This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61974CJ0028
Judgment of the Court (Second Chamber) of 19 March 1975. # Fabrizio Gillet v Commission of the European Communities. # Case 28-74.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 maart 1975.
Fabrizio Gillet tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Zaak 28-74.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 maart 1975.
Fabrizio Gillet tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Zaak 28-74.
Jurisprudentie 1975 -00463
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1975:46
ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 19 MAART 1975. - F. GILLET TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - ZAAK NO. 28/74.
Jurisprudentie 1975 bladzijde 00463
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00149
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00171
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . AMBTENAREN - VERKREGEN RECHTEN - ONTSTAAN - VOORWAARDEN - STATUTAIRE OORSPRONG
2 . AMBTENAREN - BEEINDIGING VAN DE DIENST - AMBTENAREN VAN DE RANGEN A1 EN A2 ONDER DE REGELING VAN HET EGKS-STATUUT VAN 1956 - GELDELIJKE VOORDELEN - WETTIGHEID
( VERORDENING NR . 2530/72, ART . 5 )
3 . AMBTENAREN - BEZOLDIGING - BETALING - ANDERE VALUTA DAN DE BELGISCHE FRANK - DEVALUATIE - ARTIKEL 63 VAN HET AMBTENARENSTATUUT - WETTIGHEID
1 . DE RECHTSBAND TUSSEN EEN AMBTENAAR EN DE ±:MINISTRATIE IS STATUTAIR EN NIET CONTRACTUEEL VAN AARD; DE AMBTENAAR KAN ZICH IN IEDER GEVAL SLECHTS OP EEN VERKREGEN RECHT BEROEPEN, INDIEN HET BETROKKEN RECHTSCHEPPEND FEIT ZICH HEEFT VOORGEDAAN ONDER DE WERKING VAN EEN BEPAALD STATUUT, DAT VOORAFGING AAN DE WIJZIGING WAARTOE HET COMMUNAUTAIR GEZAG HEEFT BESLOTEN .
2 . DE VOORDELEN DIE IN ARTIKEL 5 VAN VERORDENING NR . 2530/72 ZIJN VOORBEHOUDEN AAN AMBTENAREN DIE ONDER DE REGELING VAN HET EGKS-PERSONEELSSTATUUT VAN 1956 DE RANG A1 OF A2 BEKLEEDDEN, ZIJN EENVOUDIG OVERGENOMEN UIT HET STATUUT VAN 1962 EN KUNNEN BIJGEVOLG NIET DISCRIMINEREND WORDEN GEACHT .
3 . ZO HET AAN DE RAAD STAAT OM HET STATUUT AAN DE ECONOMISCHE REALITEIT AAN TE PASSEN EN BIJGEVOLG HET MIDDEL TE ZOEKEN TER VERLICHTING VAN HET EVENTUELE NADEEL VOOR AMBTENAREN DIE WOONACHTIG ZIJN IN EEN LAND WAARVAN DE VALUTA AANMERKELIJK IS GEDEVALUEERD, KAN ZULKS TOCH NIET DE ONWETTIGHEID MEEBRENGEN VAN DE HUIDIGE TEKST VAN ARTIKEL 63, NOCH BIJGEVOLG DE NIET-TOEPASSELIJKHEID DAARVAN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 184 EEG-VERDRAG .
IN DE ZAAK 28-74
F . GILLET, VOORMALIG DIRECTEUR-GENERAAL BIJ DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR G . ANTONELLI EN F . SATTA, ADVOCATEN TE ROME, EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE LUXEMBURG TEN KANTORE VAN L . DUPONG, ADVOCAAT ALDAAR, 14/A, RUE DES BAINS,
VERZOEKER,
TEGEN
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR HAAR JURIDISCH ADVISEUR G . PINCHERLE, EN DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE LUXEMBURG BIJ P . LAMOUREUX, JURIDISCH ADVISEUR VAN DE COMMISSIE, 4, BOULEVARD ROYAL,
VERWEERSTER,
