EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994TJ0136

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 11 maart 1999.
Eurofer ASBL tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EGKS-Verdrag - Mededinging - Besluit van ondernemersvereniging - Systeem voor informatieuitwisseling.
Zaak T-136/94.

Jurisprudentie 1999 II-00263

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1999:45

61994A0136

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer - uitgebreid) van 11 maart 1999. - Eurofer ASBL tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - EGKS-Verdrag - Mededinging - Besluit van ondernemersvereniging - Systeem voor informatieuitwisseling. - Zaak T-136/94.

Jurisprudentie 1999 bladzijde II-00263
Pub.RJ bladzijde Pub ext


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 EGKS - Mededingingsregelingen - Ondernemersvereniging - Begrip

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1)

2 EGKS - Mededingingsregelingen - Verbod - Werkingssfeer - Niet-bindend besluit van ondernemersvereniging - Daaronder begrepen

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1)

3 EGKS - Mededingingsregelingen - Verbod - Werkingssfeer - Ondernemersvereniging - Daaronder begrepen - Mogelijkheid, geldboete op te leggen - Geen

(EGKS-Verdrag, art. 65, leden 1 en 5)

4 Gemeenschapsrecht - Uitlegging - Handelingen van de instellingen - Beschikking - Motivering - Inaanmerkingneming

5 EGKS - Mededingingsregelingen - Verbod - Systeem van informatie-uitwisseling - Merkbare invloed op gedrag van deelnemende ondernemingen - Mededingingsverstorend karakter

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1)

Samenvatting


1 Gelet op het doel van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag moet het begrip vereniging van ondernemingen aldus worden uitgelegd, dat het in voorkomend geval ook uit ondernemingsverenigingen bestaande lichamen omvat.

2 Een handeling kan als besluit van een vereniging van ondernemingen in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag worden aangemerkt, ook indien de betrokken leden er niet door worden gebonden; dit geldt in ieder geval voor zover de leden het tot hen gerichte "besluit" naleven.

Zelfs indien de activiteiten van een vereniging zouden berusten op een uitdrukkelijke of stilzwijgende "overeenkomst" tussen haar leden om haar de verzameling en verspreiding van bepaalde informatie te laten verzorgen, zonder dat de statutaire organen van de vereniging daartoe een formeel besluit hadden genomen, dan nog moet een dergelijke overeenkomst als "besluit van een ondernemingsvereniging" worden aangemerkt, aangezien de betrokken overeenkomst noodzakelijkerwijs is gesloten in het kader van de activiteiten van de vereniging, die immers overeenkomstig haar statutaire doel het verzamelen en verspreiden van de betrokken informatie als eigen taak heeft.

3 Weliswaar kan volgens artikel 65, lid 5, EGKS-Verdrag geen boete of dwangsom worden opgelegd aan een vereniging van ondernemingen, doch uit de formulering van artikel 65, lid 1, kan niet worden afgeleid, dat een vereniging die een besluit heeft genomen dat ertoe strekt, de normale mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen, zelf niet onder het verbod van deze bepaling valt.

4 Het dispositief van een beschikking moet worden uitgelegd met inachtneming van de motivering ervan.

5 Een systeem van uitwisseling van - doorgaans vertrouwelijke - statistieken - uitgesplitst naar ondernemingen en lidstaten - over de leveringen van de ondernemingen op de belangrijkste markten van de Gemeenschap kan, in aanmerking genomen de actualiteit van deze informatie die uitsluitend voor de deelnemende producenten was bestemd met uitsluiting van de verbruikers en de overige concurrenten, de homogeniteit van de betrokken producten en het oligopolistische karakter van de markt, het gedrag van de deelnemende ondernemingen merkbaar beïnvloeden en vervangt de normale risico's van concurrentie door een onderlinge praktische samenwerking.

De uitwisseling van marktgegevens op een oligopolistische markt met een hoge concentratiegraad stelt de ondernemingen namelijk in staat, kennis te krijgen van de marktpositie en de marketingstrategie van hun concurrenten, en vermindert aldus de nog resterende concurrentie tussen de marktdeelnemers aanmerkelijk.

Partijen


In zaak T-136/94,

Eurofer ASBL, vereniging naar Luxemburgs recht, gevestigd te Luxemburg, Avenue de la Liberté 17-25, vertegenwoordigd door N. Koch, advocaat te Brussel,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Currall en N. Lorenz, leden van haar juridische dienst, en G. de Bergues, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, later door J.-L. Dewost, directeur-generaal van de juridische dienst, J. Currall en G. Charrier, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door H.-J. Freund, advocaat te Frankfurt, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende primair een beroep tot nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Tweede kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, waarnemend voor de kamerpresident, A. Potocki en J. Pirrung, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 23, 24, 25, 26 en 27 maart 1998,

het navolgende

Arrest(1)

Overwegingen van het arrest


De feiten

A - Inleiding

1 Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1; hierna: "beschikking"). De Commissie heeft daarbij vastgesteld, dat zeventien Europese staalondernemingen samen met verzoekster hadden deelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen ter vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in de Gemeenschap. Ter zake van deze inbreuken op artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag, die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 hadden plaatsgevonden, heeft zij aan veertien ondernemingen uit de betrokken sector geldboeten opgelegd.

2 Blijkens punt 12, sub b, van de beschikking is verzoekster de Europese Vereniging van IJzer- en Staalproducerende Industrieën. De meeste van haar leden zijn ondernemingsverenigingen, maar zij telt onder haar leden ook enkele ondernemingen (zoals British Steel). Artikel 2 van haar statuten luidt als volgt:

"Eurofer heeft ten doel, met inachtneming van de artikelen 2 en 3 van het EGKS-Verdrag:

- samenwerking tot stand te brengen tussen de nationale verenigingen onderling en tussen de Europese ijzer- en staalondernemingen onderling;

- de gemeenschappelijke belangen van haar leden te behartigen, met name tegenover de Commissie van de Europese Gemeenschappen en andere internationale organisaties die bevoegd zijn in aangelegenheden die de ijzer- en staalindustrie betreffen.

De leden van Eurofer verwezenlijken deze doelstellingen door:

- de invoering van systemen voor onderlinge raadpleging om de harmonisatie van de investeringsbeslissingen en de rationalisatie van de productie te vergemakkelijken met eerbiediging van de in artikel 46 EGKS-Verdrag genoemde doeleinden;

- de uitwisseling van informatie over alle problemen van gemeenschappelijk belang, in het bijzonder de productie, de markt en de werkgelegenheid,

(...)"

(...)

D - De beschikking

3 De beschikking is verzoekster ter kennis gekomen op 3 maart 1994 en ging vergezeld van een brief van de heer Van Miert, gedateerd 28 februari 1994. De artikelen 1 en 3 van de beschikking luiden als volgt:

"Artikel 1

De volgende ondernemingen hebben in de in deze beschikking beschreven mate deelgenomen aan de bij hun naam vermelde concurrentiebeperkende praktijken, welke de normale werking van de mededinging op de gemeenschappelijke markt hebben belet, beperkt en vervalst (...)

(...)

Artikel 2

Eurofer heeft inbreuk op artikel 65 van het Verdrag gemaakt door het organiseren van een uitwisseling van vertrouwelijke informatie die met de in artikel 1 opgesomde inbreuken van haar leden in verband staat.

Artikel 3

De in de artikelen 1 en 2 genoemde ondernemingen en verenigingen van ondernemingen moeten de aldaar genoemde inbreuken onverwijld beëindigen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan. Daartoe dienen de betrokken ondernemingen en verenigingen van ondernemingen zich ervan te onthouden in artikel 1, respectievelijk in artikel 2, naar gelang van het geval, genoemde handelingen of gedragingen te herhalen of voort te zetten en dienen zij zich te onthouden van enigerlei maatregel van gelijke werking."

4 Voor de in artikel 1 beschreven inbreuken die na 30 juni 1988 zijn gepleegd (na 31 december 1989(2) in het geval van Aristrain en Ensidesa),

(...)

De vordering tot nietigverklaring van artikel 2 van de beschikking

(...)

C - Het bestaan van een besluit van verzoekster

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

5 Verzoekster stelt, dat zij geen besluit in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag over informatie-uitwisseling heeft genomen en evenmin een desbetreffende aanbeveling heeft gericht tot de betrokken ondernemingen.

