Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61970CC0029

    Conclusie van advocaat-generaal Dutheillet de Lamothe van 3 februari 1971.
    Antonio Marcato tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Zaak 29-70.

    Jurisprudentie 1971 -00243

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1971:8

    CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL

    A. DUTHEILLET DE LAMOTHE

    VAN 3 FEBRUARI 1971 ( 1 )

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    Wij staan hier voor een van die zaken waarin wij ons pijnlijk bewust zijn van de voor ons allen geldende verplichting een beroep alleen op zijn juridische waarde te beoordelen.

    De heer Marcato is een verdienstelijk man.

    In dienst getreden bij de Gemeenschappen voor het verrichten van praktisch uitsluitend lagere technische werkzaamheden, heeft hij zich door zijn prestaties en energie opgewerkt tot geschoold technicus op het bijzonder moeilijke gebied van de mechanische administratie; sinds 1963 is hij namelijk beambte voor de bediening van ponskaartenmachines bij de diensten in Brussel.

    Na zeer gunstige beoordelingen over de jaren 1963 tot 1967 was zijn tweejaarlijks rapport in 1969 zonder meer negatief.

    Dit trof hem temeer, omdat deze gewijzigde beoordeling samenviel met een wisseling van personen: de ambtenaar die hem gunstig had beoordeeld, was vervangen door een ander.

    De zaak werd volgens de geldende procedure voorgelegd aan het paritair beoordelingscomité dat slechts te kennen gaf dat „de toewijding en de kwantitatieve arbeidsprestatie van betrokkene weliswaar aan geen twijfel onderhevig waren”, doch dat een verandering van tewerkstelling ware te overwegen.

    Een en ander was voor de heer Marcato aanleiding in het onderhavige beroep te verzoeken om nietigverklaring van het beoordelingsrapport van 1969.

    Naar bekend, heett U zelf zeer nauwe grenzen gesteld aan Uw toezicht in dergelijke aangelegenheden.

    1. 

    U weigert in de beoordeling van de beroepsbekwaamheden van ambtenaren door de administratie te treden (5 december 1963, Leroy, Jurisprudentie, Deel IX, blz. 430; 8 juli 1965, Prakash, Jurisprudentie, Deel XI, blz. 607; en vooral 8 juli 1965, Fonzi, Jurisprudentie, Deel XI, blz. 731).

    2. 

    U onderzoekt uitsluitend:

    de juistheid van de procedure die tot de beoordeling van de bekwaamheden van de ambtenaar heeft geleid,

    de materiële juistheid van de feiten waarvan de administratie bij die beoordeling is uitgegaan, alsmede de „verenigbaarheid” van deze feiten met deze beoordeling (genoemd arrest-Prakash),

    ten slotte eventueel rechtsdwaling of détournement de pouvoir.

    In casu is geen enkele fout in de beoordelingsprocedure aangevoerd; wel werd aanvankelijk détournement de pouvoir gesteld, maar de raadsman heeft in zijn pleidooi uitdrukkelijk afgezien van dit middel, daar hij besefte dat het onmogelijk kon slagen.

    Blijft derhalve uitsluitend de materiële juistheid van de feiten en de eventuele rechtsdwaling.

    Ten aanzien van het eerste punt heeft verzoeker getracht met tal van overigens indrukwekkende verklaringen van derden en bewijsaanbiedingen aan te tonen dat zijn bekwaamheden veel groter zijn dan degenen die hem beoordeelden menen.

    Uit geen dier verklaringen blijkt echter dat de ambtenaren die hem hadden te beoordelen van materieel onjuiste feiten zijn uitgegaan of kennelijk een dwaling hebben begaan.

    Ook al is hun beoordeling uiterst kras, zoals men bij lezing van enkele stukken uit het dossier geneigd is te denken, toch kan men zich bij een oordeel over de wettigheid van het rapport niet door deze overweging laten leiden, omdat dan sprake zou zijn van een doelmatigheidscontrole die kennelijk is uitgesloten.

    Als enige mogelijkheid blijft derhalve rechtsdwaling.

    Wij hebben ons een moment met deze vraag beziggehouden.

    Men kan zich immers afvragen of de beoordeling niet uitsluitend betrekking dient te hebben op de toekomst van de ambtenaar en of zij, zoals in casu, wel een oordeel kan bevatten over de bekwaamheid van betrokkene om de met zijn loopbaan overeenkomende functie waarin hij officieel was benoemd, uit te oefenen.

    Bij nader inzien menen wij echter dat men zo op een verkeerd spoor komt, en wel om twee redenen:

    1.

    Een oordeel over de bekwaamheid van een ambtenaar voor zijn huidige functie is bezwaarlijk te scheiden van een oordeel over zijn bekwaamheid voor een hogere functie.

    2.

    Artikel 43 van het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen bepaalt uitsluitend dat het beoordelingsrapport betrekking moet hebben op „de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst” van iedere ambtenaar; dit artikel verbiedt het met de beoordeling belaste gezag derhalve niet, doch verplicht het evenmin, zich over de toekomstmogelijkheden van de ambtenaar uit te spreken.

    Naar het ons voorkomt, kan derhalve geen sprake zijn van een rechtsdwaling. Op grond van een en ander stellen wij, in gemoede met enige spijt maar rechtens zonder veel aarzeling, U voor het beroep van de heer Marcato te verwerpen.

    Gezien de verschillende omstandigheden in deze zaak, kunt U hem echter wellicht vrijstellen van de kosten die in geval van verwerping van het beroep normaliter te zijnen laste komen.

    Onzerzijds concluderen wij:

    dat het beroep worde verworpen,

    dat de heer Marcato worde vrijgesteld van betaling van de kosten die krachtens artikel 70 van het Reglement voor de procesvoering te zijnen laste zouden komen.


    ( 1 ) Vertaald uit het Frans.

    Top