BETREFFENDE VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN VERZOEKERS AANSPRAAK OP BEREKENING VAN DE VERGOEDINGEN WEGENS ONTSLAG OM REDENEN VAN DIENSTBELANG OP BASIS VAN ARTIKEL 42 VAN HET EGKS-PERSONEELSSTATUUT VAN 1956 EN OP OMREKENING VAN DE HEM ALS VERGOEDING UITGEKEERDE BEDRAGEN OP BASIS VAN DE WERKELIJKE PARITEIT TUSSEN DE BELGISCHE FRANK EN DE ITALIAANSE LIRE OP DE DAG VAN BETALING,
1 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BIJ VERZOEKSCHRIFT, INGEDIEND OP 3 MEI 1974, BEROEP HEEFT INGESTELD TOT NIETIGVERKLARING VAN DE NOTA VAN DE COMMISSIE VAN 7 FEBRUARI 1974 HOUDENDE AFWIJZING VAN ZIJN VERZOEK OM DE VERGOEDING, WAAROP HIJ INGEVOLGE VERORDENING NR . 2530/72 ( PB NR . L 272, BLZ . 1 ) RECHT HEEFT, TE BEREKENEN OP BASIS VAN ARTIKEL 42 VAN HET EGKS-PERSONEELSSTATUUT VAN 1956 EN OM TE ZETTEN IN ITALIAANSE LIRES TEGEN DE OFFICIELE KOERS DIE GELDT OP HET TIJDSTIP DAT DE VERGOEDING WORDT BETAALD;
TEN AANZIEN VAN HET EERSTE ONDERDEEL VAN HET BEROEP
2 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BETOOGT DAT ARTIKEL 5, LEDEN 1 EN 2, VAN VERORDENING NR . 2530/72 ONWETTIG IS, DAAR HET DISCRIMINEERT DOOR VOOR AMBTENAREN IN DE RANG A1 OF A2 , DIE ONDER HET EGKS-PERSONEELSSTATUUT VAN 1956 ZIJN AANGEWORVEN EN HUN DIENST ONDER DEZELFDE OMSTANDIGHEDEN BEEINDIGEN, TWEE VERSCHILLENDE VERGOEDINGSREGELINGEN IN TE VOEREN NAAR GELANG ZIJ EEN VAN DEZE BEIDE RANGEN AL DAN NIET BEKLEEDDEN TEN TIJDE VAN DE INWERKINGTREDING VAN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN DE EGKS OP 1 JANUARI 1962;
3 DAT HIJ VOORTS BETOOGT DAT EEN WEIGERING OM ARTIKEL 42 VAN HET EGKS-PERSONEELSSTATUUT, WAARONDER HIJ IS AANGEWORVEN, OP HEM TOE TE PASSEN, INBREUK ZOU MAKEN OP HET DOOR HEM VERKREGEN CONTRACTUELE RECHT DIT ARTIKEL VOLLEDIG OP HEM TE ZIEN TOEGEPAST IN HET GEVAL DAT, WAAR HIJ LATER NAAR DE RANG A1 OF A2 IS BEVORDERD, EEN MAATREGEL ANALOOG AAN ONTHEFFING VAN HET AMBT OM REDENEN VAN DIENSTBELANG, JEGENS HEM WORDT GETROFFEN;
4 OVERWEGENDE EVENWEL DAT DE RECHTSBAND TUSSEN EEN AMBTENAAR EN DE ADMINISTRATIE STATUTAIR EN NIET CONTRACTUEEL VAN AARD IS;
5 DAT DE AMBTENAAR ZICH IN IEDER GEVAL SLECHTS OP EEN VERKREGEN RECHT KAN BEROEPEN, INDIEN HET BETROKKEN RECHTSCHEPPEND FEIT ZICH HEEFT VOORGEDAAN ONDER DE WERKING VAN EEN BEPAALD STATUUT, DAT VOORAFGING AAN DE WIJZIGING WAARTOE HET COMMUNAUTAIR GEZAG HEEFT BESLOTEN;
6 OVERWEGENDE DAT NIET KAN WORDEN GETWIJFELD AAN DE GELDIGHEID VAN EEN OVERGANGSBEPALING WELKE ZIET OP DE FINANCIELE AANSPRAKEN VAN DE AMBTENAAR DIE ZIJN DIENST BEEINDIGT NADAT OP HEM EEN NIEUWE STATUTAIRE REGELING VAN TOEPASSING IS GEWORDEN, EN WELKE BEOOGT TE VERMIJDEN DAT HIJ IN EEN FINANCIEEL MINDER GUNSTIGE POSITIE KOMT TE VERKEREN DAN WANNEER HIJ DE DIENST V??R DE INWERKINGTREDING VAN DE NIEUWE REGELING HAD VERLATEN;
7 OVERWEGENDE DAT, WAAR VERORDENING NR . 2530/72 VERSCHILLENDE VERGOEDINGSREGELINGEN HEEFT VOORGESCHREVEN VOOR AMBTENAREN DIE HUN DIENST ONDER GELIJKE OMSTANDIGHEDEN BEEINDIGEN, DE AUTEURS DIER VERORDENING IN AANMERKING HEBBEN GENOMEN DAT OP EEN AANTAL HUNNER BIJZONDERE STATUTAIRE BEPALINGEN VAN TOEPASSING WAREN, DIE ALLEREERST ZIJN NEERGELEGD IN ARTIKEL 99 VAN DE OVERGANGSBEPALINGEN VAN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN DE EGKS VAN 1962 EN VERVOLGENS IN ARTIKEL 2, LID 2, VAN VERORDENING ( EEG, EURATOM, EGKS ) NR . 259/68 ( PB NR . L 56 VAN 4 MAART 1968 );
