen.

6 Aangezien verzoekster geen enkele precieze inlichting over het verloop van de procedure ontving, heeft zij de Commissie op 28 februari 1995 uit hoofde van artikel 175, tweede alinea, van het Verdrag, uitgenodigd een eindbeslissing te nemen.

7 Bij brieven van 12 en 16 juni 1995 vroeg verzoekster de Commissie om toezending van de tekst van de in het kader van de procedure gegeven beschikking, waarvan zij nog niet officieel in kennis was gesteld. Zij was bezorgd, omdat in de Spaanse pers melding was gemaakt van een eindbeslissing van de Commissie in deze zaak, nadat Ferries Golfo de Vizcaya en de regionale autoriteiten een nieuwe overeenkomst hadden gesloten. Volgens de in de pers verschenen informatie was die overeenkomst vergelijkbaar met de overeenkomst van 1992. De Spaanse autoriteiten hadden zich ertoe verbonden om gedurende drie jaar een groot aantal vervoerbewijzen bij haar concurrent te kopen, wat deze in staat stelde de buiten het hoogseizoen geleden verliezen te compenseren. Bijgevolg wenste verzoekster te vernemen, welke maatregelen de Commissie met betrekking tot de nieuwe overeenkomst dacht te nemen.

8 Bij faxbericht van 19 juni 1995 zonden de diensten van de Commissie verzoekster persmededeling IP/95/579 van 7 juni 1995, met de toezegging, dat zij haar de tekst van de beschikking zo snel mogelijk zouden doen toekomen. In de persmededeling werd aangekondigd, dat de Commissie op die dag had besloten, de procedure betreffende de steun aan Ferries Golfo de Vizcaya te sluiten. Zij bevatte een samenvatting van de motivering van de beschikking, waaruit onder meer bleek dat in de overeenkomst tussen de autoriteiten en de Spaanse vervoersonderneming een aantal wijzigingen was aangebracht om rekening te houden met de bezwaren van de Commissie. De Commissie verklaarde ervan overtuigd te zijn, dat Ferries Golfo de Vizcaya geen staatssteun ontving. Van de in die persmededeling genoemde beschikking is bij brief van 11 juli 1995 kennisgegeven aan de Spaanse regering.

9 Op 21 juni 1995 bevestigde verzoekster de ontvangst van de persmededeling en bevestigde zij, de tekst van de daarin genoemde beschikking van de Commissie af te wachten. In antwoord daarop bevestigden de diensten van de Commissie, na te hebben vermeld dat de beschikking in de loop van de daaropvolgende weken in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend zou worden gemaakt, dat zij haar zo snel mogelijk een afschrift van de tekst zouden doen toekomen.

10 In die omstandigheden verzond verzoekster op 28 november 1995, de datum waarop de tekst van de beschikking haar nog steeds niet had bereikt en evenmin was bekendgemaakt, per post het inleidende verzoekschrift van dit beroep. Dat verzoekschrift werd wegens de toenmalige staking van de Franse posterijen evenwel eerst op 18 december 1995 ter griffie van het Gerecht ingeschreven.

11 Inmiddels was de beschikking van de Commissie van 7 juni 1995 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 1 december 1995 (PB C 321, blz. 4) bekendgemaakt. Op 8 december 1995 zonden de diensten van de Commissie verzoekster de tekst van de bekendgemaakte beschikking per faxbericht.

12 Daarop stelde verzoekster bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het Gerecht op 1 februari 1996, een tweede beroep in, dat is geregistreerd onder nummer T-14/96, en strekt tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie houdende sluiting van de procedure betreffende de steun aan Ferries Golfo de Vizcaya.

13 Op rapport van de rechter-rapporteur is het Gerecht (Eerste kamer - uitgebreid) overgegaan tot de mondelinge behandeling van de zaak. Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 16 juni 1998.

Conclusies van partijen

14 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

- de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de vertraging waarmee de beschikking van 7 juni 1995 haar is medegedeeld;

- de termijn vast te stellen waarbinnen partijen het Gerecht de berekeningen van de in onderlinge overeenstemming vastgestelde schade moeten toezenden, of bij gebreke van overeenstemming de termijn waarbinnen partijen het Gerecht hun berekeningen moeten doen toekomen;

- de Commissie in de kosten te verwijzen.

15 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

- verzoeksters beroep tot schadevergoeding te verwerpen;

- verzoekster in de kosten te verwijzen.

