Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61976CC0036

Conclusie van advocaat-generaal Mayras van 1 december 1976.
Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën tegen S.r.l. Foral en D. & C. S.p.A.
Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Corte suprema di Cassazione - Italië.
Gevoegde zaken 36 en 37-76.

Jurisprudentie 1976 -02009

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1976:170

CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL H. MAYRAS

VAN 1 DECEMBER 1976 ( 1 )

Mijnheer de president,

mijne heren rechters,

In de twee prejudiciële zaken die door de Corte Suprema di Cassazione naar het Hof zijn verwezen, zijn dezelfde vragen gesteld over de uitlegging van verordeningen betreffende de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees, door de Raad vastgesteld tijdens de periode van de geleidelijke totstandbrenging dezer ordening.

Zoals bekend moesten volgens de destijds geldende bepalingen heffingen worden toegepast bij de invoer van landbouwprodukten uit derde landen zowel als uit de andere Lid-Staten.

Het probleem waarom het thans gaat, is of de heffing en eventueel het extra bedrag, die van toepassing waren bij de invoer van worstjes in verpakkingen met een conserveringsvloeistof, over het totale gewicht van de waar moesten worden berekend, dus inclusief het gewicht van de vloeistof, dan wel na aftrek hiervan.

Naast de omschrijving in artikel 1 van verordening nr. 20/62 is de nomenclatuur van de produkten die onder de betrokken gemeenschappelijke marktordening vallen, vastgesteld in bijlage II B van 's Raads verordening nr. 85/63 van 18 juli 1963.

Tot die produkten behoort ook „worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed”, ingedeeld onder post ex 16.01 B van het gemeenschappelijk douanetarief.

Naar deze nomenclatuur verwijzen de periodieke verordeningen tot vaststelling van het bedrag en de berekeningswijze der heffingen, zo onder meer de verordeningen nrs. 88 en 89/63 tot vaststelling van de heffingen bij invoer uit derde landen, respectievelijk in het intracommunautaire handelsverkeer. Het bedrag van de heffingen wordt daarin bepaald „per 100 kg nettogewicht”.

Volgens de Italiaanse douaneautoriteiten moest de heffing bij invoer van worstjes in verpakkingen die mede een conserveringsvloeistof bevatten, worden berekend over het totale nettogewicht van de waar, inclusief de conserveringsvloeistof.

Aldus geschiedde ook in de periode van oktober 1963 tot juni 1966 ten aanzien van worstjes in blik die door de firma's FORAL en D. & C. werden ingevoerd, en waarbij de heffing dus werd toegepast op het gezamenlijke gewicht van de worstjes plus de vloeistof.

Bij verordening nr. 84/66 evenwel wijzigde de Raad de nomenclatuur van sommige produkten op basis van varkensvlees zoals vastgesteld in de bijlagen van verordening nr. 85/63, onder toevoeging voor wat betreft de produkten van post ex 16.01 B in bijlage II B van verordening nr. 85/63, van de volgende bepaling:

„De heffing op worstjes in verpakkingen welke mede een conserveringsvloeistof bevatten, wordt alleen berekend over het gewicht van de worstjes.”

Dit vormde voor de firma's FORAL en D. & C. aanleiding om op te komen tegen de heffingbedragen die zij hadden moeten betalen. Hun beroep werd in eerste instantie gegrond verklaard door het Tribunale te Bologna, welks uitspraak vervolgens door de Corte d'Appello in dezelfde stad werd bevestigd.

De Administratie van de Staatsfinanciën evenwel bracht de zaak voor de Corte Suprema di Cassazione, die zich ingevolge artikel 177 EEG-Verdrag verplicht achtte het Hof twee prejudiciële vragen voor te leggen over de uitlegging van 's Raads verordeningen nrs. 85/63 en 84/66.

In de eerste plaats vraagt de cassatierechter of artikel 2 van verordening nr. 84/66, betreffende de produkten van post ex 16.01 B, een interpretatie is van de vroegere verordening en als zodanig terugwerkende kracht heeft, voor zover daarbij wordt bepaald dat de conserveringsvloeistof bij de berekening van de heffing buiten beschouwing dient te blijven, dan wel of dit artikel een nieuwe regeling geeft die slechts geldt vanaf de dag van inwerkingtreding der verordening.

Voor het geval het Hof in laatstbedoelde zin zou beslissen, vraagt de Corte di Cassazione of onder de verordening van 1963 het gewicht van de conserveringsvloeistof bij de berekening van de heffing in aanmerking moest worden genomen, dan wel of elke Lid-Staat zich ten deze volgens zijn eigen douaneregeling kon gedragen.

