Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0071

    Arrest van het Hof van 4 februari 1997.
    Koninkrijk België tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Bananen - Gemeenschappelijke ordening der markten - Invoercontingent - Toetreding van nieuwe Lid-Staten - Overgangsmaatregelen.
    Gevoegde zaken C-71/95, C-155/95 en C-271/95.

    Jurisprudentie 1997 I-00687

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:51

    61995J0071

    Arrest van het Hof van 4 februari 1997. - Koninkrijk België tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Bananen - Gemeenschappelijke ordening der markten - Invoercontingent - Toetreding van nieuwe Lid-Staten - Overgangsmaatregelen. - Gevoegde zaken C-71/95, C-155/95 en C-271/95.

    Jurisprudentie 1997 bladzijde I-00687


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Bananen - Invoerregeling - Tariefcontingent - Overgangsmaatregelen door Commissie genomen naar aanleiding van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden - Rechtsgrondslag - Artikel 149 Toetredingsakte - Schending van non-discriminatiebeginsel - Geen

    (EG-Verdrag, art. 40, lid 3; Toetredingsakte Oostenrijk, Finland en Zweden, art. 137, lid 2, en 149; verordening nr. 404/93 van de Raad, art. 19; verordeningen van de Commissie nrs. 3303/94, 479/95 en 1219/95)

    2 Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte

    (EG-Verdrag, art. 190)

    Samenvatting


    3 Voor de vaststelling van de verordeningen nrs. 3303/94, 479/95 en 1219/95, waarin wordt bepaald dat de bevoegde autoriteiten van Oostenrijk, Finland en Zweden voor de eerste drie kwartalen na de toetreding aan de op hun grondgebied gevestigde marktdeelnemers die daar in de voorgaande jaren bananen hebben ingevoerd, vergunningen afgeven om binnen bepaalde bijzondere contingenten bananen uit derde landen in te voeren, en waarin in zoverre wordt afgeweken van de bij verordening nr. 404/93 ingestelde gemeenschappelijke marktordening, heeft de Commissie zich geldig gebaseerd op artikel 149 van de Toetredingsakte, volgens welke zij voor een beperkte periode overgangsmaatregelen mag vaststellen ter vergemakkelijking van de overgang van de in de nieuwe Lid-Staten bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van de gemeenschappelijke ordening der markten.

    Artikel 149 staat immers toe, af te wijken van het in artikel 137, lid 2, van de Toetredingsakte geformuleerde beginsel volgens hetwelk de gemeenschappelijke ordening vanaf 1 januari 1995 volledig van toepassing is in de nieuwe Lid-Staten, en stelt daarvoor slechts één enkele voorwaarde, namelijk dat de betrokken maatregelen nodig zijn om die overgang te vergemakkelijken. Deze voorwaarde was vervuld, daar het voor de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten openstellen van het voor de Gemeenschap van de Twaalf vastgestelde tariefcontingent tot gevolg zou hebben gehad, dat minder invoervergunningen konden worden verleend aan de marktdeelnemers van de oude Lid-Staten, dat onvoldoende vergunningen konden worden verleend aan de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten en dat binnen de Gemeenschap een schaarste aan bananen zou ontstaan en de prijzen zouden stijgen, gevolgen die onverenigbaar waren met de doelstellingen van de verordening van de Raad.

    Het in artikel 40, lid 3, van het Verdrag geformuleerde non-discriminatiebeginsel wordt overigens niet geschonden door de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten te onderwerpen aan een regeling die hierin verschilt van die welke van toepassing is op de marktdeelnemers van de oude Lid-Staten, dat niet is voorzien in toepassing van de verdeelsleutel van artikel 19 van verordening nr. 404/93. De feitelijke en de juridische situatie in de nieuwe Lid-Staten verschilde immers van die in de oude Lid-Staten, aangezien om bovengenoemde redenen bij wege van overgangsmaatregel een bijzonder contingent moest worden vastgesteld en, gelet op het feit dat de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten tot een en dezelfde categorie behoorden, toepassing van de verdeelsleutel ernstige bevoorradingsproblemen zou hebben meegebracht.

