This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61989CC0080
Opinion of Mr Advocate General Darmon delivered on 6 March 1990. # Erwin Behn Verpackungsbedarf GmbH v Hauptzollamt Itzehoe. # Reference for a preliminary ruling: Finanzgericht Hamburg - Germany. # Validity of a Commission decision on the post-clearance recovery of import duties. # Case C-80/89.
Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 6 maart 1990.
Erwin Behn Verpackungsbedarf GmbH tegen Hauptzollamt Itzehoe.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Hamburg - Duitsland.
Geldigheid van een beschikking betreffende navordering van invoerrechten.
Zaak C-80/89.
Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 6 maart 1990.
Erwin Behn Verpackungsbedarf GmbH tegen Hauptzollamt Itzehoe.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Hamburg - Duitsland.
Geldigheid van een beschikking betreffende navordering van invoerrechten.
Zaak C-80/89.
Jurisprudentie 1990 I-02659
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:94
Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 6 maart 1990. - ERWIN BEHN VERPACKUNGSBEDARF GMBH TEGEN HAUPTZOLLAMT ITZEHOE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: FINANZGERICHT HAMBURG - DUITSLAND. - GELDIGHEID VAN EEN BESCHIKKING BETREFFENDE NAVORDERING VAN INVOERRECHTEN. - ZAAK C-80/89.
Jurisprudentie 1990 bladzijde I-02659
++++
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
1 . Een door de nationale administratie gemaakte vergissing in een douane-aangelegenheid tegenover een te goeder trouw zijnde ondernemer heeft wederom aanleiding gegeven tot het stellen van prejudiciële vragen, ditmaal door het Finanzgericht Hamburg ( Bondsrepubliek Duitsland ). Het Hof heeft zich reeds over eenzelfde problematiek moeten buigen in het arrest Binder . ( 1 )
2 . De feiten in de onderhavige zaak zijn bekend . Van januari tot september 1983 had de firma Erwin Behn Verpackungsbedarf GmbH ( hierna : Behn ) uit Spanje - toen nog geen lid van de EG - en andere derde landen ongebleekt papier voor grote zakken in van tariefpost 48.01 C II a ) van het gemeenschappelijke douanetarief ( hierna : GDT ) in de Bondsrepubliek Duitsland ingevoerd . Deze goederen waren in het kader van de verzamelprocedure maandelijks aangegeven . Het Hauptzollamt Itzehoe berekende de invoerrechten tegen een tarief van 3 respectievelijk 7,5% overeenkomstig Behns aangiften en het Duitse Gebrauchs-Zolltarif . Nu bedroeg het toepasselijke tarief voor uit derde landen ingevoerd kraftpapier en -karton voor grote zakken in 1983, evenals trouwens in 1982, 8 %. Wanneer dit produkt uit Spanje werd ingevoerd, werd het normale tarief van 8% met 60% gereduceerd, dus teruggebracht tot 3,2%, ingevolge verordening ( EEG ) nr . 1524/70 van de Raad van 20 juli 1970 houdende sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschappen en Spanje en tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen daarvan ( 2 ). Het Hauptzollamt had, afgaande op het Gebrauchs-Zolltarif, ten onrechte het tarief van 7,5% en dus het gereduceerde tarief van 3% toegepast, welke tarieven echter sedert verordening ( EEG ) nr . 3000/82 van de Raad van 19 oktober 1982 ( 3 ) slechts golden voor "overig" kraftpapier en -karton . Het Gebrauchs-Zolltarif werd bij besluit van de Duitse minister van Financiën nr . 151/83 van 17 augustus 1983 gecorrigeerd .
3 . Bij een drietal aanslagen van 19 en 26 oktober en 2 november 1983 vorderde het Hauptzollamt nabetaling van een totaalbedrag van 4 866,40 DM aan niet-geheven douanerechten . Behn diende tegen deze drie aanslagen een bezwaarschrift in . De Bondsrepubliek Duitsland legde de zaak daarop voor aan de Commissie overeenkomstig artikel 4 van verordening ( EEG ) nr . 1573/80 van de Commissie ( 4 ). Deze besliste op 4 november 1985, dat tot navordering diende te worden overgegaan .
