Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61986CJ0298

    Arrest van het Hof van 14 juli 1988.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
    Regeling inzake detailhandelsprijzen van tabaksfabrikaten.
    Zaak 298/86.

    Jurisprudentie 1988 -04343

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1988:404

    61986J0298

    ARREST VAN HET HOF VAN 14 JULI 1988. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN KONINKRIJK BELGIE. - DETAILHANDELSPRIJZEN VAN TABAKSFABRIKATEN. - ZAAK 298/86.

    Jurisprudentie 1988 bladzijde 04343


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . Beroep wegens niet-nakoming - Onderwerp van geschil - Vaststelling tijdens precontentieuze fase - Definitieve vaststelling in inleidend verzoekschrift - Latere uitbreiding - Ontoelaatbaarheid

    ( EEG-Verdrag, artikel 169 )

    2 . Beroep wegens niet-nakoming - Precontentieuze procedure - Met redenen omkleed advies - Aan Lid-Staat gestelde termijn - Toezegging tot opheffing niet-nakoming - Toezegging niet nagekomen binnen gestelde termijn - Bewijslast Commissie

    ( EEG-Verdrag, artikel 169 )

    Samenvatting


    1 . Het voorwerp van een krachtens artikel 169 EEG-Verdrag ingesteld beroep wordt afgebakend in de in die bepaling voorziene precontentieuze procedure . Bijgevolg moeten de schriftelijke ingebrekestelling en het met redenen omkleed advies van de Commissie enerzijds en het beroep anderzijds op dezelfde gronden en middelen berusten . Voor zover het beroep steunt op grieven die in de precontentieuze procedure niet aan de orde zijn geweest, is het niet-ontvankelijk, net zo min als de grief ontvankelijk is die voor het Hof wordt opgeworpen zonder dat zij in het inleidend verzoekschrift is geformuleerd .

    2 . Luidens artikel 169, tweede alinea, EEG-Verdrag kan een beroep wegens niet-nakoming enkel bij het Hof aanhangig worden gemaakt, indien de betrokken Lid-Staat het met redenen omkleed advies niet binnen de door de Commissie gestelde termijn heeft opgevolgd . Wanneer de staat waaraan het met redenen omkleed advies is gericht, in zijn antwoord de toezegging doet, de verweten niet-nakoming te zullen beëindigen, ligt het op de weg van de Commissie om te bewijzen dat, ondanks de gedane toezeggingen, de niet-nakoming na het verstrijken van de gestelde termijn nog steeds voortduurde . Slaagt de Commissie daar niet in, dan is het beroep ongegrond .

    Partijen


    In zaak 298/86,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D . Jacob en J . F . Buhl, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, bâtiment Jean Monnet, Kirchberg,

    verzoekster,

    tegen

    Koninkrijk België, vertegenwoordigd door R . Hoebaer, directeur bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, bijgestaan door P . Bastin, adviseur bij het Ministerie van Financiën, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, 4, rue des Girondins,

    verweerder,

    betreffende een verzoek tot vaststelling dat het Koninkrijk België, door de detailhandelsprijzen voor bepaalde groepen tabaksfabrikaten vast te stellen op een ander niveau dan door de fabrikanten of importeurs vrijelijk is bepaald, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens het EEG-Verdrag, inzonderheid artikel 30 daarvan, en artikel 5, lid 1, van richtlijn 72/464 van de Raad van 19 december 1972 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt : Mackenzie Stuart, president, G . Bosco, O . Due en G . C . Rodríguez Iglesias, kamerpresidenten, T . Koopmans, T . F . O' Higgins en F . Schockweiler, rechters,

    advocaat-generaal : J . L . da Cruz Vilaça

    griffier : D . Louterman, administrateur

    gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 1 maart 1988,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 mei 1988,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 28 november 1986, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat het Koninkrijk België, door de detailhandelsprijzen voor bepaalde groepen tabaksfabrikaten vast te stellen op een ander niveau dan door de fabrikanten of importeurs vrijelijk is bepaald, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens het EEG-Verdrag, inzonderheid artikel 30 daarvan, en artikel 5, lid 1, van richtlijn 72/464 van de Raad van 19 december 1972 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten ( PB 1972, L 303, blz . 1 ).

    2 In België zijn tabaksfabrikaten onderworpen aan een stelsel van accijnzen, dat wordt gekenmerkt door de heffing van een accijns "ad valorem", berekend over de detailhandelsprijs "BTW inbegrepen ". Het totaalbedrag van beide belastingen wordt afgedragen door de fabrikant of importeur bij aankoop van bij de belastingdienst verkrijgbare banderollen (" fiscale bandjes "), die op de verschillende binnenslands vervaardigde of geïmporteerde tabaksfabrikaten worden aangebracht en waarop de detailhandelsprijs staat vermeld . Wanneer het fiscale bandje eenmaal is aangebracht, is het verboden de produkten boven de banderolprijs aan de verbruiker te verkopen .

