Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CJ0244

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 december 1993.
    Giorgio Pincherle tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Ambtenaren - Medische verrichtingen - Maximumvergoedingen.
    Zaak C-244/91 P.

    Jurisprudentie 1993 I-06965

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:950

    61991J0244

    ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 22 DECEMBER 1993. - GIORGIO PINCHERLE TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - HOGERE VOORZIENING - AMBTENAAR - MEDISCHE VERRICHTINGEN - MAXIMUMUITKERINGEN. - ZAAK C-244/91 P.

    Jurisprudentie 1993 bladzijde I-06965


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Hogere voorziening - Interventie - Behoud van in procedure voor Gerecht verkregen hoedanigheid van interveniënt voor Hof

    ('s Hofs Statuut-EEG, art. 49)

    2 Ambtenaren - Sociale zekerheid - Ziektekostenverzekering - Ziektekosten - Maximumbedragen voor vergoeding - Toelaatbaarheid

    (Ambtenarenstatuut, art. 72, lid 1)

    3 Hogere voorziening - Middelen - Middel gericht tegen rechtsoverweging van arrest die niet noodzakelijk is voor onderbouwing van dictum - Onwerkzaam middel

    Samenvatting


    4 Uit artikel 49 van 's Hofs Statuut-EEG volgt, dat de interveniënten in de procedure voor het Gerecht worden aangemerkt als partijen in die procedure. Wanneer dus hogere voorziening wordt ingesteld tegen het arrest van het Gerecht, is artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof op hen van toepassing, zodat zij niet overeenkomstig de artikelen 93 en 123 van het Reglement voor de procesvoering een nieuw interventieverzoek bij het Hof behoeven in te dienen.

    5 Waar artikel 72, lid 1, Ambtenarenstatuut bepaalt, dat, volgens een door de instellingen van de Gemeenschap in onderlinge overeenstemming vastgestelde regeling, de kosten in geval van ziekte van de ambtenaar, zijn echtgenoot en de personen die te zijnen laste komen, tot ten hoogste 80 % gedekt zijn, waarbij dit maximum voor bepaalde prestaties is verhoogd tot 85 %, stelt het het maximumvergoedingspercentage vast waarop de ambtenaar en zijn gezinsleden die onder de dekking van de gemeenschappelijke regeling vallen, recht hebben. Afgezien daarvan laat deze bepaling het aan de instellingen over om in onderlinge overeenstemming de maximumvergoedingen vast te stellen in het kader van bedoelde regeling, waarbij zij hun geen benedengrens voorschrijft.

    6 In het kader van een hogere voorziening moet een middel dat gericht is tegen een rechtsoverweging ten overvloede van een arrest van het Gerecht, waarvan het dictum rechtens genoegzaam door andere rechtsoverwegingen wordt gedragen, worden afgewezen.

    Partijen


    In zaak C-244/91 P,

    G. Pincherle, vertegenwoordigd door G. Marchesini, advocaat te Vicenza, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij E. Arendt, advocaat aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

    requirant,

    ondersteund door

    Union syndicale Euratom Ispra (USEI),

    Sindacato Ricerca dell' Unione Italiana del Lavoro (UIL),

    Sindacato Ricerca della Confederazione Generale Italiana del Lavoro (CGIL),

    Sindacato Ricerca della Confederazione Italiana Sindacati Liberi (CISL),

    alle vertegenwoordigd door G. Marchesini,

    interveniënten,

    betreffende hogere voorziening tegen het op 12 juli 1991 door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in zaak T-110/89 gewezen arrest tussen Giorgio Pincherle en de Commissie van de Europese Gemeenschappen, en strekkende tot vernietiging van dat arrest, andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. di Bucci, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door A. Del Ferro, advocaat te Vicenza, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij N. Annecchino, lid van de juridische dienst van de Commissie, Centre Wagner, Kirchberg, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van de hogere voorziening,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, R. Joliet, G. C. Rodríguez Iglesias, F. Grévisse en M. Zuleeg, rechters,

    advocaat-generaal: M. Darmon,

    griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 6 mei 1993,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 juni 1993,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 september 1991, heeft Pincherle op grond van artikel 49 van 's Hofs Statuut-EEG en de overeenkomstige bepalingen van het EGKS- en het EGA-Statuut van het Hof, hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 12 juli 1991 (zaak T-110/89, Pincherle/Commissie, Jurispr. 1991, blz. II-635), waarbij zijn beroep tegen een aantal besluiten van het Brusselse afwikkelingsbureau voor de regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen werd verworpen.

