EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CO0029

Beschikking van het Hof van 12 juni 1992.
Asia Motor France SA en anderen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Niet-ontvankelijkheid - Beroep tot nietigverklaring - Besluit van de Commissie geen inbreukprocedure in te leiden - Artikel 30.
Zaak C-29/92.

Jurisprudentie 1992 I-03935

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:264

61992O0029

BESCHIKKING VAN HET HOF VAN 12 JUNI 1992. - ASIA MOTOR FRANCE EN ANDEREN TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - BEROEP TOT NIETIGVERKLARING - BESLUIT VAN DE COMMISSIE GEEN INBREUKPROCEDURE IN TE LEIDEN - ARTIKEL 30 - NIET-ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK C-29/92.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-03935


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Beroep tot nietigverklaring ° Voor beroep vatbare handelingen ° Weigering van Commissie om niet-nakomingsprocedure in te leiden ° Daarvan uitgesloten

(EEG-Verdrag, art. 169 en 173)

Samenvatting


Het door een natuurlijke of rechtspersoon ingestelde beroep tot nietigverklaring van een besluit van de Commissie om geen niet-nakomingsprocedure tegen een Lid-Staat in te leiden, is niet-ontvankelijk.

Partijen


In zaak C-29/92,

Asia Motor France, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Luxemburg, en anderen, vertegenwoordigd door J.-Cl. Fourgoux, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij P. Schiltz, advocaat aldaar, Rue Béatrix de Bourbon 4,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur R. Wainwright en V. Melgar, bij haar juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 5 december 1991 houdende weigering vast te stellen, dat de Franse administratieve praktijken maatregelen van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking vormden, waardoor het vrije verkeer in strijd met artikel 30 EEG-Verdrag werd belemmerd,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, R. Joliet, F. A. Schockweiler, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Diez de Velasco, M. Zuleeg, J. L. Murray en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: J.-G. Giraud

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 4 februari 1992, hebben Asia Motor France en vier andere vennootschappen krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 5 december 1991 houdende weigering vast te stellen, dat de Franse administratieve praktijken maatregelen van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking vormden, waardoor het vrije verkeer in strijd met artikel 30 EEG-Verdrag werd belemmerd.

2 Verzoeksters houden zich bezig met de invoer en de verhandeling in Frankrijk van Japanse motorvoertuigen die in andere Lid-Staten van de Gemeenschap, namelijk België en Luxemburg, in het vrije verkeer zijn gebracht.

3 Van oordeel, dat zij het slachtoffer was van een ongeoorloofde mededingingsregeling van de vijf grote Japanse importeurs in Frankrijk, die de bescherming van de Franse regering genoten, diende een van de verzoeksters op 18 november 1985 bij de Commissie een klacht in op grond van de artikelen 30 en 85 EEG-Verdrag. Op 29 november 1988 werd door vier van de verzoeksters op grond van artikel 85 een nieuwe klacht tegen de vijf grote importeurs ingediend. Nadat de vijfde verzoekster een klacht had ingediend tegen het optreden van andere ondernemingen, besloot de Commissie op 9 augustus 1990 alle zaken te voegen.

4 Bij brief van 9 juni 1989 verzocht de Commissie de aangeklaagde importeurs om inlichtingen. Bij brief van 20 juli 1989 gaf het Franse Ministerie van Industrie en Ruimtelijke ordening bedoelde importeurs de instructie, niet te antwoorden op de vragen van de Commissie.

5 In oktober 1989 deelde de Commissie verzoeksters mee, dat zij de Franse regering om inlichtingen had verzocht.

6 Daar de Commissie niets meer van zich liet horen, maanden verzoeksters haar bij brief van 21 november 1989 aan, haar standpunt te bepalen met betrekking tot de op grond van de artikelen 30 en 85 ingeleide procedures. Toen de Commissie in haar stilzwijgen volhardde, stelden vier van de verzoeksters op 20 maart 1990 bij het Hof van Justitie beroep in wegens nalaten en strekkende tot schadevergoeding. Bij beschikking van 23 mei 1990 (zaak C-72/90, Asia Motor, Jurispr. 1990, blz. I-2181) verklaarde het Hof dit beroep niet-ontvankelijk voor zover het artikel 30 EEG-Verdrag betrof, en verwees het de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg voor zover het beroep betrekking had op artikel 85 en de aansprakelijkheid op grond van dit artikel.