4 . Het Finanzgericht Hamburg, waarbij de zaak vervolgens aanhangig werd gemaakt, heeft het Hof een tweetal prejudiciële vragen voorgelegd die, hoewel ze om de geldigheid van de beschikking van 4 november 1985 draaien, in hoofdzaak de uitlegging betreffen van artikel 5, leden 1 en 2, van verordening ( EEG ) nr . 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 . ( 5 )
5 . Genoemd artikel 5 bindt het recht tot navordering aan drie restricties :
- algehele uitsluiting van navordering wanneer het geïnde bedrag, dat lager is dan het wettelijk verschuldigde bedrag, is berekend op basis van gegevens die de bevoegde autoriteiten zelf hebben verstrekt en laatstgenoemden binden ( lid 1, eerste streepje );
- evenzo, wanneer bedoeld bedrag is berekend op basis van algemene bepalingen die later bij een rechterlijke beslissing ongeldig worden verklaard ( lid 1, tweede streepje );
- de bevoegde autoriteiten kunnen van navordering afzien in geval van een vergissing die de belastingschuldige redelijkerwijze niet had kunnen ontdekken ( lid 2 ).
6 . Over lid 1 van artikel 5 bestaat, als ik goed zie, nog geen rechtspraak . Ten aanzien van lid 2 daarentegen heeft het Hof reeds verklaard, dat deze bepaling "aldus ( moet ) worden uitgelegd, dat de belastingplichtige er recht op heeft, dat niet tot navordering wordt overgegaan wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan ". ( 6 )
In het arrest Binder is het Hof nader op deze bepaling ingegaan .
7 . De eerste vraag heeft betrekking op artikel 5, lid 2, en de tweede op lid 1 . Ik wil hier eerst de tweede vraag behandelen omdat, zoals ik reeds in mijn conclusie in de zaak Binder heb opgemerkt ( 7 ), navordering absoluut onmogelijk is zodra de vergissing aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1, voldoet . Enkel wanneer dat niet het geval is, komt aan de Commissie de beoordeling toe, of gelet op lid 2 van artikel 5 al dan niet tot navordering moet worden overgegaan .
8 . Zoals bekend, kan de belastingplichtige in douanezaken de overheidsinstanties om advies vragen over bepaalde aspecten van de regeling in verband met de goederen die hij wenst aan te geven . In de doctrine was men evenwel van mening, dat dit advies van de douane-instanties geen enkele juridische waarde heeft en niet meer dan een inlichting is die de administratie niet bindt . ( 8 ) Waar artikel 5, lid 1, spreekt van "gegevens die de bevoegde autoriteiten zelf hebben verstrekt en laatstgenoemden binden", wordt gedoeld op de in Duitsland bestaande rechtsfiguur van de "verbindende tariefinlichting" (" Verbindliche Zolltarif Auskunft "), die krachtens paragraaf 23 van de Duitse douanewet van 14 juni 1961 ( 9 ) worden afgegeven en waarvan het Hof in het arrest Siemers ( 10 ) heeft erkend, dat zij verenigbaar zijn met het gemeenschappelijk douanetarief . De vraag is dus, of het Duitse Gebrauchs-Zolltarif, een tekst van algemene aard, gerekend kan worden tot die "gegevens die de bevoegde autoriteiten zelf hebben verstrekt", of dat dit begrip slechts de specifieke inlichtingen omvat die de overheid aan een bepaalde marktdeelnemer verstrekt voor de invoer van bepaalde goederen .