    2 Blijkens de vaststellingen van het Gerecht (rechtsoverwegingen 1 tot en met 6 van het arrest) is Pincherle hoofd van de afdeling "Statuut" van de Commissie van de Europese Gemeenschappen te Brussel. Als ambtenaar is hij aangesloten bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering voor de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen Aangezien zijn kinderen in Italië studeren en zijn vrouw daar gedurende langere periodes verblijft, heeft hij in dat land medische kosten moeten maken.

    3 In de loop van 1988 heeft Pincherle het afwikkelingsbureau te Brussel om vergoeding van deze kosten verzocht. Blijkens de afrekeningen van 8 juni, 10 augustus en 23 augustus 1988 heeft het afwikkelingsbureau met toepassing van de maxima voor de vergoedingen zoals bepaald in bijlage I bij de regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: ziektekostenregeling), besloten een aantal van deze kosten slechts voor 29, 38, 43, 63 en 66 % te vergoeden.

    4 Van oordeel dat deze percentages te laag en discriminerend waren, diende Pincherle bij een nota van 13 oktober 1988, die op 19 oktober daaraanvolgend is ingeschreven, bij de administratie een klacht in als bedoeld in artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: Ambtenarenstatuut). Het beheerscomité van het gemeenschappelijk stelsel wees de klacht af en bekrachtigde de besluiten van het afwikkelingsbureau in zijn advies nr. 1/89 van 23 februari 1989.

    5 Bij verzoekschrift, dat op 8 mei 1989 ter griffie van het Hof is neergelegd en op 15 november 1989 naar het Gerecht is doorgestuurd, heeft Pincherle nietigverklaring gevorderd van de gewraakte vergoedingsbesluiten van het afwikkelingsbureau, stellende dat de in de ziektekostenregeling vastgestelde maximumvergoedingen onwettig waren.

    6 Die maximumvergoedingen, in de vorm van forfaitaire bedragen, waren volgens hem om twee redenen onwettig.

    7 In de eerste plaats hadden zij er in zijn geval toe geleid, dat hem slechts een gedeelte van de gemaakte kosten was vergoed, dat aanzienlijk onder de in artikel 72 Ambtenarenstatuut genoemde percentages van 80 of 85 % lag.

    8 Ten aanzien van artikel 8, lid 1, van de ziektekostenregeling, op grond waarvan bijzondere vergoedingen kunnen worden toegekend indien de gemaakte kosten betrekking hebben op de verzorging in een land waar de kosten van geneeskundige verzorging buitengewoon hoog zijn, merkte hij op, dat deze bepaling de schade als gevolg van de tekortschietende maximumvergoedingen niet kon verminderen. Volgens hem geldt artikel 8, lid 1, namelijk niet voor medische verrichtingen in Europa.

    9 In de tweede plaats stelde requirant, dat de maximumvergoedingen in strijd waren met het non-discriminatiebeginsel, dat ten grondslag ligt aan de bepalingen van titel V van het Ambtenarenstatuut (financiële en sociale bepalingen voor de ambtenaar). Op grond van dat beginsel zouden de ambtenaren van de verschillende instellingen recht hebben op gelijke sociale-zekerheidsuitkeringen, onafhankelijk van de plaats waar de medische verzorging plaatsvindt.

    10 Het Gerecht heeft de twee door verzoeker ingeroepen gronden voor onwettigheid van de maximumvergoedingen als twee middelen behandeld.

    11 Met betrekking tot de verenigbaarheid van de maxima met artikel 72 Ambtenarenstatuut verklaarde het Gerecht in de rechtsoverwegingen 25 tot en met 27 van zijn arrest, dat artikel 72 slechts maximumpercentages voor de vergoedingen vaststelt en de Gemeenschap dus niet verplicht om de gemaakte kosten voor 80 of 85 % te vergoeden. Overigens was het van oordeel, dat niet kon worden gezegd, dat de vergoedingen die met toepassing van de maxima aan Pincherle voor de medische verrichtingen waren uitgekeerd, te ver van die maximumpercentages aflagen, want uit de overgelegde afrekeningen bleek, dat in vijftien van de twintig gevallen de kosten voor 80 of 85 % waren vergoed. Het Gerecht voegde hieraan toe, dat artikel 8 van de gemeenschappelijke regeling, anders dan verzoeker stelde, wel kon worden toegepast op medische verrichtingen die in een Europees land hadden plaatsgevonden, mits hiertoe vooraf een verzoek was ingediend.