    4 De door artikel 190 van het Verdrag vereiste motivering moet aan de aard van de betrokken handeling beantwoorden. De redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, moet er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Bij een handeling kan evenwel geen specifieke motivering worden verlangd van de verschillende onderdelen, feitelijk en rechtens, die daarin voorkomen, zodra deze handeling binnen de systematiek van het geheel valt waarvan zij een onderdeel vormt.

    Partijen


    In de gevoegde zaken C-71/95, C-155/95 en C-271/95,

    Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, bestuursdirecteur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

    verzoeker,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur T. van Rijn als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    in de zaken C-71/95 en C-155/95 ondersteund door

    Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. de Salins, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en F. Pascal, attaché centrale administratie bij dezelfde directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard du Prince Henri 9,

    interveniënte,

    betreffende verzoeken om nietigverklaring van,

    - in zaak C-71/95, verordening (EG) nr. 3303/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende overgangsmaatregelen voor de invoer van bananen in Oostenrijk, Finland en Zweden in het eerste kwartaal van 1995 (PB 1994, L 341, blz. 46),

    - in zaak C-155/95, verordening (EG) nr. 479/95 van de Commissie van 1 maart 1995 houdende overgangsmaatregelen voor de toepassing, in het tweede kwartaal van 1995, van de regeling inzake het tariefcontingent voor de invoer van bananen, naar aanleiding van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden (PB 1995, L 49, blz. 18), en

    - in zaak C-271/95, verordening (EG) nr. 1219/95 van de Commissie van 30 mei 1995 houdende overgangsmaatregelen voor de toepassing, in het derde kwartaal van 1995, van de regeling inzake het tariefcontingent voor de invoer van bananen, naar aanleiding van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden (PB 1995, L 120, blz. 20),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur) en J. L. Murray, kamerpresidenten, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann en H. Ragnemalm, rechters,

    advocaat-generaal: M. B. Elmer

    griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 9 juli 1996, waar de Belgische regering was vertegenwoordigd door A. De Ridder, adjunct-adviseur bij de juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, de Franse regering door F. Pascal en de Commissie door T. van Rijn,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 oktober 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Hof op 14 maart 1995 in zaak C-71/95, op 17 mei 1995 in zaak C-155/95 en op 10 augustus 1995 in zaak C-271/95, heeft het Koninkrijk België krachtens artikel 173, eerste alinea, EG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 3303/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende overgangsmaatregelen voor de invoer van bananen in Oostenrijk, Finland en Zweden in het eerste kwartaal van 1995 (PB 1994, L 341, blz. 46), verordening (EG) nr. 479/95 van de Commissie van 1 maart 1995 houdende overgangsmaatregelen voor de toepassing, in het tweede kwartaal van 1995, van de regeling inzake het tariefcontingent voor de invoer van bananen, naar aanleiding van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden (PB 1995, L 49, blz. 18), en van verordening (EG) nr. 1219/95 van de Commissie van 30 mei 1995 houdende overgangsmaatregelen voor de toepassing, in het derde kwartaal van 1995, van de regeling inzake het tariefcontingent voor de invoer van bananen, naar aanleiding van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden (PB 1995, L 120, blz. 20) (hierna: de "bestreden verordeningen").

    2 Bij twee beschikkingen van de president van het Hof van 6 september 1995 (zaak C-155/95) en 4 oktober 1995 (zaak C-71/95) is de Franse Republiek toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

    3 Bij beschikking van de president van het Hof van 14 juni 1996 zijn de drie zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

    4 Bij titel IV van verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB 1993, L 47, blz. 1; hierna: de "verordening van de Raad"), zijn de verschillende nationale regelingen vervangen door een gemeenschappelijke regeling voor het handelsverkeer met derde landen.