In rechte

Argumenten van partijen

16 In wezen betoogt verzoekster, dat de Commissie, door haar ondanks meerdere verzoeken en een aanmaningsbrief niet onmiddellijk in kennis te stellen van de bewoordingen van de beschikking die naar aanleiding van de door haar ingediende klacht was gewezen, een onrechtmatige daad heeft begaan waarvoor de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk is in de zin van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag.

17 De vertraging waarmee de Commissie verzoekster de op 7 juni 1995 gegeven beschikking, waarvan de Spaanse regering op 11 juli 1995 kennis is gegeven, heeft toegezonden, is haars inziens abnormaal. Het feit dat de tekst van de beschikking niet in alle talen van de Gemeenschap beschikbaar was, kan een dergelijke vertraging niet deugdelijk rechtvaardigen. Zij stelt in de eerste plaats, dat de argumenten ontleend aan een kennelijk falend functioneren van de interne diensten van een instelling, in de rechtspraak niet worden aanvaard (arrest Hof van 22 mei 1985, Parlement/Raad, 13/83, Jurispr. blz. 1513) en, in de tweede plaats, dat de tekst van de beschikking zeker in de Spaanse taal beschikbaar was, omdat zij aan de betrokken lidstaat ter kennis is gebracht. Die tekst had volgens verzoekster ook in het Frans beschikbaar moeten zijn, de taal van de procedure waarvan zij de inleiding heeft bewerkstelligd. Haars inziens bewijst het ontbreken van een serieuze rechtvaardiging, dat de Commissie haar eindbeslissing willens en wetens niet aan haar ter kennis heeft gebracht, ofschoon daartoe geen enkel beletsel bestond, en zij die beslissing wel aan andere partijen in de procedure heeft medegedeeld.

18 Zij verklaart, dat dit onrechtmatig gedrag van de Commissie haar heeft belet om de geldigheid van de betrokken beschikking zo snel mogelijk te betwisten, omdat zij de motivering ervan niet kende (arrest Hof van 6 juli 1988, Dillinger Hüttenwerke/Commissie, 236/86, Jurispr. blz. 3761, punt 14). Het was immers onontbeerlijk, dat zij daartoe over de tekst zelf van de beschikking van de Commissie beschikte en niet over een samenvatting ervan in een eenvoudige persmededeling. Om te kunnen vaststellen, of die mededeling de kern van die beschikking bevatte, zoals de Commissie in haar verweerschrift betoogt, had zij in het bezit van de desbetreffende tekst moeten zijn, wat nu juist niet het geval was. Teneinde de beschikking te kunnen bestrijden moest zij de motivering ervan kennen en meer in het bijzonder weten waarom de Commissie van mening was, dat de nieuwe tussen de Spaanse autoriteiten en Ferries Golfo de Vizcaya gesloten overeenkomst geen enkel element van staatssteun bevatte.

19 Dienaangaande beklemtoont verzoekster in repliek, dat de Commissie nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan haar brief van 21 december 1995, waarin zij om toezending van de tekst van de nieuwe overeenkomst had verzocht, omdat de strekking van de beschikking van de Commissie zonder de tekst van die overeenkomst niet kon worden begrepen of beoordeeld.

20 Verzoekster verklaart, dat het door haar aan de Commissie verweten gedrag haar een ernstige, zekere schade heeft toegebracht doordat haar nieuwe en enige concurrent, Ferries Golfo de Vizcaya, onrechtmatig steun kon blijven ontvangen en daarmee vaste voet op de markt kon verkrijgen. Omdat naar verwachting enkel de eerste drie bedrijfsjaren verliesgevend zouden zijn, en zelfs aangenomen dat Ferries Golfo de Vizcaya de haar onrechtmatig verleende subsidies op een bepaald moment moet terugbetalen, kon dat bedrijf de duur van de procedure benutten om haar intrede op de markt te maken en een klantenkring op te bouwen. Doordat de Commissie meerdere maanden nodig had om haar eindbeslissing ter kennis van verzoekster te brengen, kreeg zij ook pas laat de mogelijkheid om de niet-normale mededinging waarvan zij het slachtoffer is, te laten beëindigen.

