EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991TO0042

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Eerste kamer) van 21 juni 1991.
Koninklijke PTT Nederland NV en PTT Post BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Onbevoegdverklaring.
Zaak T-42/91.

Jurisprudentie 1991 II-00273

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1991:31

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

21 juni 1991 ( *1 )

In zaak T-42/91,

Koninklijke PTT Nederland NV en PTT Post BV, vertegenwoordigd door M. C. E. J. Bronckers en P. V. F. Bos, advocaten te Rotterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Loesch et Wolter, advocaten aldaar, Rue Zithe 8,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur J. H. J. Bourgeois en B. Jansen en B. J. Drijber, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Nederlandse Vereniging van Internationale Koeriers- en Expresbedrijven en Nationale Organisatie voor het Beroepsgoederenvervoer Wegtransport, verenigingen naar Nederlands recht, vertegenwoordigd door M. J. Geus en I. G. F. Cath, advocaten te 's-Gravenhage, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij L. Dupong, Rue des Bains 14A,

European Express Organisation, vereniging naar Frans recht, vertegenwoordigd door R. Wojtek, advocaat te Hamburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij P. Palinkas, Rue Paul Wilwertz 38,

Association of European Express Carriers, vereniging naar Belgisch recht, vertegenwoordigd door I. G. F. Cath, advocaat te 's-Gravenhage, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij L. Dupong, Rue des Bains 14 A,

intervenienten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 90/16/EEG van de Commissie van 20 december 1989 inzake het verrichten van koeriersdiensten in Nederland (PB 1990, L 10, biz. 47),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J. L. Cruz Vilaça, president, R. Schintgen, D. A. O. Edward, H. Kirschner en K. Lenaerts, rechters,

griffier: H. Jung

de navolgende

Beschikking

1

Bij beschikking van 4 juni 1991 heeft het Hof zaak C-66/90, Koninklijke PTT Nederland NV en PTT Post BV/Commissie, naar het Gerecht verwezen (Jurispr. 1991, blz. I-2723).

2

De zaak is ter griffie van het Gerecht ingeschreven onder nr. T-42/91.

3

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking 90/16/EEG van de Commissie van 20 december 1989 inzake het verrichten van koeriersdiensten in Nederland (PB 1990, L 10, blz. 47). Deze krachtens artikel 90, lid 3, EEG-Verdrag gegeven beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden en is tevens voorwerp van een door het Koninkrijk der Nederlanden ingesteld beroep tot nietigverklaring (zaak C-48/90, arrest van 12 februari 1992, Jurispr. 1992, blz. I-565).

4

In zijn beschikking van 4 juni 1991 (Jurispr. 1991, biz. I-2723) overwoog het Hof dat, waar het in zaak C-66/90 gaat om een beroep, krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag door een rechtspersoon ingesteld tegen een instelling van de Gemeenschappen en betreffende de toepassing van de op de ondernemingen toepasselijke mededingingsregels, dit beroep ingevolge artikel 3, lid 1, sub c, van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB 1988, L 319, biz. 1), tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort (Jurispr. 1991, biz. I-2723).

5

Artikel 47, tweede alinea, van het protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de EEG (hierna: „Statuut”) bepaalt, dat het Hof, wanneer het vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort, de zaak naar het Gerecht verwijst, dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren.

6

Wanneer bij het Hof en het Gerecht zaken aanhangig zijn die hetzelfde voorwerp hebben of die dezelfde vraag van uitlegging dan wel de geldigheid van dezelfde handeling betreffen, kan ingevolge artikel 47, derde alinea, van het Statuut het Gerecht, de partijen gehoord, de behandeling schorsen totdat het Hof arrest heeft gewezen. Wanneer het echter verzoeken tot nietigverklaring van dezelfde handeling betreft, kan het Gerecht zich ook onbevoegd verklaren, opdat het Hof een beslissing geeft over die verzoeken.

7

Aangezien het Hof krachtens artikel 47, derde alinea, van het Statuut heeft besloten de behandeling van de bij hem aanhangige zaak C-48/90 niet te schorsen, dient het Gerecht een beslissing te nemen over een eventuele schorsing van de behandeling van zaak T-42/91 dan wel over een eventuele onbevoegdverklaring.

8

Bij brief van de griffier van het Gerecht van 6 juni 1991 zijn partijen en intervenienten uitgenodigd, vóór 14 juni 1991 hun opmerkingen te maken over de toepassing van artikel 47, derde alinea, van het Statuut. Alle partijen hebben zich uitgesproken voor onbevoegdverklaring van het Gerecht, opdat de twee zaken te zamen voor het Hof kunnen worden bepleit.

9

De bij het Hof en het Gerecht aanhangige beroepen strekken tot nietigverklaring van een zelfde handeling, te weten de beschikking die de Commissie krachtens artikel 90, lid 3, EEG-Verdrag op 20 december 1989 tot het Koninkrijk der Nederlanden heeft gericht.

10

Daar artikel 37, tweede alinea, van het Statuut aan natuurlijke en rechtspersonen het recht ontzegt, te interveniëren in gedingen tussen Lid-Staten enerzijds en instellingen van de Gemeenschappen anderzijds, kunnen natuurlijke en rechtspersonen in gedingen waarbij zij belang hebben, zich enkel gehoor verschaffen door in de gevallen waarin zij daartoe gerechtigd zijn, zelf beroep in te stellen bij de ter zake van dat beroep bevoegde rechterlijke instantie.

11

Nu het Hof heeft besloten de behandeling van de bij hem aanhangige zaak C-48/90 niet te schorsen, is het in het belang van een goede rechtsbedeling, dat de instantie die bevoegd is kennis te nemen van het door een Lid-Staat ingestelde beroep, daarbij de verschillende middelen en argumenten in aanmerking kan nemen die door natuurlijke of rechtspersonen worden aangevoerd tot staving van hun vordering tot nietigverklaring van dezelfde handeling.

12

Indien de bij het Gerecht aanhangige zaak enkel werd geschorst totdat het Hof arrest had gewezen, zou het Hof geen kennis kunnen nemen van de middelen en argumenten die verzoeksters en de diverse intervenienten in zaak T-42/91 tegen de bestreden beschikking inbrengen.

13

Gelet op het voorgaande, zijn er voor het Gerecht termen aanwezig om zich overeenkomstig artikel 47, derde alinea, van het Statuut onbevoegd te verklaren ten aanzien van zaak T-42/91 en het dossier door te zenden aan het Hof, opdat dit in beide zaken over de verzoeken tot nietigverklaring kan beslissen.

 

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer)

beschikt:

 

1)

Het Gerecht verklaart zich onbevoegd ten aanzien van zaak T-42/91, Koninklijke PTT Nederland BV en PTT Post BV/Commissie van de Europese Gemeenschappen, opdat het Hof op de verzoeken tot nietigverklaring kan beslissen.

 

2)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

 

Luxemburg, 21 juni 1991.

De griffier

H. Jung

De president

J. L. Cruz Vilaça


( *1 ) Procestaal: Nederlands.

Top