    5 In artikel 18, lid 1, van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde (PB 1994, L 349, blz. 105), wordt bepaald, dat een tariefcontingent van 2,1 miljoen ton nettogewicht voor het jaar 1994 en van 2,2 miljoen ton nettogewicht voor de volgende jaren wordt geopend voor de invoer van "bananen uit derde landen" en "niet-traditionele ACS-bananen".

    6 Bij artikel 19, lid 1, van de verordening van de Raad wordt het tariefcontingent verdeeld; 66,5 % van het tariefcontingent wordt geopend voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit derde landen of traditionele ACS-bananen hebben afgezet, 30 % voor de categorie marktdeelnemers die bananen uit de Gemeenschap of traditionele ACS-bananen hebben afgezet, en 3,5 % voor de categorie in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die vanaf 1992 zijn begonnen andere bananen dan bananen uit de Gemeenschap of traditionele ACS-bananen af te zetten.

    Artikel 19, lid 4, bepaalt:

    "Indien het tariefcontingent wordt verhoogd, wordt de beschikbare extra-hoeveelheid (...) aan de marktdeelnemers van de in lid 1 bedoelde categorieën toegekend."

    7 Ter uitvoering van de verordening van de Raad heeft de Commissie onder meer verordening (EEG) nr. 1442/93 van 10 juni 1993 houdende bepalingen ter toepassing van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap (PB 1993, L 142, blz. 6) vastgesteld. Daarin wordt het onderscheid tussen de drie in rechtsoverweging 6 van het onderhavige arrest genoemde categorieën marktdeelnemers overgenomen en worden die categorieën A, B en C genoemd.

    8 Volgens artikel 137, lid 2, tweede streepje, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 1994, C 241, blz. 21; hierna: de "Toetredingsakte"), "zijn de rechten en plichten voortvloeiende uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid volledig van toepassing in de nieuwe Lid-Staten".

    9 Artikel 148 van de Toetredingsakte bepaalt:

    "1. Behoudens andersluidende bepalingen voor specifieke gevallen, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de bepalingen vast die nodig zijn ter uitvoering van deze Titel.

    2. De Raad kan (...) overgaan tot aanpassing van de in deze Titel neergelegde regels die noodzakelijk kunnen blijken in geval van wijzigingen van communautaire regelingen."

    10 In artikel 149, lid 1, van de Toetredingsakte wordt bepaald:

    "Indien overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de in de nieuwe Lid-Staten bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van de gemeenschappelijke ordening der markten overeenkomstig het bepaalde in deze Titel, worden deze maatregelen vastgesteld volgens de procedure [van het Comité van beheer] (...). Deze maatregelen kunnen worden genomen gedurende een tijdvak dat verstrijkt op 31 december 1997; de toepassing ervan is beperkt tot die datum."

    11 Artikel 150 van de Toetredingsakte bepaalt:

    "1. De overgangsmaatregelen betreffende de toepassing van de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die niet in deze Akte zijn vermeld, met inbegrip van de maatregelen op structuurgebied, die noodzakelijk zijn geworden door de toetreding, worden vóór de toetreding vastgesteld volgens de procedure van lid 3, en treden ten vroegste op de datum van toetreding in werking.

    (...)

    3. De in lid 1 en 2 bedoelde overgangsmaatregelen worden door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld. Maatregelen inzake oorspronkelijk door de Commissie vastgestelde besluiten worden echter door deze instelling vastgesteld overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 149, lid 1."

    12 Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 3303/94 en artikel 1, lid 1, van de verordeningen nrs. 479/95 en 1219/95 bepalen, respectievelijk voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1995, dat de bevoegde autoriteiten van Oostenrijk, Finland en Zweden de op hun grondgebied gevestigde marktdeelnemers die daar in 1991 en/of 1992 en/of 1993 bananen hebben ingevoerd, vergunningen afgeven om binnen vastgestelde contingenten bananen uit derde landen in te voeren.

