Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CJ0187

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 juli 1992.
    Belgische Staat tegen Société coopérative Belovo.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de première instance de Neufchâteau - België.
    Gevolgen van ambtshalve rectificatie van een fout in een invoercertificaat.
    Zaak C-187/91.

    Jurisprudentie 1992 I-04937

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1992:333

    61991J0187

    ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 16 JULI 1992. - BELGISCHE STAAT TEGEN SOCIETE COOPERATIVE BELOVO. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DE PREMIERE INSTANCE DE NEUFCHATEAU - BELGIE. - GEVOLGEN VAN AMBTSHALVE RECTIFICATIE VAN EEN FOUT IN EEN INVOERCERTIFICAAT. - ZAAK C-187/91.

    Jurisprudentie 1992 bladzijde I-04937


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1. Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Invoer- en uitvoercertificaten ° Invoercertificaten ten onrechte afgegeven wegens vergissing van administratie ° Aansprakelijkheidsactie, door houder ingesteld voor nationale rechter ° Toelaatbaarheid wat verordening nr. 3719/88 betreft

    (Verordening nr. 3719/88 van de Commissie, art. 24 en 25)

    2. Eigen middelen van Europese Gemeenschappen ° Navordering van rechten bij invoer of bij uitvoer ° Werkingssfeer van verordening nr. 1697/79 ° Vergissing van administratie "die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken" ° Beoordelingscriteria

    (Verordening nr. 1697/79 van de Raad, art. 5, lid 2)

    Samenvatting


    1. De artikelen 24 en 25 van verordening nr. 3719/88 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten, op grond waarvan de instantie van afgifte van het certificaat het certificaat mag rectificeren, staan niet in de weg aan een eventuele aansprakelijkheidsactie die door de houder van invoercertificaten waarvan vaststaat dat zij niet hadden mogen worden afgegeven, krachtens nationaal recht wordt ingesteld tegen de instantie van afgifte en in het kader waarvan in het bijzonder rekening wordt gehouden met het gewettigd vertrouwen van de handelaar in die certificaten.

    2. De navordering van invoerheffingen die wegens een vergissing van de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat bij de afgifte van invoercertificaten niet zijn betaald, wordt beheerst door artikel 5 van verordening nr. 1697/79 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer.

    Om uit te maken, of er sprake is van "een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken" in de zin van lid 2 van dat artikel, moet met name worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid. Het staat aan de nationale rechter om op grond van deze uitlegging te beoordelen, of de belastingschuldige de vergissing die tot de niet-betaling van de heffingen heeft geleid, kon ontdekken.

    Partijen


    In zaak C-187/91,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau, in het aldaar aanhangig geding tussen

    Belgische Staat

    en

    Cooeperatieve vennootschap Belovo,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 24 en 25 van verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten (PB 1988, L 331, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler, kamerpresident, G. F. Mancini, P. J. G. Kapteyn, M. Diez de Velasco en J. L. Murray, rechters,

    advocaat-generaal: C. Gulmann

    griffier: D. Triantafyllou, administrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    ° de Belgische Staat, vertegenwoordigd door S. Dufrene, advocaat te Brussel;

    ° Belovo, vertegenwoordigd door J.-P. Hordies, advocaat te Brussel;

    ° de Commissie, vertegenwoordigd door X. A. Yataganas, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde;

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van de Belgische Staat, Belovo en de Commissie ter terechtzitting van 19 maart 1992,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 juni 1992,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij vonnis van 10 juli 1991, ingekomen ter griffie van het Hof op 24 juli daaraanvolgend, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 24 en 25 van verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten (PB 1988, L 331, blz. 1).

    2 Die vraag is gerezen in een geding tussen de Belgische Staat en de cooeperatieve vennootschap Belovo (hierna: "Belovo"), gevestigd te Bastogne, betreffende een vordering tot nabetaling van invoerheffingen voor eieren afkomstig uit derde landen.

    3 Op haar verzoek verkreeg Belovo van de Belgische instanties tussen 28 november 1988 en 21 september 1989 negen certificaten met vaststelling vooraf van de heffingen terzake van de invoer van eieren uit derde landen. Op 3 oktober 1989 verzochten die instanties volgens de procedure van verordening nr. 3719/88 om teruggave van vijf van die certificaten, op grond dat verordening (EEG) nr. 2771/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector eieren (PB 1975, L 282, blz. 49) niet toestond, certificaten met voorfixatie van de heffingen af te geven voor de invoer van eieren uit derde landen. Vaststaat, dat de destijds geldende gemeenschapsregeling de afgifte van dergelijke certificaten niet toestond. Belovo gaf de desbetreffende certificaten terug.

