This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61988CC0305
Opinion of Mr Advocate General Jacobs delivered on 3 May 1990. # Isabelle Lancray SA v Peters und Sickert KG. # Reference for a preliminary ruling: Bundesgerichtshof - Germany. # Brussels Convention of 27 September 1968 - Recognition of default judgment - Article 27 (2). # Case C-305/88.
Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 3 mei 1990.
Isabelle Lancray SA tegen Peters und Sickert KG.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
EEG-Executieverdrag - Erkenning van een beslissing tegen een niet-verschenen verweerder- Artikel 27, sub 2.
Zaak C-305/88.
Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 3 mei 1990.
Isabelle Lancray SA tegen Peters und Sickert KG.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
EEG-Executieverdrag - Erkenning van een beslissing tegen een niet-verschenen verweerder- Artikel 27, sub 2.
Zaak C-305/88.
Jurisprudentie 1990 I-02725
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:182
Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 3 mei 1990. - ISABELLE LANCRAY SA TEGEN PETERS & SICKERT KG. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: BUNDESGERICHTSHOF - DUITSLAND. - EEG-EXECUTIEVERDRAG - ERKENNING VAN EEN BESLISSING TEGEN EEN NIET-VERSCHENEN VERWEERDER - ARTIKEL 27, SUB 2. - ZAAK 305/88.
Jurisprudentie 1990 bladzijde I-02725
++++
Mijnheer de President,
mijne heren Rechters,
1 . Het Bundesgerichtshof heeft het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht krachtens het protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ( hierna : "het Executieverdrag "). De twee prejudiciële vragen betreffen de uitlegging van artikel 27 van het Executieverdrag in de versie die van kracht was vóór de toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk . Artikel 27 bepaalt, in welke gevallen de in een verdragsluitende staat gegeven beslissingen door de gerechten van een andere verdragsluitende staat niet kunnen worden erkend . De eerste vraag komt overeen met de prejudiciële vraag van het Bundesgerichtshof in zaak 36/88, die in het register van het Hof is doorgehaald na de afstand van instantie in het hoofdgeding .
De feiten
2 . De feiten zijn de volgende . Op 2 november 1983 sloot Isabelle Lancray SA ( hierna : "Isabelle Lancray "), een te Neuilly-sur-Seine gevestigde Franse vennootschap, een overeenkomst betreffende de exclusieve distributie van haar produkten met Peters und Sickert KG ( hierna : "Peters und Sickert "), een commanditaire vennootschap naar Duits recht gevestigd te Essen . Partijen hadden op de overeenkomst het Franse recht van toepassing verklaard en het tribunal de commerce te Nanterre als bevoegde rechter aangewezen . Naderhand beëindigde Isabelle Lancray de overeenkomst, omdat Peters und Sickert deze volgens haar niet langer nakwam . Overeenkomstig artikel 24 Executieverdrag ( dat bij de toetreding niet is gewijzigd ) verzocht Isabelle Lancray het Amtsgericht Essen Peters und Sickert bij wege van voorlopige maatregel verbod op te leggen de in haar bezit zijnde produkten van Isabelle Lancray te verkopen . Deze vordering werd toegewezen op 18 juli 1986 . Op 30 juli 1986 wendde Isabelle Lancray zich tot het tribunal de commerce te Nanterre en vorderde naast andere maatregelen de erkenning van de beschikking in kort geding van het Amtsgericht . Dezelfde dag nog zonden de Franse bevoegde autoriteiten de president van het Landgericht Essen Isabelle Lancray' s in het Frans gestelde dagvaarding van Peters und Sickert voor de terechtzitting van het Franse gerecht van 18 november 1986 te zamen met een in het Frans en het Engels opgesteld en gedeeltelijk in het Frans ingevuld formulier . De president van het Landgericht werd verzocht, ervoor te zorgen dat deze documenten aan Peters und Sickert werden betekend en de Franse autoriteiten een bewijs van betekening toe te sturen .