6 Besluiten in de zin van die bepaling worden per definitie door de bevoegde organen genomen en de vaststelling ervan door een vereniging vereist, dat deze volgens de statuten tot taak heeft, de activiteiten van haar leden te coördineren (arrest Hof van 27 januari 1987, Verband der Sachversicherer/Commissie, 45/85, Jurispr. blz. 405, punt 31). Bovendien moeten deze besluiten bindend zijn voor de leden van de vereniging (arrest Hof van 29 oktober 1980, Van Landewyck e.a./Commissie, 209/78-215/78 en 218/78, Jurispr. blz. 3125, punten 88, 89 en 91, en arrest Verband der Sachversicherer/Commissie, reeds aangehaald, punt 30) of althans door hen zijn opgevolgd (arrest Van Landewyck e.a./Commissie, reeds aangehaald). De feitelijke handelingen van de vereniging, van haar leden of ondergeschikte organen kunnen niet worden gelijkgesteld met een verenigingsbesluit, wanneer deze handelingen geen bindende werking hebben voor haar leden. Anders wordt het verbod van mededingingsafspraken een verbod om aanbevelingen te doen.

7 Uit de beschikking kan niet worden opgemaakt, hoe verzoekster een aan deze criteria beantwoordend verenigingsbesluit zou hebben kunnen nemen. De feitelijke gedragingen van verzoekster zijn immers louter als een aanwijzing voor het bestaan van een dergelijk besluit opgevat (punt 281 van de beschikking). Bovendien leveren de door de Commissie in aanmerking genomen punten - het bestaan en verspreiden van tabellen, het feit dat de informatie-uitwisseling overeenstemt met het statutaire doel van verzoekster en dat zij de machtiging van haar leden behoeft om te kunnen optreden (zie punten 143, 144 en 281 van de beschikking) - onvoldoende bewijs op van het bestaan van een dergelijk besluit.

Beoordeling door het Gerecht

8 Volgens artikel 2 en de punten 317, 279 en 281 van de beschikking heeft verzoekster de betrokken informatie-uitwisseling georganiseerd op basis van een door haar genomen besluit en heeft zij hierdoor artikel 65, lid 1, van het Verdrag geschonden. Bijgevolg is de inbreuk volgens de Commissie gepleegd door verzoekster.

9 Verzoekster, waarvan de meeste leden nationale verenigingen van Europese ijzer- en staalproducerende ondernemingen zijn (zie hiervóór, punt 2), is een "vereniging van ondernemingen" in de zin van artikel 65 van het Verdrag. Gelet op het doel van deze bepaling moet het begrip vereniging van ondernemingen aldus worden uitgelegd, dat het in voorkomend geval ook uit ondernemingsverenigingen bestaande lichamen omvat, zoals de Commissie in punt 280 van de beschikking heeft vastgesteld.

10 Aangaande de vraag, of verzoekster een besluit in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag heeft genomen, moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat zij onder meer ten doel heeft, samenwerking tot stand te brengen "tussen de Europese ijzer- en staalondernemingen" (artikel 2, eerste alinea, eerste streepje, van haar statuten), en dat zij haar doelstellingen onder meer dient te bereiken via "uitwisseling van informatie over alle problemen van gemeenschappelijk belang, in het bijzonder de productie, de markt en de werkgelegenheid" (artikel 2, tweede alinea, tweede streepje, van haar statuten).

11 In de tweede plaats staat vast, dat verzoekster zelf heeft gezorgd voor het verzamelen, samenstellen en verspreiden van de betrokken statistische gegevens. In haar brief van 30 juli 1990 aan de voorzitter en het secretariaat van het "Poutrelles Committee", geciteerd in punt 44 van de beschikking, heeft verzoekster overigens met betrekking tot de uitwisseling van individuele informatie een uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen haar eigen activiteiten ["wij hebben besloten elke verspreiding waarbij individuele cijfers (...) worden bekendgemaakt op te schorten"] en de activiteiten van het "Poutrelles Committee" ("wij verzoeken u vriendelijk u in het kader van uw comité van elke uitwisseling of verspreiding van dien aard te willen onthouden").

12 In de derde plaats moet worden aangenomen, dat het personeel van verzoekster de informatie-uitwisseling niet zou hebben kunnen organiseren zonder toestemming van de ter zake bevoegde organen of ten minste de uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van haar leden.

13 In de vierde plaats staat vast, dat de ondernemingen die hebben deelgenomen aan de betrokken uitwisseling, met name door hun persoonlijke cijfers mee te delen, lid waren van verzoekster zelf of van een van de bij haar aangesloten verenigingen (zie punt 281 van de beschikking).

14 Gezien het voorgaande heeft de Commissie naar het oordeel van het Gerecht in de punten 281 en 282 van de beschikking terecht geoordeeld, dat de informatie-uitwisseling niet kon hebben plaatsgevonden zonder een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit van verzoekster om deze uitwisseling op te zetten en te regelen.

15 Aangaande het argument van verzoekster, dat een besluit in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag bindend moet zijn voor de leden, volstaat de opmerking, dat een handeling als besluit van een vereniging van ondernemingen kan worden aangemerkt zonder dat zij bindend behoeft te zijn voor de betrokken leden, in ieder geval voor zover de leden het tot hen gerichte besluit naleven (zie, naar analogie, arrest Hof van 8 november 1983, IAZ/Commissie, 96/82-102/82, 104/82, 105/82, 108/82 en 110/82, Jurispr. blz. 3369, punt 20, arresten Van Landewyck e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 88 en 89, en Verband der Sachversicherer/Commissie, reeds aangehaald, punten 29-32). Dat dit in casu het geval is, wordt voldoende bewezen door het feit, dat de ondernemingen hun cijfers telkens opnieuw aan verzoekster hebben meegedeeld en zonder protest de door verzoekster op basis van alle meegedeelde gegevens opgestelde tabellen in ontvangst hebben genomen. Hieruit blijkt, dat verzoekster de informatie-uitwisseling minstens heeft aanbevolen bij alle betrokken ondernemingen, die deze aanbeveling hebben opgevolgd.

16 Zelfs indien verzoekster tot haar activiteiten zou zijn gekomen door een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst tussen haar leden om haar de verzameling en verspreiding van de betrokken statistieken te laten verzorgen, zonder dat de organen van verzoekster daartoe een formeel besluit hadden genomen, dan nog moet een dergelijke overeenkomst als besluit van een ondernemingsvereniging in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag worden aangemerkt, aangezien de betrokken overeenkomst noodzakelijkerwijs is gesloten in het kader van de activiteiten van de vereniging, die immers overeenkomstig haar statutaire doel het verzamelen en verspreiden van de betrokken informatie als eigen taak heeft.

17 In deze omstandigheden mocht de Commissie concluderen, dat er een besluit van een vereniging van ondernemingen was en dat verzoekster op grond hiervan aansprakelijk kon worden gehouden.

18 Verder hebben de gegevens vermeld in de beschikking verzoekster in staat gesteld om haar rechten te verdedigen en het Gerecht om zijn controle uit te oefenen, zodat de beschikking voldoende is gemotiveerd.

19 Bijgevolg dienen de argumenten betreffende het ontbreken van een besluit van verzoekster in hun geheel te worden verworpen.

D - De uitsluiting van verenigingen van het verbod van artikel 65 van het Verdrag

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

20 Verzoekster stelt, dat zelfs al zou er een besluit van een ondernemingsvereniging zijn, een dergelijke vereniging als zodanig het verbod van artikel 65 van het Verdrag niet kan schenden, dit in tegenstelling tot haar leden.

21 Deze opvatting is om te beginnen in overeenstemming met artikel 65, leden 4 (nietigheid van overeenkomsten of besluiten) en 5 (mogelijkheid om boeten en dwangsommen op te leggen) van het Verdrag, dat enkel betrekking heeft op ondernemingen.

