Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61984CC0111

    Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 6 juni 1985.
    Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen tegen Nicola Cantisani.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arbeidsrechtbank te Brussel - België.
    Zelfstandig tolk of hulpfunctionaris
    Zaak 111/84.

    Jurisprudentie 1985 -02671

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1985:240

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    M. DARMON

    van 6 juni 1985 ( *1 )

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    1. 

    Met de onderhavige prejudiciële verwijzing, stelt de Arbeidsrechtbank te Brussel een vraagstuk aan de orde dat in ieder opzicht identiek is met dat in het door H. Maag ingestelde beroep tot nietigverklaring, waarover ik zoeven conclusie heb genomen (zaak 43/84).

    De vraag waarover het Hof zich heeft uit te spreken, luidt als volgt:

    „Zijn de artikelen 1 en 3 van de ‚Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen’, voor de duur van het desbetreffende contract, van toepassing op door de Commissie van de Europese Gemeenschappen geëngageerde tolken, wanneer op dit engagement voor een of meer dagen de ‚Regeling van de Commissie van 8 oktober 1974 inzake freelance conferentietolken’ wordt toegepast en de aan deze tolken te betalen bedragen worden omschreven als ‚aan freelance conferentietolken te betalen beloningen, vergoedingen en kosten’?”

    De Belgische rechter heeft terecht eraan herinnerd, dat ingevolge artikel 179 EEGVerdrag alleen het Hof van Justitie bevoegd is om — zoals het Hof heeft verklaard met betrekking tot artikel 152 EGA-Verdrag, dat in ieder opzicht identiek is met bovenvermeld artikel — de grondslag vast te stellen van „de arbeidsverhouding tussen de Gemeenschap en haar ambtenaren of andere personeelsleden dan plaatselijke functionarissen” of tussen de Gemeenschap en iedere verzoeker die bedoelde hoedanigheden opeist (arrest van 11 maart 1975, zaak 65/74, Porrini, Jurispr. 1975, blz. 319, r.o. 13 en 15).

    N. Cantisani, die sedert november 1975 bij herhaling door de Commissie als zelfstandig conferentietolk is geëngageerd, doet voor de Belgische rechter een beroep op de regels van de RAP ter weerlegging van het fiscaalrechtelijk vermoeden volgens hetwelk, naar Belgisch recht, eenieder die een beroepsactiviteit uitoefent waaruit inkomsten kunnen voortvloeien in de zin van artikel 20, sub 1, 2 b of 2 c, of artikel 30 van het Belgisch Wetboek inkomstenbelasting, behoudens door de betrokkene te leveren bewijs van het tegendeel, als zelfstandige moet worden beschouwd.

    2. 

    Tot staving van zijn opvatting heeft Cantisani opmerkingen ingediend waarin in wezen de argumenten van Maag in zijn beroep tot nietigverklaring, worden overgenomen die mijns inziens evenwel, zoals ik reeds in de desbetreffende conclusie heb gezegd, moeten worden verworpen. Aangezien in de onderhavige zaak hetzelfde recht van toepassing is als in zaak 43/84 (Regeling van de Commissie van 8 oktober 1974, en overeenkomst tussen de IVCT en de Commissie van 26 april 1979), zal ik mij bepalen tot een onderzoek van de argumenten van verzoeker in het hoofdgeding die specifiek zijn voor de onderhavige zaak.

    Verzoeker in het hoofdgeding beroept zich op de artikelen 14 en 15 van de Regeling van 1974, welke zouden bevestigen dat de algemene voorwaarden die de Commissie heeft opgelegd aan de zelfstandige tolken, een verordenend karakter hebben. In deze voorwaarden komt namelijk het begrip „dienstbelang” voor, dat de freelance tolk bepaalde verplichtingen zou opleggen ten aanzien van de verplaatsing van zijn beroepsdomicilie naar zijn plaats van tewerkstelling. In de conclusie van advocaatgeneraal G. Reischl in zaak 17/78 (Deshormes, Jurispr. 1979, blz. 205) ziet hij overigens een stilzwijgende bevestiging van het uitputtend karakter van de RAP; in die zaak moest met name worden bepaald, wat, gelet op de RAP, de precieze aard was van een overeenkomst als deskundige, zodat advocaatgeneraal Reischl geen andere mogelijkheden zou hebben onderzocht dan die welke in de RAP zijn voorzien. Ten slotte meent hij uit artikel 3, juncto artikel 52, van de RAP te kunnen afleiden, dat de grens van één jaar niet voor alle overeenkomsten van hulpfunctionarissen geldt, doch uitsluitend voor hulpfunctionarissen die ad interim zijn aangesteld (artikel 3, sub b, van de RAP).

    3. 

    Deze argumenten leveren geen grond op om terug te komen van mijn opvatting nopens de aard van de contractuele band tussen de Commissie en de zelfstandige tolken, zoals uiteengezet in de zojuist genomen conclusie.

    De bepalingen betreffende het „dienstbelang” houden in werkelijkheid verband met het feit dat voor de werkzaamheden van de freelance en van de vaste tolken van de Gemeenschap noodzakelijkerwijs identieke arbeidsvoorwaarden dienen te gelden.

    Verzoekers argument, ontleend aan de conclusie in de zaak-Deshormes, komt mij als weinig relevant voor, in verband met de feiten van die zaak: mevrouw Deshormes had sedert haar indiensttreding op een deskundigencontract de facto„welomschreven vaste taken in dienst van de Gemeenschappen” uitgeoefend (arrest van 1 februari 1979, Jurispr. 1979, blz. 189, r.o. 46). Betrokkene viel dus hoe dan ook onder de RAP.

    Wat ten slotte de mogelijkheid betreft om af te wijken van de bij artikel 52 van de RAP gestelde termijn, zij erop gewezen dat de oplossing van artikel 3, sub b, van de RAP is voorzien voor een situatie die zich in het onderhavige geval niet voordoet, en die een uitzonderlijke mogelijkheid biedt. Daaruit kan dus niet een algemene regel worden afgeleid, op grond waarvan de bepalingen van de RAP betreffende hulpfunctionarissen ook na het verstrijken van de maximum termijn van één jaar, nog voor freelance tolken kunnen gelden.

    4. 

    Gelet op een en ander, en op mijn conclusie in zaak 43/84, geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Arbeidsrechtbank te Brussel te beantwoorden als volgt:

    „De voorschriften betreffende de aanstelling bij overeenkomst van tijdelijke of hulpfunctionarissen in de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, vormen niet de grondslag van de overeenkomsten die de Commissie sluit om zelfstandige (freelance) conferentietolken te engageren.”


    ( *1 ) Vertaald uit het Frans.

    Top