Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989TJ0057

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 29 maart 1990.
    Nikolas Alexandrakis tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Ambtenaar - Geen overeenstemming tussen klacht en beroep.
    Zaak T-57/89.

    Jurisprudentie 1990 II-00143

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:1990:25

    61989A0057

    ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (DERDE KAMER) VAN 29 MAART 1990. - NIKOLAS ALEXANDRAKIS TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAREN - GEBREK AAN OVEREENSTEMMING TUSSEN KLACHT EN BEROEP. - ZAAK T-57/89.

    Jurisprudentie 1990 bladzijde II-00143


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . Ambtenaren - Beroep - Voorafgaande administratieve klacht - Voorwerp - Overeenstemming tussen klacht en beroep - Ambtshalve opgeworpen vraag van openbare orde - Middel dat in klacht ontbreekt - Ontvankelijkheidsvoorwaarden

    ( Ambtenarenstatuut, artikelen 90 en 91; Reglement voor de procesvoering, artikel 92, paragraaf 2 )

    2 . Ambtenaren - Aanwerving - Bijzondere regeling voor overzeese personeelsleden van Europese Associatie voor samenwerking

    ( Ambtenarenstatuut, artikelen 31 en 32; verordening nr . 3018/87 van de Raad, artikel 3 )

    Samenvatting


    1 . De ontvankelijkheidsvraag die verband houdt met de overeenstemming tussen de voorafgaande administratieve klacht en het beroep, is van openbare orde voor zover zij betrekking heeft op de regelmatigheid van de administratieve procedure, die als een wezenlijke vorm is te beschouwen . Een onderzoek ambtshalve van deze vraag is in het bijzonder gerechtvaardigd wegens het doel van de administratieve procedure, bestaande in het mogelijk maken van een minnelijke schikking van de tussen ambtenaren of personeelsleden en de administratie gerezen geschillen .

    Een niet in de klacht vermeld middel, dat pas in de schriftelijke procedure voor het Gerecht voor het eerst wordt aangevoerd, moet niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer de administratieve klacht niet enkel niet aan dat middel refereerde, maar zelfs geen enkel element bevatte waaruit de verwerende instelling had kunnen afleiden, dat de verzoeker zich op dat middel wilde beroepen .

    2 . Wanneer het tot aanstelling bevoegd gezag een ambtenaar aanstelt op basis van de algemene aanwervingsregeling van het Statuut, kunnen de relevante indelingscriteria worden toegepast in het kader van de artikelen 31 en 32 van het Statuut .

    Wanneer een ambtenaar echter in dienst is genomen krachtens verordening nr . 3018/87 tot invoering van bijzondere overgangsmaatregelen betreffende de aanwerving van overzee tewerkgestelde personeelsleden van de Europese Associatie voor samenwerking als ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, is de indeling van de betrokkene in het aanstellingsbesluit correct wanneer zij is bepaald overeenkomstig het automatisch werkende afwijkende criterium van artikel 3 van genoemde verordening - namelijk de hoogte van het tevoren bij de EAS genoten salaris -, welks toepassing het in aanmerking nemen van de indelingscriteria van de algemene regeling uitsluit .

    Partijen


    In zaak T-57/89,

    Nikolas Alexandrakis, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Suva ( Fidji ), vertegenwoordigd door E . Lebrun, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij T . Biever, advocaat aldaar, 83, boulevard Grande-Duchesse Charlotte,

    verzoeker,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S . Van Raepenbusch, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 februari 1988 tot aanstelling van verzoeker als ambtenaar, voor zover hij daarbij is aangesteld als hoofdadministrateur in de rang A 4, en tot erkenning van zijn recht op aanstelling in de rang A 3,

    wijst

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Derde Kamer ),

    samengesteld als volgt : A . Saggio, kamerpresident, C . Yeraris en K . Lenaerts, rechters,

    griffier : H . Jung

    gelet op de stukken en na de mondelinge behandeling op 15 februari 1990,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    De feiten, het procesverloop en de conclusies van partijen

