Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61990TJ0007

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 27 november 1990.
Dorothea Kobor tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaar - Medische commissie - Bepaling van percentage blijvende gedeeltelijke invaliditeit.
Zaak T-7/90.

Jurisprudentie 1990 II-00721

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1990:76

61990A0007

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (DERDE KAMER) VAN 27 NOVEMBER 1990. - DOROTHEA KOBOR TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAAR - MEDISCHE COMMISSIE - BETALING VAN HET PERCENTAGE BLIJVENDE GEDEELTELIJKE INVALIDITEIT. - ZAAK T-7/90.

Jurisprudentie 1990 bladzijde II-00721


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Ambtenaren - Sociale zekerheid - Verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten - Medisch deskundigenonderzoek - Rechterlijke toetsing - Grenzen

( Ambtenarenstatuut, artikel 73; Regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten, artikelen 23 en 28 )

2 . Ambtenaren - Beroep - Voorafgaande administratieve klacht - Doel - Overeenstemming tussen klacht en beroep - Niet in klacht genoemde grief - Niet-ontvankelijkheid

( Ambtenarenstatuut, artikelen 90 en 91 )

Samenvatting


1 . In een beroep tegen een besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag tot toepassing van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren tegen ongevallen en beroepsziekten, kan het onderzoek van het Gerecht geen betrekking hebben op de zuiver medische beoordelingen van de in artikel 23 van de Regeling bedoelde medische commissie; die beoordelingen moeten voor definitief worden gehouden wanneer zij onder reguliere omstandigheden tot stand zijn gekomen .

2 . De precontentieuze procedure heeft tot doel, een minnelijke schikking van geschillen tussen ambtenaren of andere personeelsleden en de administratie mogelijk te maken . Wil die procedure dat doel kunnen bereiken, dan moet het tot aanstelling bevoegd gezag met voldoende nauwkeurigheid kennis kunnen nemen van de grieven die de betrokkenen tegen het bestreden besluit formuleren .

Een grief die in de precontentieuze klacht niet naar voren is gebracht, hoewel de belanghebbende wel in staat was dat te doen, moet niet-ontvankelijk worden verklaard .

Partijen


In zaak T-7/90,

D . Kobor, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Goetzingen ( Groothertogdom Luxemburg ), vertegenwoordigd door L . Schiltz, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg te diens kantore, 83, boulevard Grande-Duchesse Charlotte

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . Griesmar als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot herziening van het besluit van de Commissie van 10 maart 1989 houdende vaststelling van verzoeksters blijvende gedeeltelijke invaliditeit op 14 %,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Derde Kamer ),

samengesteld als volgt : C . Yeraris, kamerpresident, A . Saggio en K . Lenaerts, rechters,

griffier : H . Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 24 oktober 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


De feiten en het procesverloop

1 Verzoekster, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, heeft op 7 juni 1986 te Boedapest een ongeval gehad bij het paardrijden . Zij betwist het percentage van de blijvende gedeeltelijke invaliditeit ( hierna : "BGI ") dat door de Commissie is erkend na afloop van de procedure van de artikelen 16 tot en met 23 van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten ( hierna : "Regeling ").

2 Het eerste medisch attest, op 16 juni 1986 opgesteld door de behandelend arts van verzoekster, dokter Kayser, bevat de volgende diagnose : fractuur wervel L1 en fractuur linker buitenenkel .

3 Na een roentgenonderzoek op 12 november 1986 stelde dokter Kayser een nieuw medisch attest op, gedateerd 18 november 1986, waarin wordt gesproken van een "oude fractuur bovenrand linkeracetabulum, die naar mijn mening stellig in verband moet worden gebracht met het ongeval van 7 juni 1986 ".

4 Op 5 juni 1987 stelde dokter Kayser een attest op betreffende de genezing van de letsels en de daaruit resulterende BGI, en wel 25 % voor de fractuur wervel L1, 10 % voor de fractuur linkerbuitenenkel en 10 % voor de fractuur bovenrand linkeracetabulum .