    4 Belovo, die gebonden was aan in augustus en september 1989, dus vóór het verzoek om teruggave van genoemde certificaten, aangegane contractuele verplichtingen en die de voor de invoer noodzakelijke documenten had ontvangen, plaatste vanaf oktober 1989 de eieren onder het stelsel van douane-entrepots. Bij twee beschikkingen van een nationale rechter werd Belovo toegestaan om de eieren in te voeren tegen betaling van de heffingen zoals die golden ten tijde van de voorfixatie in de teruggegeven certificaten.

    5 De Belgische Staat, die had vastgesteld dat Belovo enkel de in de certificaten bedoelde invoerheffingen had betaald, die lager waren dan de ten tijde van de werkelijke invoer berekende heffingen, verzocht om betaling van het verschil tussen deze twee bedragen. Tot staving van zijn vordering stelde hij, dat de artikelen 24 en 25 van verordening nr. 3719/88, die uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid om vergissingen te rectificeren, uitsluiten dat de houders van certificaten verkregen rechten kunnen inroepen. Bovendien zou Belovo, als bedachtzaam ondernemer, door de kennelijk onregelmatige certificaten niet op een dwaalspoor kunnen zijn gebracht.

    6 Voor de Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau voerde Belovo onder meer aan, dat zij te goeder trouw had gehandeld, dat de abusievelijke afgifte van de certificaten haar niet was toe te rekenen en dat zij op grond van de afgegeven certificaten verplichtingen van zeer grote omvang was aangegaan. Verordening nr. 3719/88 zou overigens niet uitsluiten, dat de instantie van afgifte van de certificaten aansprakelijk wordt gehouden.

    7 De artikelen 24 en 25 van verordening nr. 3719/88 luiden als volgt:

    "Artikel 24

    1. De vermeldingen op de certificaten en op de certificaatuittreksels mogen na afgifte ervan niet worden gewijzigd.

    2. Bij twijfel omtrent de juistheid van de vermeldingen op het certificaat of op het uittreksel, wordt het certificaat of het uittreksel, op initiatief van de belanghebbende of van de bevoegde dienst van de betrokken Lid-Staat, aan de instantie van afgifte van het certificaat teruggezonden.

    Indien de instantie van afgifte van het certificaat oordeelt dat rectificatie gerechtvaardigd is, trekt zij hetzij het uittreksel hetzij het certificaat en de vroeger afgegeven uittreksels in en geeft onverwijld een verbeterd uittreksel of een verbeterd certificaat en de dienovereenkomstig verbeterde uittreksels af. Op deze nieuwe documenten die op elk exemplaar de vermelding 'op ... (datum) verbeterd certificaat' of 'op ... (datum) verbeterd uittreksel' dragen, worden in voorkomend geval de vroegere afschrijvingen opgenomen.

    Indien de instantie van afgifte het niet noodzakelijk acht dat tot rectificatie van het certificaat of het uittreksel wordt overgegaan, brengt zij daarop de vermelding 'geverifieerd op ... (datum) overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 3719/88' en tevens haar stempel aan.

    Artikel 25

    1. De titularis is verplicht het certificaat of de uittreksels bij de instantie van afgifte van het certificaat in te leveren, indien deze instantie daarom verzoekt.

    2. In de gevallen waarin de bevoegde nationale diensten het document waaromtrent twijfel bestaat, overeenkomstig dit artikel of overeenkomstig artikel 24 terugzenden of inhouden, geven zij de belanghebbende op diens verzoek een ontvangstbewijs daarvoor af."

    8 De Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau besloot de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

    "Waar in artikel 24 van verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 is bepaald dat, indien de instantie van afgifte van het (invoer)certificaat oordeelt dat rectificatie gerechtvaardigd is, zij hetzij het uittreksel hetzij het certificaat en de vroeger afgegeven uittreksels intrekt en onverwijld een verbeterd uittreksel of een verbeterd certificaat en de dienovereenkomstig verbeterde uittreksels afgeeft, en in artikel 25 van dezelfde verordening, dat de titularis verplicht is het certificaat of de uittreksels bij de instantie van afgifte van het certificaat in te leveren, indien deze instantie daarom verzoekt, heeft dit dan tot gevolg dat:

    1) de handelaar die certificaten heeft gebruikt waarin onjuiste vermeldingen voorkomen, de verhogingen van de heffingen moet betalen, die na de afgifte van een ten onrechte toegekend voorfixatiecertificaat zijn opgetreden;

    2) in een geval waarin de importeur van eieren ° een produkt waarvoor een bijzondere verordening is vastgesteld ° door een vergissing van de voorfixatieregeling heeft geprofiteerd, de invoercontracten vóór de intrekking van de certificaten zijn uitgevoerd en de invoer ná de intrekking van de certificaten heeft plaatsgevonden op grond van een uitspraak in kort geding, waarbij de invoer van de geëntreposeerde goederen werd toegestaan om bederf te voorkomen, alsnog de bedragen moet betalen die verschuldigd zouden zijn geweest, indien bij de afgifte van de certificaten geen vergissing was begaan;

    3) de handelaar voor de lopende contracten en voor de reeds geplaatste bestellingen in aanmerking kan komen voor toepassing van de voorfixatieregeling, of moet hij toch de na de voorfixatie opgetreden verhogingen van de heffingen betalen;

    4) de handelaar zich tegen wijzigingen in de aan het onjuiste certificaat verbonden rechten kan verzetten dan wel de instantie van afgifte aansprakelijk kan stellen;

    5) ingeval de administratie in het invoercertificaat onjuiste vermeldingen opneemt, de instantie van afgifte niet het verwijt kan worden gemaakt, dat zij de handelaar heeft misleid?"

    9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

    10 Blijkens het verwijzingsvonnis wil de nationale rechter in wezen vernemen, of de artikelen 24 en 25 van verordening nr. 3719/88 in omstandigheden als de onderhavige Belovo beletten, zich te verzetten tegen de betaling van extra invoerheffingen en in voorkomend geval de instantie van afgifte van de onregelmatige certificaten aansprakelijk te stellen, een en ander op grond dat certificaten waarvan vaststaat dat zij niet hadden mogen worden afgegeven, bij haar een gewettigd vertrouwen hebben opgewekt.

    11 In dit verband moet worden opgemerkt, dat de artikelen 24 en 25 van verordening nr. 3719/88, waarover de prejudiciële vragen uitdrukkelijk gaan, met name betrekking hebben op de procedure die moet worden gevolgd in geval van twijfel aan de juistheid van de vermeldingen op de certificaten, en dat zij niet uitsluiten, dat de houder van dergelijke certificaten overeenkomstig het nationale recht eventueel een aansprakelijkheidsvordering instelt tegen de instantie die de certificaten heeft afgegeven. Deze artikelen zeggen daarentegen niets over de eventuele financiële gevolgen van de intrekking van certificaten die niet hadden mogen worden afgegeven.

    12 Overigens kan het Hof in het kader van artikel 177 EEG-Verdrag geen uitspraak doen over de feiten van het hoofdgeding, doch is het wel verplicht, de verwijzende rechter de uitleggingselementen te verschaffen die hij nodig heeft om het geschil te kunnen beslechten (arrest van 22 mei 1990, zaak C-332/88, Alimenta, Jurispr. 1990, blz. I-2077). In dat kader kan het Hof gemeenschapsregels in aanmerking nemen, waarvan de nationale rechter in zijn vraag geen melding heeft gemaakt. Daarentegen staat het aan de nationale rechter te beslissen, of die regels, zoals die door het Hof zijn uitgelegd, al dan niet van toepassing zijn op het hem ter beoordeling voorgelegde geval (zie met name het arrest van 27 maart 1990, zaak C-315/88, Bagli Pennacchiotti, Jurispr. 1990, blz. I-1323, r.o. 10).

    13 Zoals de advocaat-generaal terecht heeft opgemerkt, zijn de regels aan de hand waarvan een bruikbaar antwoord op de prejudiciële vraag kan worden gegeven, te vinden in verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide (PB 1979, L 197, blz. 1). Het hoofdgeding betreft immers in wezen het bedrag van een deel van de invoerheffingen die van Belovo worden opgeëist voor eieren die zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke heffingen voortvloeide.

    14 Verordening nr. 1697/79 beoogt met name, om redenen van rechtszekerheid de mogelijkheid van navordering van invoer- en uitvoerrechten door de nationale instanties te beperken (zie onder meer het arrest van 5 oktober 1988, zaak 210/87, Padovani, Jurispr. 1988, blz. 6177, r.o. 6).