21 Met betrekking tot de vraag of het bij de gestelde schade om reële schade gaat, kan de Commissie volgens verzoekster niet stellen, dat de twee betrokken veerdiensten niet rechtstreeks met elkaar concurreren en dat zij dus geen schade heeft geleden. Hoe het ook zij, de schade waarover zij klaagt, betreft niet de schade uit oneerlijke mededinging, maar de schade als gevolg van de onrechtmatige daad van de Commissie. Door de tekst van de beschikking niet dadelijk en uit eigen beweging mede te delen, heeft de instelling verzoekster op onbillijke wijze behandeld. Ook al zou daardoor slechts morele schade zijn veroorzaakt, dan nog is het een schade die zeker is en overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben voor vergoeding in aanmerking komt.

22 Bovendien stelt verzoekster, dat de nieuwe veerdienst zonder de overeenkomst waarbij de Spaanse autoriteiten zich ertoe hebben verbonden om de verliezen van die dienst gedurende minstens drie jaar te compenseren, niet zou zijn opgericht, omdat de vraag niet voldoende was. Hoewel de uitbetaling van de steun door het besluit tot inleiding van een onderzoeksprocedure theoretisch is gestaakt, heeft haar concurrent blijkens de beschikking van 7 juni 1995 voor de terugbetaling van de eerste steunelementen enkel een voorziening getroffen, doch deze niet daadwerkelijk terugbetaald. Aangezien de nieuwe overeenkomst voorziet in betalingen aan Ferries Golfo de Vizcaya vanaf 1995, volgt daaruit dat de steunregeling slechts van september 1993 tot december 1994, dus gedurende één jaar en drie maanden, onderbroken is geweest.

23 Verder verklaart verzoekster, dat de hoogte van haar schade nog niet nauwkeurig kan worden begroot. In repliek voert zij aan, dat het bedrag grotendeels afhangt van het lot dat zal zijn beschoren aan haar beroep tot nietigverklaring tegen de beschikking van de Commissie tot sluiting van de naar aanleiding van haar klacht ingeleide procedure. Omdat de schade echter zeker is, kan het Gerecht volgens haar daarover beslissen (arresten Hof van 2 maart 1977, Eier-Kontor/Raad en Commissie, 44/76, Jurispr. blz. 393; 6 december 1984, Biovilac/EEG, 59/83, Jurispr. blz. 4057, en 14 januari 1987, Zuckerfabrik Bedburg e.a./Raad en Commissie, 281/84, Jurispr. blz. 49). Partijen zullen het bedrag van de in onderlinge overeenstemming vastgestelde schade ter kennis van het Gerecht dienen te brengen, dan wel het hun berekeningen binnen de daarvoor gestelde termijnen te doen toekomen (arrest Hof van 27 maart 1990, Grifoni/EGA, C-308/87, Jurispr. blz. I-1203).

24 Harerzijds betoogt de Commissie, dat de persmededeling en de Franse versie van de beschikking van 7 juni 1995 verzoekster onverwijld zijn toegezonden zodra zij beschikbaar waren. Volgens haar kan verzoekster niet beweren, dat de Commissie zich jegens haar schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk is.

25 Bovendien stelt zij, dat verzoekster geen enkel concreet element heeft aangevoerd om met voldoende zekerheid aan te tonen dat het om reële schade gaat, dan wel om een dreigende schade die voorzienbaar is. Verzoekster kan zich dus niet beroepen op de vaste rechtspraak volgens welke bij het Hof een vordering kan worden ingesteld om te laten vaststellen, dat de Gemeenschap aansprakelijk is voor dreigende en met voldoende zekerheid voorzienbare schade, ook al kan de schade nog niet nauwkeurig worden begroot (arrest Hof van 2 juni 1976, Kampffmeyer e.a./Commissie en Raad, 56/74, 57/74, 58/74, 59/74 en 60/74, Jurispr. blz. 711, en arrest Grifoni/EGA, reeds aangehaald).

26 De Commissie beklemtoont, dat verzoekster er niet in is geslaagd om duidelijk en nauwkeurig te omschrijven waaruit haar materiële schade bestaat, en evenmin om aan te geven op welke morele schade zij zich subsidiair en aanvullend beroept. Hoe het ook zij, zij betwist, dat verzoekster ook maar enige schade heeft geleden.