3 . Op 19 augustus 1986 werden de dagvaarding en het in het Frans en het Engels opgestelde formulier afgegeven aan een secretaresse in het kantoor van Peters und Sickert . Bij deze documenten was geen Duitse vertaling gevoegd . Later ontving Peters und Sickert bij aangetekend schrijven een 19 september 1986 gedateerde in het Frans gestelde dagvaarding om op 16 december 1986 voor het tribunal de commerce te Nanterre te verschijnen .
4 . Op 16 oktober 1986 vernietigde het Landgericht Essen de beschikking in kort geding van het Amtsgericht van 18 juli . Peters und Sickert stelde het tribunal de commerce hiervan in kennis bij schrijven van 11 november 1986, waarin zij zich tevens erover beklaagde, dat de betekening van de documenten onregelmatig was, omdat deze niet vergezeld waren van een Duitse vertaling . Ironisch genoeg retourneerde het tribunal de commerce deze brief met het verzoek een in het Frans gesteld stuk in te dienen .
5 . Peters und Sickert verscheen niet ter terechtzitting en het tribunal de commerce wees de vordering van Isabelle Lancray toe bij vonnis van 15 januari 1987 . Dit vonnis werd op 9 maart 1987 aan de beherende vennoot van Peters und Sickert betekend .
6 . Op 6 juli 1987 besliste het Landgericht Essen dat het vonnis van het tribunal de commerce van 15 januari 1987 in de Bondsrepubliek Duitsland werd erkend, en gaf het verlof om het op bepaalde punten ten uitvoer te leggen . Het hoger beroep van Peters und Sickert tegen deze beslissing slaagde voor het Oberlandesgericht . Van die beslissing van het Oberlandesgericht kwam Isabelle Lancray in beroep bij het Bundesgerichtshof, dat het Hof twee prejudiciële vragen heeft voorgelegd .
7 . In het hoofdgeding stelt Peters und Sickert, dat het vonnis van het tribunal de commerce ingevolge artikel 27, sub 2, Executieverdrag in de Bondsrepubliek niet kon worden erkend . Volgens die bepaling kan een verstekvonnis van een gerecht van de ene verdragsluitende staat in een andere verdragsluitende staat niet worden erkend, "indien het stuk dat het geding inleidt (( of een gelijkwaardig stuk )) niet regelmatig en zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of is meegedeeld ". De uitdrukking "of een gelijkwaardig stuk" is bij de toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk in artikel 27, sub 2, ingevoegd wegens het bijzondere karakter van het Britse en het Ierse procesrecht en om vast te stellen welke bescheiden dienen te zijn ontvangen om aan de aanspraak op rechterlijk gehoor te voldoen ( zie het rapport Schlosser, PB 1979, C 59, blz . 125, 127 en 128, punten 182, 188 en 194 ).
8 . Volgens het Oberlandesgericht was de dagvaarding voor de terechtzitting van het tribunal de commerce van 18 november 1986 Peters und Sickert zo tijdig betekend als voor haar verdediging nodig was; de betekening van de dagvaarding was evenwel niet in overeenstemming met de toepasselijke internationale verdragen inzake de betekening van gerechtelijke stukken in het buitenland, daar de dagvaarding niet van een Duitse vertaling was vergezeld . Voorts konden de nationale bepalingen inzake de zuivering van betekeningsgebreken niet worden toegepast, omdat Peters und Sickert de taal waarin de bedoelde stukken waren opgesteld, niet beheerste .
De prejudiciële vragen
9 . Op het "Rechtsbeschwerde"-beroep besliste het Bundesgerichtshof, het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vragen voor te leggen :
"1 ) Kan de erkenning van een beslissing ingevolge de van artikel 27, sub 2, Executieverdrag ( oude versie ) worden geweigerd, indien het stuk dat het geding inleidt, weliswaar niet regelmatig, doch wel zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, is betekend?
2 ) Wanneer een beslissing niet wordt erkend, omdat het stuk dat het geding inleidt, weliswaar voor zijn verdediging tijdig, doch niet regelmatig is betekend aan de verweerder tegen wie verstek is verleend, is de erkenning van de beslissing dan ingevolge artikel 27, sub 2, Executieverdrag ( oude versie ) ook uitgesloten, wanneer de wettelijke regeling van de staat waarvoor de erkenning wordt gevraagd, voorziet in de mogelijkheid om het gebrek in de betekening te zuiveren?"
