Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61987CJ0106

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 27 september 1988.
    Asteris AE en anderen tegen Helleense Republiek en Europese Economische Gemeenschap.
    Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Polymeles Protodikeio Athinon - Griekenland.
    Arrest van het Hof - Afwijzing van vordering tot schadevergoedig - Gevolgen voor schadevorderingen bij nationale rechterlijke instanties.
    Gevoegde zaken 106 tot 120/87.

    Jurisprudentie 1988 -05515

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:457

    61987J0106

    ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 27 SEPTEMBER 1988. - ASTERIS AE EN ANDEREN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK EN EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET POLYMELES PROTODIKEIO TE ATHENE. - ARREST VAN HET HOF - AFWIJZING VAN EEN VORDERING TOT SCHADEVERGOEDING - GEVOLGEN VOOR SCHADEVORDERINGEN BIJ NATIONALE RECHTERLIJKE INSTANTIES. - GEVOEGDE ZAKEN 106 - 120/87.

    Jurisprudentie 1988 bladzijde 05515
    Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00705
    Finse bijz. uitgave bladzijde 00725


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Beroep tot schadevergoeding - Voorwerp - Schadevordering op grond van artikel 215, tweede alinea, EEG-Verdrag ingesteld tegen Gemeenschap - Uitsluitende bevoegdheid

    van Hof - Vordering tot vergoeding van door nationale autoriteiten bij toepassing van gemeenschapsrecht veroorzaakte schade - Bevoegdheid van nationale rechterlijke instanties

    ( EEG-Verdrag, artikelen 178 en 215, tweede alinea )

    Beroep tot schadevergoeding - Arrest van Hof waarbij schadevordering, tegen Gemeenschap ingesteld wegens gebleken onwettigheid van verordening, wordt afgewezen - Gevolgen - Aansprakelijkheidsvordering tegen nationale autoriteiten die onwettige verordening hebben uitgevoerd - Toelaatbaarheid - Voorwaarde - Vordering gebaseerd op andere grondslag dan onwettigheid van verordening

    ( EEG-Verdrag, artikelen 178 en 215, tweede alinea )

    Steunmaatregelen van de staten - Begrip - Vergoeding van door Staat veroorzaakte en hem toegerekende schade - Daarvan uitgesloten

    ( EEG-Verdrag, artikelen 92 en 93 )

    Beroep tot schadevergoeding - Voorwerp - Betaling van krachtens gemeenschapsregeling verschuldigde bedragen - Niet-ontvankelijkheid

    ( EEG-Verdrag, artikelen 178 en 215, tweede alinea )

    Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Op basis van groenten en fruit verwerkte produkten - Steun aan producenten van tomatenconcentraat - Verordening nr . 381/86 waarbij aan Griekse producenten aanvullende steun werd toegekend wegens onwettigheid van eerdere verordening - Instelling van rechtsvordering tegen Griekse Staat tot vergoeding van alle schade die niet door achteraf betaalde bedragen wordt gedekt - Toelaatbaarheid - Grenzen

    ( Verordeningen nrs . 1615/83 en 381/86 van de Commissie )

    Samenvatting


    Het Hof is ingevolge artikel 178 EEG-Verdrag bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van op grond van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag ingestelde schadevorderingen tegen de Gemeenschap . De nationale rechterlijke instanties blijven echter bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade die nationale instanties bij de toepassing van het gemeenschapsrecht aan particulieren hebben veroorzaakt .

    Een arrest van het Hof, waarbij een door ondernemingen van een Lid-Staat tegen de Gemeenschap ingestelde vordering tot vergoeding van de schade die is ontstaan ten gevolge van de onwettigheid van een gemeenschapsregeling, wordt afgewezen op grond dat die onwettigheid niet een gekwalificeerde schending van een hogere rechtsregel, noch een klaarblijkelijke en ernstige miskenning door een instelling van de grenzen van haar bevoegdheden opleverde, waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk zou kunnen worden gesteld, belet niet dat dezelfde ondernemingen een schadevordering instellen tegen hun eigen Staat, gebaseerd op een andere grondslag dan vorenbedoelde onwettigheid, bestaande in een eigen fout of gedraging die aan de nationale autoriteiten kan worden toegeschreven, zelfs wanneer deze handelen in het kader van het gemeenschapsrecht .

