Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994CC0045

    Conclusie van advocaat-generaal Tesauro van 18 mei 1995.
    Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Ceuta tegen Ayuntamiento de Ceuta.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal Superior de Justicia de Andalucía - Spanje.
    Vrij verkeer van goederen - Toetredingsakte van Koninkrijk Spanje - Bepalingen van toepassing op Ceuta en Melilla - Heffing van gelijke werking als douanerecht.
    Zaak C-45/94.

    Jurisprudentie 1995 I-04385

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:149

    61994C0045

    Conclusie van advocaat-generaal Tesauro van 18 mei 1995. - Cámara de Comercio, Industria y Navegación de Ceuta tegen Ayuntamiento de Ceuta. - Verzoek om een prejudiciele beslissing: Tribunal Superior de Justicia de Andalucía - Spanje. - Vrij verkeer van goederen - Toetredingsakte van koninkrijk Spanje - Bepalingen van toepassing op Ceuta en Melilla - Heffing van gelijke werking als douanerecht. - Zaak C-45/94.

    Jurisprudentie 1995 bladzijde I-04385


    Conclusie van de advocaat generaal


    ++++

    1 In deze zaak gaat het om de wettigheid van een heffing op de invoer en de produktie van goederen in Ceuta, een Spaanse enclave aan de Afrikaanse Middellandse-Zeekust. De verwijzende rechter, het Tribunal Superior de Justicia de Andalucía, heeft het Hof krachtens artikel 177 van het Verdrag de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    "Is ingevolge artikel 25, lid 2, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje tot de Europese Gemeenschappen, en Protocol nr. 2 van deze Akte, gelezen in samenhang met de bepalingen van het EG-Verdrag en het EGKS-Verdrag inzake het vrije verkeer van goederen, na 1991 toegestaan, een heffing als die welke is ingesteld bij de Spaanse wet nr. 8/1991 van 25 maart 1991 houdende vaststelling van de arbitrio op de produktie en de invoer in Ceuta en Melilla, die aldus is geregeld, dat daardoor `nagenoeg geen extra fiscale lasten worden gelegd op de binnenlandse verrichtingen', terwijl tegelijkertijd de invoer uit het douanegebied van de Gemeenschap belast blijft?"

    2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen de Ayuntamiento de Ceuta en de Cámara de comercio, industria y navegación van die stad. Laatstgenoemde vordert nietigverklaring van het gemeentelijk besluit waarbij op grond van genoemde wet nr. 8(1) van 25 maart 1991 de wijze van heffing van de plaatselijke belasting op in Ceuta ingevoerde of geproduceerde goederen is vastgesteld.

    3 Om de precieze strekking van de aan het Hof voorgelegde vraag te begrijpen, is het nuttig de bepalingen van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje tot de Gemeenschap(2) (hierna: "Toetredingsakte") die ter zake van de hier aan de orde zijnde materie specifiek betrekking hebben op Ceuta en Melilla, alsmede de omstreden nationale regeling aan te halen.

    Artikel 25, leden 1 en 2, van de Toetredingsakte bepaalt:

    "1. De Verdragen en de besluiten van de Instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn van toepassing op de Canarische Eilanden en op Ceuta en Melilla, onder voorbehoud van de in de leden 2 en 3 en in de andere bepalingen van de onderhavige Akte bedoelde afwijkingen.

    2. De voorwaarden waaronder de bepalingen van het EEG-Verdrag en het EGKS-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen, alsmede de besluiten van de Instellingen van de Gemeenschap betreffende de douanewetgeving en de handelspolitiek van toepassing zijn op de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla, zijn neergelegd in Protocol nr. 2."