10 . Alvorens de inhoud van de prejudiciële vragen te onderzoeken, dient te worden nagegaan welke versie van het Executieverdrag op het hoofdgeding van toepassing is . De oorspronkelijke versie van dat verdrag is gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk ( hierna : "het Toetredingsverdrag "). De artikelen 34 tot en met 36 van het Toetredingsverdrag bevatten een aantal overgangsbepalingen . Artikel 34, tweede lid, bepaalt :
"... in de betrekkingen tussen de zes staten die partij zijn bij het Verdrag van 1968 ( worden ) de beslissingen gegeven na de dag van inwerkingtreding van dit Verdrag naar aanleiding van vóór deze dag ingestelde vorderingen, erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van titel III van het gewijzigde Verdrag van 1968 ."
11 . Het Toetredingsverdrag is voor Frankrijk en Duitsland, die tot de zes oorspronkelijke partijen bij het Executieverdrag behoren, in werking getreden op 1 november 1986 . De procedure voor het tribunal de commerce te Nanterre werd door Isabelle Lancray ingeleid op 30 juli 1986 en het vonnis van deze rechtbank dateert van 15 januari 1987 . Derhalve zijn, gelijk de Commissie opmerkte, niet de oorspronkelijke, doch de bij het Toetredingsverdrag gewijzigde bepalingen betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging in deze zaak van toepassing .
12 . De verwijzende rechter heeft niet gevraagd, welke versie van het Executieverdrag van toepassing is . Aangezien de relevante bepalingen van artikel 27, sub 2, door het Toetredingsverdrag niet zijn gewijzigd, acht ik het niet nodig, dat het Hof van Justitie specificeert op welke versie van het Executieverdrag zijn uitspraak betrekking heeft . Naar mijn oordeel moeten de prejudiciële vragen met betrekking tot elk van beide versies op dezelfde wijze worden beantwoord . In mijn verder betoog zal ik, waar nodig, steeds de bij het Toetredingsverdrag aangebrachte wijzigingen aangeven .
13 . Artikel 27 Executieverdrag maakt deel uit van titel III, "Erkenning en tenuitvoerlegging ". De algemene regel voor de erkenning vindt men in artikel 26, eerste alinea, en luidt als volgt : "De in een verdragsluitende staat gegeven beslissingen worden in de overige verdragsluitende staten erkend zonder vorm van proces ". De uitzonderingen op deze algemene regel zijn neergelegd in artikel 27 . Daarin worden een aantal situaties opgesomd, waarin de gerechten van de verdragsluitende staten de erkenning van beslissingen van gerechten van andere verdragsluitende staten moeten ( en niet alleen mogen ) weigeren . Ingevolge artikel 34 Executieverdrag geldt artikel 27 eveneens voor de bij de gerechten van verdragsluitende staten ingediende verzoeken tot tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen van gerechten van andere verdragsluitende staten . Volgens artikel 46, sub 2, Executieverdrag moet de partij die om erkenning of tenuitvoerlegging van een verstekvonnis verzoekt, "het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift (( overleggen )) van het document waaruit blijkt dat het stuk dat het geding heeft (( ingeleid of een gelijkwaardig stuk )) aan de niet verschenen partij is betekend of is meegedeeld ." De woorden "of een gelijkwaardig stuk" zijn bij het Toetredingsverdrag ingevoegd .