7 Op 8 mei en 9 augustus 1990 deelde de Commissie verzoeksters mee, dat hun klachten zouden worden afgewezen. Overeenkomstig artikel 6 van verordening nr. 99/63/EEG van de Commissie van 25 juli 1963 over het horen van belanghebbenden en derden overeenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 van de Raad (PB 1963, 127, blz. 2268), nodigde zij hen uit, hun opmerkingen te maken. Op 29 juni en 28 september 1990 stelden verzoeksters de Commissie in kennis van hun argumenten tegen het standpunt dat zij voornemens was in te nemen.

8 Bij brief van 5 december 1991 deelde de Commissie verzoeksters mee, dat zij zowel de klacht op grond van artikel 30 als die op grond van artikel 85 afwees. Volgens de brief werd een eventuele toepassing van artikel 30 afgewezen "wegens het ontbreken van een communautair openbaar belang, gelet op de gemeenschappelijke handelspolitiek". Tegen die brief, voor zover betrekking hebbende op artikel 30, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld. Met betrekking tot artikel 85 is een parallel beroep ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg.

9 Overeenkomstig artikel 91, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof heeft de Commissie bij op 18 maart 1992 neergelegde akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

10 Dienaangaande voert de Commissie drie middelen aan. In de eerste plaats zouden beroepen tot nietigverklaring als het onderhavige in beginsel niet-ontvankelijk zijn, daar het inleiden van de procedure van artikel 169 EEG-Verdrag geschiedt in een precontentieuze fase, tijdens welke de Commissie geen enkele verbindende rechtshandeling verricht (arrest van 1 maart 1966, zaak 46/65, Luetticke, Jurispr. 1966, blz. 27). Het beroep zou dus geen beschikking in de zin van artikel 173 EEG-Verdrag betreffen.

11 In de tweede plaats zou de Commissie niet verplicht zijn een procedure in de zin van artikel 169 in te leiden, maar over een discretionaire bevoegdheid beschikken. Particulieren zouden dan ook niet het recht hebben, van de instelling te eisen dat zij een bepaald standpunt inneemt, en beroep in te stellen tegen haar weigering om te handelen (arresten van 14 februari 1989, zaak 247/87, Star Fruit, Jurispr. 1989, blz. 291, en 17 mei 1990, zaak C-87/89, Sonito e.a., Jurispr. 1990, blz. I-1981; beschikking van 23 mei 1990, Asia Motor, reeds aangehaald).

12 Ten slotte zou de bestreden handeling verzoeksters niet individueel raken. De weigering om tegen de Franse Staat de niet-nakomingsprocedure van artikel 169 in te leiden, en de brief van 5 december 1991 waarbij aan verzoeksters het standpunt van de Commissie is meegedeeld, raken enkel de Franse Staat.

13 Verzoeksters betogen, dat hoewel de Commissie in de precontentieuze fase van de procedure van artikel 169 beoordelingsvrijheid heeft, het beroep tot nietigverklaring door het atypisch karakter van de onderhavige zaak bij uitzondering ontvankelijk is.

14 In de eerste plaats, aldus verzoeksters, heeft de Commissie de klachten op grond van de artikelen 30 en 85 EEG-Verdrag in één procedure behandeld, namelijk die van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204). Met toepassing van artikel 6 van verordening nr. 99/63, die verordening nr. 17 aanvult, heeft de Commissie de brief van 5 december 1991 verzonden, die een definitieve standpuntbepaling inhoudt. Overeenkomstig de rechtspraak van het Gerecht van eerste aanleg (arrest van 10 juli 1990, zaak T-64/89, Automec, Jurispr. 1990, blz. II-367) kan de brief van 5 december 1991 worden gelijkgesteld met een voor beroep vatbare eindbeslissing. Hoewel die rechtspraak enkel betrekking heeft op klachten betreffende mededingingsregelingen en misbruik van machtspositie, is wat de toepassing van artikel 30 betreft, de weigering van de Commissie toch definitief.

15 In de tweede plaats, zo vervolgen verzoeksters, heeft de brief van 5 december 1991 tot gevolg, dat zij zich aan het beleid van de Franse regering moeten onderwerpen, hoewel het in strijd is met de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markt en Frankrijk nooit openlijk om toepassing van vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 115 EEG-Verdrag heeft verzocht. De legitimatie achteraf van het onrechtmatig optreden van de Franse Staat komt dan ook neer op het nemen van een vrijwaringsmaatregel zonder dat aan de materiële en formele voorwaarden daarvoor is voldaan. De Commissie is aldus haar bevoegdheid te buiten gegaan en heeft een oneigenlijk gebruik gemaakt van de precontentieuze procedure van artikel 169 EEG-Verdrag. In zijn arrest van 5 maart 1986 (zaak 59/84, Tezi, Jurispr. 1986, blz. 887) overwoog het Hof, dat de afwijkingen die ingevolge artikel 115 mogelijk zijn, een uitzondering vormen op de bepalingen van de artikelen 9 en 30 EEG-Verdrag en een belemmering voor de totstandbrenging van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en daarom strikt moeten worden uitgelegd. Voorts oordeelde het Hof in zijn arrest van 14 december 1962 (gevoegde zaken 2/62 en 3/62, Commissie/Luxemburg en België, Jurispr. 1962, blz. 851), dat verzoeken om vrijwaringsmaatregelen die zijn ingediend nadat de Commissie een met redenen omkleed advies over het optreden van een Lid-Staat heeft uitgebracht, de procedure niet kunnen schorsen.