    Dit protocol, waarin wordt gepreciseerd dat "het douanegebied van de Gemeenschap de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla niet omvat" (artikel 1, lid 2), bevat de regeling voor de invoer van goederen uit derde landen in die gebieden, de regeling voor produkten van oorsprong uit de Canarische Eilanden of Ceuta en Melilla die op het douanegebied van de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht, de bijzondere regeling voor de visserij- en landbouwprodukten en voor het handelsverkeer tussen genoemde gebieden en ten slotte de regeling voor de invoer van communautaire produkten op de Canarische Eilanden of in Ceuta en Melilla, en bepaalt, dat in de overgangsperiode de douanerechten en heffingen van gelijke werking geleidelijk worden afgeschaft.

    Artikel 6 bepaalt met name:

    "1. Voor produkten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap geldt bij de invoer op de Canarische Eilanden of in Ceuta en Melilla vrijstelling van douanerechten en van heffingen van gelijke werking, onder de voorwaarden neergelegd in de leden 2 en 3.

    2. De op de Canarische Eilanden en in Ceuta en Melilla bestaande douanerechten en de op de Canarische Eilanden bestaande heffing die bekend staat als `arbitrio insular - tarifa general', worden geleidelijk afgeschaft ten aanzien van produkten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap, volgens hetzelfde ritme en onder dezelfde voorwaarden als voorgeschreven in de artikelen 30, 31 en 32 van de Toetredingsakte.

    3. (...)"

    Die voorwaarden zijn dezelfde als die welke in de Toetredingsakte zijn vastgesteld voor de rest van het Spaanse grondgebied: geleidelijke verlaging van de heffingen tijdens de overgangsperiode en volledige afschaffing per 1 januari 1993. Voor de onder het EGKS-Verdrag ressorterende produkten zijn geen bijzondere bepalingen vastgesteld, zodat zij onder dezelfde regeling vallen.

    4 Verder zij eraan herinnerd, dat volgens artikel 26 van de Toetredingsakte juncto hoofdstuk V, punt 2, van Bijlage I van die akte, de gemeenschappelijke regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde niet van toepassing is in die gebieden. Voor de toepassing van de fiscale bepalingen van het Verdrag werd daarentegen in geen enkele uitzondering voorzien, zodat die bepalingen, inzonderheid artikel 95, overeenkomstig artikel 2 van de Toetredingsakte van toepassing zijn in Ceuta en Melilla.

    5 Om aan de verplichtingen uit de aangehaalde bepalingen van de Toetredingsakte te voldoen, heeft de Spaanse wetgever genoemde wet nr. 8/1991 vastgesteld. Hierbij werd de in Ceuta en Melilla geldende regeling inzake plaatselijke belastingen aldus gewijzigd, dat de vroegere gemeentebelasting op de invoer van goederen ("aforo") werd vervangen door een nieuwe belasting ("arbitrio"). Anders dan tevoren het geval was, wordt deze belasting niet alleen geheven op de invoer van roerende goederen in bedoelde gebieden, maar ook op de binnenlandse produktie, teneinde, zoals in de considerans van de wet uitdrukkelijk wordt verklaard, elke discriminatie op grond van de oorsprong van de goederen op te heffen. Wegens de bijzondere problemen die de economische ontwikkeling van die gebieden vertragen en omwille waarvan in het verleden een belastingregeling was ingevoerd die verschilde van die welke op de rest van het grondgebied werd toegepast, voorzag de wet evenwel in een aantal - zij het tijdelijke - maatregelen ter bescherming van de plaatselijke industrie.