    13 In artikel 4, lid 1, derde en vierde alinea, van verordening nr. 3303/94 en artikel 1, lid 1, derde en vierde alinea, van de verordeningen nrs. 479/95 en 1219/95 wordt gepreciseerd:

    "Voor elke marktdeelnemer mag de invoervergunning betrekking hebben op ten hoogste [een bepaald percentage] van het gemiddelde van de hoeveelheden die door hem zijn ingevoerd in respectievelijk 1991, 1992 en 1993.

    Deze vergunning loopt niet vooruit op de overeenkomstig (...) verordening (EEG) nr. 1442/93 aan de betrokken marktdeelnemer voor 1995 toe te kennen referentiehoeveelheid."

    14 Ter rechtvaardiging van deze verordeningen, die zijn gebaseerd op de Toetredingsakte, met name op artikel 149, lid 1, ervan, wordt in de tweede overweging van de considerans van verordening nr. 3303/94 en in de derde overweging van de consideransen van de verordeningen nrs. 479/95 en 1219/95 verklaard "dat er, om de overschakeling van de vóór de toetreding in de nieuwe Lid-Staten geldende regeling naar de op grond van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen vastgestelde regelgeving te vergemakkelijken, [in het betrokken kwartaal van 1995] overgangsmaatregelen moeten worden vastgesteld en dat de in die Lid-Staten gevestigde marktdeelnemers moeten worden gemachtigd, in het [betrokken] kwartaal een bepaalde hoeveelheid bananen van oorsprong uit derde landen in te voeren".

    15 In artikel 3, leden 2 en 3, van verordening nr. 479/95 wordt bepaald:

    "De bevoegde autoriteiten stellen uiterlijk op 31 maart 1995 en overeenkomstig het bepaalde in (...) verordening nr. 1442/93 lijsten op van de betrokken marktdeelnemers en van de door elke marktdeelnemer afgezette hoeveelheden"

    en doen die lijsten uiterlijk op 7 april 1995 aan de Commissie toekomen.

    16 Op 6 april 1995 diende de Commissie bij de Raad een voorstel in voor een verordening tot aanpassing van verordening nr. 404/93 ten gevolge van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, wat de omvang van het jaarlijkse tariefcontingent voor de invoer van bananen in de Gemeenschap betreft (PB 1995, C 136, blz. 22).

    17 Op 3 augustus 1995 stelde de Commissie verordening (EG) nr. 1924/95 houdende overgangsmaatregelen voor de toepassing van de regeling inzake het tariefcontingent voor de invoer van bananen in verband met de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden vast (PB 1995, L 185, blz. 24). Deze op artikel 149, lid 1, van de Toetredingsakte gebaseerde verordening werd blijkens de vierde overweging van haar considerans vastgesteld, omdat de Raad geen besluit over de verhoging van het tariefcontingent had genomen op basis van het voorstel van de Commissie.

    18 Bij artikel 1 van deze verordening wordt een hoeveelheid van 353 000 ton nettogewicht bij wijze van aanvulling op het in artikel 18 van de verordening van de Raad genoemde tariefcontingent toegewezen voor de invoer in Oostenrijk, Finland en Zweden van bananen uit derde landen en niet-traditionele ACS-bananen.

    De hoeveelheden die reeds krachtens de bestreden verordeningen in de drie nieuwe Lid-Staten zijn ingevoerd, moeten op de aldus vastgestelde totale hoeveelheid worden afgeboekt.

    In artikel 2 van verordening nr. 1924/95 wordt bepaald, dat voor het vierde kwartaal van 1995 certificaten voor de invoer in Oostenrijk, Finland en Zweden worden afgeven, en daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de tot de categorieën A en C behorende marktdeelnemers die door de bevoegde autoriteiten van de drie nieuwe Lid-Staten ter uitvoering van verordening nr. 479/95 zijn geregistreerd.

