Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994TJ0271

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 juli 1996.
    Eugénio Branco Ldª tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Beroep tot nietigverklaring - Europees Sociaal Fonds - Vermindering van aanvankelijk toegekende financiële bijstand - Ontbreken van voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid.
    Zaak T-271/94.

    Jurisprudentie 1996 II-00749

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:1996:103

    61994A0271

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 11 juli 1996. - Eugénio Branco Ldª tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Beroep tot nietigverklaring - Europees Sociaal Fonds - Vermindering van aanvankelijk toegekende financiële bijstand - Ontbreken van voor beroep vatbare handeling - Niet-ontvankelijkheid. - Zaak T-271/94.

    Jurisprudentie 1996 bladzijde II-00749


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Sociale politiek ° Europees Sociaal Fonds ° Bijstand in financiering van beroepsopleidingsacties ° Vermindering van aanvankelijk toegekende bijstand ° Exclusieve bevoegdheid van Commissie ° Bij artikel 6, lid 2, van verordening nr. 2950/83 voorziene subrogatie van Lid-Staten in rechten van Gemeenschap ° Subrogatie beperkt tot recht van terugvordering dat voortvloeit uit door Commissie gegeven beschikking tot vermindering van bijstand ° Door begunstigde ingesteld beroep tot nietigverklaring na zuiver nationaal besluit betreffende vermindering van nationale bijdrage en bevel tot terugbetaling van bepaalde bijdragen ° Niet-ontvankelijkheid wegens ontbreken van voor beroep vatbare handeling

    (EG-Verdrag, art. 173; verordening nr. 2950/83 van de Raad, art. 6, lid 1)

    Samenvatting


    Iedere nationale autoriteit die bevoegd is ter zake van de financiering van de acties van het Europees Sociaal Fonds heeft weliswaar de mogelijkheid in een aanvraag tot betaling van het saldo overeenkomstig artikel 5, lid 4, van verordening nr. 2950/83 houdende toepassing van besluit 83/516 betreffende de taken van het Fonds, voor te stellen dat de financiële bijstand van het Fonds wordt verminderd, doch het is de Commissie die op de aanvragen tot betaling van het saldo beslist en aan haar alleen komt de bevoegdheid toe om overeenkomstig artikel 6, lid 1, van voormelde verordening een financiële bijstand te verminderen. Het is derhalve de Commissie die ten opzichte van de begunstigde van bijstand juridisch verantwoordelijk is voor de beschikking waarbij zijn bijstand wordt verminderd, ongeacht of deze vermindering al dan niet door de betrokken nationale autoriteit is voorgesteld.

    Aangezien alleen de Commissie het recht heeft de bijstand te verminderen, kan de nationale instantie niet in dit recht worden gesubrogeerd. Overigens betreft de bij artikel 6, lid 2, van de verordening bedoelde subrogatie geenszins de bij artikel 6, lid 1, verleende bevoegdheden, doch enkel de rechten van de Gemeenschap op terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten. De Lid-Staat wordt slechts in deze rechten gesubrogeerd, voor zover hij aan de Commissie de bedragen overmaakt, die door degene die financieel voor de actie verantwoordelijk is, moeten worden terugbetaald. Enkel de aan de begunstigde overgemaakte bedragen die niet overeenkomstig de in het goedkeuringsbesluit vastgestelde voorwaarden zijn gebruikt, worden evenwel teruggevorderd. Aangezien enkel de Commissie moet beoordelen of er een conform gebruik van de financiële bijstand is gemaakt, veronderstelt de subrogatie dus dat zij vooraf een beschikking geeft.

    Bij gebreke van enige beschikking van de Commissie betreffende het niet betalen van het saldo of het verminderen van een bijstand in de zin van artikel 6, lid 1, waardoor de uit de goedkeuringsbesluiten voortvloeiende rechtspositie van de begunstigde van een bijstand zou worden gewijzigd, is een beroep, strekkende tot nietigverklaring van een vermindering van bijstand niet-ontvankelijk, omdat er geen voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 173 van het Verdrag is.