8 OVERWEGENDE DAT DE VOORDELEN DIE IN ARTIKEL 5 VAN VERORDENING NR . 2530/72 ZIJN VOORBEHOUDEN AAN AMBTENAREN DIE ONDER DE REGELING VAN HET EGKS-PERSONEELSSTATUUT VAN 1956 DE RANG A1 OF A2 BEKLEEDDEN, EENVOUDIG ZIJN OVERGENOMEN UIT HET STATUUT VAN 1962 EN BIJGEVOLG NIET DISCRIMINEREND KUNNEN WORDEN GEACHT;
9 DAT DERHALVE HET EERSTE ONDERDEEL VAN HET BEROEP MOET WORDEN VERWORPEN;
TEN AANZIEN VAN HET TWEEDE ONDERDEEL VAN HET BEROEP
10 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER BETOOGT DAT HET BEPAALDE IN ARTIKEL 63 VAN HET STATUUT, LUIDENS HETWELK DE BEZOLDIGING, UITBETAALD IN EEN ANDERE VALUTA DAN DE BELGISCHE FRANK, WORDT BEREKEND OP BASIS VAN DE PARITEITEN ZOALS DOOR HET INTERNATIONAAL MONETAIR FONDS AANVAARD, DIE OP 1 JANUARI 1965 VAN KRACHT WAREN, NIET VAN TOEPASSING IS OP DE BEREKENING VAN ZIJN VERGOEDING;
11 DAT HET THANS TOEPASSEN VAN DEZE BEPALINGEN OP DE BEREKENING VAN EEN VERGOEDING, VERSCHULDIGD IN ITALIAANSE LIRES, TERWIJL DEZE VALUTA SINDS VOORNOEMDE DATUM STERK IS GEDEVALUEERD, SCHENDING ZOU INHOUDEN VAN HET BEGINSEL VAN GELIJKHEID VAN BEHANDELING VAN DE AMBTENAREN EN BIJGEVOLG ONWETTIG ZOU ZIJN;
12 OVERWEGENDE DAT INGEVOLGE ARTIKEL 64 VAN HET STATUUT OP DE BEZOLDIGING VAN DE AMBTENAAR EEN AANPASSINGSCOEFFICIENT WORDT TOEGEPAST, BEREKEND AAN DE HAND VAN DE LEVENSOMSTANDIGHEDEN IN DE VERSCHILLENDE PLAATSEN VAN TEWERKSTELLING;
13 DAT LUIDENS ARTIKEL 65 DE RAAD, BIJ AANZIENLIJKE WIJZIGING VAN DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD, BINNEN EEN TERMIJN VAN TEN HOOGSTE TWEE MAANDEN BESLIST WELKE MAATREGELEN TOT WIJZIGING VAN DE AANPASSINGSCOEFFICIENTEN DIENEN TE WORDEN GETROFFEN EN, ZO NODIG, OF DIT MET TERUGWERKENDE KRACHT DIENT TE GESCHIEDEN;
14 OVERWEGENDE DAT HET ALDUS INGERICHTE STELSEL DAT OP DE IN ARTIKEL 63 BEDOELDE VASTE PARITEITEN BERUST, TEN DOEL HEEFT AAN DE BEZOLDIGING VAN ALLE AMBTENAREN ONAFHANKELIJK VAN HUN PLAATS VAN TEWERKSTELLING OF VESTIGING, DAADWERKELIJK EEN ZELFDE KOOPKRACHT TE WAARBORGEN;
15 DAT HET EVENWEL MOGELIJK IS DAT HET ALDUS NAGESTREEFDE DOEL IN EEN PERIODE VAN MONETAIRE INSTABILITEIT NIET VOLLEDIG WORDT BEREIKT;
16 DAT, ZO HET AAN DE RAAD STAAT OM HET STATUUT AAN DE ECONOMISCHE REALITEIT AAN TE PASSEN EN BIJGEVOLG HET MIDDEL TE ZOEKEN TER VERLICHTING VAN HET EVENTUELE NADEEL VOOR AMBTENAREN DIE WOONACHTIG ZIJN IN EEN LAND WAARVAN DE VALUTA AANMERKELIJK IS GEDEVALUEERD, ZULKS TOCH NIET DE ONWETTIGHEID KAN MEEBRENGEN VAN DE HUIDIGE TEKST VAN ARTIKEL 63, NOCH BIJGEVOLG DE NIET-TOEPASSELIJKHEID DAARVAN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 184 EEG-VERDRAG;
17 DAT HET TWEEDE ONDERDEEL VAN HET BEROEP DERHALVE DIENT TE WORDEN VERWORPEN;
18 OVERWEGENDE DAT VERZOEKER IN HET ONGELIJK IS GESTELD;
DAT INGEVOLGE ARTIKEL 69, PARAGRAAF 2, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE IN HET ONGELIJK GESTELDE PARTIJ IN DE KOSTEN MOET WORDEN VERWEZEN;
19 DAT ECHTER INGEVOLGE ARTIKEL 70 VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE KOSTEN, DOOR DE INSTELLING TER ZAKE VAN BEROEPEN VAN AMBTENAREN DER GEMEENSCHAPPEN GEMAAKT , TE HAREN LASTE BLIJVEN;
HET HOF VAN JUSTITIE ( TWEEDE KAMER ),
RECHTDOENDE, VERSTAAT :
1 . HET BEROEP WORDT VERWORPEN;
2 . ELK DER PARTIJEN DRAAGT HAAR EIGEN KOSTEN .