    19 Ter rechtvaardiging van de vaststelling van deze regeling heeft de Commissie aangevoerd, dat de voor de eerste drie kwartalen van 1995 verleende vergunningen voor invoer in de nieuwe Lid-Staten moesten worden afgeboekt van het totale contingent van de Gemeenschap, dat de nieuwe Lid-Staten uitsluitend bananen uit derde landen hebben gekocht, dat de vergunningen derhalve aan de marktdeelnemers van categorie A zijn verleend, dat de beschikbare resterende hoeveelheid van het tariefcontingent, zelfs na verhoging met een aanvullende hoeveelheid, niet zo groot is dat voor het vierde kwartaal een verdeling over de verschillende categorieën marktdeelnemers overeenkomstig artikel 19 van de verordening van de Raad mogelijk is, gezien de invoervergunningen die sedert begin 1995 in de drie nieuwe Lid-Staten zijn afgegeven, en dat bij toepassing van dergelijke overgangsmaatregelen bovendien niet zou kunnen worden voldaan aan de vraag in de Gemeenschap.

    20 Bij verordening (EG) nr. 2008/95 van 18 augustus 1995 heeft de Commissie de uniforme verminderingscoëfficiënt vastgesteld voor het bepalen van de hoeveelheid bananen uit derde landen of niet-traditionele ACS-bananen die voor het vierde kwartaal van 1995 aan elke marktdeelnemer wordt toegewezen voor invoer in Oostenrijk, Finland en Zweden (PB 1995, L 196, blz. 3).

    Het eerste middel

    21 Het Koninkrijk België betoogt in de inleidende verzoekschriften in de zaken C-71/95 en C-155/95, dat het volgens artikel 149 van de Toetredingsakte aan de Raad en niet aan de Commissie stond, de bestreden verordeningen, die van de verordening van de Raad afwijkende overgangsmaatregelen bevatten, vast te stellen.

    22 In de replieken in de zaken C-71/95 en C-155/95 en in het verzoekschrift in zaak C-271/95 legt het Koninkrijk België uit, dat de bestreden verordeningen niet op basis van artikel 149, maar op basis van artikel 148 of eventueel van artikel 150 van de Toetredingsakte hadden moeten worden vastgesteld. Het geeft toe, dat het in de verzoekschriften in de eerste twee zaken bij vergissing naar artikel 149 van de Toetredingsakte heeft verwezen, omdat het zich op een nog niet definitieve versie van de Toetredingsakte had gebaseerd.

    23 Het Koninkrijk België voegt eraan toe, dat het niet betwist dat het contingent wegens de nieuwe toetredingen moest worden verhoogd. De Commissie had zich daartoe op artikel 16, lid 3, van de verordening van de Raad kunnen baseren en de daarin genoemde procedure kunnen volgen.

    De ontvankelijkheid

    24 In de verweerschriften in de zaken C-71/95 en C-155/95 merkt de Commissie op, dat het Koninkrijk België zich heeft vergist bij de verwijzing naar de toepasselijke bepalingen. Deze vergissing zou van fundamenteel belang zijn daar, anders dan verzoeker stelt, artikel 149 van de Toetredingsakte, waarop de verordeningen zijn gebaseerd, de Commissie machtigt overgangsmaatregelen vast te stellen.

    25 Verder merkt de Commissie in de duplieken in de zaken C-71/95 en C-155/95 op, dat de door het Koninkrijk België in de replieken in deze twee zaken aangevoerde argumenten afwijken van de summiere uiteenzetting in de verzoekschriften, aangezien verzoeker in de verzoekschriften stelt dat de verordeningen door de Raad hadden moeten worden vastgesteld, terwijl hij in de replieken de nadruk legt op de respectieve functies van de artikelen 148, 149 en 150 van de Toetredingsakte.

    26 Volgens de Commissie dient het Hof uit te maken, in hoeverre het Koninkrijk België ter zake van dit middel aan de eisen van de artikelen 38 en 42 van het Reglement voor de procesvoering heeft voldaan.

    27 De Franse Republiek merkt op, dat het Koninkrijk België in de verzoekschriften in de zaken C-71/95 en C-155/95 de bevoegdheid van de Commissie om de omstreden verordeningen vast te stellen betwist en het probleem van de rechtsgrondslag pas in repliek opwerpt.