    Aangezien de besluiten van een nationale instantie houdende vermindering van de nationale financiële bijdrage en vordering tot terugbetaling van bepaalde bedragen een zuiver nationaal karakter hebben en in geen geval aan een gemeenschapsinstelling kunnen worden toegeschreven, vallen zij niet onder het toezicht van de gemeenschapsrechter, omdat het aan de bevoegde nationale rechter staat om de geldigheid van nationale maatregelen tot uitvoering van gemeenschapshandelingen betreffende de betrokken bijstand te controleren. Daarbij kan de nationale rechter krachtens artikel 177 van het Verdrag het Hof van Justitie verzoeken om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van de gemeenschapshandelingen.

    Partijen


    In zaak T-271/94,

    Eugénio Branco, Ld.ª, vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door B. Belchior, advocaat te Vila Nova de Gaia, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Schroeder, advocaat aldaar, Rue Heine 6,

    verzoekster,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. M. Alves Vieira, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van een beschikking, die verweerster zou hebben gegeven en waarvan zou zijn kennis gegeven bij brief van het Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeu (dienst belast met de aangelegenheden van het Europees Sociaal Fonds) van 25 mei 1994 en bij brief van 16 juni 1994, houdende enerzijds afwijzing van een aanvraag om betaling van het saldo van de door het Europees Sociaal Fonds aan verzoekster toegekende financiële bijstand voor twee opleidingsprogramma' s, en anderzijds vermindering van deze bijstand en terugvordering van voordien door het Europees Sociaal Fonds en de Portugese Staat betaalde voorschotten,

    wijst

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: R. Schintgen, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. Azizi, rechters,

    griffier: B. Pastor, hoofdadministrateur

    gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 4 juni 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    De toepasselijke bepalingen

    1 Volgens artikel 1, lid 2, sub a, van besluit 83/516/EEG van de Raad van 17 oktober 1983 betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB 1983, L 289, blz. 38), neemt het Fonds deel in de financiering van acties op het gebied van de beroepsopleiding en de beroepskeuzevoorlichting. Krachtens artikel 5, lid 1, van dit besluit wordt de bijstand van het Europees Sociaal Fonds (hierna: "ESF") verleend voor 50 % van de voor bijstand in aanmerking komende uitgaven zonder evenwel het bedrag van de financiële deelneming van de overheid van de betrokken Lid-Staat te mogen overschrijden.

    2 Artikel 1 van verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 houdende toepassing van besluit 83/516/EEG betreffende de taken van het Europees Sociaal Fonds (PB 1983, L 289, blz. 1; hierna: "verordening"), somt de uitgaven op, waarvoor bijstand van het ESF kan worden verleend.

    3 Krachtens artikel 5, lid 1, van de verordening brengt goedkeuring door het ESF van een aanvraag om bijstand uitkering van een voorschot gelijk aan 50 % van de toegekende steun mee op de voor de aanvang van de opleidingsactie vastgestelde datum. Volgens lid 4 van dat artikel moeten de aanvragen om betaling van het saldo een gedetailleerd verslag omvatten over de inhoud, de resultaten en de financiële aspecten van de betrokken actie. De betrokken Lid-Staat bevestigt de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de betalingsaanvragen verstrekte gegevens.

    4 Volgens artikel 7, lid 1, van de verordening kunnen zowel de Commissie als de Lid-Staat het gebruik van de bijstand controleren. Artikel 7 van beschikking 83/673/EEG van de Commissie van 22 december 1983 betreffende het beheer van het Europees Sociaal Fonds (PB 1983, L 377, blz. 1; hierna: "beschikking 83/673"), verplicht de Lid-Staat die wegens een vermoeden van onregelmatigheid een onderzoek instelt naar het beheer van een project waaraan bijstand is toegekend, hiervan onverwijld mededeling te doen aan de Commissie.

    5 Ten slotte bepaalt artikel 6, lid 1, van de verordening, dat indien van de bijstand van het ESF geen gebruik wordt gemaakt op de wijze die in het goedkeuringsbesluit is vastgesteld, de Commissie deze bijstand kan opschorten, verminderen of doen vervallen, na de betrokken Lid-Staat gelegenheid te hebben geboden zijn opmerkingen te maken. Lid 2 van dit artikel bepaalt, dat overgemaakte bedragen waarvan geen gebruik is gemaakt op de wijze die in het goedkeuringsbesluit is vastgesteld, worden teruggevorderd en dat indien de Lid-Staat aan de Gemeenschap de door degenen die financieel voor de actie verantwoordelijk zijn, terug te betalen bedragen overmaakt, de Lid-Staat in de rechten van de Gemeenschap treedt.