    De vergoeding die de nationale autoriteiten op grond van een rechterlijke uitspraak zouden moeten betalen aan particulieren ter zake van door die autoriteiten veroorzaakte schade, is geen steunmaatregel in de zin van de artikelen 92 en 93 EEG-Verdrag .

    Een vordering tot betaling van krachtens een gemeenschapsregeling verschuldigde bedragen, kan niet krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag worden ingesteld .

    Verordening nr . 381/86, waarbij aan de Griekse ondernemingen een aanvullende steun werd toegekend die hun was onthouden als gevolg van een technische fout in verordening nr . 1615/83, nietig verklaard bij 's Hofs arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/83 ), belet niet dat de betrokken ondernemingen tegen de Griekse Staat een rechtsvordering instellen tot vergoeding van alle schade die niet door de krachtens die verordening achteraf betaalde bedragen wordt gedekt . Een dergelijke rechtsvordering kan enkel berusten op een andere grondslag dan die waarop de bij 's Hofs arrest van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83 ) verworpen beroepen waren gebaseerd .

    Partijen


    In de gevoegde zaken 106 tot en met 120/87,

    betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Polymeles Protodikeio te Athene, in de aldaar aanhangige gedingen tussen

    1 ) Asteris AE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Athene ( zaak 106/87 ),

    2 ) Etairia Emboriou kai Antiprossopion Issagogiki-Exagogiki Darva EPE, vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Grieks recht, te Aigio ( zaak 107/87 ),

    3 ) Zanae-Zymai Artopiias Nikoglou AE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Thessaloniki ( zaak 108/87 ),

    4 ) Amvrossia Konservopiia Verrias AEVE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Véria ( zaak 109/87 ),

    5 ) Viomichania Trofimon AE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Kalamata ( zaak 110/87 ),

    6 ) Adelfi Chatziathanassiadi AVE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Serres ( zaak 11/87 ),

    7 ) Strymon Ellas-Adelfi Bitzidi AE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Serres ( zaak 112/97 ),

    8 ) Elliniki Viomichania Idon Diatrofis AE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Larissa ( zaak 113/87 ),

    9 ) INTRA Anonymos Viomichaniki kai Emboriki Etairia, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Athene ( zaak 114/87 ),

    10 ) Afi Kanakari AE kai Exagogiki Etairia Georgikon Proïondon, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Athene ( zaak 115/87 ),

    11 ) Anonymos Viomichaniki Etairia Konservon D . Nomikos, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Athene ( zaak 116/87 ),

    12 ) Omospondia Georgikon Synetairismon Thessalonikis, cooeperatieve vereniging naar Grieks recht, te Thessaloniki ( zaak 117/87 ),

    13 ) Synetairistika Ergostassia Konservopiias Voriou Ellados SEKOVE AE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Thessaloniki ( zaak 118/87 ),

    14 ) Kyknos AEVE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Nafplion ( zaak 119/87 ),

    15 ) Synetairistiki Etairia Viomichanikis Anaptyxeos Thrakis SEVATH AVE, naamloze vennootschap naar Grieks recht, te Xanthi ( zaak 120/87 ), enerzijds,

    en

    16 ) Helleense Republiek, vertegenwoordigd door de Griekse minister van Financiën,

    17 ) Europese Economische Gemeenschap, wettelijk vertegenwoordigd door de voorzitter van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan wie mededeling is gedaan van de beroepen, niet verschenen, anderzijds,

    om een prejudiciële beslissing over de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een Lid-Staat om kennis te nemen van vorderingen van particulieren tegen de nationale autoriteiten tot vergoeding van schade voortvloeiend uit de niet-betaling van gemeenschapssteun, over de ontvankelijkheid van zulke vorderingen in verband met het gezag van gewijsde van een arrest van het Hof waarbij een schadevordering tegen de Gemeenschap is afgewezen, en over de uitlegging van het begrip "steunmaatregelen" als bedoeld in artikel 92 EEG-Verdrag,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

    samengesteld als volgt : G . Bosco, kamerpresident, U . Everling, Y . Galmot, R . Joliet en F . A . Schockweiler, rechters,

    advocaat-generaal : Sir Gordon Slynn

    griffier : B . Pastor, administrateur

    gelet op de opmerkingen ingediend door :