22 In de tweede plaats genieten enkel ondernemingen als autonoom handelende economische eenheden de door artikel 65 van het Verdrag beschermde handelingsvrijheid. Bijgevolg regarderen de mogelijke concurrentiebeperkende gevolgen van een overeenkomstig de toepasselijke statuten genomen verenigingsbesluit enkel de bij de vereniging aangesloten ondernemingen, aangezien zij door dit besluit gebonden worden. In dat geval is het besluit de uitdrukking van een voor de toepassing van artikel 65 van het Verdrag onmisbare consensus tussen minstens twee ondernemingen. De statuten van verzoekster verlenen haar organen geen bevoegdheid om via een besluit het marktgedrag van de Europese staalproducenten te regelen. Bovendien zijn de meeste van haar leden zelf ondernemingsverenigingen en worden de daarbij aangesloten ondernemingen niet gebonden door de besluiten van verzoekster. Of het betrokken besluit de vereniging zelf bindt, doet niet ter zake.

23 In de derde plaats kunnen enkel ondernemingen voldoen aan de subjectieve voorwaarden om onder het kartelverbod te vallen.

24 Dat een vereniging dit verbod niet kan schenden, wordt ten slotte bevestigd door de regels voor ontheffingen (artikel 65, lid 2, van het Verdrag), die één geheel vormen met dit verbod (zie artikel 65, lid 4, tweede alinea, van het Verdrag en, met betrekking tot het EEG-Verdrag, arrest Hof van 6 april 1962, De Geus en Uitdenbogerd, 13/61, Jurispr. blz. 91). Een dergelijke ontheffing kan enkel worden verleend aan ondernemingen, zoals blijkt uit de term "belanghebbende ondernemingen" in artikel 65, lid 2, sub c, van het Verdrag en uit het feit, dat de eventuele ontheffing betrekking heeft op het marktgedrag van de ondernemingen (specialisatie, overeenkomsten tot gemeenschappelijke aankoop of verkoop).

25 Deze stelling is niet in tegenspraak met artikel 48 van het Verdrag, dat een voornamelijk declaratoir karakter heeft en zelf geen verbod oplegt, en evenmin met de rechtspraak van het Hof. Het arrest van het Hof van 19 maart 1964, Sorema/Hoge Autoriteit (67/63, Jurispr. blz. 315), heeft betrekking op een ander geval dan het onderhavige.

Beoordeling door het Gerecht

26 Volgens artikel 65, lid 1, van het Verdrag zijn verboden "alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van verenigingen van ondernemingen en alle onderling samenhangende gedragingen, welke er direct of indirect toe zouden kunnen leiden om op de gemeenschappelijke markt de normale werking van de mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen".

27 Artikel 65, lid 4, van het Verdrag bepaalt:

"De krachtens het eerste lid van dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig; voor geen enkele rechterlijke instantie van de deelnemende staten kan op dezelve een beroep gedaan worden.

Alleen de Commissie heeft de bevoegdheid, onder voorbehoud van beroep bij het Hof, om zich uit te spreken over het al of niet strijdig zijn van de genoemde overeenkomsten of besluiten met de bepalingen van dit artikel."

28 Volgens artikel 65, lid 5, van het Verdrag kan "[de] Commissie (...) aan ondernemingen, die een van rechtswege nietige overeenkomst hebben gesloten, (...) of een zodanig besluit of een overeenkomst, (...) hebben toegepast of gepoogd hebben toe te passen, (...) of die zich aan gedragingen schuldig maken, welke in strijd zijn met de bepalingen van het eerste lid, boeten en dwangsommen opleggen (...)".

29 Het is weliswaar juist, dat volgens artikel 65, lid 5, van het Verdrag geen boete of dwangsom kan worden opgelegd aan een vereniging van ondernemingen, doch uit de formulering van artikel 65, lid 1, kan niet worden afgeleid, dat een vereniging die een besluit heeft genomen dat ertoe strekt, de normale mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen, zelf niet onder het verbod van deze bepaling valt.

30 Deze interpretatie vindt steun zowel in artikel 65, lid 4, van het Verdrag, waarin ook naar dergelijke besluiten wordt verwezen, als in het arrest Sorema/Hoge Autoriteit (reeds aangehaald) waarin het Hof heeft geoordeeld, dat artikel 65, lid 1, van het Verdrag eveneens van toepassing is op verenigingen voor zover hun eigen werkzaamheden of die van de bij hun aangesloten ondernemingen tot de in die bepaling bedoelde gevolgen kunnen leiden. Dit wordt volgens het Hof bevestigd door artikel 48 van het Verdrag, volgens hetwelk verenigingen elke werkzaamheid kunnen verrichten die niet strijdig is met de bepalingen van dit Verdrag.

31 Anders dan verzoekster stelt, blijkt uit het arrest Sorema/Hoge Autoriteit (reeds aangehaald) ook, dat een beschikking waarbij krachtens artikel 65, lid 2, van het Verdrag ontheffing wordt verleend voor een overeenkomst, kan gericht zijn tot een vereniging van ondernemingen in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag.

32 Het argument van verzoekster, dat een vereniging van ondernemingen in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag het in deze bepaling bedoelde verbod niet kan schenden, dient dus te worden verworpen.

E - De bevoegdheid van de Commissie tot vaststelling van een beschikking waarbij een aan verzoekster toerekenbare inbreuk wordt vastgesteld

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

33 Verzoekster is van mening, dat artikel 65 van het Verdrag de Commissie niet de bevoegdheid verleent om een aan verzoekster toerekenbare inbreuk bij beschikking vast te stellen. In het bijzonder kan een dergelijke bevoegdheid niet uit het vierde en het vijfde lid van deze bepaling worden afgeleid.

34 Artikel 65, lid 4, van het Verdrag heeft enkel betrekking op de bevoegdheid van de Commissie om incidenteel in gedingen voor de gerechten van de lidstaten inbreuken vast te stellen. Het verleent haar evenwel geen algemene bevoegdheid om dergelijke vaststellingen bij beschikking te doen. Verder raken de in deze bepaling genoemde rechtsgevolgen, namelijk de nietigheid van de concurrentiebeperkende overeenkomsten of besluiten en de onmogelijkheid om voor rechterlijke instanties een beroep te doen op deze overeenkomsten of besluiten, niet de verenigingen, maar enkel de partijen bij die overeenkomsten of besluiten, dat wil zeggen de ondernemingen.

35 Artikel 65, lid 5, van het Verdrag van zijn kant verleent de Commissie enkel de bevoegdheid om boeten en dwangsommen op te leggen, maar niet om bij beschikking inbreuken op het eerste lid van dit artikel vast te stellen. Weliswaar kan de Commissie in het kader van deze bevoegdheid ook bevelen, een bepaalde handeling te staken of zich hiervan te onthouden, en dan de betrokken inbreuk indirect vaststellen, doch dit kan zij enkel ten opzichte van ondernemingen in de zin van artikel 80 van het Verdrag.

Beoordeling door het Gerecht

36 Ingevolge artikel 65, lid 4, tweede alinea, van het Verdrag is de Commissie bij uitsluiting bevoegd, onder voorbehoud van beroep bij het Hof, om zich uit te spreken over het al of niet strijdig zijn van de in deze bepaling bedoelde overeenkomsten en besluiten van ondernemingsverenigingen met de bepalingen van artikel 65, lid 1.

37 Anders dan verzoekster stelt, kan artikel 65, lid 4, naar het oordeel van het Gerecht niet aldus worden uitgelegd, dat het slechts op incidentele wijze in het kader van een geding voor een nationaal gerecht toepassing zou kunnen vinden. Bijgevolg vormt deze bepaling een voldoende rechtsgrondslag voor de vaststelling van de in artikel 2 van de beschikking bedoelde inbreuk.

38 De stelling van verzoekster, dat de Commissie onbevoegd was om artikel 2 van de beschikking vast te stellen, dient derhalve te worden verworpen.

F - Middelen en argumenten inzake het concurrentieverstorende karakter van het aan verzoekster verweten systeem

Summiere samenvatting van het betoog van partijen

39 Verzoekster stelt in de eerste plaats, dat artikel 2 van de beschikking indruist tegen de in artikel 15, lid 1, van het Verdrag genoemde motiveringsplicht, omdat de vaststelling, dat er een verband bestaat tussen de haar verweten gedragingen en de in artikel 1 van de beschikking opgesomde inbreuken van haar leden, impliceert, dat zij aan deze inbreuken heeft deelgenomen. Deze veronderstelling vindt evenwel geen steun in de motivering van de beschikking.