    De feiten

    6 Verweerster keurde op 31 april respectievelijk 27 mei 1987 bij door het Departamento para os Assuntos do Fundo Social Europeo (dienst belast met de aangelegenheden van het Europees Sociaal Fonds; hierna: "DAFSE") aan verzoekster betekende besluiten financiële bijstand van 11 736 792 ESC (dossier nr. 870302 P3) en van 82 700 897 ESC (dossier nr. 870301 P1) goed voor opleidingsprogramma' s.

    7 Op 24 juli 1987 ontving verzoekster een voorschot krachtens artikel 5, lid 1, van de verordening.

    8 Na de opleidingen die werden gegeven van 1 januari 1987 tot 31 december 1987, diende zij bij het DAFSE aanvragen om betaling van het saldo van de bijstand in.

    9 Bij twee brieven van 24 april 1989 deelde het DAFSE verweerster mee, dat het de betaling van het saldo krachtens artikel 7 van beschikking 83/673 had opgeschort.

    10 Op 30 juli 1990 deelde het haar mee, dat bepaalde uitgaven zijns inziens niet voor bijstand in aanmerking kwamen en dat het toestemming had gegeven om de desbetreffende bedragen die het verzoekster als voorschot had betaald, terug te betalen aan verweerster.

    11 Bij brieven van dezelfde dag, die de dag daarna werden ontvangen, gelastte het DAFSE verzoekster de door het ESF betaalde voorschotten van 1 535 946 ESC (dossier 870302 P3) en 4 399 475 ESC (dossier 870301 P1) en de door de Portugese Staat als nationale bijdrage betaalde voorschotten van 1 256 683 ESC (dossier 870302 P3) en 3 599 570 ESC (dossier 870301 P1) binnen een termijn van tien dagen aan hem terug te betalen. In het bevel tot terugbetaling werd gepreciseerd, dat het geenszins vooruitliep op de correcties die na onderzoek door de bevoegde instanties nodig mochten blijken, noch op een beschikking van verweerster in dossier 870301 P1.

    12 Bij brieven van 13 september 1993 gaf het DAFSE verzoekster kennis van twee besluiten nrs. 82/93 en 84/93 van 1 september 1993. Daarbij werd erop gewezen, dat het DAFSE in verweersters rechten trad en dat verzoekster zich blootstelde aan fiscale navordering indien zij niet binnen acht dagen het DAFSE de bedragen restitueerde die het aan verweerster had terugbetaald.

    13 Bij brief van 12 mei 1994 vroeg verzoekster het DAFSE, waarom verweerster nog geen beschikking betreffende deze dossiers had gegeven.

    14 Op 25 mei 1994 zond het DAFSE verzoekster de volgende brief:

    "(...)

    1. Volgens artikel 6 van verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad van 17 oktober 1983 neemt de Commissie van de Europese Gemeenschappen de eindbeslissing over de aanvragen tot betaling van saldi. Zij kan de bijstand opschorten, verminderen of doen vervallen, indien er geen gebruik van wordt gemaakt op de wijze die in het besluit tot goedkeuring is vastgesteld.

    2. De Commissie laat haar beslissing evenwel afhangen van de resultaten van het onderzoek naar de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de aanvragen tot betaling van het saldo verstrekte gegevens, die door de Lid-Staat moet worden bevestigd [artikel 5, lid 4, van verordening (EEG) nr. 2950/83]. Volgens de Commissie zijn de Lid-Staten namelijk beter in staat om na te gaan of de kosten die door de begunstigden aan de betrokken acties worden toegeschreven, wettig en redelijk zijn, werkelijk zijn gemaakt en voor bijstand in aanmerking komen.