    15 Artikel 5 van die verordening luidt als volgt:

    "1. De bevoegde autoriteiten kunnen niet tot navordering overgaan wanneer het bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer ten aanzien waarvan achteraf wordt geconstateerd dat het lager is dan het wettelijk verschuldigde bedrag, is berekend:

    ° hetzij op basis van gegevens die de bevoegde autoriteiten zelf hebben verstrekt en laatstgenoemden binden;

    ° hetzij op basis van algemene bepalingen die later bij een rechterlijke beslissing ongeldig worden verklaard.

    2. De bevoegde autoriteiten behoeven niet over te gaan tot navordering van het bedrag van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat niet is geheven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken, waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en voldaan heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte (...)."

    16 Blijkens het bepaalde in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 is de toepassing ervan onder meer afhankelijk van de voorwaarde, dat de belastingschuldige de vergissing van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijze niet kon ontdekken. De in punt 5 van de prejudiciële vraag vermelde omstandigheden hebben op deze voorwaarde betrekking.

    17 Volgens vaste rechtspraak van het Hof staat het aan de nationale rechter om te beoordelen, of aan deze voorwaarde is voldaan, waarbij hij moet letten op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemer en de mate van de door hem betrachte zorgvuldigheid (zie met name het arrest van 8 april 1992, zaak C-371/90, Beirafrio, Jurispr. 1992, blz. I-2715, r.o. 21).

    18 Ter beoordeling van de aard van de vergissing moet worden nagegaan, of de betrokken regeling ingewikkeld is of integendeel zo eenvoudig dat bij onderzoek van de feiten een vergissing gemakkelijk kan worden ontdekt. In een geval als het onderhavige, waarin de ondernemer gespreid over een lange periode negen maal een certificaat ontving, dat telkens de juistheid bevestigde van een opvatting die naderhand verkeerd bleek en die ten grondslag lag aan de betwiste betalingen, vormt de herhaalde vergissing van de bevoegde instanties een aanwijzing dat het op te lossen probleem ingewikkeld was (zie met name het arrest van 26 juni 1990, zaak C-64/89, Deutsche Fernsprecher, Jurispr. 1990, blz. I-2535, r.o. 20) en dat de ondernemer niet onzorgvuldig is geweest. Het feit dat importen plaats hadden na de intrekking van de certificaten, maar krachtens voordien te goeder trouw aangegane contractuele verbintenissen, heeft geen invloed op de gevolgen van de beoordeling van de aard van de vergissing.

    19 Met betrekking tot de beroepservaring van de ondernemer moet de nationale rechter nagaan, of hij beroepsmatig voornamelijk op het gebied van de in- en uitvoer werkzaam is en of hij al een zekere ervaring heeft met de handel in de betrokken goederen, in het bijzonder of hij in het verleden al dergelijke transacties heeft verricht, waarbij de heffingen wél correct waren berekend (zie met name het arrest van 26 juni 1990, Deutsche Fernsprecher, reeds aangehaald, r.o. 21).

    20 Derhalve moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat de artikelen 24 en 25 van verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten, niet in de weg staan aan een eventuele aansprakelijkheidsactie die door de houder van invoercertificaten waarvan vaststaat dat zij niet hadden mogen worden afgegeven, krachtens nationaal recht wordt ingesteld tegen de instantie van afgifte en in het kader waarvan in het bijzonder rekening wordt gehouden met het gewettigd vertrouwen van de handelaar in die certificaten. Een navordering van een gedeelte van de invoerheffingen als in het hoofdgeding aan de orde is, wordt beheerst door artikel 5 van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide. Het staat aan de nationale rechter om uit te maken, of alle voorwaarden voor toepassing van het tweede lid van voormeld artikel 5 zijn vervuld.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    21 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    uitspraak doende op de door de Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau bij vonnis van 10 juli 1991 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    De artikelen 24 en 25 van verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie van 16 november 1988 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten, staan niet in de weg aan een eventuele aansprakelijkheidsactie die door de houder van invoercertificaten waarvan vaststaat dat zij niet hadden mogen worden afgegeven, krachtens nationaal recht wordt ingesteld tegen de instantie van afgifte en in het kader waarvan in het bijzonder rekening wordt gehouden met het gewettigd vertrouwen van de handelaar in die certificaten. Een navordering van een gedeelte van de invoerheffingen als in het hoofdgeding aan de orde is, wordt beheerst door artikel 5 van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide. Het staat aan de nationale rechter om uit te maken, of alle voorwaarden voor toepassing van het tweede lid van voormeld artikel 5 zijn vervuld.

    Top