40 In de tweede plaats heeft verzoekster tijdens de administratieve procedure niet de gelegenheid gekregen om opmerkingen te maken over de activiteiten van het "Poutrelles Committee" (met uitzondering van de "Traverso-methode"), terwijl die activiteiten volgens artikel 2 in verband staan met de haar verweten inbreuk. De Commissie heeft aldus haar rechten van de verdediging geschonden.

41 In de derde plaats heeft de Commissie in punt 317 van de beschikking ten onrechte geoordeeld, dat een vereniging artikel 65, lid 1, van het Verdrag kan schenden door deel te nemen aan een door derden, namelijk door haar leden, gepleegde inbreuk.

42 In de vierde plaats blijkt uit een aantal argumenten, dat de haar verweten informatie-uitwisseling er niet toe strekte en ook niet tot gevolg had, dat de normale mededinging in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag werd beperkt.

43 Om te beginnen hadden de haar verweten gedragingen niet tot doel de concurrentie te beperken en hebben zij bijgevolg niet tot een dergelijke beperking "geleid". Voor de toepassing van het Verdrag is het niet voldoende, dat een dergelijke beperking in voorkomend geval het simpele gevolg van de gelaakte gedraging lijkt te zijn (zie punt 283 van de beschikking) of dat deze gedraging een dergelijk gevolg kan hebben (punt 281 van de beschikking). Het werkwoord "tendre à" in de Franse taalversie, de enige authentieke versie van het EGKS-Verdrag, verwijst naar het doel van de litigieuze gedraging, net als het woord "abzielen" in de Duitse vertaling van het Verdrag.

44 Het doel van het pretense besluit, door middel van informatie-uitwisseling de markt transparanter te maken, kan niet als concurrentieverstorend worden aangemerkt.

45 Hoe dan ook is de mededinging op geen enkele wijze beperkt door de uitwisseling van informatie over leveringen.

46 In de meest voor de hand liggende interpretatie van de beschikking heeft de Commissie het bestaan van een beperkende werking aanvaard, omdat het systeem van informatie-uitwisseling in haar ogen de latere coördinatie van de economische gedragingen van de ondernemingen in de vorm van prijsvaststelling en marktverdeling mogelijk heeft gemaakt of heeft vergemakkelijkt. Deze redenering volstaat niet om dit systeem als concurrentieverstorend te bestempelen. De Commissie had in plaats daarvan moeten aantonen, dat dit systeem zelf de vrijheid van de deelnemende ondernemingen om onafhankelijk en zelfstandig te handelen, had beperkt.

47 Zelfs indien de beschikking aldus wordt uitgelegd, dat de informatie-uitwisseling een zelfstandige inbreuk is en geen maatregel ter voorbereiding van een dergelijke inbreuk, kan niet het bestaan van concurrentiebeperkende gevolgen worden aangenomen. Door gegevens te ontvangen en op hun beurt te verstrekken worden de betrokken ondernemingen niet in hun handelingsvrijheid beknot.

48 De gegevens die de deelnemende ondernemingen hebben ontvangen, hebben hen niet in staat gesteld, de toekomstige gedragingen van de betrokken concurrent te voorspellen, aangezien het ging om historische gegevens over leveringen uit het verleden ter uitvoering van overeenkomsten die minstens drie en een halve maand (meestal zes, soms zeven maanden en meer) vóór de verspreiding van de betrokken informatie waren gesloten. Hoe dan ook, de kennis van de toekomstige gedragingen van een concurrent op de markt vormt op zich geen concurrentiebeperking, maar bevordert integendeel de concurrentie, omdat de betrokkene hierdoor gemakkelijker zijn koers kan bepalen.

49 De verplichting om bepaalde gegevens te verstrekken kan weliswaar de handelingsvrijheid van de betrokken marktdeelnemers beperken, in zoverre zij daardoor de voordelen van eventuele initiatieven op het vlak van de concurrentie verliezen, doch de aan verzoekster verweten uitwisseling heeft niet een dergelijk effect gehad. De historische gegevens bevatten geen informatie over de verschillende overeenkomsten, klanten, prijzen, verkoopvoorwaarden of andere details. Zij hadden betrekking op minstens acht categorieën producten onder de gemeenschappelijke noemer "balken". Deze categorieën dekten een groot aantal profielen en afmetingen. De producten van de verschillende categorieën zijn niet onderling verwisselbaar. Het is dan ook niet juist, dat de verspreiding van deze informatie elke onderneming in staat heeft gesteld, na te gaan hoe haar concurrenten zich op elke markt gedroegen (punt 283 van de beschikking).

50 Op grond van de in artikel 60 van het Verdrag voorziene openbaarmaking van de prijsschalen en verkoopvoorwaarden zou elke onderneming hoe dan ook automatisch kennis hebben gekregen van de belangrijkste parameters van de toekomstige overeenkomsten van haar concurrenten, aangezien de concurrentie op de EGKS-markt zich voornamelijk afspeelt op het niveau van de prijsschalen. Bijgevolg kon de betrokken uitwisseling de door de verdragsregels gereguleerde mededinging niet beperken.

51 Wat de kenmerken van de betrokken markten betreft, wijst verzoekster erop, dat de balkensector met meer dan zestien producenten in de Gemeenschap en een zeer sterke invloed van de invoer uit derde landen geen oligopolistische structuur heeft. In plaats van onderlinge solidariteit bestaat er juist hevige rivaliteit tussen de producenten. Verborgen concurrentie tussen producenten wordt door artikel 60 van het Verdrag verboden. Aangezien artikel 65 van het Verdrag enkel de rechtmatige concurrentie beschermt, betekent het verhinderen van (verborgen) concurrentie geen schending van deze bepaling.

52 Het doet ook niet ter zake, of deze informatie als "zakengeheim" moet worden aangemerkt (punt 283 van de beschikking). Dergelijke geheimen kunnen overigens openbaar worden gemaakt met toestemming van de betrokkene.

53 Ter terechtzitting heeft verzoekster ten slotte onderstreept, dat zijzelf ten tijde van de feiten twee verschillende soorten statistieken verspreidde, te weten enerzijds statistieken uitgesplitst naar ondernemingen, waarmee zij vanaf het begin van de crisisregeling was begonnen, en anderzijds statistieken met getotaliseerde gegevens van de deelnemende ondernemingen op basis van versnelde enquêtes.

54 Uit de punten 143 tot en met 146 en 283 van de beschikking blijkt niet duidelijk, welke van deze twee soorten statistieken wordt bedoeld. Enerzijds wordt verwezen naar cijfers die twee maanden na het betrokken kwartaal zouden zijn meegedeeld (punt 145), hetgeen erop duidt dat het gaat om de statistieken die zijn uitgesplitst naar ondernemingen. Anderzijds wordt de term "fast bookings" gebruikt (punt 143), hetgeen ervoor pleit, dat de geglobaliseerde statistieken op basis van versnelde enquêtes zijn bedoeld. In dezelfde zin heeft de Commissie in haar antwoord van 23 februari 1998 op de vragen van het Gerecht onderstreept, dat de ondernemingen belang hadden bij een snelle beschikbaarheid van de statistieken, terwijl de informatie van de naar onderneming uitgesplitste statistieken eveneens (en soms sneller) beschikbaar was in het kader van de monitoring en het systeem van de Walzstahl-Vereinigung, beide beschreven in de punten 39 tot en met 60 van de beschikking. Deze omstandigheden wijzen erop, dat de Commissie in haar beschikking de geglobaliseerde statistieken op basis van versnelde enquêtes voor ogen heeft gehad. De uitwisseling van dergelijke statistieken vormt evenwel geen inbreuk op artikel 65 van het Verdrag en heeft het plegen van de overige in de beschikking bedoelde inbreuken niet kunnen vergemakkelijken.

55 Volgens de Commissie wijst het woord "verband" in artikel 2 van de beschikking niet op de deelname van verzoekster aan de gedragingen van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen. De formulering en de structuur van de aan de inbreuk van verzoekster gewijde passages (punten 143-146 en 279-283) tonen duidelijk aan, dat de Commissie deze integendeel als een zelfstandige inbreuk heeft aangezien.