    1 Verzoeker Alexandrakis is ambtenaar van de Commissie . Vóór zijn indiensttreding bij die instelling was hij in 1981 aangeworven door de Europese Associatie voor samenwerking ( hierna : "EAS "), een internationale vereniging zonder winstoogmerk, opgericht naar Belgisch recht met het doel de economische samenwerking tussen de Gemeenschap en de ontwikkelingslanden te vergemakkelijken . In het kader van haar statuten en de met de Commissie gesloten overeenkomsten was de EAS belast met de aanwerving en het beheer van personeel voor werkzaamheden op het gebied van samenwerking en wetenschappelijke en technische controle . Dit personeel was verdeeld in drie groepen, waaronder de groep personeel overzee . Verzoeker was door de EAS aangesteld in de groep personeel overzee en ter beschikking gesteld van de Commissie; als zodanig was hij vanaf 1984 werkzaam als gedelegeerde ( rang I, tweede salaristrap ) van de Commissie in een bij de Overeenkomst van Lomé aangesloten ACS-land .

    2 Na de inwerkingtreding van verordening ( Euratom, EGKS, EEG ) nr . 3018/87 van de Raad van 5 oktober 1987 tot invoering van bijzondere overgangsmaatregelen betreffende de aanwerving van overzee tewerkgestelde personeelsleden van de EAS als ambtenaren van de Europese Gemeenschappen ( PB 1987, L 286, blz . 1 ), werd verzoeker bij een krachtens die verordening genomen besluit van de Commissie van 12 februari 1988 aangesteld als "ambtenaar ... in de hoedanigheid van hoofdadministrateur/hoofd van een gespecialiseerde dienst, met indeling in de rang A 4, tweede salaristrap, en tewerkstelling bij het Directoraat-generaal ontwikkeling (( als )) hoofd van de delegatie van de Commissie te Monrovia ( Liberia )". Verordening nr . 3018/87, die mede uitvoering geeft aan een beleid om de diverse categorieën personeel van de EAS geleidelijk naar de Commissie te doen overgaan, voert een tijdelijke bijzondere aanwervingsregeling in . Met name bepaalt zij in artikel 3 : "De uit hoofde van deze verordening aangestelde ambtenaar wordt, in voorkomend geval in afwijking van de artikelen 31 en 32 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, ingedeeld in de categorie, rang en salaristrap waarvan het basissalaris overeenkomt met het basissalaris dat hij bij de (( EAS )) ontving . De indeling van de betrokkene geschiedt door het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig de volgende gelijkwaardigheidscriteria : de rangen I, II en III van de (( EAS )) komen overeen met categorie A van het Statuut ..."

    3 In deze context diende verzoeker op 11 mei 1988 een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut in tegen voornoemd besluit van de Commissie, voor zover hij daarbij was ingedeeld in de rang A 4, en verzocht hij om indeling in de rang A 3 . Hij betwistte zijn indeling in de rang A4 met de stelling, dat zij in strijd was met de indelingscriteria voor zover het zijn leeftijd, beroepservaring en universitaire opleiding betrof; voorts verlangde hij herziening van zijn indeling overeenkomstig die criteria .

    4 Toen niet binnen de statutaire termijn op deze klacht werd gereageerd, heeft verzoeker bij op 24 november 1988 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld . Dit beroep strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 12 februari 1988 waarbij hij als ambtenaar is aangesteld, voor zover hij daarbij als hoofdadministrateur is ingedeeld in de rang A 4, en tot verkrijging van aanstelling in de rang A 3 . Tot staving van zijn beroep voert verzoeker aan, primair, dat de bestreden indeling inbreuk maakt op het beginsel inzake het verband tussen rang en functie, en, subsidiair, dat de indeling niet in overeenstemming is met de daarvoor geldende criteria en bovendien discriminerend is . Eerst na de instelling van het beroep heeft de Commissie bij een uitdrukkelijk en met redenen omkleed besluit van 20 december 1988 de administratieve klacht afgewezen .