    3. Op nationaal niveau dient het DAFSE zelf of via een derde die daartoe is erkend, behalve de inspecteur-generaal van Financiën, die een eigen bevoegdheid voor het verrichten van accountantsonderzoeken bezit, de juistheid van de in de aanvragen tot betaling van het saldo verstrekte gegevens feitelijk en boekhoudkundig te bevestigen (artikel 2, sub d, van wetsbesluit nr. 37/91 van 18 januari 1991).

    4. Zo werd met betrekking tot de acties van de vennootschap Eugenio Branco in het kader van de dossiers 870301 P1 en 870302 P3 een accountantsonderzoek ingesteld door de algemene inspectie van Financiën.

    5. Na heronderzoek door ambtenaren van het DAFSE van de betrokken aanvragen tot betaling van het saldo, waarbij rekening werd gehouden met de resultaten van het in het vorige punt vermelde accountantsonderzoek, heeft het DAFSE de Commissie zijn besluit betreffende de aanvragen bij brieven nrs. 8241 en 8243 van 30 juli 1990, waarvan een afschrift is bijgevoegd, toegezonden.

    6. Overigens zendt de Commissie haar beslissing slechts toe wanneer deze niet in overeenstemming is met de besluiten van de Lid-Staat of wanneer het goedkeuringsbesluit de betaling van een bepaald bedrag als saldo meebrengt.

    7. In casu viel het besluit van de Lid-Staat betreffende de aanvragen tot betaling van het saldo in de dossiers 870301 P1 en 870302 P3 evenwel negatief uit, zodat het DAFSE de door de vennootschap Eugenio Branco verschuldigde bedragen, zoals deze voortvloeiden uit het besluit (zie de machtigingen tot betaling nrs. 1399/90, 1400/90, 1401/90 en 1402/90, alle van 30 juli 1990, bij brieven nrs. 8241 en 8243), onmiddellijk aan de Commissie heeft terugbetaald.

    Daarom heeft de Commissie haar beslissing betreffende de aanvragen tot betaling van het saldo niet toegezonden, aangezien de Lid-Staat die betaald heeft, ingevolge artikel 6, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2950/83 in de rechten van de Gemeenschap treedt en zij deze dossiers dus als afgehandeld beschouwde.

    (...)"

    15 Bij brief van 30 mei 1994 vroeg verzoekster verweerster, waarom zij geen definitieve beslissing in deze dossiers had genomen.

    16 Verweerster antwoordde op 16 juni 1994 met de volgende brief:

    "(...)

    Ik deel u mee, dat de Portugese autoriteiten de diensten van het Europees Sociaal Fonds hebben meegedeeld, dat de betrokken dossiers vallen onder artikel 7 van beschikking 83/673/EEG van de Commissie van 22 december 1983, dat bepaalt:

    ' Indien wegens een vermoeden van onregelmatigheid naar het beheer van een project waaraan bijstand is toegekend, een onderzoek wordt ingesteld, doet de Lid-Staat hiervan aan de Commissie onverwijld mededeling.'

    Aangezien het DAFSE (dienst belast met de aangelegenheden van het Europees Sociaal Fonds) de officiële gesprekspartner van het Europees Sociaal Fonds in Portugal is, is vandaag een afschrift van uw brief aan deze organisatie gezonden, opdat zij u alle nodige inlichtingen verstrekt.

    (...)"

    Procesverloop

    17 Verzoekster heeft het inleidende verzoekschrift van het onderhavige beroep neergelegd op 22 juli 1994.

    18 Bij afzonderlijke akte van 29 september 1994 wierp verweerster, zonder op de zaak ten gronde in te gaan, een exceptie van niet-ontvankelijkheid op krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering. Verzoekster diende haar opmerkingen betreffende deze exceptie in op 10 november 1994.

    19 Krachtens artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering vroeg het Gerecht verzoekster bij brief van 9 juni 1995, of zij tegen de bij de brieven van het DAFSE van 30 juli 1990 betekende besluiten voor de nationale rechter was opgekomen. Ook verzocht het Gerecht verweerster om de handeling(en) met de eventuele beslissing(en) tot niet-betaling van het saldo en tot vermindering van de bijstand die zij in het kader van de litigieuze dossiers zou hebben gegeven, over te leggen.