56 In werkelijkheid verwijst het woord "verband" in de eerste plaats naar de overeenkomsten tussen de respectieve inbreuken. Zo hadden verzoeksters statistieken betrekking op hetzelfde product (balken) en op bijna dezelfde ondernemingen als de in het kader van het "Poutrelles Committee" uitgewisselde informatie. Tevens dekten zij dezelfde periode en werden de gegevens ervoor op dezelfde wijze verzameld (in de vorm van tabellen van orders en leveringen) (zie de genoemde passages van de beschikking). Verder hadden de twee systemen voor informatie-uitwisseling dezelfde gevolgen (zie punt 283 van de beschikking) en hetzelfde doel, namelijk de ondernemingen in staat te stellen, hun traditionele handelsstromen veilig te stellen en de uitvoering van de prijs- en marktverdelingsovereenkomsten te bewaken (over dit laatste punt, zie de in punt 59 van de beschikking genoemde interne nota).

57 In de tweede plaats vulden de door verzoekster verspreide gegevens de informatie aan die in het kader van het "Poutrelles Committee" werd verspreid (verzoekster en de betrokken ondernemingen waren zich hiervan bewust, zie punt 273 van de mededeling van de punten van bezwaar), en bevorderden zij de door haar leden gepleegde inbreuken.

58 Aangezien de balkenmarkt een oligopolistische markt met homogene producten is, was de Commissie hoe dan ook gerechtigd om de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling te veroordelen, ongeacht enig verband met de door de ondernemingen in het kader van het "Poutrelles Committee" gepleegde inbreuken.

59 Dienaangaande verwijst de Commissie met name naar de toelichting in de punten 272 tot en met 284 en 470 tot en met 474 van de mededeling van de punten van bezwaar. Volgens punt 474 van deze mededeling heeft de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling in het bijzonder elke onderneming in staat gesteld, "voor het heden of het verleden na te gaan, hoe haar concurrenten zich op de markt gedroegen, en heeft deze uitwisseling tussen de deelnemende ondernemingen een systeem van onderlinge solidariteit en wederzijdse beïnvloeding gevestigd, dat heeft geleid tot een coördinatie van hun economische activiteiten". Het is deze coördinatie die de ondernemingen in artikel 1 van de beschikking wordt verweten. Bijgevolg vormt het in artikel 2 van de beschikking genoemde verband geen nieuw element waarover verzoekster geen standpunt zou hebben kunnen innemen.

60 Wat in het bijzonder het concurrentieverstorende karakter van de informatie-uitwisseling betreft, wijst de Commissie erop, dat de betrokken gegevens twee maanden na afloop van het referentiekwartaal werden verspreid. Doordat de ondernemingen over dergelijke gegevens beschikten, die niet als zuiver historisch kunnen worden aangemerkt, hebben zij zich een beeld kunnen vormen van het gedrag van hun concurrenten op de markten van de Gemeenschap. Weliswaar kan een dergelijke grotere transparantie in beginsel de mededinging versterken, doch dit is niet het geval op een oligopolistische markt als die van de balken. Op een dergelijke markt wordt de interactie en de solidariteit tussen de ondernemingen erdoor versterkt en de concurrentie afgezwakt. Tijdens de besprekingen in het "Poutrelles Committee" ging het erom, de bestaande handelsstromen te handhaven en de penetratie van concurrenten op de thuismarkten van de verschillende ondernemingen tegen te gaan. Aangezien de ondernemingen wisten, hoe hun concurrenten zich gedroegen, waren zij in staat te beslissen, of zij hen dienden te verzoeken hun gedrag te veranderen.

61 Verder hebben enkel de deelnemende producenten geprofiteerd van de gelaakte informatie-uitwisseling en hebben hun klanten door deze uitwisseling niet kunnen profiteren van de verborgen concurrentie, die normaal zelfs op oligopolistische markten blijft bestaan. Artikel 60 van het Verdrag doet aan deze redenering niet af. De door dit artikel vereiste publicatie van prijsschalen brengt mee, dat niet alleen de concurrenten, maar ook de kopers worden geïnformeerd; van de aan verzoekster verweten informatie-uitwisseling hebben echter enkel de eerstgenoemden geprofiteerd.

62 In antwoord op een vraag van het Gerecht heeft de Commissie nog aangevoerd, dat de betrokken uitwisseling ertoe strekte, de uitvoering van de prijs- en marktverdelingsovereenkomsten te vergemakkelijken, dus ertoe had gediend de in artikel 1, sub b en volgende, genoemde inbreuken te plegen, hetgeen mogelijk was dankzij het gebruik van de door verzoekster verstrekte gegevens. Artikel 2 van de beschikking geeft overeenkomstig de toelichting in punt 283 met betrekking tot deze gedraging het standpunt weer, dat op verzoekster een eigen aansprakelijkheid rust in verband met de inbreuken waarvoor de betrokken ondernemingen volgens artikel 1 zelf aansprakelijk zijn.

63 Ten slotte heeft de Commissie ter terechtzitting, eveneens met betrekking tot artikel 2, het functionele verband onderstreept tussen de genoemde uitwisseling en de Traverso-methode. In de punten 72 en 74 van de beschikking wordt hierop de aandacht gevestigd.

Beoordeling door het Gerecht

1. De in de beschikking bedoelde statistieken

64 Blijkens de instructie door het Gerecht verspreidde verzoekster ten tijde van de feiten twee verschillende soorten statistieken. Volgens punt 144 en bijlage II bij de beschikking ging het in de eerste plaats om cijfers over de orders, die waren geglobaliseerd, en om cijfers over de leveringen, die waren uitgesplitst naar ondernemingen en naar de markten van de lidstaten. Volgens punt 145 van de beschikking werden de statistieken over de leveringen uiterlijk ongeveer twee maanden na afloop van het betrokken kwartaal of de betrokken maand onder de deelnemende ondernemingen verspreid en functioneerde deze uitwisseling op zijn minst vanaf 1986.

65 In de tweede plaats heeft verzoekster in januari 1989 een systeem voor snelle informatie-uitwisseling ingevoerd, waarbij globale maandelijkse gegevens over orders en leveringen voor de verschillende nationale markten aan de deelnemende ondernemingen werden verstrekt. Dit systeem van actuele statistieken werd tijdens een bijeenkomst op 21 maart 1989 ter kennis gebracht van de Commissie, en de actuele gevevens van dit systeem zijn vervolgens regelmatig aan de Commissie doorgegeven in het kader van het systeem van markttoezicht van beschikking nr. 2448/88 (reeds aangehaald) en de voorbereiding van de in artikel 46 van het Verdrag bedoelde programma's vooruitzichten.

66 Anders dan verzoekster stelt, blijkt evenwel duidelijk uit de punten 143 tot en met 145 juncto 283 van de beschikking, dat de haar ten laste gelegde informatieverstrekking betrekking heeft op de leveringen, uitgesplitst naar ondernemingen en naar nationale markten; dit wordt ook bevestigd door de in bijlage II bij de beschikking genoemde stukken. Hoewel het gebruik van het woord "fast bookings" in punt 143 van de beschikking tot verwarring kan leiden, heeft de beschikking bijgevolg geenszins betrekking op het in 1989 aan de Commissie meegedeelde systeem van geglobaliseerde order- en leveringenstatistieken op basis van versnelde enquêtes, maar op de in 1986 ingevoerde uitwisseling van de per onderneming uitgesplitste leveringenstatistieken.

67 Bijgevolg moet het argument van verzoekster omtrent een tegenstrijdigheid in de weergave van de feiten in de beschikking worden verworpen.

2. De uitlegging van artikel 2 van de beschikking

68 Ter beoordeling van de overige argumenten van verzoekster moet eerst worden nagegaan, of haar in artikel 2 van de beschikking een zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag ten laste wordt gelegd dan wel of de onrechtmatigheid van haar gedragingen voortvloeit uit hun verband met de in artikel 1 van de beschikking genoemde inbreuken van de balkenproducenten.

69 Artikel 2 van het dispositief van de beschikking luidt als volgt:

"Eurofer heeft inbreuk op artikel 65 van het Verdrag gemaakt door het organiseren van een uitwisseling van vertrouwelijke informatie die met de in artikel 1 opgesomde inbreuken van haar leden in verband staat."