    - verzoeksters in de hoofdgedingen, voor de schriftelijke behandeling vertegenwoordigd door C . Arvanitis, N . Tsiokas en G . Stamoulis, advocaten, en voor de mondelinge behandeling door G . Stamoulis;

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D . Gouloussis;

    gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 31 mei 1988,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 juli 1988,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij vonnissen van 30 oktober 1986, ingekomen ten Hove op 7 april 1987, heeft het Polymeles Protodikeio te Athene krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties om kennis te nemen van schadevorderingen van particulieren tegen de nationale autoriteiten ter zake van de niet-betaling van steunbedragen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, over de ontvankelijkheid van dergelijke vorderingen in verband met het gezag van gewijsde van een arrest van het Hof waarbij een schadevordering tegen de Commissie is afgewezen, en over de uitlegging van het begrip "steunmaatregel" als bedoeld in artikel 92 EEG-Verdrag .

    2 Deze vragen zijn gerezen in een reeks gedingen tussen de sub 1 tot 15 vermelde vennootschappen en de Helleense Republiek betreffende de toekenning van schadevergoeding voor het feit, dat ten gevolge van een - door het Hof gewraakte - technische fout in de gemeenschapsregeling geen steun was uitbetaald aan de Griekse producenten van tomatenconcentraat .

    De voorgeschiedenis van de zaak

    3 Bij arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/83, Helleense Republiek/Commissie, Jurispr . 1985, blz . 2802 ) had het Hof, op beroep van de Helleense Republiek, verordening nr . 1615/83 van de Commissie van 15 juni 1983 tot vaststelling van de coëfficiënten die voor het verkoopseizoen 1983/1984 moesten worden toegepast op het bedrag van de steun bij de produktie voor tomatenconcentraat ( PB 1983, L 159, blz . 48 ) nietig verklaard .

    4 Deze verordening werd nietig verklaard, voor zover de daarbij vastgestelde coëfficiënten tot ongelijke behandeling van de Helleense Republiek ten opzichte van de andere Lid-Staten leidden ter zake van de compensatie van de extra kosten verbonden aan het gebruik van kleinere verpakkingen dan de standaardverpakking bedoeld in verordening nr . 1618/83 van de Commissie van 15 juni 1983 tot vaststelling, voor het verkoopseizoen 1983/1984, van de aan de telers te betalen minimumprijs, alsmede van het bedrag van de steun bij de produktie voor bepaalde verwerkte produkten op basis van groenten en fruit ( PB 1983, L 159, blz . 52 ).

    5 Daarnaast bepaalde het Hof in dat arrest, dat de Commissie ingevolge artikel 176 EEG-Verdrag voor Griekenland hetzij nieuwe coëfficiënten hetzij enig ander compensatiesysteem diende vast te stellen, dat rekening hield met de gedifferentieerde steunregeling voor Griekenland en voor de overige Lid-Staten .

    6 In een arrest van dezelfde datum ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, Asteris e.a./Commissie, Jurispr . 1985, blz . 2821 ) wees het Hof de schadevorderingen van een aantal Griekse producenten van tomatenconcentraat krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag af, op grond dat de in het arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/83, reeds aangehaald ) vastgestelde onwettigheid van het coëfficiëntenstelsel niet kon worden aangemerkt als een gekwalificeerde schending van een hogere rechtsregel of als een klaarblijkelijke en ernstige miskenning door de Commissie van de grenzen van haar bevoegdheden, waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk zou kunnen worden gesteld .

    7 Ter uitvoering van het arrest van 19 september 1985 ( in zaak 192/83, reeds aangehaald ), stelde de Commissie verordening nr . 381/86 van 20 februari 1986 vast, inzake de aanvullende betaling van produktiesteun voor in het verkoopseizoen 1983/1984 uit Griekse tomaten verkregen tomatenconcentraat in bepaalde verpakkingsgrootten ( PB 1986, L 44, blz . 16 ).