    20 Verzoekster antwoordde dat zij de zaak niet bij de nationale rechter aanhangig had gemaakt.

    21 Verweerster preciseerde: "(...) De Commissie heeft geen formele beschikking tot niet-betaling van het saldo of tot vermindering overeenkomstig artikel 6 van verordening (EEG) nr. 2950/83 van de Raad gegeven (...) Aangezien de Lid-Staat, via haar gesprekspartner, het DAFSE, onregelmatigheden had vastgesteld in het beheer van de betrokken opleidingsprojecten, heeft hij namelijk de aanvraag tot betaling van het saldo (...) overeenkomstig artikel 7 van beschikking 83/673 opgeschort."

    22 Bij beschikking van 14 juli 1995 heeft de president van de Derde kamer de exceptie van niet-ontvankelijkheid gevoegd met de zaak ten gronde.

    23 Vervolgens is de rechter-rapporteur aan de Vijfde kamer toegevoegd, waarna de zaak naar deze kamer is verwezen.

    24 De terechtzitting vond plaats op 4 juni 1996. De vertegenwoordigers van partijen zijn in hun pleidooien en antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

    25 De president van de Vijfde kamer verklaarde de mondelinge behandeling gesloten bij beschikking van 18 juni 1996.

    Conclusies van partijen

    26 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

    ° nietig te verklaren de beschikking van de Commissie die aan verweerster is betekend bij brief van het DAFSE van 25 mei 1994 en bij brief van de Commissie van 16 juni 1994, waarbij is beslist op haar aanvraag om betaling van het saldo van de bijstand en bepaalde door verzoekster opgegeven uitgaven werden geacht niet voor bijstand in aanmerking te komen en zij is verplicht

    a) in dossier nr. 870302 P3 1 535 946 ESC terug te betalen aan het ESF en 1 256 683 ESC aan de Portugese Staat en verzoekster de bedragen van 991 009 ESC van het ESF en 810 826 ESC van de Portugese Staat zijn ontzegd;

    b) in dossier nr. 870301 P1 4 399 475 ESC aan het ESF en 3 599 570 ESC aan de Portugese Staat terug te betalen en verzoekster de bedragen van 8 589 002 ESC van het ESF en 7 027 365 ESC van de Portugese Staat zijn ontzegd;

    ° de Commissie te verwijzen in de kosten.

    27 Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

    ° het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en dit beroep in elk geval te verwerpen;

    ° verzoekster te verwijzen in de kosten.

    De ontvankelijkheid

    Korte uiteenzetting van de middelen en argumenten van partijen

    28 Verweerster werpt een middel van niet-ontvankelijkheid op, ontleend aan het ontbreken aan een handeling waartegen voor de gemeenschapsrechter kan worden opgekomen, en subsidiair aan het verstrijken van de beroepstermijnen.

    29 Wanneer de autoriteiten van de betrokken Lid-Staat concluderen dat er sprake is van onregelmatigheden en zij de onverschuldigd aan de ontvanger van de bijstand betaalde voorschotten aan de Gemeenschap terugbetalen, dan worden deze autoriteiten haars inziens gesubrogeerd in de rechten van verweerster. Door deze subrogatie krijgen de betrokken nationale autoriteiten de exclusieve bevoegdheid om een bijstand die zij aanvankelijk had goedgekeurd, te verminderen. Slechts in het geval waarin zij ondanks de feitelijke en boekhoudkundige bevestiging door de Lid-Staat krachtens artikel 5, lid 4, van de verordening overdreven of ongerechtvaardigde uitgaven op het spoor komt, dient zij een gemotiveerde beschikking tot vermindering van de bijstand te geven. Daarentegen kan zij de aanvraag tot betaling van het saldo niet in een voor de begunstigde gunstigere zin wijzigen. Uit deze beginselen volgt, dat de geschillen die ontstaan naar aanleiding van een vermindering door de nationale autoriteiten, wanneer zij aldus in verweersters rechten worden gesubrogeerd, onder het nationaal recht vallen. Het Gerecht is derhalve niet bevoegd om daarvan kennis van te nemen.

    30 Verweerster stelt dat zij in casu geen beschikking heeft gegeven die vatbaar is voor beroep voor de gemeenschapsrechter en in het bijzonder geen beschikking tot vermindering van de bijstand. Dergelijke beschikkingen zouden door het DAFSE zijn gegeven in de uitoefening van de bevoegdheden die het ontleende aan verweersters rechten, waarin het was gesubrogeerd.