    28 Voor het onderzoek van de ontvankelijkheid van de beroepen in de zaken C-71/95 en C-155/95, wat het eerste middel tot nietigverklaring betreft, dient eraan te worden herinnerd, dat volgens artikel 38 van het Reglement voor de procesvoering het verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten, en dat volgens artikel 42 van dit Reglement nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

    29 Een middel kan slechts als nieuw worden aangemerkt wanneer het in het verzoekschrift rechtstreeks noch indirect wordt genoemd (zie arresten van 15 december 1961, gevoegde zaken 19/60, 21/60, 2/61 en 3/61, Fives Lille Cail e.a., Jurispr. 1961, blz. 593, en 30 september 1982, zaak 108/81, Amylum, Jurispr. 1982, blz. 3107, r.o. 25).

    30 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat ook al is het middel in de verzoekschriften formeel op een andere wijze voorgedragen dan in de replieken, de aangevoerde argumenten inhoudelijk dezelfde zijn, aangezien verzoeker stelt, dat de bestreden verordeningen niet konden worden vastgesteld door de Commissie op basis van een bepaling van de Toetredingsakte die deze instelling bevoegdheden verleent, maar dat zij hadden moeten worden vastgesteld door de Raad op basis van een bepaling betreffende de bevoegdheden van deze instelling.

    31 Uit de door de Commissie ingediende verweerschriften en duplieken blijkt overigens, dat deze de inhoud van de in het kader van dit middel geleverde kritiek niet verkeerd heeft begrepen, zodat zij haar standpunt nuttig heeft kunnen verdedigen.

    32 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat de beroepen in de zaken C-71/95 en C-155/95, wat het eerste middel tot nietigverklaring betreft, ontvankelijk zijn.

    Ten gronde

    33 Voor het onderzoek van de gegrondheid van dit middel dient eraan te worden herinnerd, dat artikel 149, lid 1, van de Toetredingsakte de Commissie de bevoegdheid verleent om volgens de beheerscomitéprocedure de nodige overgangsmaatregelen te nemen gedurende een tijdvak dat verstrijkt op 31 december 1997.

    34 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen niet op de nieuwe Lid-Staten van de Gemeenschap kon worden toegepast zonder dat de Raad eerst het tariefcontingent had verhoogd. Het voor de marktdeelnemers van de drie nieuwe Lid-Staten openstellen van het voor de Gemeenschap van de Twaalf vastgestelde tariefcontingent zou immers tot gevolg hebben gehad, dat minder invoervergunningen konden worden verleend aan de marktdeelnemers van de oude Lid-Staten, dat onvoldoende vergunningen konden worden verleend aan de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten en dat binnen de Gemeenschap een schaarste aan bananen zou ontstaan en de prijzen zouden stijgen, gevolgen die onverenigbaar zijn met de doelstellingen van de verordening van de Raad.

    35 Anders dan het Koninkrijk België stelt, kon de wegens de nieuwe toetredingen noodzakelijk geworden verhoging van het contingent niet op basis van artikel 16, lid 3, van de verordening van de Raad worden verricht. Dienaangaande behoeft slechts te worden opgemerkt, dat het in het onderhavige geval niet ging om aanpassing van het tariefcontingent na een herziening van de geraamde balans van het verbruik in de Gemeenschap, maar om de invoering van een regeling die noodzakelijk was geworden door de toetreding van drie nieuwe Lid-Staten en waarin de Toetredingsakte niet had voorzien.

    36 Verder staat vast dat, gelijk de Commissie terecht heeft opgemerkt, de onmiddellijke toepassing van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen op de nieuwe Lid-Staten ernstige bevoorradingsproblemen zou hebben meegebracht, daar de marktdeelnemers in deze Lid-Staten bananen uit derde landen invoerden en derhalve allen tot categorie A behoorden.