    Artikel 1 bepaalt: "De arbitrio op de produktie en de invoer is een indirecte gemeentebelasting die overeenkomstig de bepalingen van deze wet wordt geheven over de produktie, de vervaardiging en de invoer van alle categorieën lichamelijke roerende goederen in de steden Ceuta en Melilla." Artikel 3 merkt als belastbare verrichtingen aan, de produktie van goederen door een ondernemer in het kader van zijn beroepswerkzaamheden en de invoer van dergelijke goederen in de gebieden waarop de wet van toepassing is; deze laatste categorie omvat volgens artikel 5, lid 1, ook goederen van oorsprong uit andere regio's van Spanje. Volgens artikel 11 is het belastbare feit in het eerste geval het ter beschikking van de verkrijger stellen van het goed en in het tweede geval, de indiening van de invoeraangifte. De belastbare grondslag is voor plaatselijke produkten het totale bedrag dat bij de overdracht van het goed aan de vervreemder verschuldigd is, en voor ingevoerde produkten de douanewaarde (artikelen 15 en 16). De vaststelling van het tarief voor de verschillende produkten is, binnen de door de wet bepaalde grenzen (0,5 % en 10 %), overgelaten aan de betrokken gemeentebesturen (artikel 18). Deze dienen die tarieven vast te stellen in het kader van de door hen te treffen maatregelen ter uitvoering van de belasting.

    Voor de stad Ceuta zijn deze maatregelen getroffen bij besluit van 24 september 1991.(3)

    Ten slotte bepalen de artikelen 7 en 9 van wet nr. 8/1991, welke produktie- en invoerverrichtingen van de heffing zijn vrijgesteld. Voor beide verrichtingen worden evenwel nagenoeg dezelfde categorieën van goederen vrijgesteld. Voor de plaatselijke industrie voorziet artikel 7, lid 2, evenwel in een bijzondere regeling: "Algehele of gedeeltelijke vrijstellingen kunnen tijdelijk worden verleend voor goederen geproduceerd of vervaardigd door in Ceuta of Melilla gevestigde bedrijven die behoren tot de sectoren beschermd door wet nr. 50 van 27 december 1985 houdende regionale maatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling teneinde de discrepanties tussen de verschillende delen van het nationale grondgebied weg te werken."

    In dat verband zij opgemerkt, dat die vrijstelling volgens artikel 14 van het gemeentelijk besluit van 24 september 1991 op met redenen omkleed verzoek van de belanghebbenden kan worden verleend onder de voorwaarden en voor de termijn die in het vrijstellingsbesluit zijn bepaald.

    6 Gelet op de relevante bepalingen van de Toetredingsakte, moet de verenigbaarheid van de betrokken heffing met het gemeenschapsrecht derhalve worden onderzocht tegen de achtergrond van de artikelen 9 en 12 of van artikel 95 van het Verdrag.

    Allereerst zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof(4) een zelfde belasting in het systeem van Verdrag niet tegelijkertijd kan behoren tot de categorie van heffingen van gelijke werking als een douanerecht in de zin van de artikelen 9 en 12, en tot die van binnenlandse belastingen in de zin van artikel 95, daar de artikelen 9 en 12 de toepassing van in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verbieden, terwijl artikel 95 slechts een verbod bevat van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn voor de produkten uit de andere Lid-Staten en dan nog enkel voor zover zij discriminerend zijn.

    7 Het wezenlijke kenmerk waardoor een heffing van gelijke werking als een douanerecht zich van een binnenlandse belasting onderscheidt, is namelijk de omstandigheid dat bedoelde heffing uitsluitend het ingevoerde produkt als zodanig treft, terwijl een binnenlandse belasting ingevoerde en nationale produkten gelijkelijk treft.(5)

    In het arrest Legros(6), betreffende het in de Franse overzeese departementen toegepaste octroi de mer, heeft het Hof bovendien gepreciseerd, dat "een proportionele heffing over de douanewaarde van goederen, die door een Lid-Staat wordt toegepast op uit een andere Lid-Staat ingevoerde goederen wegens hun binnenkomst in een regio van het grondgebied van eerstgenoemde Lid-Staat, een heffing van gelijke werking als een invoerrecht is, ook al wordt die heffing tevens gelegd op uit een ander deel van dezelfde staat afkomstige goederen die in die regio worden binnengebracht".(7) Het Hof oordeelde in dat geval, dat de omstreden heffing onmogelijk als binnenlandse belasting in de zin van artikel 95 kon worden gekwalificeerd, omdat zij alle in de regio Réunion binnengebrachte produkten trof wegens hun binnenkomst in dat deel van het Franse grondgebied, terwijl alle produkten van oorsprong uit Réunion stelselmatig ervan werden vrijgesteld, niet op grond van objectieve criteria die ook op ingevoerde produkten konden worden toegepast, maar louter en alleen op grond van hun regionale oorsprong.(8)