27 Zij voegt daaraan toe, dat verzoekster evenmin heeft aangetoond, dat de gestelde schade zijn oorsprong vond in haar vermeende onrechtmatige daad. Dat Ferries Golfo de Vizcaya via onrechtmatig ontvangen steun vaste voet op de markt heeft gekregen, kan slechts een gevolg zijn van de beschikking van 7 juni 1995, aangenomen dat de onwettigheid van die beschikking komt vast te staan, en niet door de vermeende vertraging waarmee die beschikking aan verzoekster is medegedeeld. Immers, door te verklaren dat de begroting van de gestelde schade afhangt van het slagen of het falen van het beroep tot nietigverklaring, toont verzoekster zelf aan dat er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de aan de Commissie verweten vertraging en die schade, en dat de aard van die schade noodzakelijkerwijs verband houdt met de inhoud van de betrokken beschikking zelf.

28 Ten slotte is de Commissie van mening, dat elk eventueel oorzakelijk verband is verbroken door verzoeksters eigen gedrag. Vanaf 19 juni 1995 droeg zij voldoende kennis van die beschikking om haar recht van beroep te doen gelden.

Beoordeling door het Gerecht

29 Krachtens artikel 215, tweede alinea, en de algemene beginselen waarnaar in deze bepaling wordt verwezen, moet voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap aan een reeks van voorwaarden zijn voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen de gedraging en de gestelde schade (arrest Hof van 17 december 1981, Ludwigshafener Walzmühle e.a./Raad en Commissie, 197/80, 198/80, 199/80, 200/80, 243/80, 245/80 en 247/80, Jurispr. blz. 3211, punt 18, en arrest Gerecht van 16 juli 1998, Bergaderm en Goupil/Commissie, T-199/96, Jurispr. blz. II-2805, punt 48).

30 Het onderhavige beroep strekt tot vergoeding van schade die verzoekster stelt te hebben geleden door de vertraging waarmee haar de beschikking van de Commissie van 7 juni 1995 is medegedeeld. Verzoekster dient derhalve het bewijs te leveren van een oorzakelijk verband tussen de vermeende onrechtmatige daad van de instelling en de door haar gestelde schade (arresten Hof van 30 januari 1992, Finsider e.a./Commissie, C-363/88 en C-364/88, Jurispr. blz. I-359, punt 25, en 16 september 1997, Blackspur DIY e.a./Raad en Commissie, C-362/95 P, Jurispr. blz. I-4775, punt 31, en arrest Gerecht van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie, T-213/95 en T-18/96, Jurispr. blz. II-1739, punt 98).

31 Primair stelt verzoekster, dat zij naar haar mening ernstige, zekere materiële schade heeft geleden, hoewel zij die schade nog niet nauwkeurig kan begroten. Subsidiair en aanvullend stelt zij morele schade.

32 Zij verklaart, dat haar materiële schade is gelegen in de omstandigheid dat zij de beschikking van de Commissie betreffende de aan Ferries Golfo de Vizcaya verleende steun niet op de kortst mogelijke termijn heeft kunnen bestrijden, waardoor haar concurrent door middel van onrechtmatig ontvangen steun vaste voet op de markt heeft kunnen verkrijgen. De vertraging waarmee die beschikking haar is toegezonden, zou ertoe hebben geleid, dat zij niet eerder de mogelijkheid had om een beroep tot nietigverklaring in te stellen en daardoor de niet-normale mededinging waarvan zij het slachtoffer is, te laten beëindigen.

33 Volgens verzoekster hangt de vaststelling van de hoogte van haar schade af van het lot dat zal zijn beschoren aan het door haar op 1 februari 1996 tegen de beschikking van 7 juni 1995 ingestelde beroep, in die zin dat de nietigverklaring van die beschikking door het Gerecht het bestaan van een materiële schade zou bevestigen. Aangezien de vordering wegens het gedrag van de Commissie pas laat bij de gemeenschapsrechter kon worden ingesteld, had Ferries Golfo de Vizcaya zes maanden te lang van onrechtmatige steun geprofiteerd. Mocht het Gerecht haar beroep tot nietigverklaring verwerpen, dan zou zij slechts vergoeding van morele schade kunnen vorderen.