    8 Op de beroepen van de Helleense Republiek en van de producerende ondernemingen heeft het Hof bij arrest van 26 april 1988 ( gevoegde zaken 97, 99, 193 en 215/86, Asteris e.a . en Helleense Republiek/Commissie, Jurispr . 1988, blz . 91 ) nietig verklaard de weigering van de Commissie om, daartoe uitgenodigd door de Helleense Republiek uit hoofde van artikel 175, volledige uitvoering te geven aan het arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/83, reeds aangehaald ) en te voorzien in een aanvullende betaling van produktiesteun voor in de verkoopseizoenen 1984/1985, 1985/1986 en 1986/1987 uit Griekse tomaten verkregen tomatenconcentraat in bepaalde verpakkingsgrootten .

    9 Naast het beroep op het Hof in de gevoegde zaken 97, 99, 193 en 215/86 ( voormeld arrest van 26 april 1988 ) hebben de ondernemingen sub 1 tot 15 bij het Polymeles Protodikeio te Athene een vordering ingesteld tot vaststelling, dat de Helleense Republiek hun voor de verkoopseizoenen 1981/1982, 1982/1983 en 1983/1984 het verschil dient te betalen tussen de met toepassing van de in de gemeenschapsverordeningen vastgestelde coëfficiënten werkelijk ontvangen steunbedragen en de steun, waarop zij recht zouden hebben gehad zonder de door het Hof in het arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/85, reeds aangehaald ) vastgestelde onwettigheid van deze verordeningen .

    10 Onder die omstandigheden heeft het Polymeles Protodikeio te Athene bij vonnissen van 31 oktober 1986 besloten de behandeling van de zaak te schorsen tot het Hof uitspraak zou hebben gedaan over de volgende prejudiciële vragen :

    "1 ) Zijn de nationale rechtbanken van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen bevoegd ter zake van vorderingen van particulieren tegen de bevoegde nationale autoriteiten tot betaling van de hun door deze laatste verschuldigde, doch ten gevolge van een onjuiste toepassing van het gemeenschapsrecht niet uitbetaalde steunbedragen die de nationale autoriteiten kunnen terugvorderen van de bevoegde communautaire instellingen met name in het kader van verordening nr . 729/70 van de Raad betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid?

    Zo ja :

    2 ) Staat het feit dat het Hof om de in zijn arrest van 19 september 1985 in de gevoegde zaken 194 tot en met 206/83 vermelde redenen een tegen de Commissie gericht beroep van onder meer eiseressen heeft verworpen, in de weg aan een vordering van diezelfde eiseressen tegen de Griekse Staat tot verkrijging van een vergoeding voor de steun die zij van de bevoegde Griekse autoriteiten zouden hebben ontvangen, indien deze laatste ze in het kader van verordening nr . 729/70 van de Raad bij het EOGFL hadden gevorderd?

    Bij ontkennende beantwoording van deze vraag :

    3 ) Is de betaling door de nationale autoriteiten van schadevergoeding aan particulieren-eigenaren van verwerkende bedrijven die krachtens 's Raads verordeningen nrs . 729/70 en 516/77 steun ontvangen, welke schadevergoeding dient ter compensatie en tot herstel van een technische fout van de bevoegde communautaire instellingen, gemeenschapsrechtelijk geoorloofd,

    a ) wanneer de nationale autoriteiten zich beperken tot een enkele mededeling aan de bevoegde communautaire instellingen ( artikel 92 EEG-Verdrag ), of

    b ) moet voorafgaande goedkeuring aan de communautaire instellingen worden gevraagd overeenkomstig de bepalingen van artikel 93 EEG-Verdrag, zoals die worden uitgelegd en toegepast in het kader van genoemde verordeningen nrs . 729/70 en 516/77 van de Raad?

    c ) Is de schadevordering van eiseressen voor zover zij het verkoopseizoen 1983/1984 betreft, in strijd met verordening nr . 381/86 van de Raad?"