    31 Gesteld al dat zij dergelijke beschikkingen heeft gegeven, zouden deze zijn vervat in de brieven van het DAFSE van 30 juli 1990. De verwijzing naar een eventuele beslissing van de bevoegde organen ontneemt deze brieven niet hun definitieve karakter, want deze precisering betreft enkel de eventueel door de bevoegde autoriteiten te verrichten boekhoudkundige correcties. Bijgevolg wist verzoekster sinds 1 augustus 1990, dat zij de litigieuze bedragen moest terugbetalen. Het beroep is dus te laat ingesteld.

    32 Ten slotte zijn de brief van het DAFSE van 25 mei 1994 en haar eigen brief van 16 juni 1994 louter informatief en vormen zij dus geen beschikkingen waartegen beroep krachtens artikel 173 EG-Verdrag kan worden ingesteld. Zo zij al beschikkingen inhouden, bevatten deze brieven slechts handelingen tot bevestiging van de subrogatie waarvan verzoekster uiterlijk kennis kreeg na enerzijds de besluiten nrs. 82/93 en 84/93 van het DAFSE, die haar op 13 september 1993 zijn betekend, en anderzijds de tegen haar ingestelde fiscale navorderingsprocedure betreffende de onderhavige dossiers. Verweerster verzoekt het Gerecht een maatregel van instructie te gelasten krachtens artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering om te onderzoeken of verzoekster daadwerkelijk kennis had van de subrogatie van het DAFSE en van het nationale karakter van het geschil.

    33 Verzoekster merkt op, dat de brieven van het DAFSE van 30 juli 1990 afkomstig zijn van een nationale organisatie en betoogt, dat zij niet aan verweerster kunnen worden toegeschreven.

    34 Uit de passages van deze brieven waarbij onderzoeken ["na heronderzoek van het betrokken dossier worden de volgende uitgaven geacht niet voor bijstand in aanmerking te komen (...) zonder vooruit te lopen op correcties die nodig zullen zijn na onderzoeken door de bevoegde instanties"] en wat dossier nr. 870301 P1 betreft, een beslissing van verweerster ["zonder vooruit te lopen op de correcties (...) en de beslissing van de Commissie in dit dossier"] worden aangekondigd, leidt zij af dat zij eenvoudige voorbereidende handelingen zijn. Zij beroept zich dienaangaande op de rechtspraak betreffende het begrip voor beroep vatbare handeling (arrest Hof van 11 november 1981, zaak 60/81, IBM, Jurispr. 1981, blz. 2639, r.o. 8; arrest Gerecht van 10 juli 1990, zaak T-64/89, Automec, Jurispr. 1990, blz. II-367, r.o. 42 en 46) en op het arrest van het Hof van 5 december 1963 (gevoegde zaken 23/63, 24/63 en 52/63, Henricot, Jurispr. 1963, blz. 459, 476) waarin het Hof heeft beslist dat een besluit, om als beschikking te kunnen gelden, degenen tot wie het zich richt in staat moet stellen duidelijk te onderkennen dat zij met zulk een rechtshandeling van doen hebben.

    35 Haars inziens bevatten deze brieven van 30 juli 1990 geen beschikkingen van verweerster, noch zinspeelden zij daarop, want verweerster had er op die datum geen gegeven. Zonder oorspronkelijke handeling kan de bestreden handeling niet een bevestigende handeling zijn.

    36 Verzoekster had op het resultaat van het onderzoek en op verweersters definitieve beslissing gewacht, doch zij werd nooit op de hoogte gebracht van het bestaan van een dergelijke beslissing, noch van enige betaling of weigering van betaling. Krachtens artikel 5, lid 5, van de verordening moet deze inlichting evenwel worden verstrekt.

    37 Ten slotte wijst verzoekster erop, geen kennis te hebben van enige tegen haar ingestelde fiscale navorderingsprocedure.