14 . Blijkens het rapport Jenard ( PB 1979, C 59, blz . 1 en 44 ) is artikel 27, sub 2, Executieverdrag erop gericht, de eerbiediging van de rechten van de verdediging te verzekeren . In het arrest Klomps ( zaak 166/80, Jurispr . 1981, blz . 1593, r.o . 9 ) overwoog het Hof, dat artikel 27, sub 2, "dient te verzekeren dat een beslissing niet overeenkomstig het Executieverdrag wordt erkend of tenuitvoergelegd indien de verweerder niet in de gelegenheid is geweest zich voor de rechter van herkomst te verdedigen ". Ook al mag artikel 27, dat immers een uitzondering op de algemene regel van artikel 26 is, niet extensief worden uitgelegd, toch zou door een te restrictieve uitlegging ervan het recht op verdediging van de verweerder in het gedrang kunnen komen . In zaak 49/84, Debaecker ( Jurispr . 1985, blz . 1779, r.o . 10 ), heeft het Hof erop gewezen, dat de doelstellingen van het Executieverdrag niet mogen worden bereikt door op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging .
15 . Met zijn eerste vraag wenst het Bundesgerichtshof in wezen te vernemen, of de twee vereisten van artikel 27, sub 2, Executieverdrag - regelmatige en tijdige betekening - cumulatief zijn dan wel of het eerste vereiste wegvalt wanneer aan het tweede is voldaan . Bij een letterlijke uitlegging van de tekst - althans van de Engelse en de Franse versie - blijkt duidelijk dat aan beide vereisten moet zijn voldaan; voor de erkenning van een verstekvonnis in een andere verdragsluitende staat moet het stuk dat het geding inleidt, zowel regelmatig als tijdig zijn betekend . Dat dit ook de bedoeling van de opstellers van het Executieverdrag was, blijkt uit het rapport Jenard ( blz . 44 ), waar wordt verklaard :
"Wanneer de verweerder in het buitenland bij verstek is veroordeeld biedt het Verdrag hem een dubbele bescherming . Vooreerst is het nodig dat de akte regelmatig is betekend ... In de tweede plaats zal, zelfs wanneer de betekening regelmatig heeft plaatsgevonden, de erkenning kunnen worden geweigerd indien de rechter voor wie de erkenning wordt ingeroepen van mening is dat de akte aan de verweerder niet zo tijdig is overgemaakt, dat hij zijn verdediging heeft kunnen voorbereiden ."
In het arrest Klomps ( r.o . 15 ) erkende ook het Hof, dat artikel 27, sub 2, twee voorwaarden stelt, en dat voor de erkenning van een verstekvonnis aan beide moet zijn voldaan .
16 . Derhalve moet in een geval als het onderhavige de erkenning mijns inziens worden geweigerd wanneer het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig is betekend, ook al heeft de verweerder het in feite tijdig genoeg ontvangen om zijn verdediging voor te bereiden . Isabelle Lancray staat de tegenovergestelde uitlegging voor, op grond dat het niet nodig is op regelmatigheid van de betekening aan te dringen wanneer de verweerder hoe dan ook voldoende tijd heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden . Deze opvatting is moeilijk te verzoenen met de bewoordingen van de Franse en de Engelse taalversie van artikel 27, sub 2, en verdraagt zich niet met de bedoeling van de opstellers van het Executieverdrag en met de rechtspraak van het Hof . Bovendien wordt het vereiste van regelmatige betekening op die manier volledig uitgehold . De Duitse regering merkt terecht op, dat zo men deze stelling volgt, alle eisers in de verleiding kunnen komen de gewone betekeningsweg te verlaten en de stukken zelf te betekenen . Dit zou leiden tot grote onzekerheid omtrent de effectieve betekening van de stukken, waardoor de eenvormige toepassing van de bepalingen van het Executieverdrag in het gedrang zou komen . Gelijk de Commissie opmerkt, zou de verweerder dan ook niet met zekerheid weten, of een geding dat tot een bindende rechterlijke beslissing kan leiden, is aangespannen, en of het dus nodig is zijn verdediging voor te bereiden .