    11 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de krachtens artikel 20 van 's Hofs Statuut-EEG ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    De eerste vraag

    12 Gezien de tweede en de derde vraag en de omstandigheden van het geval, alsook gelet op de overwegingen van de verwijzingsvonnissen, dient de eerste vraag aldus te worden begrepen, of het gemeenschapsrecht zich ertegen verzet dat de nationale rechterlijke instanties kennis nemen van een vordering van particulieren tegen de bevoegde nationale autoriteiten tot vergoeding van de schade die voor hen is ontstaan, doordat zij ten gevolge van een fout in de gemeenschapsregeling geen communautaire steun hebben ontvangen .

    13 Dienaangaande zij er vooraf op gewezen, dat inzake schadevorderingen het gemeenschapsrecht de nationale regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van geschillen waarbij onderdanen van de betrokken Staat partij zijn, onverlet laat .

    14 Bij uitsluiting bevoegd is het Hof alleen, wanneer de vordering strekt tot vergoeding van een gestelde schade waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk zou zijn; ingevolge artikel 215, tweede alinea, EEG-Verdrag is zij immers gehouden overeenkomstig de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der Lid-Staten gemeen hebben, de schade te vergoeden die door haar instellingen of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt . De vaststelling van deze aansprakelijkheid behoort ingevolge artikel 178 niet tot de bevoegdheid van de nationale rechter, doch bij uitsluiting tot die van het Hof ( arrest van 14 januari 1987, zaak 281/84, Bedburg, Jurispr . 1987, blz . 49, 84 ).

    15 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat het Hof ingevolge artikel 178 EEG-Verdrag bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van op grond van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag ingestelde schadevorderingen tegen de Gemeenschap . De nationale rechterlijke instanties blijven echter bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade die nationale instanties bij de toepassing van het gemeenschapsrecht aan particulieren hebben veroorzaakt .

    De tweede vraag

    16 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of 's Hofs arrest van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, reeds aangehaald ), waarbij een schadevordering van producenten van tomatenconcentraat tegen de Commissie werd afgewezen, in de weg staat aan een schadevordering van diezelfde ondernemingen tegen de Griekse Staat .

    17 In het arrest van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, reeds aangehaald ) stelde het Hof vast, dat de Gemeenschap aansprakelijk was voor de bij arrest van dezelfde datum in zaak 192/83 vastgestelde onwettigheid van de coëfficiëntenregeling, zodat het Hof eveneens bevoegd was om kennis te nemen van de schadevordering krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag . In dat arrest heeft het Hof de schadevordering afgewezen, op grond dat de technische fout in de gemeenschapsregeling, die objectief weliswaar tot ongelijke behandeling van de Griekse producenten had geleid, niet kon worden aangemerkt als een gekwalificeerde schending van een hogere rechtsregel, noch als een klaarblijkelijke en ernstige miskenning door de Commissie van de grenzen van haar bevoegdheden, waarvoor de Gemeenschap aansprakelijk zou kunnen worden gesteld .

    18 Dat arrest van het Hof staat eraan in de weg, dat een nationale instantie die zich ertoe heeft bepaald uitvoering te geven aan de gemeenschapsregeling, waarvan de onwettigheid haar niet is toe te rekenen, op dezelfde grond aansprakelijk kan worden gesteld .

    19 Het arrest van het Hof verzet zich evenwel niet tegen een aansprakelijkheidsvordering tegen de bevoegde nationale autoriteiten, die op een andere grondslag dan de onwettigheid van de in dat arrest betrokken gemeenschapsregeling is gebaseerd en is gericht op vergoeding van de schade die de nationale autoriteiten, ook al hebben zij in het kader van het gemeenschapsrecht gehandeld, aan particulieren hebben veroorzaakt .

    20 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat het arrest van het Hof van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, reeds aangehaald ), waarbij een vordering tot schadevergoeding is afgewezen die door producenten van tomatenconcentraat krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag tegen de Gemeenschap was ingesteld, niet belet dat dezelfde ondernemingen een schadevordering instellen tegen de Griekse Staat, gebaseerd op een andere grondslag, bestaande in een eigen fout of gedraging die aan de Griekse autoriteiten kan worden toegeschreven, zelfs wanneer deze handelden in het kader van het gemeenschapsrecht .