    12 In verband met het tweede argument, betreffende schending van het gelijkheidsbeginsel, meende het Gerecht in rechtsoverwegingen 39 tot en met 42 van zijn arrest, dat dit beginsel de Commissie niet verplichtte om ogenblikkelijk een einde te maken aan een situatie van ongelijkheid tussen de aangeslotenen bij de gemeenschappelijke ziektekostenverzekering, doch enkel om met de andere instellingen in overleg te treden over een passende herziening van het stelsel. Enkel indien de Commissie getalmd had met het nemen van maatregelen, kon een schending van het gelijkheidsbeginsel worden aangenomen. Na te hebben opgemerkt, dat het beheerscomité van de gemeenschappelijke regeling vanaf 1987 aan een herziening van de ziektekostenregeling had gewerkt, dat het al in zijn advies nr. 3/89 van 23 februari 1989 aanpassingsmechanismen had voorgesteld voor bepaalde verrichtingen waarvoor de honoraria in Italiaanse lires werden afgerekend, en dat deze werkzaamheden op 1 januari 1991 waren uitgemond in een herziening van de ziektekostenregeling, overwoog het Gerecht, dat de Commissie, gelet op de eis van handhaving van het financieel evenwicht van de regeling en de noodzaak om met andere instellingen overleg te plegen, blijk had gegeven van de nodige voortvarendheid bij de beëindiging van de ongelijkheid tussen de aangeslotenen bij de ziektekostenregeling.

    13 Op grond hiervan verwierp het Gerecht het beroep, met compensatie van de kosten.

    De interventie

    14 Op 11 december 1991 hebben Union syndicale Euratom Ispra, Sindacato Ricerca della Confederazione Generale Italiana del Lavoro, Sindacato Ricerca dell' Unione Italiana del Lavoro en Sindacato Ricerca della Confederazione Italiana Sindacati Liberi, interveniënten in de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg, krachtens artikel 115 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof een memorie ingediend ter ondersteuning van de conclusies van requirant in hogere voorziening.

    15 Uit het feit dat de griffie van het Hof deze memorie heeft geaccepteerd, leidt de Commissie af, dat de griffie de interveniënten voor het Gerecht heeft beschouwd als partijen in de procedure voor dat forum, op wie dientengevolge artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van toepassing is, dat bepaalt: "iedere partij in de procedure voor het Gerecht kan een memorie van antwoord indienen binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift." De Commissie betwist deze uitlegging. Genoemde vakbonden zijn niet van rechtswege bevoegd om bij het Hof een memorie van antwoord in te dienen; zij hebben daarvoor uitdrukkelijke toestemming nodig. De Commissie verzoekt het Hof bijgevolg om hun memorie buiten beschouwing te laten, tenzij het bij een uitdrukkelijk besluit de vakbonden toelaat om ter ondersteuning van de hogere voorziening te interveniëren.

    16 Ingevolge artikel 49, eerste alinea en tweede alinea, eerste volzin, van 's Hofs Statuut-EEG kan uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing hogere voorziening bij het Hof worden ingesteld door iedere partij die voor het Gerecht geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld. Volgens de laatste volzin van de artikel 49, tweede alinea, staat "voor andere tussenkomende partijen dan de Lid-Staten en Instellingen van de Gemeenschap (...) hogere voorziening evenwel slechts open wanneer de beslissing van het Gerecht hun situatie rechtstreeks aantast". De beperking in de tweede volzin van artikel 49, tweede alinea, is enkel noodzakelijk, omdat onder "partij" in de eerste volzin van die alinea ook de interveniënten voor het Gerecht vallen. Uit artikel 49 van 's Hofs Statuut-EEG volgt dus, dat interveniënten voor het Gerecht worden aangemerkt als partijen voor die rechterlijke instantie. Artikel 115, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof is bijgevolg op hen van toepassing, zodat zij niet overeenkomstig de artikelen 93 en 123 van het Reglement voor de procesvoering een nieuw interventieverzoek bij het Hof hoeven in te dienen.

    17 De exceptie van niet-ontvankelijkheid van de Commissie moet daarom worden verworpen.

    De hogere voorziening

    18 In zijn verzoekschrift voert Pincherle diverse klachten aan tegen de redenering waarmee het Gerecht zijn argumenten ten betoge dat de maximumvergoedingen onwettig zijn, heeft verworpen. Het Hof voegt deze klachten samen in twee groepen en behandelt deze als twee middelen ter ondersteuning van de hogere voorziening.