    3 Het onderhavige geschil vindt zijn oorsprong in de vaststelling door de Commissie, dat de Belgische belastingdienst de betrokken wetgeving aldus pleegt uit te leggen, dat hij op grond daarvan gerechtigd is om zelf voor tabaksfabrikaten uit dezelfde groep en van hetzelfde merk één detailhandelsprijs vast te stellen . Als eenheidsprijs, op basis waarvan de BTW en de accijns worden berekend, zou de hoogste van de verschillende door de fabrikant of importeurs van het produkt met het oog op de aankoop van de fiscale bandjes voorgestelde prijzen worden aangehouden . Bijgevolg zouden marktdeelnemers die hebben besloten, een verkoopprijs vast te stellen die lager is dan die van hun concurrenten, beide belastingen moeten betalen op basis van een prijs die zij niet vrijelijk hebben vastgesteld .

    4 Op 18 april 1984 deed de Commissie de Belgische regering overeenkomstig artikel 169 EEG-Verdrag een schriftelijke ingebrekestelling toekomen . Zij merkte op, dat het door de Belgische overheid gehanteerde prijssysteem in strijd was met artikel 5, lid 1, van richtlijn 72/464, volgens hetwelk de fabrikanten en importeurs de maximum detailhandelsprijzen van hun produkten vrijelijk vaststellen . Voorts stelde de Commissie, dat artikel 58 van de Belgische wet op de BTW, waarin de BTW-heffing op tabaksfabrikaten wordt geregeld, in strijd was met artikel 30 EEG-Verdrag, aangezien die bepaling er onder meer aan in de weg stond, dat parallelimporteurs hun prijzen op een lager niveau dan de fabrikant vaststelden, om op die manier verder op de Belgische markt door te dringen . Toen antwoord op de ingebrekestelling uitbleef, bracht de Commissie op 5 december 1984 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij haar standpunt herhaalde en de Belgische regering verzocht, binnen een maand de nodige maatregelen te nemen om dat advies op te volgen .

    5 De Belgische regering reageerde op het met redenen omkleed advies bij brief van 13 december 1984 . In die brief liet zij de Commissie met name weten, dat zij bereid was om toe te staan, dat een importeur een detailhandelsprijs vaststelde die lager was dan die van zijn concurrent, en daarmee dus te accepteren dat er verschillende maximumprijzen zouden bestaan voor identieke produkten . Ten aanzien van de verenigbaarheid van artikel 58 van de wet op de BTW met artikel 30 EEG-Verdrag voerde de Belgische regering aan, dat het Belgische fiscale stelsel geen enkel onderscheid maakte tussen de verschillende importeurs . Van oordeel dat het antwoord van de Belgische regering op het met redenen omkleed advies niet bevredigend was, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld .

    6 Voor een nadere uiteenzetting van de nationale wetgeving, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    7 Op verzoek van het Hof heeft de Commissie het voorwerp van haar beroep verduidelijkt, met name door aan te geven dat zij als niet-nakoming van het gemeenschapsrecht beschouwde :

    1 ) Het feit dat de Belgische autoriteiten niet toestaan, dat de fabrikanten en importeurs van tabaksfabrikaten de maximum handelsprijzen van hun produkten vrijelijk vaststellen .

    Deze grief betreft volgens de Commissie de weigering van de Belgische autoriteiten om :

    a)aan parallelimporteurs fiscale bandjes te verstrekken met een detailhandelsprijs die lager is dan de door de alleenimporteur van het betrokken produkt vastgestelde prijs;

    b)aan een importeur of producent die zijn prijzen wil verhogen, fiscale bandjes te verstrekken met detailhandelsprijzen die hoger zijn dan de prijzen die waren vastgesteld toen de produkten voor het eerst op de markt werden gebracht; en

    c)fiscale bandjes te verstrekken met detailhandelsprijzen die lager zijn dan de prijzen genoemd in de "tabel van de fiscale bandjes voor de tabaksprodukten ".

    2 ) Het feit dat de nationale wettelijke bepalingen inzake de vaststelling van de detailhandelsprijzen voor tabaksfabrikaten de betrokken rechtssubjecten er niet van in kennis stellen, dat de nationale fabrikanten en importeurs van tabaksfabrikaten ingevolge richtlijn 72/464 - met name artikel 5, lid 1 - gerechtigd zijn om de maximum detailhandelsprijzen van hun produkten vrijelijk vast te stellen . In dat opzicht zou de betrokken wetgeving moeten worden aangepast .

    8 Om te beginnen moet worden vastgesteld, dat de grief volgens welke de nationale wetgeving dusdanig zou moeten worden aangepast, dat de betrokken marktdeelnemers van hun rechten op de hoogte worden gebracht ( grief 2 ), niet kan worden behandeld; die grief komt namelijk niet voor in het petitum van de Commissie, zoals dit in het verzoekschrift is geformuleerd . Daarin gaat het uitsluitend om een door de Belgische autoriteiten gebezigde praktijk inzake prijsvaststelling en wordt met geen woord gerept over de noodzaak, de nationale wetgeving te wijzigen .