5 Op 26 februari 1988 werd verzoekster in opdracht van de Commissie onderzocht door dokter De Meersman, die in zijn rapport van 29 februari 1988 concludeerde tot een totale BGI van 14 %, waarvan 12 % voor de fractuur wervel L1 en 2 % voor de enkelfractuur .

6 Op basis van dit rapport stelde de Commissie overeenkomstig artikel 21, eerste alinea, van de Regeling verzoekster op 7 juli 1988 in kennis van haar ontwerp-besluit, dat aansloot bij de conclusies van genoemd rapport .

7 Op 20 juli 1988 verzocht verzoekster om inwinning van het advies van de medische commissie, overeenkomstig de artikelen 21 en 23 van de Regeling .

8 Op 13 januari 1989 werd verzoekster onderzocht en haar roentgendossier bestudeerd door de medische commissie bestaande uit de artsen De Meersman, Kayser en professor Van der Ghinst - deze laatste in onderlinge overeenstemming aangewezen door beide eerstgenoemden .

9 Op basis van dat onderzoek concludeerde de medische commissie in haar door alle drie leden ondertekend rapport van 17 januari 1989 met meerderheid van stemmen, dat de totale door het ongeval veroorzaakte invaliditeit 14 % bedroeg .

10 Op 10 maart 1989 nam de Commissie het besluit waarvan thans beroep, waarin zij op basis van het rapport van de medische commissie haar ontwerp-besluit van 7 juli 1988 bevestigde .

11 Bij op 3 mei 1989 ingeschreven brief van 27 april 1989 diende verzoekster een klacht in tegen het besluit van de Commissie van 10 maart 1989 . Die klacht ging vergezeld van een schrijven van dokter Kayser, inhoudende dat de aanwijzing van professor Van der Ghinst was geschied op voorstel van dokter De Meersman, dat het percentage van 14 % enkel betrekking had op de wervelfractuur, dat tijdens de discussie in de medische commissie geen rekening was gehouden met zijn attest van 5 juni 1987, en ten slotte, dat men een feitelijk gegeven aan het rapport van de medische commissie diende toe te voegen, namelijk dat verzoekster na 1 januari 1988 haar voltijdswerkzaamheden ten minste zeven maal gedurende telkens tien dagen had moeten onderbreken . Voorts ging de klacht vergezeld van een op 24 april 1989 gedateerd aanvullend medisch rapport van een specialist, dokter Hedrich, waarin het medisch attest van dokter Kayser van 18 november 1986 werd bevestigd .

12 Bij brief van 27 juni 1989 - waarvan een kopie werd gezonden aan dokter De Meersman - verzocht de Commissie professor Van der Ghinst te preciseren, of de 14 % BGI enkel betrekking had op het letsel van wervel L1, dan wel op zowel het wervel - als het enkelletsel .

13 Bij brief van 3 respectievelijk 18 juli 1989 verklaarden dokter De Meersman en professor Van der Ghinst ieder voor zich, dat het percentage van 14 % bestond uit 12 % voor de wervelfractuur en 2 % voor de enkelfractuur .

14 Bij brief van 7 november 1989, aan verzoekster ter kennis gebracht op 10 november daaraanvolgend, wees de Commissie de klacht af .

15 Daarop heeft verzoekster bij op 7 februari 1990 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld .

Conclusies van partijen

16 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage :

- het beroep naar de vorm en wat de termijn betreft ontvankelijk te verklaren;

- vóór alle verdere stappen de Commissie te gelasten de brieven van 3 en 18 juli 1989, waarnaar zij in het bestreden besluit verwijst, over te leggen;

- het beroep gegrond te verklaren;

- bijgevolg, de BGI te bepalen op ten minste 45 %, dat wil zeggen 25 % voor de wervelfractuur, 10 % voor de enkelfractuur, en 10 % voor de fractuur bovenrand linkeracetabulum;

- te verstaan dat de Commissie over de bedragen overeenkomend met het invaliditeitspercentage boven 14 % ( de vergoeding voor deze 14 % is reeds uitgekeerd ) aan verzoekster vertragingsrente, zo niet schadevergoeding, verschuldigd is, op de voet van 9 % 's jaars vanaf 5 juni 1987, zo niet vanaf 6 juni 1988, tot op de dag van voldoening;

- de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding .

Subsidiair :

- een deskundige aan te wijzen, te kiezen uit een buitenlandse medische faculteit, met de opdracht kennis te nemen van het medisch dossier en mevrouw Kobor te onderzoeken, alsmede het percentage BGI veroorzaakt door het ongeval van 7 juni 1986 en het tijdstip van genezing van de letsels te bepalen;

- in dit geval de kostenbeslissing aan te houden .

De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage :

- het beroep te verwerpen;

- te beslissen over de kosten naar recht .

Ten gronde

17 Voor haar vordering tot herziening van het bestreden besluit voert verzoekster in wezen vijf middelen aan .

Onregelmatige samenstelling van de medische commissie

18 Verzoekster heeft ter terechtzitting verklaard afstand te doen van het middel ontleend aan onregelmatige samenstelling van de medische commissie .

In aanmerkingneming van de fractuur bovenrand linkeracetabulum

19 Verzoekster stelt, dat de medische commissie geen rekening heeft gehouden met de sequelen van de fractuur bovenrand linkeracetabulum, welke volgens het medisch attest van dokter Kayser van 5 juni 1987 stellig in verband moet worden gebracht met haar ongeval van 7 juni 1986 . Ter terechtzitting heeft verzoekster gepreciseerd, dat wat zij de medische commissie in feite verwijt, is dat deze in haar rapport bedoelde sequelen heeft geïgnoreerd, althans haar besluit om er geen rekening mee te houden, niet heeft gemotiveerd, ofschoon dokter Kayser van oordeel was, dat zij aanleiding moesten geven tot een BGI van 10 %.

20 De Commissie betoogt, dat noch in het rapport van dokter De Meersman noch in dat van de medische commissie gewag wordt gemaakt van een fractuur bovenrand linkeracetabulum . Weliswaar wordt in beide rapporten gesproken van pijnen in de linkerheup, doch het ene rapport schrijft die toe aan een verdikking van het laterale uiteinde van het linkeracetabulum, het andere aan een osteofytvorming en ovalisatie van de femurkop, wat neerkomt op een begin van artrose; in beide rapporten wordt echter een verband met verzoeksters ongeval ontkend . De Commissie verklaart, dat de vaststellingen betreffende de pijn in de linkerheup medische beoordelingen zijn die, volgens vaste rechtspraak, voor definitief moeten worden gehouden wanneer zij onder reguliere omstandigheden tot stand zijn gekomen ( zie laatstelijk 's Hofs arrest van 19 januari 1988, zaak 2/87, Biedermann, Jurispr . 1988, blz . 143, r.o . 8, en het arrest van het Gerecht van 21 juni 1990, zaak T-31/89, Sabbatucci, Jurispr . 1990, blz . II-265, r.o . 32 ).

21 Vastgesteld zij, dat de Commissie terecht erop wijst, dat de medische commissie met kennis van zaken heeft geoordeeld, dat de pijn in de linkerheup niet was toe te schrijven aan verzoeksters ongeval van 7 juni 1986, maar aan osteofytvorming en ovalisatie van de femurkop, neerkomend op een begin van artrose . Door die pijn toe te schrijven aan een andere oorzaak dan verzoeksters ongeval, heeft de medische commissie haar advies tot genoegen van recht gemotiveerd .

22 Deze toeschrijving is een zuiver medische beoordeling, waarop het onderzoek van het Gerecht geen betrekking kan hebben, aangezien zij onder reguliere omstandigheden tot stand is gekomen ( arresten van 19 januari 1988, zaak 2/87, Biedermann, en 21 juni 1990, zaak T-31/89, Sabbatucci, reeds aangehaald ). Het middel kan derhalve niet slagen .