9 . De tweede hypothese lijkt mij de enig juiste . Ik constateer namelijk, dat artikel 5, lid 1, navordering in twee gevallen uitsluit : wanneer de vergissing berust op "gegevens" verstrekt door de bevoegde autoriteiten zelf ( eerste gedachtenstreepje ) en wanneer de vergissing berust op "algemene bepalingen die later bij een rechterlijke beslissing ongeldig worden verklaard" ( tweede gedachtenstreepje ). Indien de gemeenschapswetgever onder het - slecht gedefinieerde - begrip "gegevens" algemene bepalingen had willen verstaan, zoals administratieve instructies of teksten van regelgevende aard, dan zou hij in het eerste gedachtenstreepje eveneens de woorden "algemene bepalingen" van het tweede gedachtenstreepje hebben opgenomen . En derhalve dient artikel 5, lid 1, dat slechts een geval van toepassing van het vertrouwensbeginsel vormt, aldus te worden begrepen, dat dit vertrouwen kan berusten hetzij op een speciale inlichting die de douane-instanties aan een declarant of een andere belanghebbende marktdeelnemer hebben verstrekt, hetzij op een algemene bepaling die later bij een rechterlijke beslissing ongeldig wordt verklaard . Daarentegen kan, als deze ongeldigverklaring ontbreekt, geen gewettigd vertrouwen worden gebaseerd op een algemene bepaling die ingaat tegen bepalingen van normatieve aard . Een andere opvatting zou leiden tot een omkering van de rangorde van de rechtsnormen . Overigens is in het Duitse recht ook voor deze oplossing gekozen, want in een arrest van de Bundesfinanzhof ( 11 ) wordt overwogen, dat de belastingplichtige zich niet kan beroepen op het feit dat hij is afgegaan op de inhoud van een beschikking van het Bondsministerie van Financiën, die in strijd was met wettelijke bepalingen . De tegenovergestelde oplossing zou er volgens deze rechter toe leiden, dat wettelijke bepalingen door een algemene administratieve beschikking kunnen worden opzij gezet . Het gewettigd vertrouwen kan dus enkel beschermd worden in het kader van een concrete rechtsverhouding tussen het bevoegde bestuursorgaan en de belastingplichtige .
10 . Aangezien het Gebrauchs-Zolltarif slechts een algemeen en indicatief karakter heeft en niet meer dan een verzameling is van de nationale en communautaire rechtsregels, en ook niet de bijzondere situatie van een bepaalde marktdeelnemer betreft, kan het niet worden aangemerkt als een door de bevoegde autoriteit verstrekt gegeven en niet leiden tot absolute onmogelijkheid van navordering . Ik stel dan ook voor, de tweede vraag in deze zin te beantwoorden .
11 . Een punt zou ik in dit verband nog willen aanstippen . In haar schriftelijke opmerkingen ( 12 ) zegt de Commissie dat artikel 5, lid 1, eerste streepje, slechts doelt op de Duitse regeling van de "bindende tariefinlichting ". Noch in de tekst van artikel 5, lid 1, eerste streepje, noch in de considerans van verordening nr . 1697/79 is enige aanwijzing te vinden, dat zulks de bedoeling is geweest van de communautaire wetgever . De Commissie deelt ons in haar schriftelijke opmerkingen ( 13 ) mede, dat een dergelijk systeem ook in Spanje bestaat . Het lijkt mij volstrekt in strijd met het beginsel van de gelijkheid van de Lid-Staten evenals met het rechtszekerheidsbeginsel, wanneer een in algemene bewoordingen gestelde bepaling in een verordening van de Raad zonder enige nadere precisering in de considerans alleen maar op grond van uitlatingen van de Commissie slechts zou gelden voor de regeling van een Lid-Staat .
12 . De eerste vraag van de verwijzende rechter betreft de geldigheid van de beschikking van de Commissie, waarbij de navordering werd gelast . Hij achtte in dit verband van belang, dat het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen niet in het kantoor van het Hauptzollamt beschikbaar is en nog minder ten kantore van Behn, dat de tarieven van de invoerrechten voor produkten uit Spanje niet gemakkelijk te vinden waren vanwege de verminderingscoëfficiënt die op het in het gemeenschappelijk douanetarief vermelde cijfer moest worden toegepast, en ten slotte dat Behn mocht vertrouwen op het Gebrauchs-Zolltarif . Naar het het Finanzgericht voorkomt, kon de vergissing redelijkerwijze niet door Behn worden ontdekt en is de beschikking van de Commissie derhalve in strijd met artikel 5, lid 2, van verordening nr . 1697/79 .