    5 De schriftelijke behandeling heeft geheel voor het Hof plaatsgevonden . Na afloop daarvan heeft het Hof krachtens het besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen de zaak bij beschikking van 15 november 1989 verwezen naar het Gerecht . Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten, zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan .

    6 Partijen hebben geconcludeerd als volgt .

    Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage :

    - nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 12 februari 1988, waarbij hij als ambtenaar is aangesteld, voor zover het de bepaling van zijn rang en salaristrap betreft;

    - te verklaren voor recht, dat verzoeker bij dat besluit moet worden aangesteld in de rang A 3;

    - nietig te verklaren het besluit tot afwijzing van zijn klacht van 11 mei 1988;

    - verweerster te verwijzen in de kosten .

    Verweerster concludeert tot

    - verwerping van het beroep,

    - kosten rechtens .

    Het middel ontleend aan schending van het beginsel inzake het verband tussen rang en functie, en, daarmee samenhangend, van het gelijkheidsbeginsel

    7 Verzoekers primaire middel is ontleend aan schending van het Statuut, met name artikel 5, lid 4, en bijlage I A, en van verweersters krachtens artikel 5, lid 4, van het Statuut genomen besluit, alsmede, in samenhang met het voorgaande middel, aan miskenning van het gelijkheidsbeginsel . Verzoeker beklemtoont, dat het beginsel inzake het verband tussen rang en functie is neergelegd in artikel 5, lid 4, van het Statuut . Hij meent dat de hem toegewezen functie van gedelegeerde van de Commissie in een ACS-land overeenkomt met de standaardfunctie van afdelingshoofd - dat wil zeggen met de rang A 3 - en niet met de standaardfunctie van hoofdadministrateur van de rang A 4, waarin hij bij het bestreden besluit is aangesteld .

    8 De vraag of dit eerste middel ontvankelijk is, is door partijen niet aan de orde gesteld . Het Gerecht dient dit echter ambtshalve te doen ingevolge artikel 92, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - dat van overeenkomstige toepassing is bij het Gerecht -, volgens hetwelk het Gerecht in iedere stand van het geding ambtshalve middelen van niet-ontvankelijkheid welke van openbare orde zijn, in behandeling kan nemen ( zie de arresten van 16.12.1960, zaak 6/60, Humblet, Jurispr . 1960, blz . 1173; 23.4.1956, gevoegde zaken 7/54 en 9/54, Groupement des industries sidérurgiques luxembourgeoises, Jurispr . 1955-1956, blz . 64, en 27.6.1989, zaak 200/87, Giordani, Jurispr . 1989, blz . 1877 ). De ontvankelijkheidsvraag die in casu rijst, betreft de overeenstemming tussen de klacht en het beroep . Hierbij gaat het om een punt van openbare orde, voor zover zij betrekking heeft op de regelmatigheid van de administratieve procedure, die door het Hof als een wezenlijke vorm is aangemerkt ( arrest van 3.2.1977, zaak 91/76, De Lacroix, Jurispr . 1977, blz . 225, r.o . 10 en 11 ). Een onderzoek ambtshalve van deze vraag is in het bijzonder gerechtvaardigd wegens het doel van de administratieve procedure, zoals dat in vaste rechtspraak en laatstelijk in het arrest van 14 maart 1989 is omschreven : "... dat de precontentieuze procedure tot doel heeft, een minnelijke schikking van een geschil tussen ambtenaren of andere personeelsleden en de administratie mogelijk te maken, en dat het daartoe van belang is, dat het tot aanstelling bevoegd gezag met voldoende nauwkeurigheid kennis kan nemen van de grieven die de betrokkenen tegen het bestreden besluit formuleren" ( arrest van 14.3.1989, zaak 133/88, Casto del Amo Martinez, Jurispr . 1989, blz . 689, r.o . 9; in gelijke zin onder meer de arresten van 17.2.1977, zaak 48/76, Reinarz, Jurispr . 1977, blz . 291, en 1.7.1976, zaak 58/75, Sergy, Jurispr . 1976, blz . 1139 ).