    37 Anders dan het Koninkrijk België stelt, kon artikel 148 noch artikel 150 van de Toetredingsakte de rechtsgrondslag voor de nodige overgangsmaatregelen vormen.

    38 Artikel 148, lid 1, van de Toetredingsakte verleent de Raad immers de bevoegdheid om de bepalingen vast te stellen die nodig zijn ter uitvoering van titel VI, betreffende de landbouw. Dit artikel staat derhalve niet toe, dat wordt afgeweken van artikel 137, lid 2, van de Toetredingsakte, volgens hetwelk de gemeenschappelijke marktordening volledig van toepassing is. Wat artikel 150 betreft, dit ziet enkel op de periode tussen de ondertekening en de inwerkingtreding van de Toetredingsakte.

    39 Volgens het Koninkrijk België kan artikel 149 van de Toetredingsakte niet de rechtsgrondslag vormen voor overgangsmaatregelen die, zoals in het onderhavige geval, de toepassing van een gemeenschappelijke marktordening opschorten. De aldaar bedoelde maatregelen, die door de Commissie kunnen worden getroffen, moeten worden vastgesteld "overeenkomstig het bepaalde in deze titel", hetgeen impliceert dat de gemeenschappelijke ordening in acht moet worden genomen en dat alleen maatregelen ter versnelling en ter vergemakkelijking van de overgang naar de gemeenschappelijke ordening op basis van deze bepaling kunnen worden getroffen.

    40 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat het in artikel 149 gaat om maatregelen ter vergemakkelijking van de overgang naar de regeling welke voortvloeit uit "de toepassing van de gemeenschappelijke ordening der markten overeenkomstig het bepaalde in deze titel". Deze toepassing wordt geregeld in artikel 137 van de Toetredingsakte, volgens hetwelk de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen vanaf 1 januari 1995 van toepassing is in de nieuwe Lid-Staten. Dit artikel voorziet niet in enige aanpassings- of overgangsmaatregel.

    41 Artikel 149 stelt slechts één enkele voorwaarde, namelijk dat de maatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de in de nieuwe Lid-Staten bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van de gemeenschappelijke marktordening in deze landen.

    42 Gelijk de Franse regering terecht heeft opgemerkt, is dit de enige uitlegging die artikel 149 nuttig effect verleent. De Commissie beschikt immers reeds over niet in de tijd beperkte uitvoeringsbevoegdheden. De geldigheidsduur van de bijzondere maatregelen die de Commissie krachtens artikel 149 kan vaststellen, verstrijkt evenwel op 31 december 1997.

    43 Uit het voorgaande volgt, dat de Commissie de bestreden verordeningen geldig kon vaststellen op basis van artikel 149 van de Toetredingsakte, zodat het eerste middel moet worden afgewezen.

    Het tweede middel

    44 Het Koninkrijk België betoogt, dat de bestreden verordeningen de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten onderwerpen aan een regeling die verschilt van die welke van toepassing is op de marktdeelnemers van de oude Lid-Staten, doordat zij niet voorzien in toepassing van de verdeelsleutel. Dit verschil in behandeling zou niet objectief gerechtvaardigd zijn en derhalve in strijd zijn met het in artikel 40, lid 3, EG-Verdrag geformuleerde non-discriminatiebeginsel.

    45 Er dient aan te worden herinnerd, dat het Hof in de rechtsoverwegingen 34 tot en met 36 van het onderhavige arrest heeft geoordeeld, dat de Commissie bij wege van overgangsmaatregel een bijzonder contingent voor de nieuwe Lid-Staten diende vast te stellen omdat de Raad het totale contingent niet aan de uitgebreide Gemeenschap had aangepast.

    46 Om de in rechtsoverweging 36 van het onderhavige arrest genoemde redenen was de Commissie verplicht, een overgangsregeling vast te stellen waarin de in artikel 19 van de verordening van de Raad vastgestelde sleutel voor de verdeling tussen de marktdeelnemers niet was overgenomen.