34 Vastgesteld moet worden, dat verzoekster niet aantoont, dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het door haar aan de Commissie verweten gedrag en de materiële schade die zij stelt te hebben geleden. Uit verzoeksters gehele redenering volgt immers, dat de gestelde materiële schade een gevolg is van de beschikking van de Commissie van 7 juni 1995 die de Spaanse autoriteiten toestond bepaalde bedragen aan Ferries Golfo de Vizcaya uit te betalen, en niet het feit dat die beschikking haar zes maanden later ter kennis is gebracht. De vertraging waarmee verzoekster haar beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld, die een gevolg zou zijn van het gedrag van de Commissie, kan, gesteld al dat dit gedrag als onrechtmatig kan worden aangemerkt, haar geen zelfstandige materiële schade hebben toegebracht, die losstaat van de schade die eventueel uit de in het kader van zaak T-14/96 bestreden beschikking kan voortvloeien. Die beschikking, die haar gevolgen sinds de datum van vaststelling ononderbroken teweegbrengt, is de noodzakelijke oorzaak van elke eventueel door verzoekster geleden materiële schade. Immers, indien een dergelijke beschikking niet was gegeven of ten uitvoer was gelegd, had een vertraagde mededeling van het standpunt van de Commissie betreffende de betrokken steun haar vermogensrechtelijke belangen niet kunnen aantasten, zoals verzoekster stelt.

35 Aan de voorgaande constateringen wordt niets afgedaan door verzoeksters argumenten dat zij, indien de beschikking haar dadelijk was toegezonden, haar beroep tot nietigverklaring zes maanden eerder had kunnen instellen en aldus had kunnen proberen de hoogte van haar vermeende schade te beperken. Verzoekster onderstelt namelijk, dat de nietigverklaring van die beschikking en de eventuele terugbetaling van de steun na afloop van de in het gemeenschapsrecht en het nationale recht voorziene procedures haar gestelde materiële schade niet volledig ongedaan kunnen maken. Gelet op het ononderbroken karakter van de gestelde schade, kan verzoekster in geen geval aantonen, dat er tussen de door haar aan de Commissie verweten vertraging en het vermoedelijk niet-vergoedbaar gedeelte van die schade een oorzakelijk verband bestaat. Volstaan kan worden met de opmerking, dat alle gevolgen die de beschikking van 7 juni 1995 in de tijd teweeg heeft gebracht, een gevolg zijn van de tenuitvoerlegging van deze beschikking en niet van een eventuele vertraagde mededeling van de beschikking aan verzoekster.

36 Verder stelt het Gerecht vast, dat verzoekster op geen enkel tijdstip een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de in zaak T-14/96 bestreden beschikking heeft ingediend. Door een verzoek om opschorting van de gevolgen van de beschikking van 7 juni 1995 had zij de door haar gestelde materiële schade kunnen verminderen, mits zij aantoonde, dat aan alle voorwaarden was voldaan op grond waarvan de gemeenschapsrechter voorlopige maatregelen kan gelasten.

37 Nu het Gerecht heeft geconcludeerd, dat het aan de Commissie verweten gedrag niet de oorzaak is van de door verzoekster gestelde materiële schade, moet nog worden onderzocht of dat gedrag haar morele schade heeft toegebracht.

38 Om vergoeding van de gestelde morele schade te verkrijgen, moet verzoekster aantonen, dat zij reële en zekere schade heeft geleden. Zij kan zich dus in beginsel niet beperken tot een beroep op het vermeende onrechtmatige gedrag van de Commissie jegens haar (zie in die zin arrest Gerecht van 21 maart 1996, Farrugia/Commissie, T-230/94, Jurispr. blz. II-195, punt 46).

39 Omdat verzoekster geen enkel bewijs voor het bestaan van haar morele schade aanvoert en geen enkel gegeven om de omvang ervan te bepalen, dient zij althans aan te tonen, dat het gewraakte gedrag van de Commissie zo ernstig was, dat dit voor haar een dergelijke schade veroorzaakte. Weliswaar acht verzoekster zich onbillijk behandeld, maar zij baseert zich enkel op haar eigen opvatting over de wijze waarop de Commissie klagende partijen in procedures betreffende staatssteun behandelt of zou moeten behandelen. Omdat verzoekster geen objectieve omstandigheden heeft geïdentificeerd, die haar bewering dat zij onbillijk is behandeld, zouden kunnen staven, kan de door haar gestelde morele schade niet als bewezen worden beschouwd.

40 Daaruit volgt, dat in casu niet aan alle voorwaarden is voldaan op grond waarvan de Gemeenschap jegens verzoekster aansprakelijk zou zijn. Het beroep tot schadevergoeding dient derhalve te worden verworpen, zonder dat het Gerecht zich over de rechtmatigheid van het aan de Commissie verweten gedrag behoeft uit te spreken.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

41 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst verzoekster in de kosten.

Top