    De derde vraag

    21 Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of vergoedingen aan de betrokken ondernemingen, tot betaling waarvan de Griekse Staat zou kunnen worden veroordeeld ter compensatie van de uit de technische fout in de gemeenschapsregeling voortvloeiende schade, zouden zijn te beschouwen als een steunmaatregel in de zin van artikel 92 en 93 EEG-Verdrag, en of verordening nr . 381/86 zich verzet tegen de schadevordering van de betrokken ondernemingen tegen de Griekse Staat .

    22 Wat het eerste onderdeel van de derde vraag betreft, moet eraan worden herinnerd dat het in artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag neergelegde verbod van steunmaatregelen gericht is tegen alle steunmaatregelen van staten of met staatsmiddelen bekostigd ( arrest van 22 maart 1977, zaak 78/76, Steinicke, Jurispr . 1977, blz . 595 ) en dus geldt voor alle overheidsinterventies die de normale voorwaarden voor de handel tussen Lid-Staten kunnen vervalsen ( arrest van 10 oktober 1978, zaak 148/77, Hansen, Jurispr . 1978, blz . 1787 ).

    23 Hieruit volgt, dat steunmaatregelen als maatregelen van de overheid ter begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde produkten juridisch een fundamenteel ander karakter hebben dan vergoedingen die de nationale autoriteiten op grond van een rechterlijke uitspraak eventueel aan particulieren moeten betalen ter zake van een schade die zij aan die particulieren hebben veroorzaakt .

    24 Mitsdien moet op het eerste onderdeel van de derde vraag worden geantwoord, dat de vergoeding die de nationale autoriteiten op grond van een rechterlijke uitspraak zouden moeten betalen aan particulieren ter zake van door die autoriteiten veroorzaakte schade, geen steunmaatregel is in de zin van artikelen 92 en 93 EEG-Verdrag .

    25 Wat het tweede onderdeel van de derde vraag betreft, moet volgens vaste rechtspraak onderscheid worden gemaakt tussen vorderingen tot schadevergoeding op grond van een onwettigheid, zoals die welke het Hof bij arrest van 19 september 1985 heeft vastgesteld, en een vordering tot betaling van krachtens een gemeenschapsregeling verschuldigde bedragen, die niet krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag kan worden ingesteld ( vgl . arresten van 4 oktober 1979, zaak 238/78, Ireks-Arkady, Jurispr . 1979, blz . 2955; gevoegde zaken 241, 242, 245 tot en met 250/78, DGV, Jurispr . 1979, blz . 3017; gevoegde zaken 261 en 262/78, Interquell, Jurispr . 1979, blz . 3045; gevoegde zaken 64 en 113/76, 167 en 239/78, 27, 28 en 45/79, Dumortier, Jurispr . 1979, blz . 3091 ).

    26 Dit onderscheid tussen schadevordering en vordering tot betaling geldt eveneens, wanneer particulieren voor de nationale rechter de ter zake van de toepassing van het gemeenschapsrecht bevoegde nationale autoriteiten aansprakelijk stellen .

    27 In dit verband moet eraan worden herinnerd, dat verordening nr . 381/86, vastgesteld ter vervanging van verordening nr . 1615/83 die bij arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/83, reeds aangehaald ) nietig was verklaard, aan de Griekse ondernemingen de aanvullende steun heeft toegekend die hun ten gevolge van de technische fout in de door het Hof nietig verklaarde verordening was onthouden .

    28 Al hebben verzoeksters aldus betaling verkregen van de bedragen waarop zij ingevolge de gemeenschapsregeling aanspraak hadden, dit neemt niet weg, dat zij nog steeds met een schadevordering aanspraak kunnen maken op vergoeding van schade die niet door deze bedragen wordt gedekt en die mogelijk hieruit zou kunnen voortvloeien, dat zij deze bedragen niet hebben ontvangen op het tijdstip waarop zij er normaal gesproken recht op hadden .