    Het eerste middel: klachten, gericht tegen de conclusie van het Gerecht, dat de maximumvergoedingen die in de ziektekostenregeling zijn vastgesteld, verenigbaar zijn met artikel 72 Ambtenarenstatuut

    19 Volgens requirant heeft het Gerecht de maximumvergoedingen die in de ziektekostenregeling zijn vastgesteld, ten onrechte niet in strijd geacht met artikel 72 Ambtenarenstatuut. Volgens hem lagen de vergoedingspercentages van 29 tot 66 %, waartoe de toepassing van die maxima in dit geval had geleid, te ver af van de in artikel 72 neergelegde percentages ( 80 en 85 %).

    20 Voorts klaagt hij erover, dat het Gerecht bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de litigieuze maximumvergoedingen met artikel 72 Ambtenarenstatuut rekening heeft gehouden met alle vergoedingen die op de overgelegde afrekeningen voorkwamen, terwijl zijn beroep slechts betrekking had op een aantal daarvan.

    21 Tenslotte stelt requirant, dat het Gerecht artikel 8, lid 1, van de gemeenschappelijke regeling in twee opzichten onjuist heeft uitgelegd. In de eerste plaats is volgens hem de toepassing van dat artikel voor de landen binnen Europa uitgesloten, en in de tweede plaats is geen voorafgaande aanvraag van de betrokkene vereist.

    22 Artikel 72, lid 1, Ambtenarenstatuut bepaalt, dat, volgens een door de instellingen van de Gemeenschap in onderlinge overeenstemming vastgestelde regeling, de kosten in geval van ziekte van de ambtenaar, zijn echtgenoot en de personen die te zijnen laste komen, tot ten hoogste 80 % gedekt zijn. Voor bepaalde prestaties is dit maximum verhoogd tot 85 %.

    23 Deze bepaling stelt het maximum vergoedingspercentage vast waarop de ambtenaar en zijn gezinsleden die onder de dekking van de gemeenschappelijke regeling vallen, recht hebben. Afgezien daarvan laat zij het aan de instellingen over om in onderlinge overeenstemming de maximumvergoedingen vast te stellen in het kader van een ziektekostenregeling, waarbij zij hun geen benedengrens voorschrijft.

    24 Het Gerecht heeft dan ook terecht geoordeeld, dat het feit dat de instellingen maximumbedragen hebben vastgesteld die in casu tot vergoedingen van 29 tot 66 % leidden, niet reeds daarom een schending van artikel 72 Ambtenarenstatuut opleverde, omdat die percentages te veel afweken van de in dat artikel genoemde maximumpercentages voor vergoedingen (80 en 85 %).

    25 Onder die omstandigheden is het irrelevant, dat het Gerecht bovendien heeft vastgesteld, dat driekwart van de vergoedingen die op de afrekeningen nrs. 71 en 72 voorkwamen, wel de in artikel 72 Ambtenarenstatuut genoemde percentages (80 en 85 %) bereikten. Evenmin is relevant de uitlegging die het Gerecht aan artikel 8, lid 1, van de ziektekostenregeling heeft gegeven. Aangezien het overwegingen ten overvloede betreft, kunnen de door requirant hiertegen aangevoerde klachten niet tot vernietiging van het arrest van het Gerecht leiden: zij zijn onwerkzaam en behoeven daarom niet nader te worden onderzocht.

    26 Het eerste middel moet in zijn geheel worden verworpen.

    Het tweede middel: de aanpassingen na de periode waarin de onderhavige feiten hebben plaatsgevonden, zijn irrelevant en het Gerecht heeft geen rekening gehouden met essentieel bewijs bij het onderzoek van de naleving van het gelijkheidsbeginsel

    27 Pincherle richt twee klachten tegen de conclusie van het Gerecht, dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. In de eerste plaats heeft het Gerecht, door zich te baseren op de in 1991 in werking getreden herziening van de ziektekostenregeling, feitelijke factoren in aanmerking genomen die zich na de feiten van de zaak hadden voorgedaan. In de tweede plaats heeft het Gerecht door hem aangedragen bewijsmateriaal genegeerd, te weten:

    - twee rapporten van het beheerscomité van het gemeenschappelijk stelsel van 30 juni 1987 en 30 juni 1988 waaruit bleek, dat er in 1987 een situatie van totale ongelijkheid was;

    - het rapport van het personeelscomité te Ispra van 3 juni 1983, opgesteld op basis van gegevens uit 1982, waaruit reeds naar voren kwam dat de vergoedingen die voor in Italië verrichte prestaties werden toegekend, destijds al niet passend waren, en waarin de discriminatie werd gewraakt, die hieruit voortvloeide voor de personeelsleden van de gemeenschapsinstellingen.