I —

Wij menen de volgorde waarin de vragen zijn gesteld, te moeten omkeren en in navolging van de Commissie eerst te moeten ingaan op de uitlegging van verordening nr. 85/63 alsmede van de andere bepalingen waarbij de heffingbedragen werden vastgesteld, een en ander los van de situatie die door verordening nr. 84/66 is geschapen.

Opgemerkt zij dat de indeling van de nomenclatuur in de bijlagen van genoemde verordeningen, voor zover het worst betreft, geheel overeenkomt met die van het gemeenschappelijk douanetarief; volgens de toelichting op de nomenclatuur van de Internationale Douaneraad moeten de betrokken produkten onder die post worden ingedeeld, ook indien ze in hermetisch gesloten verpakkingen worden aangeboden.

De voor produkten van deze post geldende heffing is dus op worst van toepassing ongeacht zijn verpakking en ongeacht of hij in een conserveringsvloeistof is ingelegd.

Vormt het feit dat de heffing moet worden berekend over het netto-gewicht van de produkten van post 16.01 B, niet een eerste aanwijzing dat het gewicht van de vloeistof buiten beschouwing moet blijven?

Merken wij vooreerst op dat de communautaire regeling met betrekking tot heffingen onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een nauwkeurige definitie van de term nettogewicht. Alleen de aanbeveling van de Commissie van 13 maart 1961 bevat een omschrijving van belastbaar gewicht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen „brutogewicht” en „nettogewicht”. Maar afgezien van de omstandigheid dat het begrip nettogewicht, opgevat als het eigen gewicht van de waar ontdaan van al zijn verpakkingen, op zichzelf geen oplossing biedt voor het onderhavige probleem, lijkt het ons niet mogelijk daarbij uit te gaan van genoemde aanbeveling, die uitsluitend betrekking heeft op douanerechten en niet op heffingen vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten.

Houvast lijken daarentegen wel drie overwegingen van de Commissie te bieden.

In de eerste plaats wordt in bijlage II B bij verordening nr. 85/63 het produkt van post 16.01 B uitsluitend aangeduid als „worst”, nergens wordt gesproken van worst in blik of worstconserven; het komt ons derhalve voor dat de term nettogewicht van de waar betrekking heeft op het produkt op zich, onafhankelijk van de wijze van verpakking en van de eventuele toevoeging van een vloeistof die uitsluitend dient om de houdbaarheid te vergroten.

In de tweede plaats speelt het, al dan niet zoute, water waarin de worstjes zijn ingelegd, slechts een rol voor de instandhouding van het osmotisch evenwicht; het moet verhinderen dat het produkt uitdroogt, maar het heeft geen invloed op de geur en smaak ervan. Met andere woorden, de toevoeging van de vloeistof verandert niets aan de kwaliteit van de waar.

Ten slotte is het juist dat de gemeenschapswetgever bij de bepaling van de heffing geen rekening heeft gehouden met het gewicht van een eventuele vloeistof die uitsluitend een conserverende functie heeft. Dit blijkt uit de artikelen 4, lid 1, en 5, lid 3, van basisverordening nr. 20/62, betreffende respectievelijk intracommunautaire heffingen en heffingen bij invoer uit derde landen. Voor de produkten bedoeld in artikel 1 der verordening (lid 1, sub c) wordt het bedrag van de heffing vastgesteld rekening houdende met het gewogen gemiddelde van de heffingen op varkensvlees, de basisprodukten, slachtafvallen en, anderzijds, de andere verwerkte produkten.

De formulering van beide genoemde bepalingen is gelijkluidend:

„Het bedrag van de intracommunautaire heffingen (resp. van de heffing ten opzichte van derde landen) wordt voor elke Lid-Staat vastgesteld, inzonderheid rekening houdende:

a)

voor die produkten waarin uitsluitend de in artikel 1, lid 1, sub b, genoemde produkten zijn verwerkt: het het gewogen gemiddelde van de overeenkomstig lid 1 voor deze produkten vastgestelde heffingen;

b)

voor die produkten waarin tevens andere produkten dan de in artikel 1, lid 1, sub b, genoemde produkten zijn verwerkt: met het gewogen gemiddelde van alle heffingen, belastingen en rechten van welke aard ook, die bij invoer uit Lid-Staten (resp. uit derde landen) worden geheven op de produkten die daarin zijn verwerkt”

Men kan evenwel niet zeggen dat een conserveringsvloeistof (anders wellicht dan pekel) een hoofdprodukt is dat in afgeleide produkten is verwerkt.