    29 Wel moet rekening worden gehouden met het feit, dat het Hof bij arrest van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, reeds aangehaald ) de schadevordering die verzoeksters op grond van onwettigheid van de coëfficiëntenregeling tegen de Gemeenschap hadden ingesteld, heeft afgewezen . Overigens volgt uit het antwoord op de tweede vraag, dat onder deze omstandigheden een schadevordering tegen de Griekse Staat op een andere grondslag gebaseerd moet zijn dan de door het Hof verworpen beroepen .

    30 Mitsdien moet op het tweede onderdeel van de derde vraag worden geantwoord dat verordening nr . 381/86, waarbij aan de Griekse ondernemingen een aanvullende steun werd toegekend, die hun was onthouden als gevolg van een technische fout in de bij 's Hofs arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/83, reeds aangehaald ) nietig verklaarde verordening nr . 1615/83, niet belet dat de betrokken ondernemingen tegen de Griekse Staat een rechtsvordering instellen tot vergoeding van alle schade die niet door de krachtens die verordening achteraf betaalde bedragen wordt gedekt . Een dergelijke rechtsvordering kan enkel berusten op een andere grondslag dan die waarop de bij 's Hofs arrest van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, reeds aangehaald ) verworpen beroepen waren gebaseerd .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    31 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE ( Vijfde kamer ),

    uitspraak doende op de door het Polymeles Protodikeio te Athene bij vonnissen van 30 oktober 1986 gestelde vragen, verklaart voor recht :

    1 ) Het Hof is ingevolge artikel 178 EEG-Verdrag bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van op grond van artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag ingestelde schadevorderingen tegen de Gemeenschap . De nationale rechterlijke instanties blijven echter bevoegd om kennis te nemen van vorderingen tot vergoeding van schade die nationale instanties bij de toepassing van het gemeenschapsrecht aan particulieren hebben veroorzaakt .

    2 ) Het arrest van het Hof van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, Asteris e.a./Commissie, Jurispr . 1985, blz . 2821 ), waarbij een vordering tot schadevergoeding is afgewezen die door producenten van tomatenconcentraat krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag tegen de Gemeenschap was ingesteld, belet niet dat dezelfde ondernemingen een schadevordering instellen tegen de Griekse Staat, gebaseerd op een andere grondslag bestaande in een eigen fout of gedraging die aan de Griekse autoriteiten kan worden toegeschreven, zelfs wanneer deze handelden in het kader van het gemeenschapsrecht .

    3 ) De vergoeding die de nationale autoriteiten op grond van een rechterlijke uitspraak zouden moeten betalen aan particulieren ter zake van door die autoriteiten veroorzaakte schade, is geen steunmaatregel in de zin van de artikelen 92 en 93 EEG-Verdrag .

    4 ) Verordening nr . 381/86 van de Commissie van 20 februari 1986 inzake de aanvullende betaling van produktiesteun voor in het verkoopseizoen 1983/1984 uit Griekse tomaten verkregen tomatenconcentraat in bepaalde verpakkingsgrootten, waarbij aan de Griekse ondernemingen een aanvullende steun werd toegekend, die hun was onthouden als gevolg van een technische fout in verordening nr . 1615/83 van de Commissie van 15 juni 1983 tot vaststelling van de coëfficiënten die moeten worden toegepast op het bedrag van de steun bij de produktie voor tomatenconcentraat voor het verkoopseizoen 1983/1984, nietig verklaard bij 's Hofs arrest van 19 september 1985 ( zaak 192/83, Griekenland/Commissie, Jurispr . 1985, blz . 2802 ), belet niet dat de betrokken ondernemingen tegen de Griekse Staat een rechtsvordering instellen tot vergoeding van alle schade die niet door de krachtens die verordening achteraf betaalde bedragen wordt gedekt . Een dergelijke rechtsvordering kan enkel berusten op een andere grondslag dan die waarop de bij 's Hofs arrest van 19 september 1985 ( gevoegde zaken 194 tot en met 206/83, reeds aangehaald ) verworpen beroepen waren gebaseerd .

    Top