    28 Het Gerecht heeft in wezen geoordeeld, dat het gelijkheidsbeginsel de Commissie niet verplicht, een einde te maken aan een discriminerende situatie zodra zij deze constateert, doch enkel de nodige voortvarendheid aan de dag te leggen om tot een herziening van de betrokken regeling te komen, rekening houdend met de kosten van de medische verrichtingen en verstrekkingen in de verschillende Lid-Staten van de Gemeenschap.

    29 Van een gebrek, dat de wettigheid van de vergoedingsbesluiten had kunnen aantasten, was bijgevolg enkel sprake geweest, indien was bewezen, dat de Commissie ten tijde van de vaststelling van die besluiten niet met de vereiste spoed het nodige had gedaan om de ongelijkheid op te heffen.

    30 Uit de rechtsoverwegingen 41 en 42 van het arrest van het Gerecht volgt impliciet, dat een dergelijk gebrek aan voortvarendheid volgens het Gerecht niet was komen vast te staan. Dat het Gerecht bovendien nog heeft opgemerkt, dat de initiatieven die vóór de gewraakte besluiten waren genomen, na de vaststelling van die besluiten tot een herziening van de ziektekostenregeling hebben geleid, is bijgevolg irrelevant.

    31 Daar requirants klacht terzake gericht is tegen een overweging ten overvloede uit het arrest van het Gerecht, is zij krachteloos en moet zij bijgevolg worden verworpen.

    32 In de tweede plaats klaagt requirant, dat het Gerecht bij de beoordeling van de vraag, of de Commissie de nodige voortvarendheid heeft betracht bij het verhelpen van de ongelijkheden bij de vergoedingen, geen rekening heeft gehouden met twee rapporten van de ziekenkas van 1987 en 1988 en met het rapport uit 1983 van het plaatselijke personeelscomité te Ispra. Doordat het dit bewijs buiten beschouwing heeft gelaten, is het oordeel van het Gerecht over de voortvarendheid van de Commissie vertekend.

    33 In dit verband kan worden volstaan met de opmerking, dat niet is komen vast te staan dat het Gerecht deze rapporten niet heeft onderzocht.

    34 Het tweede middel moet daarom in zijn geheel worden verworpen.

    35 Daar geen van de door Pincherle voorgedragen middelen kan worden aanvaard, moet de hogere voorziening worden verworpen.

    36 Daar de tussenkomst van Union syndicale Euratom Ispra, Sindacato Ricerca della Confederazione Generale Italiana del Lavoro, Sindacato Ricerca dell'Unione Italiana del Lavoro en Sindacato Ricerca della Confederazione Italiana Sindacati Liberi strekte tot ondersteuning van de conclusies van requirant, moet zij eveneens worden verworpen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    37 Ingevolge artikel 70 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof blijven in ambtenarenzaken de kosten door de instellingen gemaakt te haren laste. Artikel 70 is echter, op grond van artikel 122 van het Reglement, niet van toepassing op hogere voorzieningen die door ambtenaren of andere personeelsleden van de instellingen zijn ingesteld. Uit artikel 69, lid 2, volgt in de eerste plaats, dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt verwezen, voor zover dat is gevorderd, en in de tweede plaats, dat het Hof over de kostenverdeling beslist indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld. Desondanks kan het Hof op grond van artikel 122, tweede alinea, in hogere voorzieningen die door ambtenaren zijn ingesteld, de kosten over de partijen verdelen "indien de billijkheid dit vergt".

    38 Aangezien alle vorderingen en alle middelen van requirant en de vier vakbonden die hem ondersteunen, voor de tweede maal zijn verworpen, is er geen aanleiding om artikel 122, tweede alinea, toe te passen en dient te worden beslist, dat Pincherle, Union syndicale Euratom Ispra, Sindacato Ricerca della Confederazione Generale Italiana del Lavoro, Sindacato Ricerca dell'Unione Italiana del Lavoro en Sindacato Ricerca della Confederazione Italiana Sindacati Liberi ieder hun eigen kosten en hoofdelijk de kosten van de Commissie zullen dragen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    rechtdoende:

    1) Wijst de hogere voorziening af.

    2) Verstaat dat requirant en interveniënten ieder hun eigen kosten en hoofdelijk de kosten van de Commissie zullen dragen.

    Top