Daarnaast wil ik eraan herinneren dat de Lid-Staten in de betrokken periode, dat wil zeggen vóór 1968, nog wel een bepaalde autonomie bezaten op douanegebied, doch geen enkele beoordelingsvrijheid meer hadden ten aanzien van de heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordeningen der landbouwmarkten waren vastgesteld. De in de communautaire verordeningen omschreven begrippen moesten in de gehele gemeenschappelijke markt een zelfde betekenis hebben en op uniforme wijze worden toegepast.

De aan het Hof gestelde uitleggingsvraag nu heeft uitsluitend betrekking op de specifieke regeling van de betrokken landbouwsector en niet op het gemeenschappelijk douanetarief.

De Italiaanse autoriteiten evenwel meenden dat de in casu toepasselijke gemeenschapsheffing haar enige wettelijke grondslag vond in de nationale douaneregeling betreffende de toepassing van de communautaire verordeningen, te weten besluitwet nr. 1181 van 11 september 1963, waarvan artikel 6 bepaalt dat het stelsel van heffingen en restituties moet worden toegepast overeenkomstig de Italiaanse wettelijke voorschriften.

Deze opvatting is door het Hof reeds verworpen: zie met name de arresten van 7 februari 1973 (zaak 39-72, Commissie t Italië, Jurispr. 1973, blz. 113-114) en 10 oktober 1973 (zaak 34-73, Variola, ibid, blz. 990-991).

Voorts heeft het Hof terecht om inlichtingen gevraagd over de opvattingen van de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten ten aanzien van de wijze waarop onder het in 1963 geldende stelsel de heffing bij invoer van het betrokken produkt moest worden berekend. Ofschoon de toelichtingen van de Commissie tijdens de mondelinge behandeling op dit punt helaas geen volledig uitsluitsel hebben gegeven, schijnen de meeste nationale douane-administraties het gewicht van de conserveringsvloeistof van de heffingsgrondslag te hebben uitgesloten. Dit geldt met zekerheid voor Nederland, waar instructies in deze zin waren gegeven. Dezelfde praktijk werd ingevolge een circulaire van 27 juli 1964 in de Bondsrepubliek Duitsland gevolgd. De eerst mondeling verstrekte, en naderhand schriftelijk bevestigde inlichtingen van de Franse instanties wijzen in dezelfde richting. Wat ten slotte België betreft, kan aan de hand van enkele geraadpleegde inklaringsdossiers worden geconcludeerd dat ook daar de heffing alleen over het gewicht van de worstjes werd geheven.

Ondanks het feit dat niet alle inlichtingen even duidelijk zijn, blijkt dus wel dat alle nationale douane-instanties met uitzondering van de Italiaanse dezelfde gedragslijn volgden.

Stellig kunnen deze inlichtingen niet de doorslag geven bij de oplossing van het probleem, maar zij leveren op zijn minst een extra feitelijk element op ter ondersteuning van de stelling van de Commissie.

Wat ons echter wel geneigd doet zijn de Commissie te volgen, is het irrationele karakter van de door de Italiaanse regering verdedigde uitlegging. Daardoor immers zouden worstjes in conserveringsvloeistof bijna dubbel zo zwaar worden belast als gewone worstjes, aangezien het gewicht van de vloeistof ongeveer gelijk is aan dat van het produkt zelf. Men kan een conserveringsvloeistof toch niet gelijk stellen met „ingrediënten welke in kleine hoeveelheden zijn toegevoegd om de smaak of de opmaak te verbeteren”, welke ingrediënten wel tot het belastbaar gewicht behoren.

II —

Zo gezien menen wij dat verordening nr. 84/66 slechts een interpretatief karakter had en, ten aanzien van het punt dat voor de Corte di Cassazione van belang is, slechts declaratoire werking heeft. Aan de omstandigheid dat de considerans in de ene taalversie van „onnauwkeurigheden” en in een andere van „onjuistheden” spreekt, kan dan ook geen belang worden gehecht De wetgever heeft evenwel gebruik gemaakt van het juridische instrument van de verordening en een datum van inwerkingtreding bepaald, omdat dit noodzakelijk was voor de aanvulling of wijziging van de omschrijving der produkten in bijlage II B van verordening nr. 85/63: op dit punt dus heeft verordening nr. 84/66 alleen werking voor de toekomst

Wij concluderen mitsdien dat het Hof verklare voor recht:

ingevolge 's Raads verordening nr. 85/63 moest de heffing op worstjes in verpakkingen die mede een conserveringsvloeistof bevatten, alleen worden berekend over het nettogewicht van de worstjes;

de verduidelijking van dit laatste punt door 's Raads verordening nr. 84/66 heeft slechts declaratoire werking.


( 1 ) Vertaald uit het Frans.

Top