    47 Ter vergemakkelijking van de volledige toepassing van de gemeenschappelijke ordening in de nieuwe Lid-Staten heeft zij de invoer van bananen in deze staten evenwel onderworpen aan de afgifte van certificaten en heeft zij een uniforme verminderingscoëfficiënt vastgesteld.

    48 Ten slotte heeft de Commissie de geldigheidsduur van de overgangsregeling tot één jaar beperkt. Het is niet aangetoond, dat zij een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te oordelen dat een dergelijke periode noodzakelijk is om de volledige toepassing van de gemeenschappelijke ordening in de nieuwe Lid-Staten te vergemakkelijken.

    49 In de bestreden verordeningen wordt overigens bepaald, dat de aan de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten afgegeven invoervergunningen niet vooruitlopen op de overeenkomstig artikel 6 van verordening nr. 1442/93 aan die marktdeelnemers voor 1995 toe te kennen referentiehoeveelheden. Gelijk de Commissie terecht heeft aangevoerd, zullen de marktdeelnemers van de nieuwe Lid-Staten, over het hele jaar 1995 bezien, op dezelfde wijze moeten worden behandeld als die van de oude Lid-Staten.

    50 In die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat zowel de feitelijke als de juridische situatie in de nieuwe Lid-Staten verschilde van die in de twaalf oude Lid-Staten en dat dit verschil de vaststelling van de bestreden verordeningen door de Commissie heeft gerechtvaardigd.

    51 Mitsdien moet het tweede middel worden afgewezen.

    Het derde middel

    52 Het Koninkrijk België betoogt, dat de consideransen van de bestreden verordeningen geen afdoende motivering bevatten en dat de Commissie derhalve artikel 190 van het Verdrag heeft geschonden.

    53 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de door artikel 190 van het Verdrag vereiste motivering aan de aard van de betrokken handeling moet beantwoorden. De redenering van de instelling die de handeling heeft vastgesteld, moet er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Uit deze rechtspraak blijkt bovendien, dat bij een handeling geen specifieke motivering kan worden verlangd van de verschillende onderdelen, feitelijk en rechtens, die daarin voorkomen, zodra deze handeling binnen de systematiek van het geheel valt waarvan zij een onderdeel vormt (zie arresten van 13 oktober 1992, gevoegde zaken C-63/90 en C-67/90, Portugal en Spanje/Raad, Jurispr. 1992, blz. I-5073, r.o. 16, en 14 juli 1994, zaak C-353/92, Griekenland/Raad, Jurispr. 1994, blz. I-3411, r.o. 19).

    54 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat de verordeningen nrs. 3303/94 en 479/95 volgens de tweede, respectievelijk de derde, overweging van hun considerans tot doel hebben, de overgang van de vóór de toetreding tot de Gemeenschap in de nieuwe Lid-Staten geldende regeling naar de uit de gemeenschappelijke marktordening voortvloeiende regeling te vergemakkelijken.

    55 In weliswaar andere bewoordingen herinnert de Commissie aan deze doelstelling in de derde overweging van de considerans van verordening nr. 1219/95.

    56 Het was voor de belanghebbenden, met name die uit de oude Lid-Staten van de Gemeenschap, overduidelijk, dat de Commissie, omdat de Raad het tariefcontingent niet aan de uitgebreide Gemeenschap had aangepast, bij wege van overgangsmaatregel bijzondere contingenten voor de nieuwe Lid-Staten moest vaststellen en op die contingenten onmogelijk de verdeelsleutel kon toepassen.

    57 In die omstandigheden moet het derde middel worden afgewezen.

    58 Uit het voorgaande volgt, dat de beroepen die het Koninkrijk België in de drie zaken heeft ingesteld, moeten worden verworpen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    59 Ingevolge artikel artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen. Ingevolge artikel 69, lid 4, van dit Reglement dragen de Lid-Staten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende:

    1) Verwerpt de beroepen.

    2) Verwijst het Koninkrijk België in de kosten.

    3) Verstaat dat de Franse Republiek, interveniënte, haar eigen kosten zal dragen.

    Top