Inaanmerkingneming van eerdere letsels

23 Verzoekster stelt, dat de werkzaamheden van de medische commissie en van de Commissie onregelmatig zijn verlopen, doordat in het rapport van dokter De Meersman van 29 februari 1988, dat ten grondslag ligt aan het ontwerp-besluit van de Commissie van 7 juli 1988, ten onrechte wordt gerefereerd aan eerdere letsels van verzoekster, op grond waarvan haar een BGI van slechts 14 % werd toegekend . Uit het feit dat het door de meerderheid van de medische commissie bepaalde percentage eveneens 14 % bedraagt, leidt zij voorts af, dat dokter De Meersman niet heeft toegegeven dat hij zich had vergist door van eerdere letsels te spreken . Ten slotte wijst verzoekster erop, dat de Commissie in haar bevestigend besluit van 10 maart 1989 heeft gepreciseerd, dat het ontwerp-besluit van 7 juli 1988 als het definitieve besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag was te beschouwen, zonder dat het was gewijzigd .

24 Ter terechtzitting heeft het Gerecht verzoekster gevraagd, in het rapport van dokter De Meersman de passages aan te wijzen waarin over vroegere letsels wordt gesproken . Verzoekster is op dat punt echter in gebreke gebleven en heeft enkel de navolgende passage uit het ontwerp-besluit van de Commissie van 7 juli 1988 voorgelezen :

"Na het medisch deskundigenrapport van 19 februari 1988 ( sic ) betreffende uw toestand heeft de door de instelling aangewezen arts geconstateerd, dat de door het ongeval getroffen lichaamsdelen reeds eerder waren gekwetst . Wanneer ledematen of organen al eerder waren gekwetst, moet volgens de toepasselijke regels voor de vergoeding enkel in aanmerking worden genomen het verschil tussen de toestand vóór en de toestand na het ongeval . Naar het oordeel van de geraadpleegde arts dient daarom een vergoeding te worden toegekend op basis van een blijvende gedeeltelijke invaliditeit van 14 % van de sequelen, waarvan is vastgesteld dat zij op 26 februari 1988 genezen waren ."

Volgens verzoekster blijkt hieruit, dat de Commissie en dokter De Meersman tussen 29 februari en 7 juli 1988 informeel contact met elkaar hebben gehad . Voorts meent zij, dat de verwijzing in het ontwerp-besluit naar de regels inzake de vergoeding voor reeds getroffen lichaamsdelen, de conclusie toelaat dat die regels inderdaad zijn toegepast .

25 Blijkens het voorgaande heeft verzoeksters grief slechts betrekking op de - in het definitieve besluit bevestigde - formulering van de eerste alinea van het ontwerp-besluit van de Commissie .

26 In haar dupliek en ter terechtzitting heeft de Commissie toegegeven, dat de aangehaalde passage van het ontwerp-besluit een vergissing bevat . Zij meent echter, dat die vergissing niet van belang is, omdat noch in het rapport van dokter De Meersman noch in het advies van de medische commissie wordt gesproken van een pathologische toestand van de door het ongeval getroffen lichaamsdelen . Verzoekster zou derhalve ten onrechte stellen, dat bij de berekening van de erkende 14 % invaliditeit rekening is gehouden met eerdere letsels .

27 Het Gerecht wijst erop, dat het bestreden besluit, ook al bekrachtigt het formeel het op bedoeld punt onjuiste ontwerp-besluit van de Commissie, uitsluitend gebaseerd is op het advies van de medische commissie, waarvan de conclusies letterlijk zijn overgenomen . Het Gerecht dient zich bij zijn onderzoek derhalve te beperken tot de vraag, of de conclusies van de medische commissie op reguliere wijze tot stand zijn gekomen .

28 Dienaangaande moet in de eerste plaats worden opgemerkt, dat verzoekster heeft gesteld noch aangetoond, dat de vergissing die de Commissie in haar ontwerp-besluit heeft gemaakt, enige invloed heeft kunnen hebben op de medische beoordeling van de medische commissie, die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt .

29 In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat de vergissing in het ontwerp-besluit van de Commissie is gemaakt ná het rapport van dokter De Meersman en vóór het advies van de medische commissie . De in eerstgenoemd rapport geformuleerde beoordeling, die geen enkel verband legt met eerdere letsels van de door het ongeval getroffen lichaamsdelen, is door dat advies bevestigd . Hieruit volgt, dat de vergissing van de Commissie geen invloed heeft gehad op het advies van de medische commissie en bijgevolg ook niet op het op dit advies gebaseerde definitieve besluit .