    9 De Belgische regering betoogt, dat de grief inzake de weigering van de Belgische autoriteiten om fiscale bandjes te verstrekken met detailhandelsprijzen die lager zijn dan de prijzen genoemd in de "tabel van de fiscale bandjes voor de tabaksprodukten" ( grief 1 c ), in de precontentieuze procedure niet aan de orde is geweest . Noch in de schriftelijke ingebrekestelling noch in het met redenen omkleed advies zou zijn gesteld, dat de schaal voor de fiscale bandjes niet uitgebreid genoeg zou zijn .

    10 Dit argument van de Belgische regering moet worden aanvaard . In de schriftelijke ingebrekestelling en het met redenen omkleed advies is nergens de grief opgeworpen, dat de schaal voor de fiscale bandjes niet uitgebreid genoeg zou zijn . Volgens vaste rechtspraak van het Hof wordt het voorwerp van een krachtens artikel 169 EEG-Verdrag ingesteld beroep afgebakend in de in die bepaling voorziene precontentieuze procedure . Bijgevolg moeten het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde gronden en middelen berusten .

    11 Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de uitgebreidheid van de schaal van de fiscale bandjes .

    12 Uit het voorgaande volgt, dat er nog maar op twee problemen behoeft te worden ingegaan : de mogelijkheid om zich fiscale bandjes te verschaffen met een detailhandelsprijs die lager is dan de door de fabrikant of hoofdimporteur vastgestelde prijs respectievelijk om de prijs van een produkt te wijzigen nadat dit voor het eerst op de markt is gebracht ( grieven 1 a en 1 b ).

    13 Dienaangaande merkt de Commissie op, dat het door de Belgische overheid toegepaste prijssysteem niet toestaat, dat de fabrikanten en importeurs hun prijzen vrijelijk vaststellen . Ter terechtzitting heeft de Commissie betoogd, dat de betrokken praktijken met name tot gevolg hebben, dat het de grote warenhuizen, die tegelijkertijd als detaillist en importeur kunnen fungeren, in de praktijk onmogelijk wordt gemaakt promotieactiviteiten te ontplooien door middel van hun prijzen . Zij zouden dat enkel kunnen doen door beneden de banderolprijs te verkopen en toch op basis van laatstgenoemde - hogere - prijs accijns en BTW te betalen .

    14 Volgens de Belgische regering zijn die grieven zonder voorwerp geraakt . In haar antwoord op het met redenen omkleed advies heeft zij immers verklaard, bereid te zijn om toe te staan, dat de parallelimporteur voor zijn produkt een detailhandelsprijs vaststelt die lager is dan die van zijn concurrent, en daarmee dus te accepteren dat er op de Belgische markt verschillende prijzen bestaan voor identieke produkten . Voor wat betreft de mogelijkheid om de prijzen te wijzigen nadat het produkt voor het eerst op de markt is gebracht, zou de Belgische regering de Commissie al in mei 1979 hebben laten weten, dat de detailhandelsprijs van de produkten zowel kon worden verlaagd als verhoogd .

    15 Het verweer van de Belgische regering komt erop neer, dat zij bestrijdt dat de litigieuze praktijken zijn gehandhaafd nadat de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken . Luidens artikel 169, tweede alinea, EEG-Verdrag nu kan een beroep wegens niet-nakoming enkel bij het Hof worden aanhangig gemaakt, indien de betrokken staat het advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn heeft opgevolgd . In casu lag het derhalve op de weg van de Commissie om te bewijzen dat, ondanks de door de Belgische regering afgelegde verklaringen, de omstreden administratieve praktijken na het verstrijken van de gestelde termijn nog steeds plaatsvonden . Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat de Commissie dat bewijs niet heeft geleverd .

    16 De Commissie heeft niets aangevoerd dat erop kan wijzen, dat er sprake is van een administratieve praktijk die eraan in de weg staat, dat de detailhandelsprijs van een produkt wordt gewijzigd nadat dit voor het eerst op de markt is gebracht . Hetzelfde geldt voor de weigering van de nationale autoriteiten om fiscale bandjes te verstrekken met een detailhandelsprijs die lager is dan die welke is vastgesteld door de fabrikant of hoofdimporteur . De Commissie heeft weliswaar in het algemeen gesteld, dat het vaak is voorgekomen dat marktdeelnemers, met name grote warenhuizen, dergelijke bandjes niet hebben kunnen bemachtigen - hetgeen de Belgische regering overigens bestrijdt -, maar zij heeft die bewering met geen enkel concreet, door het Hof te controleren bewijs gestaafd .

    17 Onder die omstandigheden moet het beroep, voor zover het op die twee grieven steunt, ongegrond worden verklaard .

    18 Uit het voorgaande volgt, dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    19 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende,

    1 ) Verwerpt het beroep .

    2 ) Verwijst de Commissie in de kosten van het geding .

    Top