70 Volgens vaste rechtspraak moet het dispositief van de beschikking worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de vaststelling ervan hebben geleid (zie bijvoorbeeld arrest Hof van 15 mei 1997, TWD/Commissie, C-355/95 P, Jurispr. blz. I-2549, punt 21).

71 Artikel 283 van de beschikking luidt als volgt:

"De verspreiding van informatie via Eurofer had over het algemeen dezelfde nadelige gevolgen voor de mededinging als de hierboven beschreven systemen voor informatie-uitwisseling (zie overwegingen 263-272). Eurofer verstrekte aan de ondernemingen die (direct of indirect) lid waren, informatie over de leveringen van hun concurrenten. De verspreiding van dergelijke informatie, welke normalerwijs als een zakengeheim wordt beschouwd, stelde elk van de ondernemingen in de gelegenheid na te gaan, hoe hun concurrenten zich op bepaalde markten gedroegen. Deze uitwisseling van informatie had derhalve ten gevolge dat de normale risico's van de mededinging werden vervangen door een praktische samenwerking, een en ander onder mededingingsvoorwaarden die afwijken van die in een normale marktsituatie. Dergelijk gedrag is strijdig met artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag."

72 Uit punt 283 van de beschikking blijkt duidelijk, dat de verspreiding van de betrokken informatie door verzoekster volgens de Commissie een zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag is, los van het eventuele verband tussen die uitwisseling en de overige aan de deelnemende ondernemingen verweten inbreuken.

73 Deze uitlegging is ook in overeenstemming met punt 474 van de mededeling van de punten van bezwaar, waarin wordt gesteld:

"De verspreiding van informatie door Eurofer had over het algemeen dezelfde nadelige gevolgen voor de mededinging als de hierboven beschreven systemen voor informatie-uitwisseling (zie punten 435-456). Eurofer verstrekte aan de ondernemingen die (direct of indirect) lid waren, informatie over de door hun concurrenten genoteerde orders en verrichte leveringen. De verspreiding van dergelijke informatie, welke normalerwijs als een zakengeheim wordt beschouwd, stelde elk van de ondernemingen in de gelegenheid na te gaan, hoe hun concurrenten zich op bepaalde markten gedroegen of hadden gedragen, en legde de basis voor een systeem van onderlinge solidariteit en wederzijdse beïnvloeding, dat leidde tot de coördinatie van hun economische activiteiten. Deze uitwisseling van informatie had derhalve ten gevolge, dat de normale risico's van de mededinging werden vervangen door een praktische samenwerking, een en ander onder mededingingsvoorwaarden die afwijken van die in een normale marktsituatie. Dergelijk gedrag is strijdig met artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag."

74 Hieruit volgt enerzijds, dat de Commissie zich steeds op het standpunt heeft gesteld, dat de aan verzoekster verweten informatie-uitwisseling een zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag vormde, en anderzijds, dat verzoekster tijdens de administratieve procedure gelegenheid heeft gehad hiertegen stelling te nemen.

75 Wat de betekenis betreft van de zinsnede "die met de in artikel 1 opgesomde inbreuken van haar leden in verband staat", blijkt reeds uit de formulering ervan, dat deze niet aldus kan worden uitgelegd dat de onrechtmatigheid van de verspreiding van de betrokken informatie door verzoekster volledig afhangt van een vermeende samenhang tussen deze verspreiding en de overige in artikel 1 opgesomde inbreuken van haar leden. Een dergelijke uitlegging zou overigens in tegenspraak zijn met punt 283 van de beschikking.

76 Er moet evenwel worden gewezen op punt 317, tweede alinea, van de beschikking:

"In het onderhavige geval heeft Eurofer door het organiseren van een uitwisseling van een deel van de noodzakelijke vertrouwelijke informatie, de inbreuken van haar leden op artikel 65 EGKS-Verdrag helpen concretiseren. Maar omdat aan deze leden reeds wegens die inbreuken, waaronder de uitwisseling van vertrouwelijke informatie in verband met prijsafspraken en marktverdelingsregelingen, geldboeten worden opgelegd, acht de Commissie het niet noodzakelijk hen wegens het gedrag van hun vereniging nog eens extra te beboeten."

77 Hoewel artikel 2 van de beschikking geen toonbeeld van duidelijkheid is, moet eruit worden afgeleid, dat volgens deze bepaling - uitgelegd tegen de achtergrond van de motivering van de beschikking - i) de uitwisseling van vertrouwelijke informatie via Eurofer als zodanig een inbreuk op artikel 65, lid 1, is en ii) er een verband bestaat tussen deze informatie-uitwisseling en de overige in artikel 1 van de beschikking opgesomde inbreuken.

78 Bijgevolg dient verzoeksters argument, dat de Commissie haar louter de deelname aan door derden gepleegde inbreuken verwijt, te worden verworpen. Zoals juist is vastgesteld, wordt verzoekster een zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag verweten, die zij zelf heeft gepleegd door de betrokken informatie-uitwisseling te organiseren.

79 De rechtmatigheid van artikel 2 van de beschikking hangt derhalve ervan af, of de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling als zodanig een zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag vormt en of deze informatie-uitwisseling in verband staat met de overige in artikel 1 van de beschikking genoemde inbreuken. Deze twee vragen worden achtereenvolgens onderzocht.

3. Het zelfstandige karakter van de inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag ter zake van de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling

80 Blijkens advies 1/61 van het Hof van 13 december 1961 (Jurispr. blz. 535) is het doel van artikel 4, sub d, van het Verdrag, te beletten dat de ondernemingen door middel van beperkende praktijken een positie verwerven waardoor zij in staat worden gesteld tot verdeling of uitbuiting van de markten. Dit in artikel 65, lid 1, van het Verdrag uitgewerkte verbod is volgens het Hof zeer streng en kenmerkend voor het bij het Verdrag in het leven geroepen stelsel (blz. 550). Verder heeft het Hof in zijn arrest van 15 juli 1964, Nederland/Hoge Autoriteit (66/63, Jurispr. blz. 1099, 1131), geoordeeld, dat de in het Verdrag beoogde mededinging bestaat uit het spel van krachten en strategieën van onafhankelijke en concurrerende economische eenheden op de markt.

81 In casu staat vast, dat verzoekster na afloop van de crisisperiode op 30 juni 1988 is doorgegaan met het organiseren en sturen van een systeem voor informatie-uitwisseling, dat uiterlijk in 1986 was ingevoerd in het kader van het toen geldende stelsel van "I- en i-quota's" (zie hiervóór, punt 7). Volgens dit systeem gaf verzoekster aan de balkenproducenten statistieken door over de leveringen van hun concurrenten op de belangrijkste markten van de Gemeenschap, uitgesplitst naar ondernemingen en naar lidstaten. Deze statistieken werden ongeveer één maand na afloop van het betrokken kwartaal of van de betrokken maand verspreid.

82 Volgens punt 283 van de beschikking druiste deze informatie-uitwisseling in tegen artikel 65, lid 1, van het Verdrag, omdat "de verspreiding van dergelijke informatie, welke normalerwijs als een zakengeheim wordt beschouwd, (...) elk van de ondernemingen in de gelegenheid [stelde] na te gaan hoe hun concurrenten zich op bepaalde markten gedroegen. Deze uitwisseling van informatie had derhalve ten gevolge dat de normale risico's van de mededinging werden vervangen door een praktische samenwerking, een en ander onder mededingingsvoorwaarden die afwijken van die in een normale marktsituatie. Dergelijk gedrag is strijdig met artikel 65, lid 1, van het EGKS-Verdrag."

83 Volgens de Commissie had de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling dezelfde nadelige gevolgen voor de mededinging als de in de punten 263 tot en met 272 van de beschikking genoemde informatie-uitwisselingssystemen van het "Poutrelles Committee", waarbij de deelnemende ondernemingen statistieken over orders en leveringen uitwisselden, die eveneens waren uitgesplitst naar ondernemingen en naar nationale markten en die in het "Poutrelles Comittee" werden besproken (zie punten 39-46 van de beschikking). Binnen dit "monitoringsysteem" werden elke week actuele cijfers over orders verspreid; de cijfers over de leveringen werden minder dan drie maanden na afloop van het betrokken kwartaal verspreid (punt 267 van de beschikking).