    Beoordeling door het Gerecht

    38 Verweerster betoogt in wezen, dat zij in casu geen beschikking heeft gegeven, omdat het niet haar taak is om een beschikking tot vermindering van de bijstand te geven wanneer de nationale autoriteit van mening is dat bepaalde uitgaven niet voor bijstand in aanmerking komen en zij de onverschuldigd aan de begunstigde betaalde voorschotten aan de Commissie terugbetaalt. In een dergelijk geval zou de nationale instantie in de rechten van de Commissie worden gesubrogeerd, met inbegrip van het recht om de bijstand te verminderen.

    39 Deze stelling kan niet worden aanvaard. Het DAFSE heeft namelijk, evenals iedere andere nationale autoriteit die bevoegd is ter zake van de financiering van de acties van het ESF, de mogelijkheid in een aanvraag tot betaling van het saldo overeenkomstig artikel 5, lid 4, van de verordening voor te stellen dat de financiële bijstand van het ESF wordt verminderd. Het is echter de Commissie die op de aanvragen tot betaling van het saldo beslist en aan haar ° aan haar alleen ° komt de bevoegdheid toe om overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de verordening bijstand van het ESF te verminderen. Het is derhalve de Commissie die ten opzichte van de begunstigde van bijstand van het ESF juridisch verantwoordelijk is voor de beschikking waarbij bijstand van het ESF wordt verminderd, ongeacht of deze vermindering al dan niet door de betrokken nationale autoriteit is voorgesteld (arrest van 13 december 1995, zaak T-85/94, Branco, Jurispr. 1995, blz. II-2993, r.o. 23 en 24).

    40 Derhalve staat het aan de Commissie en niet aan de Lid-Staat zich uit te spreken over de overeenstemming van de door de begunstigde gedane uitgaven met de voorwaarden die zij bij het goedkeuringsbesluit heeft opgelegd, waarbij de Lid-Staat de Commissie alleen zijn medewerking moet verlenen om de naleving van dit besluit te controleren.

    41 Aangezien alleen de Commissie krachtens artikel 6, lid 1, van de verordening het recht heeft de bijstand van het ESF te verminderen, kan het DAFSE dus niet in dit recht worden gesubrogeerd.

    42 Overigens betreft de bij artikel 6, lid 2, van de verordening bedoelde subrogatie geenszins de bij artikel 6, lid 1, verleende bevoegdheden, doch alleen de rechten van de Gemeenschap op terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten.

    43 De Lid-Staat wordt in deze rechten gesubrogeerd, voor zover hij aan de Commissie de bedragen overmaakt, die door degene die financieel voor de actie verantwoordelijk is, moeten worden terugbetaald (artikel 6, lid 2, in fine). Enkel de aan de begunstigde overgemaakte bedragen die niet overeenkomstig de in het goedkeuringsbesluit vastgestelde voorwaarden zijn gebruikt, worden evenwel teruggevorderd (artikel 6, lid 2, eerste zin). Aangezien enkel de Commissie moet beoordelen of er een conform gebruik van de financiële bijstand is gemaakt, veronderstelt de subrogatie dus dat zij vooraf een beschikking geeft.

    44 In casu moet worden onderzocht, of verweerster een beschikking tot vermindering van de bijstand in de zin van artikel 6, lid 1, van de verordening heeft gegeven.

    45 In dit verband herinnert het Gerecht eraan dat "een besluit, om als beschikking te kunnen gelden, degenen tot wie het zich richt in staat moet stellen duidelijk te onderkennen dat zij met zulk een rechtshandeling te doen hebben" (arrest Henricot, reeds aangehaald, blz. 476).

    46 Uit de brief van het DAFSE van 25 mei 1994 blijkt evenwel niet, dat verweerster enige beschikking tot vermindering van de bijstand of tot niet-betaling van het saldo heeft gegeven. Integendeel, in deze brief zet het DAFSE uiteen, waarom de Commissie van mening is, dat zij niet een dergelijke beschikking behoeft te geven, wanneer zoals in casu de nationale instantie zelf beslist de bijstand te verminderen. De brief kan dus niet worden beschouwd als een handeling waarbij een dergelijke beschikking is betekend.