30 Had de Commissie bedoelde vergissing niet gemaakt, dan zou het bestreden besluit dus toch niet anders zijn uitgevallen . Het Gerecht nu dient procedurele onregelmatigheden enkel te onderzoeken indien het denkbaar is, dat de administratieve procedure zonder die onregelmatigheden tot een ander resultaat zou hebben geleid ( arrest van 10 juli 1980, zaak 30/78, Distillers, Jurispr . 1980, blz . 2229, r.o . 26 ).

De ter bepaling van het invaliditeitspercentage toegepaste schaal

31 Verzoekster stelt, dat het rapport van de medische commissie een motiveringsgebrek vertoont, doordat niet wordt gepreciseerd welke schaal is toegepast ter bepaling van het BGI-percentage, nu de in artikel 12, lid 2, van de Regeling bedoelde schaal niet kon worden gebruikt omdat haar letsels daarin niet worden genoemd, en ook een waardering naar analogie op basis van die schaal in haar geval niet mogelijk was . Een tweede bezwaar van verzoekster tegen het advies van de medische commissie betreft het feit dat deze zonder enige reden de officiële Belgische invaliditeitsschaal heeft toegepast in plaats van de Padovani-schaal betreffende arbeidsongevallen en beroepsziekten, die, zoals algemeen bekend is, normaal gebruikt wordt in het Groothertogdom Luxemburg, het land waar zij woont en werkt .

32 De Commissie acht dit middel niet-ontvankelijk op grond dat het in de precontentieuze procedure niet naar voren is gebracht .

33 Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard, dat het gestelde motiveringsgebrek in de klacht niet ter sprake kon worden gebracht, omdat het pas in de brief van de Commissie van 7 november 1989, waarbij de klacht werd afgewezen, aan het licht is gekomen . Die brief was het eerste document waarin werd vermeld, dat de medische commissie een andere, niet nader gespecificeerde nationale schaal had toegepast, omdat de sequelen die bij verzoekster waren vastgesteld, in de communautaire schaal niet werden vermeld .

34 Volgens vaste rechtspraak heeft de precontentieuze procedure tot doel, een minnelijke schikking van geschillen tussen ambtenaren of andere personeelsleden en de administratie mogelijk te maken . Wil die procedure dat doel kunnen bereiken, dan moet het tot aanstelling bevoegd gezag met voldoende nauwkeurigheid kennis kunnen nemen van de grieven die de betrokkenen tegen het bestreden besluit formuleren ( zie laatstelijk het arrest van het Gerecht van 29 maart 1990, zaak T-57/89, Alexandrakis, Jurispr . 1990, blz . II-143, r.o . 8 ).

35 In casu moet erop worden gewezen, dat het bij lezing zowel van het ontwerp-besluit van de Commissie van 7 juli 1988 en het rapport van dokter De Meersman van 29 februari 1988 als van het besluit van de Commissie van 10 maart 1989 en het advies van de medische commissie van 17 januari 1989 voor verzoekster duidelijk moest zijn, dat de bij haar vastgestelde sequelen niet in de communautaire schaal waren vermeld en dat de graad van haar invaliditeit ingevolge de derde alinea van de aan het einde van die schaal opgenomen bepalingen dus naar analogie van de communautaire schaal moest worden vastgesteld . Verzoekster had derhalve al in haar klacht bezwaar kunnen maken tegen het motiveringsgebrek in verband met de toepassing van genoemde derde alinea .

36 Zonder dat op de gegrondheid van dit middel behoeft te worden ingegaan, moet mitsdien worden vastgesteld dat het, zoals verzoekster ter terechtzitting heeft erkend, niet in de klacht is aangevoerd en dat het bijgevolg niet-ontvankelijk is .