84 Anders dan de door het "Poutrelles Committee" georganiseerde monitoring had de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling geen betrekking op de per land en per onderneming uitgesplitste orderstatistieken, maar enkel op de uitwisseling van op dezelfde wijze uitgesplitste leveringenstatistieken.

85 Dergelijke statistieken worden evenwel gewoonlijk als strikt vertrouwelijk aangemerkt, zoals in punt 283 van de beschikking is vastgesteld. Anders dan verzoekster stelt, zijn dergelijke gegevens, die inzicht geven in de actuele marktaandelen van de deelnemers en niet algemeen toegankelijk zijn, naar hun aard vertrouwelijk.

86 In de tweede plaats was de informatie-uitwisseling beperkt tot de deelnemende producenten, met uitsluiting van de verbruikers en de overige concurrenten.

87 In de derde plaats betrof de uitwisseling homogene producten (zie punt 269 van de beschikking), zodat de mededinging aan de hand van de productkenmerken slechts een beperkte rol speelde. Het dossier bevat niets waaruit blijkt, dat er, zoals verzoekster suggereert, nauwkeuriger informatie over de aard van de producten of de identiteit van de klanten nodig zou zijn geweest om de deelnemers het gewenste inzicht te verlenen in de marktpositie van hun concurrenten.

88 In de vierde plaats dekten negen van de ondernemingen die deelnamen aan de uitwisseling van informatie (te weten, TradeARBED, Peine-Salzgitter, Thyssen, Unimétal, Cockerill-Sambre, Ferdofin, Ensidesa, Saarstahl en Britisch Steel), in 1989 ongeveer 60 % van het zichtbare verbruik (punt 19 van de beschikking). Bij een dergelijke marktstructuur die, in tegenstelling tot wat verzoekster stelt, oligopolistisch van aard is en die op zich reeds de mededinging kan verminderen, is het des te noodzakelijker de beslissingsvrijheid van de ondernemingen en de resterende mededinging te beschermen.

89 In de vijfde plaats heeft de betrokken informatie de deelnemende ondernemingen onder meer in staat gesteld om zich een zeer nauwkeurig beeld te vormen van de marktaandelen van elk van hun concurrenten en, in het bijzonder, van de mate waarin elk van hen leveringen buiten zijn "traditionele markt" verrichtte.

90 Het feit dat het betrokken systeem uiterlijk in 1986 is ingevoerd in het kader van een quotastelsel dat op dat ogenblik door verzoekster werd beheerd, wijst erop, dat dit systeem aanvankelijk was bedoeld om de naleving van de aan elk van de deelnemende ondernemingen toegekende quota te bewaken in een context waarin de Commissie een beleid van stabilisering van de "traditionele handelsstromen" voerde (zie hiervóór, punt 7). Doordat de betrokken uitwisseling na afloop van het quotastelsel op 30 juni 1988 is voortgezet (zie stukken nrs. 3482 en 3483), waren de ondernemingen in staat te controleren, in hoeverre ieder van hen zich bleef houden aan de traditionele markten die als basis van het quotastelsel hadden gediend. Een dergelijke informatie-uitwisseling diende er naar haar aard toe, de verdeling van de markt op basis van de traditionele handelsstromen te handhaven.

91 In de zesde plaats vond de informatie-uitwisseling plaats in een periode waarin de betrokken industrietak met het "Poutrelles Committee" beschikte over een forum waar de deelnemende ondernemingen geregeld bijeenkwamen om onder meer te discussiëren over de interpenetratie van de nationale markten door henzelf, zoals blijkt uit de punten 49 tot en met 60 van de beschikking. In dit verband maakten de ondernemingen vaak gebruik van historische cijfers (punten 51, 53, 57 en 58), waarbij zij spraken van het "traditionele leveringspatroon" (punt 57). Ook werden dreigementen geuit in geval van onbehoorlijk geachte gedragingen (punt 58) en herhaaldelijk trachtten de bekritiseerde ondernemingen hun gedrag te verklaren (punten 52-56).

92 Ook al heeft de Commissie niet specifiek erop gewezen, dat de in de punten 44 tot en met 60 van de beschikking bedoelde besprekingen zowel op basis van de cijfers over de door het "Poutrelles Committee" georganiseerde monitoring als op basis van de door verzoekster gestuurde informatie-uitwisseling hebben plaatsgevonden, wil het Gerecht erop wijzen, dat bijvoorbeeld de door verzoekster verspreide cijfers over de leveringen voor de eerste twee kwartalen van 1989 (stukken nrs. 3162 en 3163) identiek zijn aan de cijfers voor dezelfde twee kwartalen in de in punt 55 van de beschikking genoemde tabel die Peine-Salzgitter begin maart 1990 aan British Steel heeft gezonden (stuk nr. 1864) met de volgende handgeschreven aantekening: "[V]olgens deze cijfers is er, naar ik vrees, geen achterstand voor British steel plc."

93 In de zevende plaats waren de betrokken gegevens - die in elk geval minder dan drie maanden na afloop van het betrokken kwartaal werden verspreid - in tegenstelling tot wat verzoekster stelt, voldoende actueel om de betrokken ondernemingen in staat te stellen, de ontwikkeling van de marktaandelen van hun concurrenten behoorlijk te volgen en in voorkomend geval erop te reageren.

94 De informatie die de ondernemingen in het kader van de betrokken systemen ontvingen, kon derhalve een merkbare invloed uitoefenen op hun gedrag, zowel omdat elke onderneming wist dat zij scherp in het oog werd gehouden door haar concurrenten, alsook omdat elke onderneming in voorkomend geval zelf op hun gedrag kon reageren aan de hand van vrij actuele gegevens over hun leveringen.

95 Het betrokken systeem voor informatie-uitwisseling was er derhalve op gericht, de normale mededinging in de zin van artikel 65, lid 1, van het Verdrag te beletten, te beperken of te vervalsen, doordat het de deelnemende producenten de mogelijkheid bood om de normale risico's van concurrentie te vervangen door een onderlinge praktische samenwerking.

96 De aan verzoekster verweten gedraging werd bijgevolg ook niet gedekt door punt II, sub 1, van de bekendmaking van 1986, dat reeds naar de letter niet voor een informatie-uitwisseling geldt waardoor de beslissingsvrijheid van de deelnemers wordt ingeperkt of een gecoördineerd marktgedrag kan worden vergemakkelijkt. Bovendien ging het in casu om de uitwisseling van geïndividualiseerde gegevens in het kader van een oligopolistische markt met homogene producten, die ertoe diende de markten op basis van de traditionele handelsstromen af te schermen.

97 Voor zover verzoekster zich ter rechtvaardiging van het betrokken systeem beroept op artikel 60 van het Verdrag, kan haar betoog niet worden aanvaard. Enerzijds heeft deze bepaling alleen maar betrekking op prijzen en niet op informatie over de op de markt gebrachte hoeveelheden. Anderzijds is de in artikel 60, lid 2, van het Verdrag geregelde openbaarmaking van prijzen onder meer ten behoeve van de verbruikers bedoeld (zie met name arrest Hof van 21 december 1954, Frankrijk/Hoge Autoriteit, 1/54, Jurispr. blz. 7, 23), terwijl de betrokken systemen uitsluitend de deelnemende producenten ten goede kwamen. Ook staat artikel 47 van het Verdrag net zo min als artikel 46 de Commissie toe, informatie over het concurrentiegedrag van de ondernemingen ten aanzien van de hoeveelheden uitsluitend ten behoeve van de producenten bekend te maken. Om dezelfde reden kan verzoekster zich niet beroepen op een aan het EGKS-Verdrag ten grondslag liggend algemeen beginsel van doorzichtigheid, temeer niet omdat het in casu gaat om vertrouwelijke gegevens, die naar hun aard tot het zakengeheim behoren.

98 Aangaande het op de artikelen 5 en 46 tot en met 48 van het Verdrag en beschikking nr. 2448/88 gebaseerde betoog, dat de uitwisseling van informatie noodzakelijk was in het kader van de samenwerking met de Commissie, moet worden vastgesteld, dat in geen van deze bepalingen een informatie-uitwisseling zoals die in casu tussen ondernemingen heeft plaatsgevonden, uitdrukkelijk wordt toegestaan. De vraag, of deze uitwisseling werd gedekt door het gedrag van DG III, zal hierna in deel G worden besproken.