17 . Hoe moet een gerecht dat om erkenning van een rechterlijke beslissing uit een andere verdragsluitende staat is verzocht, evenwel bepalen of het stuk dat het geding inleidt, regelmatig is betekend? Artikel IV, eerste alinea, van het protocol bij het Executieverdrag luidt : "De gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken, opgemaakt op het grondgebied van een verdragsluitende staat, die medegedeeld of betekend moeten worden aan personen die zich op het grondgebied van een andere verdragsluitende staat bevinden, worden toegezonden op de wijze als is voorzien in tussen de verdragsluitende staten gesloten verdragen of overeenkomsten ". Het rapport Jenard is preciezer, en verklaart met betrekking tot artikel 27, sub 2, het volgende : "Daarvoor moet worden gezien naar de interne wet van het land van herkomst en naar de internationale verdragen inzake de toezending van exploten" ( blz . 44 ). In het arrest Klomps ( r.o . 15 ) overwoog ook het Hof, dat deze vraag moet worden beantwoord op basis van de wettelijke regeling van de staat van herkomst en de deze staat bindende verdragen op het gebied van betekening en mededeling van gerechtelijke stukken .
18 . De rechter van de staat van herkomst wordt als gevolg van artikel 20, tweede en derde alinea, met dezelfde problemen geconfronteerd wanneer een verweerder met woonplaats op het grondgebied van een verdragsluitende staat voor een gerecht van een andere verdragsluitende staat wordt opgeroepen en niet verschijnt . De relevante bepaling is in casu artikel 20, derde alinea . Daarin wordt bepaald, dat artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken, van toepassing is wanneer de toezending van het stuk dat het geding inleidt, overeenkomstig het bepaalde in dat verdrag moest geschieden . Volgens de verwijzende rechter is genoemd Verdrag op de onderhavige zaak van toepassing . Artikel 15 bepaalt, dat wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk in het buitenland moest worden betekend en de verweerder niet is verschenen, de rechter de beslissing aanhoudt totdat is gebleken dat het stuk aan de verweerder is betekend of afgegeven met inachtneming van de daartoe voorgeschreven vormen, en dat de betekening of de afgifte zo tijdig is geschied, dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren . De verdragsluitende staten zijn bevoegd te verklaren dat de rechters een beslissing kunnen geven, ook als geen bewijs van betekening of afgifte is ontvangen, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan . Deze voorwaarden betreffen de wijze van toezending van het stuk, de termijn die sedert het tijdstip van toezending is verlopen, en de pogingen die bij de bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat zijn aangewend om een bewijs van betekening of afgifte te verkrijgen .
19 . Dat in een situatie als de onderhavige het gerecht van de staat van herkomst de wijze waarop het stuk dat het geding inleidt, aan de verweerder is betekend, reeds heeft onderzocht, ontheft het aangezochte gerecht niet van de krachtens artikel 27, sub 2, op hem rustende verplichting om dit punt ook zelf te onderzoeken . Het Hof heeft dit duidelijk verklaard in zaak 228/81 ( arrest van 15 juli 1982, Pendy Plastic, Jurispr . 1982, blz . 2723 ), waarin zowel de erkenning als de tenuitvoerlegging aan de orde waren . Gelijk het Hof in die zaak opmerkte ( r.o . 8 ), en zoals ik hierboven reeds zei, is artikel 27 op beide van toepassing . In de zaak Pendy Plastic overwoog het Hof :
"Zonder de verschillende, in de Lid-Staten geldende systemen voor de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke stukken in het buitenland te harmoniseren, beogen de bepalingen van het EEG-Executieverdrag de verweerder een daadwerkelijke bescherming van zijn rechten te verzekeren . Daartoe werd het onderzoek of het stuk dat het geding inleidt regelmatig is betekend, zowel aan de rechter van de staat van herkomst als aan de rechter van de aangezochte staat toevertrouwd . De doelstelling van artikel 27 Executieverdrag vereist bijgevolg dat de rechter van de aangezochte staat overgaat tot het in de tweede alinea van dit artikel voorgeschreven onderzoek, ongeacht de door de rechter van de staat van herkomst op de grondslag van artikel 20, tweede en derde alinea, gegeven beslissing" ( r.o . 13 ).