    8 Bekijkt men de betrokken wettelijke regeling tegen de achtergrond van de zoëven aangehaalde beginselen, dan blijkt, dat de "arbitrio" zonder onderscheid van toepassing is zowel op buitenlandse afkomstige en die uit andere delen van het nationale grondgebied afkomstige goederen die in Ceuta worden binnengebracht als op goederen van oorsprong uit Ceuta. Zij treft categorieën produkten op grond van een objectief criterium, namelijk de omstandigheid dat het produkt valt onder een van de categorieën goederen genoemd in de tabel bij het gemeentelijk besluit van 24 september 1991, ongeacht de oorsprong van het betrokken produkt. Ook de voor de verschillende produkten geldende belastingtarieven en vrijstellingen berusten - behoudens het bijzondere geval van artikel 7, lid 2, van wet nr. 8/1991, waarop ik hierna nader zal ingaan - uitsluitend op de omstandigheid dat een produkt tot een bepaalde categorie behoort, ongeacht de oorsprong ervan.

    De litigieuze heffing, die in deze opzichten duidelijk verschilt van het octroi de mer dat in het arrest Legros aan de orde was, vertoont dus in beginsel de kenmerken op basis waarvan zij, volgens de rechtspraak van het Hof, als een binnenlandse belasting in de zin van artikel 95 kan worden aangemerkt.

    9 Aan deze conclusie wordt overigens niet afgedaan door de in de verwijzingsbeschikking geformuleerde opmerking, dat aangezien de industriële vervaardiging en produktie in Ceuta uiterst gering zijn, de "arbitrio" vooral de invoer van goederen treft, en de instelling van een overeenkomstige belasting op de produktie bij nader toezien niets anders is dan een kunstgreep van de wetgever om de vroegere, door het gemeenschapsrecht verboden invoerbelasting te handhaven. Dienaangaande heeft het Hof immers reeds de gelegenheid gehad te verduidelijken, dat een belasting die zowel op ingevoerde als op binnenlandse produkten wordt gelegd, maar die in feite nagenoeg uitsluitend de ingevoerde produkten treft, omdat er geen of slechts een zeer geringe binnenlandse produktie van dezelfde of soortgelijke produkten bestaat, geen heffing van gelijke werking, is, indien zij deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse belastingen, waardoor groepen produkten stelselmatig worden getroffen volgens objectieve criteria die onafhankelijk van de oorsprong van de produkten worden toegepast.(9) Zoals gezegd, treft de "arbitrio" evenwel een reeks goederen op het moment dat deze ten verbruik worden aangeboden, ongeacht de regionale, binnenlandse of buitenlandse oorsprong ervan.

    10 De zaak zou daarentegen anders liggen, indien zou worden aangetoond dat, zoals verzoekster in het hoofdgeding stelt, de opbrengst van de litigieuze belasting bestemd is ter bekostiging van de activiteiten van een overheidsorgaan of semi-overheidsorgaan dat uitsluitend ten behoeve van de regionale produktie handelt, met name door kredietverlening aan de in Ceuta gevestigde ondernemingen. Het Hof heeft immers reeds in het arrest Capolongo(10) verklaard:

    "overwegende dat er aanleiding kan bestaan om bij de uitlegging van de term `heffing van gelijke werking als een invoerrecht' met de bestemming der opgelegde geldelijke lasten rekening te houden; dat wanneer zulk een geldelijke last of belasting namelijk uitsluitend bestemd is ter bekostiging van activiteiten die met name ten behoeve van de belaste nationale produkten worden verricht, het resultaat kan zijn dat de algemene belasting welke volgens dezelfde criteria op het ingevoerde en op het nationale produkt wordt geheven, nochtans voor eerstbedoelde produkten een duidelijke bijkomende geldelijke last en voor laatstbedoelde in feite de tegenhanger voor genoten voordelen of ontvangen steun vormt;

    overwegende dat dientengevolge een belasting behorende tot een algemeen systeem van binnenlandse heffingen waardoor nationale produkten en ingevoerde produkten volgens dezelfde criteria stelselmatig worden getroffen, nochtans een heffing van gelijke werking als een invoerrecht kan zijn wanneer zij uitsluitend bestemd is ter bekostiging van activiteiten die met name ten behoeve van het erdoor getroffen nationale produkt worden verricht."

    11 Deze rechterlijke aanwijzing is ook herhaald met betrekking tot de toepassing van artikel 95.(11) Aangezien, zoals hierboven is gezegd, de bepalingen betreffende discriminerende binnenlandse belastingen en heffingen van gelijke werking evenwel niet cumulatief mogen worden toegepast, heeft het Hof het criterium voor het onderscheid tussen beide gezocht in het antwoord op de vraag, of de last die bij het in de handel brengen ervan op het binnenlandse produkt drukt, volledig dan wel gedeeltelijk wordt gecompenseerd door de voordelen die uit de bestemming van de opbrengst van de belasting voortvloeien. In geval van volledige compensatie gaat het om een belasting die onverenigbaar is met de artikelen 12 e.v. van het Verdrag; in geval van gedeeltelijke compensatie is de heffing onverenigbaar met artikel 95 en is zij verboden voor zover zij het ingevoerde produkt discrimineert.(12)

    12 Volgens de gemeente Ceuta heeft de opbrengst van de "arbitrio" geen specifieke bestemming; samen met de andere inkomsten verstrekt zij het plaatselijke bestuur de financiële middelen die dit bestuur nodig heeft voor het verrichten van zijn institutionele werkzaamheden. Aangezien hierover in de omstreden regeling niets wordt gezegd, is een feitelijk onderzoek nodig, en dit moet door de nationale rechter worden verricht. Deze zal in concreto moeten nagaan, of de belastingopbrengst bestemd is ter bekostiging van activiteiten die uitsluitend ten behoeve van de regionale produkten worden verricht. Blijkt dit het geval te zijn, dan moet hij concluderen, dat de heffing op het ingevoerde produkt een heffing van gelijke werking is, wanneer de voordelen voor het regionale produkt de bij het in de handel brengen op dat produkt drukkende last volledig compenseren. Indien de voordelen de op het regionale produkt drukkende last slechts gedeeltelijk compenseren, levert de betrokken regeling een met artikel 95 onverenigbare fiscale discriminatie op.

    13 Dit gezegd zijnde, lijkt de omstreden belastingregeling in ieder geval uit een ander oogpunt discriminerend ten nadele van de ingevoerde goederen. Artikel 7, lid 2, van wet nr. 8/1991 voorziet namelijk in enkele algehele of gedeeltelijke vrijstellingen, die tijdelijk kunnen worden verleend, doch uitsluitend gelden voor enkele categorieën goederen die worden geproduceerd door op het grondgebied van Ceuta (en Melilla) gevestigde bedrijven. Blijkens artikel 14 van het besluit van 24 september 1991, het artikel waarin de wijze van toepassing van deze bijzondere bepaling is geregeld, worden die vrijstellingen verleend op verzoek van de belanghebbenden. Een dergelijke bepaling verliest haar discriminerend karakter evenwel niet door het enkele feit dat niet enkel de ingevoerde goederen, maar ook de goederen van oorsprong uit een ander deel van het Spaanse grondgebied van het betrokken voordeel uitgesloten zijn. Zoals de Commissie immers opmerkt, zijn discriminaties op grond van de regionale oorsprong van een produkt - althans ten dele - ook discriminaties op grond van nationaliteit, doordat de ingevoerde produkten die overeenstemmen of in concurrentie staan met de plaatselijke produkten die voor vrijstelling in aanmerking komen, onvermijdelijk een minder gunstige behandeling ten deel valt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof ter zake van artikel 30 behoeft een maatregel, om als discriminerende of beschermende maatregel te kunnen worden aangemerkt, immers niet noodzakelijkerwijs tot gevolg te hebben dat alle nationale produkten gunstiger worden behandeld of dat uitsluitend ingevoerde produkten worden benadeeld.(13)