99 Onder dit voorbehoud en in het bijzonder gelet op het basisbeginsel van het Verdrag, volgens hetwelk de daarin beoogde mededinging bestaat uit het spel van onafhankelijke en tegengestelde krachten en economische strategieën op de markt (arrest Nederland/Hoge Autoriteit, reeds aangehaald, Jurispr. blz. 1131), heeft de Commissie geen rechtsfout gemaakt door in punt 271 van de beschikking te verwijzen naar enkele eerdere beschikkingen die zij in het kader van het EG-Verdrag in verband met oligopolistische markten heeft gegeven. Met betrekking tot beschikking 92/157/EEG van 17 februari 1992 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31.370 en 31.446 - UK Agricultural Tractor Registration Exchange) (PB L 68, blz. 19), hebben zowel het Gerecht als het Hof geoordeeld, dat de uitwisseling van marktgegevens op een oligopolistische markt met een hoge concentratiegraad de ondernemingen in staat stelt kennis te krijgen van de marktpositie en de marketingstrategie van hun concurrenten, en aldus de nog resterende concurrentie tussen de marktdeelnemers aanmerkelijk vermindert (arrest Deere/Commissie, reeds aangehaald, punt 51, en arrest Hof van 28 mei 1998, Deere/Commissie, C-7/95 P, Jurispr. blz. I-3111, punten 88-90).

100 Verder heeft de Commissie in de punten 279 tot met 283 van de beschikking haar standpunt, dat het betrokken systeem in strijd is met de normale werking van de mededinging, voldoende gemotiveerd.

101 Uit al het voorgaande volgt, dat verzoeksters betoog inzake de betrokken informatie-uitwisseling als zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag in zijn geheel moet worden verworpen, onverminderd hetgeen hierna in deel G wordt overwogen.

4. Het verband tussen de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling en de in artikel 1 van de beschikking genoemde inbreuken

102 Zoals reeds is beslist, staat het onrechtmatige karakter van de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling los van het gestelde verband tussen deze uitwisseling en de in artikel 1 van de beschikking genoemde, door haar leden gepleegde inbreuken. Deze uitwisseling vormt immers een zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, van het Verdrag.

103 Er moet evenwel ook worden vastgesteld, dat de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling parallel met de door het "Poutrelles Committee" georganiseerde uitwisseling van informatie over orders en leveringen functioneerde en betrekking had op dezelfde ondernemingen. Ook had zij plaats in dezelfde periode als in artikel 1 voor de verschillende inbreuken in aanmerking is genomen. Het staat dus vast, dat zij plaatsvond in een ruimer complex van inbreuken zoals beschreven in de beschikking.

104 In die omstandigheden moet de zinsnede "die met de in artikel 1 opgesomde inbreuken van haar leden in verband staat" worden begrepen als een ondergeschikte overweging waarmee de Commissie enkel heeft vastgesteld, dat de door verzoekster georganiseerde informatie-uitwisseling deel uitmaakte van een ruimer complex van inbreuken die de geadresseerden van de beschikking ten laste werden gelegd, zonder haar te verwijten aan de overige inbreuken te hebben deelgenomen.

105 Gelet op het ondergeschikte karakter van deze vaststelling was een aanvullende motivering niet vereist.

106 Verder staat vast dat verzoekster, na de mededeling van de punten van bezwaar, tijdens de administratieve procedure de kans heeft gekregen haar standpunt kenbaar te maken over de feitelijke omstandigheden waarin de informatie-uitwisseling die haar als enige punt wordt verweten, heeft plaatsgevonden.

107 Verzoeksters argumenten gericht tegen de vaststelling in artikel 2 van de beschikking, dat de door haar georganiseerde uitwisseling van vertrouwelijke informatie met de andere in artikel 1 opgesomde inbreuken in verband stond, dienen dus in hun geheel te worden verworpen.

(...)

De vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de beschikking

Summiere samenvatting van het betoog van verzoekster

108 Volgens verzoekster druist de haar in artikel 3 van de beschikking opgelegde verplichting om de in artikel 2 genoemde inbreuk te beëindigen, de aldaar genoemde handelingen niet te herhalen of voort te zetten en zich te onthouden van enigerlei maatregel van gelijke werking, in tegen artikel 65, lid 5, van het Verdrag. Deze bepaling, die de enig mogelijke rechtsgrondslag vormt voor dit soort bevelen, heeft uitsluitend betrekking op ondernemingen en niet op verenigingen.

109 Verder geldt haar motiveringsklacht met betrekking tot artikel 2 ook voor artikel 3. Uit deze bepaling kan niet worden opgemaakt, of het hierin vervatte verbod ten aanzien van verzoekster betrekking heeft op gedragingen in het kader van het door haarzelf georganiseerde systeem of op gedragingen die verband houden met die van het "Poutrelles Committee" of met andere concurrentiebeperkende gedragingen zoals deze die in de beschikking aan de ondernemingen worden verweten.

110 Ten slotte is de verplichting om zich te onthouden van enigerlei "maatregel van gelijke werking" niet voldoende gemotiveerd. Bij gebreke van een nauwkeurige omschrijving van de bestanddelen hiervan komt artikel 3 van de beschikking uiteindelijk neer op een verbod van alle concurrentiebeperkende maatregelen en voldoet het derhalve niet aan de voor stakings- en onthoudingsbevelen geldende eis om de verplichtingen van de betrokkenen te concretiseren.

Beoordeling door het Gerecht

111 Zoals reeds is vastgesteld, kan een ondernemingsvereniging zoals verzoekster inbreuk maken op artikel 65, lid 1, van het Verdrag en is de Commissie op grond van artikel 65, lid 4, van het Verdrag bevoegd om een dergelijke inbreuk vast te stellen.

112 Door verzoekster in artikel 3 van de beschikking de verplichting op te leggen, de in artikel 2 genoemde gedragingen te beëindigen en deze niet te herhalen of voort te zetten, heeft de Commissie enkel de gevolgen aangegeven die verzoekster in de toekomst aan de vaststelling van de inbreuk in artikel 2 moet verbinden (zie in die zin arrest Hof van 31 maart 1993, Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/86, C-117/85 en C-125/85-C-129/85, Jurispr. blz. I-1307, punt 184).

113 Wat de draagwijdte van artikel 3 van de beschikking betreft, blijkt uit het voorgaande, dat het gaat om de door verzoekster georganiseerde en in de punten 143 tot en met 146 en 279 tot en met 283 van de beschikking beschreven informatie-uitwisseling.

114 Het verbod om "enigerlei maatregel van gelijke werking" te treffen, is zuiver declaratoir, aangezien het bedoeld is om de ondernemingen te beletten, de onwettig geachte gedragingen te herhalen (arrest Gerecht van 27 oktober 1994, Fiatagri en New Holland Ford/Commissie, T-34/92, Jurispr. blz. II-905, punt 39). In elk geval is de Commissie op grond van artikel 65 van het Verdrag zelf bevoegd om tegen eventuele latere inbreuken op te treden (zie arrest Fiatagri en New Holland Ford/Commissie, reeds aangehaald, punt 39).

115 Verder is dit verbod voldoende nauwkeurig, aangezien uit de motivering van de beschikking in de punten 143 tot en met 146 en 279 tot en met 283 blijkt, op basis van welke omstandigheden de Commissie de in artikel 2 genoemde inbreuken onrechtmatig heeft geacht (zie arrest Hof van 17 september 1985, Ford/Commissie, 25/84 en 26/84, Jurispr. blz. 2725, punt 42, en arrest Fiatagri en New Holland Ford/Commissie, reeds aangehaald, punt 39).

116 De vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de beschikking dient bijgevolg te worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

117 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst verzoekster in de kosten.

(1) - Enkel die rechtsoverwegingen worden weergegeven waarvan het Gerecht de publicatie nuttig acht. De feiten van deze zaak en de juridische context worden uiteengezet in het arrest van het Gerecht van 11 maart 1999, Thyssen/Commissie (T-141/94, Jurispr. blz. II-347).

(2) - Deze datum wordt vermeld in de Franse en de Spaanse versie van de beschikking. In de Duitse en de Engelse versie wordt als datum 31 december 1988 vermeld.

Top