16 Het Hof moet zich volgens verzoeksters kunnen uitspreken over de gegrondheid van het gestelde in de brief van 5 december 1991, waarvan de gevolgen kennelijk met opzet in strijd zijn met de rechtspraak van het Hof, dat de Commissie in stellingnames en adviezen die zij in het kader van artikel 169 uitbrengt, een Lid-Staat niet kan ontslaan van de plicht om zijn uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen na te komen, noch mag beletten dat particulieren zich tegenover mogelijkerwijs met het gemeenschapsrecht strijdige wetgevende of bestuurshandelingen van een Lid-Staat in rechte kunnen beroepen op de rechten die het Verdrag hun toekent (arrest van 27 mei 1981, gevoegde zaken 142/80 en 143/80, Salengo, Jurispr. 1981, blz. 1413, r.o. 17). In casu kan de eerbiediging van dat beginsel slechts worden verzekerd langs de weg van artikel 169. Verzoeksters bevinden zich in staat van gerechtelijke vereffening en de vereffenaar heeft wegens gebrek aan geldmiddelen de aanhangige nationale procedures moeten beëindigen, zodat de wettigheid van het standpunt van de Commissie niet meer kan worden getoetst via een prejudiciële vraag, terwijl toch algemeen wordt aanvaard dat de prejudiciële procedure dient ter compensatie van de niet-ontvankelijkheid van beroepen tot nietigverklaring van in het kader van artikel 169 EEG-Verdrag gegeven beschikkingen.

17 Ten slotte, aldus verzoeksters, worden zij door de inhoud en de strekking van de beschikking rechtstreeks en individueel geraakt in de zin van artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag. Het in het arrest van 15 juli 1963 (zaak 25/62, Plaumann, Jurispr. 1963, blz. 205) ontwikkelde beginsel, dat anderen dan de adressaten van een beschikking er individueel door kunnen worden geraakt indien de beschikking hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat, is in het onderhavige geval van toepassing. Verzoeksters kunnen worden geacht individueel te zijn geraakt, omdat zij behoren tot een kleine kring van door de Commissie geïdentificeerde ondernemingen (arrest van 17 januari 1985, zaak 11/82, Piraiki, Jurispr. 1985, blz. 207). In zijn arrest van 1 juli 1965 (gevoegde zaken 106/63 en 107/63, Toepfer, Jurispr. 1965, blz. 507) heeft het Hof trouwens erkend, dat beschikkingen waarbij machtiging wordt gegeven voor vrijwaringsmaatregelen of waarbij deze achteraf worden bekrachtigd, ondernemingen rechtstreeks kunnen raken, zodat zij gerechtigd zijn beroep tot nietigverklaring in te stellen.

18 Ingevolge artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk is, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

19 Er zij aan herinnerd, dat verzoeksters het Hof verzoeken om "nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 5 december 1991 houdende weigering vast te stellen, dat de administratieve praktijken van de Franse Staat maatregelen van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking vormden, waardoor het vrije verkeer in strijd met artikel 30 EEG-Verdrag werd belemmerd".

20 Vastgesteld moet worden, dat het enige gunstige gevolg dat de Commissie aan de klacht van verzoeksters had kunnen geven, erin zou hebben bestaan, een niet-nakomingsprocedure tegen Frankrijk in te leiden.

21 Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof (zie arresten van 1 maart 1966, Luetticke, 14 februari 1989, Star Fruit, en 17 mei 1990, Sonito e.a., alle reeds aangehaald), kunnen particulieren niet opkomen tegen een weigering van de Commissie om tegen een Lid-Staat een niet-nakomingsprocedure in te leiden.

22 Hieruit volgt, dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zonder dat de andere middelen behoeven te worden onderzocht.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

1) Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2) Verzoeksters worden verwezen in de kosten.

Luxemburg, 12 juni 1992.

Top