    9 Zonder dat dus de gegrondheid van verzoekers eerste middel behoeft te worden onderzocht, moet erop worden gewezen, dat dit middel niet in de klacht is vermeld, doch voor het eerst in de schriftelijke procedure voor het Gerecht is aangevoerd . Het is echter vaste rechtspraak, dat "ambtenaren in een beroep bij het Hof alleen maar conclusies ( kunnen )) indienen die hetzelfde voorwerp hebben als de conclusies van hun klacht, en alleen maar bezwaren (( kunnen )) doen gelden die op dezelfde grond berusten als de in die klacht geformuleerde bezwaren . Voor het Hof kunnen ter nadere precisering van die bezwaren middelen en argumenten worden aangevoerd die niet in de klacht waren vermeld, doch er wel nauw bij aansluiten" ( zie de arresten van 20.5.1987, zaak 242/85, Geist, Jurispr . 1987, blz . 2181, r.o . 9; 26.1.1989, zaak 224/87, Koutchoumoff, Jurispr . 1989, blz . 99, r.o . 10, en 14.3.1989, zaak 133/88, reeds aangehaald, r.o . 10; zie ook het arrest van 7.5.1986, zaak 52/85, Rihoux e.a ., Jurispr . 1986, blz . 1555, r.o . 13 ).

    10 In casu, zo moet worden geconstateerd, wordt in de administratieve klacht niet enkel niet gerefereerd aan het eerste middel, maar - om met het arrest van 14 maart 1989 ( r.o . 13 ) te spreken - die klacht bevatte ook geen enkel element waaruit de Commissie, ook al had zij zich moeite gegeven de klacht onbevooroordeeld te onderzoeken, had kunnen afleiden dat verzoeker zich beriep op schending van het beginsel inzake het verband tussen rang en functie en op miskenning van het gelijkheidsbeginsel, in dat stadium uitsluitend gezien in samenhang met de eerstgenoemde norm .

    11 Het eerste middel moet mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard .

    Het middel ontleend aan miskenning van de relevante indelingscriteria en aan schending van het gelijkheidsbeginsel in het licht van die criteria en van de nationaliteit

    12 Verzoekers tweede, subsidiaire middel is ontleend aan schending van artikel 5, lid 3, van het Statuut - bepalende dat voor ambtenaren van een zelfde categorie dezelfde aanwervingsvoorwaarden gelden -, schending van artikel 3 van verordening nr . 3018/87 en miskenning van de algemene rechtsbeginselen . Dit middel bestaat uit twee onderdelen, waarvan het ene betrekking heeft op de door de Commissie in het kader van het Statuut gehanteerde indelingscriteria en het andere op het gelijkheidsbeginsel .

    13 In het eerste onderdeel stelt verzoeker, dat zijn indeling strookt met geen van de relevante indelingscriteria, waar het zijn leeftijd ( 48 jaar ), de duur van zijn beroepservaring ( 21 jaar ) en zijn universitaire opleiding ( Bachelor of Arts, Master of Arts, Philosophy Doctor of Economics ) betreft .

    14 De Commissie brengt hiertegen in, dat de aanwerving van het overzees EAS-personeel niet plaatsvindt in de context van het Statuut, maar berust op de uitdrukkelijk afwijkende bepalingen van artikel 3 van verordening nr . 3018/87 .

    15 Het argument van de Commissie moet worden aanvaard . De indelingscriteria waarop verzoeker zich beroept, kunnen toepassing vinden in het kader van de artikelen 31 en 32 van het Statuut, wanneer het tot aanstelling bevoegd gezag een ambtenaar aanstelt met toepassing van de algemene aanwervingsregeling van het Statuut . Verzoeker is echter ambtenaar geworden ingevolge een speciale verordening en zijn indeling in het aanstellingsbesluit is derhalve correct, aangezien zij is bepaald met toepassing van het afwijkende criterium van artikel 3 van verordening nr . 3018/87, dat de toepassing van voornoemde statutaire bepalingen uitdrukkelijk uitsluit . Het criterium van artikel 3 is de hoogte van het basissalaris dat de betrokkene tevoren bij de EAS ontving, en verzoeker is ingedeeld in de categorie, de rang en de salaristrap waarvan het salaris overeenkomt met dat wat hij bij de EAS genoot . De toepassing van dit automatisch werkende criterium sluit uit, dat de door verzoeker genoemde criteria op enigerlei wijze in aanmerking worden genomen .