20 . Naar mijn oordeel kan de tweede prejudiciële vraag met behulp van de in die zaken gehanteerde beginselen worden opgelost . Met die vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de rechterlijke instanties van een verdragsluitende staat de erkenning van een rechterlijke beslissing uit een andere verdragsluitende staat moeten weigeren, wanneer het stuk dat het geding inleidt, door de verweerder weliswaar tijdig voor zijn verdediging is ontvangen, doch hem niet regelmatig is betekend, en de wettelijke regeling van de aangezochte staat voorziet in de mogelijkheid om het gebrek in de betekening te zuiveren .
21 . Hierop moet volgens mij met een "ja, maar" worden geantwoord . Zoals gezegd, moet de regelmatigheid van de betekening van het stuk dat het geding inleidt, worden beoordeeld op basis van de wettelijke regeling van de staat van herkomst en de bepalingen van alle in die staat toepasselijke internationale verdragen inzake de betekening van gerechtelijke stukken . Met de Commissie moet worden aangenomen, dat het stuk dat het geding inleidt, slechts als regelmatig betekend in de zin van artikel 27, sub 2, kan worden aangemerkt wanneer het volgens die regels - daaronder in voorkomend geval begrepen de ingevolge een verwijzingsregel toepasselijke bepalingen van de aangezochte staat - mogelijk is een betekeningsgebrek te zuiveren . Anders zou, ingeval in verschillende verdragsluitende staten erkenning en tenuitvoerlegging worden gevraagd, de beslissing daarover kunnen verschillen naargelang van het interne recht van elk van die staten, en zou de eenvormige toepassing van artikel 27, sub 2, in het gedrang komen .
22 . De Franse regering heeft het Hof verzocht, te onderzoeken of het stuk dat het onderhavige geding inleidde, inderdaad onregelmatig was betekend . Volgens mij dient voor het antwoord op de prejudiciële vragen evenwel te worden uitgegaan van de onderstelling dat het stuk dat het geding inleidde, inderdaad niet regelmatig was betekend . In het kader van een prejudiciële verwijzing staat het niet aan het Hof van Justitie, te onderzoeken of dit in het voor het Bundesgerichtshof aanhangige geding het geval was . Het zijn de nationale gerechten die dienen uit te maken, of de betekening al dan niet regelmatig was .
23 . Voor Isabelle Lancray valt dit natuurlijk tegen . Schijnbaar zonder dat haar enige fout kan worden verweten, zal zij geen erkenning kunnen verkrijgen van een rechterlijke beslissing tegen een verweerder wiens zaak, uit procedureel oogpunt, niet zeer sterk lijkt . De rechtspraak van het Hof en de bedoeling van de opstellers van het Executieverdrag zijn mijns inziens echter duidelijk . De onderhavige zaak toont nogmaals aan, hoe nauwgezet de instanties die met de betekening van gerechtelijke stukken in het buitenland zijn belast, de regels ter zake moeten eerbiedigen .
Conclusie
24 . Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen van het Bundesgerichtshof te beantwoorden als volgt :
"1 ) Artikel 27, sub 2, Executieverdrag verbiedt, dat een gerecht van een verdragsluitende staat een bij verstek gegeven beslissing van een gerecht van een andere verdragsluitende staat erkent wanneer het stuk dat het geding inleidt, of een gelijkwaardig stuk, niet regelmatig aan de verweerder is betekend of meegedeeld, ook al heeft de verweerder het stuk zo tijdig ontvangen als met het oog op zijn verdediging nodig was .
2 ) Om te bepalen of het stuk dat het geding inleidt, of een gelijkwaardig stuk, aan de verweerder regelmatig is betekend of meegedeeld in de zin van artikel 27, sub 2, Executieverdrag, dient het gerecht van een verdragsluitende staat dat om erkenning van een door een gerecht van een andere verdragsluitende staat gegeven beslissing wordt verzocht, de bepalingen van het nationale recht van de tweede staat toe te passen alsmede de bepalingen van alle in die staat toepasselijke internationale verdragen betreffende de betekening van gerechtelijke stukken in het buitenland . Het gerecht van de eerste staat kan betekeningsgebreken slechts als gezuiverd beschouwen, indien die bepalingen dat toestaan ."
(*) Oorspronkelijke taal : Engels .