    Aangezien bovendien op artikel 95 geen beroep kan worden gedaan tegen op ingevoerde produkten geheven binnenlandse belastingen wanneer een gelijksoortige of concurrerende binnenlandse produktie ontbreekt,(14) kan de vastgestelde onverenigbaarheid van de "arbitrio" met bovengenoemde bepaling slechts geldend worden gemaakt voor zover die "arbitrio" wordt geheven op goederen met betrekking tot dewelke er regionale produkten bestaan die minder zwaar worden belast dan de gelijksoortige of concurrerende ingevoerde produkten.

    14 Ten slotte kan een beroep op de verdragsbepalingen inzake economische en sociale samenhang, in het bijzonder artikel 130A, zoals de Spaanse regering heeft gedaan, mijns inziens niet tot een wijziging van bovenstaande conclusies leiden. Al moeten die bepalingen, volgens welke de Gemeenschap moet volharden in haar optreden, dat in het bijzonder ten doel heeft de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's te verkleinen, een sleutel vormen voor de interpretatie van de communautaire rechtsorde in haar geheel, toch kunnen zij geen rechtvaardigingsgrond vormen om op de toepassing van de andere verdragsbepalingen uitzonderingen te maken die niet uitdrukkelijk zijn voorzien in het Verdrag zelf of in handelingen van dezelfde rang. De Toetredingsakte voorziet evenwel niet in uitzonderingen op de toepasselijkheid van de bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen in Ceuta en Melilla voor de periode na het verstrijken van de overgangsperiode. Dit gezegd zijnde, biedt het Verdrag zelf, en overigens ook het afgeleide recht, mijns inziens verschillende bruikbare instrumenten om het in artikel 130A genoemde doel te verwezenlijken zonder dat behoeft te worden getornd aan de fundamenten waarop de Gemeenschap berust.

    15 Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de vraag van de nationale rechter te beantwoorden als volgt:

    "1) Artikel 25 en Protocol nr. 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje tot de Europese Gemeenschappen, gelezen in samenhang met artikel 9 e.v. EG-Verdrag, verzetten zich tegen de heffing van een belasting op uit andere Lid-Staten ingevoerde en binnenlandse goederen op het ogenblik dat deze in Ceuta ten verbruik worden aangeboden, wanneer blijkt dat de opbrengst van die belasting bestemd is ter bekostiging van activiteiten die met name ten behoeve van de produkten van oorsprong uit die regio worden verricht, in dier voege dat de last die door de heffing op die produkten drukt volledig wordt gecompenseerd. Een dergelijke belasting moet als discriminerende binnenlandse belasting in de zin van artikel 95 van het Verdrag worden aangemerkt wanneer de opbrengst ervan bestemd is ter bekostiging van activiteiten die de door de heffing van die belasting op de regionale produkten drukkende last, slechts gedeeltelijk compenseren.

    2) Artikel 25 en Protocol nr. 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje tot de Europese Gemeenschappen gelezen in samenhang met artikel 95 EG-Verdrag, verzetten zich tegen de heffing van een belasting op uit andere Lid-Staten ingevoerde en binnenlandse goederen op het ogenblik dat deze op het grondgebied van Ceuta ten verbruik worden aangeboden, voor zover deze belasting wordt geheven op produkten die overeenstemmen of in concurrentie staan met produkten van oorsprong uit Ceuta die op grond van hun regionale oorsprong volledig of gedeeltelijk van de belasting zijn vrijgesteld."