De verdeling van het erkende invaliditeitspercentage van 14 %

37 Verzoekster vraagt zich af, of men wel van een meerderheidsadvies van de medische commissie mag spreken, nu het rapport van deze commissie op een fundamenteel punt onduidelijk is . Die onduidelijkheid zou hierin bestaan, dat het BGI-percentage in dat advies niet wordt verdeeld over de wervel - en de enkelfractuur . Immers, volgens de brief van dokter Kayser van 18 april 1989 zou professor Van der Ghinst een BGI van 14 à 15 % voor de wervelfractuur hebben voorgesteld, maar niet akkoord zijn gegaan met toekenning van een BGI voor de enkelfractuur; dokter De Meersman daarentegen had in zijn rapport van 29 februari 1988 12 % toegekend voor de wervelfractuur en 2 % voor de enkelfractuur . Verder verwijt verzoekster de Commissie, daarover alleen opheldering te hebben gevraagd aan professor Van der Ghinst en dokter De Meersman, maar niet aan dokter Kayser . Verzoekster ziet daarin een onregelmatigheid in het functioneren van de medische commissie .

38 De Commissie betoogt, dat verzoeksters betoog volledig wordt weerlegd door de brieven van 3 en 18 juli 1989 van De Meersman en Van der Ghinst . Volgens die brieven levert de totale door het ongeval van 7 juni 1986 veroorzaakte invaliditeit grond op voor toekenning van een percentage van 14 %, namelijk 12 % voor de wervelfractuur en 2 % voor de enkelfractuur . In juni 1989, aldus de Commissie, bestond er voor haar geen reden om de vragen die zij in haar brief van 27 juni 1989 aan de beide andere artsen had gesteld, ook aan de behandelend arts voor te leggen . Deze had er immers al bij voorbaat op geantwoord in zijn brief van 18 april 1989, waarin hij had verklaard dat de door de medische commissie erkende BGI van 14 % zijns inziens enkel betrekking had op het letsel van de wervelkolom .

39 De enige vraag waarop het met betrekking tot dit punt aankomt, is of het advies van de medische commissie inderdaad met meerderheid van stemmen is vastgesteld .

40 In dat advies wordt verklaard :

"Na anamnese, klinisch onderzoek en inzage van het roentgendossier besluit de medische commissie met meerderheid van stemmen, dat de totale door het ongeval van 7 juni 1986 veroorzaakte invaliditeit grond oplevert voor toekenning van een percentage van veertien op honderd ( 14 %)."

41 Naar uit de drie handtekeningen onder het advies blijkt, hebben de drie artsen die de medische commissie vormden, eenstemmig vastgesteld dat het advies van de commissie met meerderheid van stemmen tot stand was gekomen . Aan die vaststelling kan door een latere brief van een van de leden van de commissie niet worden getornd . Het middel kan derhalve niet slagen .

42 Uit een en ander volgt, dat het beroep moet worden verworpen en dat er mitsdien niet behoeft te worden beslist op de subsidiaire vordering en op de vordering tot toekenning van vertragingsrente .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

43 Volgens artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat ingevolge artikel 11, derde alinea, van het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 van overeenkomstige toepassing is bij het Gerecht, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen indien dat is gevorderd . Volgens artikel 70 van dat Reglement blijven evenwel de kosten in beroepen van personeelsleden van de Gemeenschappen door de instellingen gemaakt, te hunnen laste . Volgens artikel 69, paragraaf 3, eerste alinea, kan het Gerecht bovendien de proceskosten om bijzondere redenen geheel of gedeeltelijk compenseren . Er zij op gewezen, dat de Commissie door de onjuiste redactie van haar ontwerp-besluit van 7 juli 1988 en de weinig gelukkige redactie van het bestreden besluit het hare heeft bijgedragen aan het ontstaan van het geschil . Gelet hierop meent het Gerecht, dat de Commissie behalve in haar eigen kosten in de helft van verzoeksters kosten dient te worden verwezen . Verzoekster zelf zal de andere helft van haar kosten moeten dragen .

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Derde Kamer ),

rechtdoende :

1 ) Verwerpt het beroep .

2 ) Verwijst de Commissie in haar eigen kosten en in de helft van de kosten van verzoekster . Verstaat dat verzoekster de andere helft van haar kosten zal dragen .

Top