13 . Daartegenover stelt de Commissie, dat het toelaten van een beroep op het gewettigd vertrouwen in het geval van het Duitse Gebrauchs-Zolltarif, in strijd zou zijn met het primaat van het gemeenschapsrecht . Ik denk daar anders over, en ik verwijs in zoverre naar wat ik hierover heb gezegd in mijn conclusie in de zaak Binder . ( 14 ) Het Hof heeft mijn standpunt gevolgd en ging in zijn arrest na, of de betrokken marktdeelnemer een gewettigd vertrouwen kon ontlenen aan de vermelding van een onjuist tarief in het Duitse Gebrauchs-Zolltarif . Daarbij maakte het Hof, conform mijn aanbeveling, onderscheid tussen de professionele importeur en anderen . Na eraan te hebben herinnerd, "dat Binder een professionele marktdeelnemer is met als voornaamste werkgebied de in - en uitvoer",
redeneerde het Hof :
"Een dergelijke onderneming kan met betrekking tot het toe te passen tarief geen gewettigd vertrouwen ontlenen aan het bestaan van het voorstel van de Commissie, waarin dit tarief is vermeld, en aan de opneming ervan in een nationaal gebruikstarief",
en concludeerde :
"Het lijkt derhalve niet onredelijk om van die marktdeelnemer te verlangen, dat hij zich door lezing van de desbetreffende Publikatiebladen vergewist van het gemeenschapsrecht dat op zijn transacties van toepassing is, ook al betrof het betrokken tarief in het onderhavige geval enkel produkten van oorsprong uit Joegoslavië en was het vastgesteld bij een internationale handelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Joegoslavië ". ( 15 )
14 . Dit moet ook in het onderhavige geval gelden . Behn is immers een professionele marktdeelnemer, gespecialiseerd in verpakkingsartikelen, en bovendien gerechtigd om voor haar douaneaangiften van de verzamelprocedure gebruik te maken, wat slechts aan deskundige en ervaren importeurs is toegestaan . ( 16 )
15 . Mijns inziens moet de eerste vraag derhalve aldus worden beantwoord, dat bij onderzoek van deze vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van de beschikking van de Commissie van 4 november 1985 .
16 . Ik geef het Hof dus in overweging, de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden :
"1 ) Artikel 5, lid 1, eerste streepje, van verordening ( EEG ) nr . 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide, moet aldus worden uitgelegd, dat het niet ziet op een nationaal "Gebrauchs-Zolltarif", waarin nationale en gemeenschapsrechtelijke voorschriften - met name die van het gemeenschappelijk douanetarief - zijn samengebracht .
2 ) Bij onderzoek van de eerste prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van de tot de Bondsrepubliek Duitsland gerichte beschikking van de Commissie van 4 november 1985 ( COM(85 ) 1709 def .).
(*) Oorspronkelijke taal : Frans .
( 1 ) Arrest van 12 juli 1989 ( Zaak 161/88, Jurispr . 1989, blz . 2415 ).
( 2 ) PB 1970, L 182, blz . 1 .
( 3 ) Tot wijziging van verordening ( EEG ) nr . 950/68 betreffende het gemeenschappelijke douanetarief ( PB 1982, L 318, blz . 1 ).
( 4 ) Tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van artikel 5, lid 2, van Verordening ( EEG ) nr . 1697/79 van de Raad inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voorvloeide ( PB 1980, L 161, blz . 1 ).
( 5 ) Inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten voortvloeide ( PB 1979, L 197, blz . 1 ).
( 6 ) Arrest van 22 oktober 1987, zaak 314/85, Foto-Frost, Jurispr . 1987, blz . 4199, r.o . 22 .
( 7 ) Paragraaf 22 .
( 8 ) Zie C . J . Berr en M . Tremeau, "Le droit douanier", Régime des opérations de commerce international en France et dans la CEE, 2e druk, nr . 252, blz . 177 .
( 9 ) Artikel 23, Bundesgesetzblatt I, blz . 737, artikelen 28 t/m 31 van de Duitse algemene douanewet van 29 november 1961, Bundesgesetzblatt I, blz . 1937 .
( 10 ) Arrest van 24 november 1971, zaak 30/71, Jurispr . 1971, blz . 919, r.o . 10 t/m 13 .
( 11 ) Arrest van 18 maart 1986, VII R 55/83 BFM E 146, 294 .
( 12 ) Blz . 8 Franse vertaling .
( 13 ) Blz . 9 Franse vertaling .
( 14 ) Paragraaf 10 t/m 16 .
( 15 ) Zaak 161/88, reeds aangehaald, r.o . 22 .
( 16 ) Artikel 20, lid 1, van richtlijn 79/695/EEG van de Raad van 24 juli 1979 inzake de harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen ( PB 1979, L 205, blz . 19 ).