    16 In het tweede onderdeel van het tweede middel, betreffende miskenning van het gelijkheidsbeginsel, stelt verzoeker in de eerste plaats, dat de bestreden indeling discriminerend is ten opzichte van die van zijn collega' s die ingevolge verordening nr . 3018/87 ambtenaar zijn geworden . Die discriminatie zou hierin bestaan, dat andere overzeese personeelsleden in dezelfde rang als verzoeker of zelfs in een hogere rang zijn ingedeeld, ofschoon zij wat de door hem genoemde relevante indelingscriteria betreft, minder gekwalificeerd waren dan hijzelf . In de tweede plaats zou zijn indeling in de rang A 4 een discriminatie op grond van nationaliteit zijn, omdat hij het enige Griekse delegatiehoofd is en er dus geen enkele A 3-functie aan een Griek is toegewezen .

    17 De Commissie wijst dit betoog van de hand . Zij verklaart, dat de indeling van verzoeker en van zijn collega' s uit de groep overzees personeel van de EAS volgens hetzelfde criterium is bepaald, namelijk dat van artikel 3 van de bij verordening nr . 3018/87 ingevoerde speciale aanwervingsregeling, en dat de nationaliteit van de betrokkenen daarbij volledig buiten beschouwing is gebleven .

    18 Met betrekking tot verzoekers bewering, dat hij in het licht van de relevante indelingscriteria is gediscrimineerd ten opzichte van de andere delegatiehoofden, zij eraan herinnerd, dat die criteria in het kader van verordening nr . 3018/87 niet van toepassing zijn en dat verzoeker er derhalve geen beroep op kan doen .

    19 Ten aanzien van de grief inzake discriminatie op grond van nationaliteit kan worden volstaan met vast te stellen, dat de Commissie verzoeker heeft ingedeeld volgens het objectieve criterium van artikel 3 van verordening nr . 3018/87, zonder zijn nationaliteit in aanmerking te nemen .

    20 Subsidiair stelt verzoeker nog, dat zelfs indien zijn indeling, zoals op het moment van zijn aanstelling bepaald naar de letter van artikel 3 van verordening nr . 3018/87, niet onregelmatig kan worden verklaard wegens schending van de relevante indelingscriteria of van het gelijkheidsbeginsel, de Commissie niettemin had moeten controleren, of het salaris dat hij tevoren bij de EAS ontving, feitelijk en rechtens wel juist was .

    21 Dienaangaande zij erop gewezen, dat de Raad bij de vaststelling van voornoemde bepaling van verordening nr . 3018/87 een objectief en automatisch werkend criterium heeft ingevoerd voor de indeling van EAS-personeel bij hun aanstelling als ambtenaar, ten einde te verzekeren dat zij de positie zouden behouden die zij tevoren hadden verworven bij hun oude werkgever, dat wil zeggen de EAS en niet de Commissie ( arrest van 13.7.1989, zaak 286/83, Alexis, Jurispr . 1989, blz . 2445, r.o . 11 ). Hieruit volgt, dat de Commissie terecht uitsluitend dat automatisch werkende criterium heeft toegepast in haar op basis van genoemde verordening genomen besluit tot aanstelling van verzoeker .

    22 Verzoekers tweede middel faalt derhalve .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    23 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het in de procedure voor het Gerecht toepasselijke Reglement voor de procesvoering van het Hof moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dat is gevorderd . Volgens artikel 70 van dat Reglement blijven evenwel de kosten door de instellingen wegens beroepen van personeelsleden van de Gemeenschappen gemaakt, te hunnen laste .

    Dictum


    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG ( Derde Kamer ),

    rechtdoende :

    1 ) Verwerpt het beroep .

    2 ) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen .

    Top