    (1) - BOE nr. 73, van 26 maart 1991, blz. 765.

    (2) - PB 1985, L 302, blz. 23.

    (3) - Boletín Oficial de Ceuta van 25 september 1991, blz. 143.

    (4) - Arrest van 18 juni 1975, zaak 97/74, IGAV, Jurispr. 1975, blz. 699, r.o. 13; arrest van 7 mei 1987, zaak 193/85, Co-Frutta, Jurispr. 1987, blz. 2085, r.o. 8-11.

    (5) - Arrest van 7 mei 1987, zaak 193/85, reeds aangehaald, r.o. 9.

    (6) - Arrest van 16 juli 1992, zaak C-163/90, Jurispr. 1992, blz. I-4625.

    (7) - R.o. 18.

    (8) - R.o. 12.

    (9) - Zie in dit verband het arrest van 22 maart 1977, zaak 78/76, Steinike & Weinlig, Jurispr. 1977, blz. 595, r.o. 30, en Co-Frutta, reeds aangehaald, r.o. 14.

    (10) - Arrest van 19 juni 1973, zaak 77/72, Jurispr. 1973, blz. 611, r.o. 13 en 14. Deze rechtspraak werd bevestigd in tal van arresten, waaronder de arresten van 22 maart 1977, zaak 78/76, reeds aangehaald in voetnoot 9; 25 mei 1977, zaak 105/76, Interzuccheri, Jurispr. 1977, blz. 1029; 28 januari 1981, zaak 32/80, Kortmann, Jurispr. 1981, blz. 251; 11 maart 1992, gevoegde zaken C-78/90 tot en met C-83/90, Compagnie Commerciale de l'Ouest, Jurispr. 1992, blz. I-1847, en 2 augustus 1993, zaak C-266/91, CELBI, Jurispr. 1993, blz. I-4337.

    (11) - Zie arrest van 21 mei 1980, zaak 73/79, Commissie/Italië, Jurispr. 1980, blz. 1533, blz. 15.

    (12) - Zie hierover arresten van 27 oktober 1993, zaak C-72/92, Scharbatke, Jurispr. 1993, blz. I-5509, r.o. 10-16; 2 augustus 1993, zaak C-266/91, reeds aangehaald, r.o. 13-19; 16 december 1992, zaak C-17/91, Lornoy, Jurispr. 1992, blz. I-6523, r.o. 17-22; 16 december 1992, zaak C-114/91, Claeys, Jurispr. 1992, blz. I-6559, r.o. 14-19; 16 december 1992, gevoegde zaken C-144/91 en C-145/91, Demoor, Jurispr. 1992, blz. I-6613, r.o. 18-21; 11 juni 1992, gevoegde zaken C-149/91 en C-150/91, Sanders Adour, Jurispr. 1992, blz. I-3899, r.o. 20-22, en 11 maart 1992, gevoegde zaken C-78/90 tot C-83/90, reeds aangehaald, r.o. 26-28.

    (13) - Zie arresten van 15 december 1993, gevoegde zaken C-277/91, C-318/91 en C-319/91, Ligur Carni, Jurispr. 1993, blz. I-6621, r.o. 37 en 38; 10 december 1991, zaak C-179/90, Merci, Jurispr. 1991, blz. I-5889, r.o. 21; 25 juli 1991, gevoegde zaken C-1/90 en C-176/90, Aragonesa de Publicidad, Jurispr. 1991, blz. I-4151, r.o. 24 ,en 20 maart 1990, zaak C-21/88, Du Pont de Nemours italiana, Jurispr. 1990, blz. I-889, r.o. 12 en 13.

    (14) - Arrest van 11 december 1990, zaak C-47/88, Commissie/Denemarken, Jurispr. 1990, blz. I-4509, inzonderheid r.o. 10.

    Top