    47 Het ontbreken van een dergelijke beschikking van verweerster wordt overigens bevestigd door de brief van 16 juni 1994. Deze verwijst namelijk naar artikel 7 van beschikking 83/673. Dit artikel betreft het geval waarin een onderzoek naar de bijstand wordt ingesteld. Uit deze brief valt dus af te leiden dat op 16 juni 1994 nog steeds een onderzoek werd verricht en dat verweerster dus nog geen beschikking over het lot van de betrokken bijstand had gegeven.

    48 Bovendien kan een dergelijke beschikking niet worden afgeleid uit de terugbetaling door het DAFSE van een deel van de aan verzoekster betaalde voorschotten, aangezien verweerster geen terugbetaling van deze bedragen heeft geëist.

    49 Overigens heeft verweerster zowel in haar memories als in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht (zie r.o. 21 hierboven) en ter terechtzitting steeds ontkend, een beschikking tot vermindering van de bijstand of tot niet-betaling van het saldo te hebben gegeven.

    50 Voorts heeft verzoekster niet aangetoond dat er enige andere handeling van verweerster is, die strekte tot wijziging van haar rechtspositie zoals deze voortvloeide uit de goedkeuringsbesluiten van 31 april en 27 mei 1987.

    51 Derhalve is niet aangetoond, dat verweerster een beschikking tot vermindering van de bijstand of tot niet-betaling van het saldo heeft gegeven.

    52 Onder deze omstandigheden kan het Gerecht slechts vaststellen dat er in de onderhavige procedure geen sprake is van een handeling die vatbaar is voor beroep krachtens artikel 173 van het Verdrag.

    53 Aangezien alleen de Commissie bevoegd is om bijstand van het ESF te verminderen, hebben de besluiten van het DAFSE van 30 juli 1990 en 1 september 1993 houdende vermindering van de nationale financiële bijdragen en vordering tot terugbetaling van bepaalde bedragen (zie hierboven r.o. 11 en 12), een zuiver nationaal karakter en kunnen zij in geen geval aan een gemeenschapsinstelling worden toegeschreven. Zij vallen dus niet onder het toezicht van de gemeenschapsrechter, want het staat aan de bevoegde nationale rechter om de geldigheid van nationale maatregelen tot uitvoering van gemeenschapshandelingen betreffende de onderhavige bijstand te controleren. Daarbij kan de nationale rechter krachtens artikel 177 van het Verdrag het Hof van Justitie verzoeken om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van deze gemeenschapshandelingen.

    54 Het beroep tot nietigverklaring is derhalve niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 173 van het Verdrag, en verweersters verzoek tot vaststelling van de in rechtsoverweging 32 hierboven bedoelde maatregel van instructie behoeft dus niet te worden ingewilligd.

    55 Zelfs indien het beroep kan worden beschouwd als een beroep wegens nalaten dat krachtens artikel 175, derde alinea, van het Verdrag is ingesteld tegen het ontbreken van een beschikking op de aanvragen tot betaling van het saldo zou het niet-ontvankelijk zijn wegens de niet-naleving van de bij artikel 175, tweede alinea, van het Verdrag voorgeschreven wezenlijke formaliteiten.

    56 Uit al het voorgaande volgt, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    57 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Krachtens artikel 87, lid 3, tweede alinea, van dit Reglement kan het Gerecht evenwel een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten, die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

    58 In casu heeft verweerster zich aan haar verantwoordelijkheden onttrokken door niet op de aanvragen tot betaling van het saldo te beslissen. Haar brief van 16 juni 1994 heeft de verwarring omtrent het lot van de onderhavige bijstand zelfs nog vergroot. Ten slotte heeft zij zonder enig serieus argument aan te voeren, ten onrechte volhard in haar zienswijze ondanks het tussen dezelfde partijen gewezen arrest van 13 december 1995 (reeds aangehaald), waarin duidelijk te kennen werd gegeven dat alleen zij de bevoegdheid heeft om de financiële bijstand van het ESF te verminderen. Door een en ander heeft verzoekster nodeloze kosten moeten maken. Bijgevolg zijn er termen aanwezig om verweerster krachtens artikel 87, lid 3, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering in alle kosten te verwijzen.

    Dictum


    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

    rechtdoende:

    1) Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

    2) Verwijst verweerster in de kosten.

    Top