This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61965CJ0059
Judgment of the Court (First Chamber) of 15 December 1966. # Heinrich Schreckenberg v Commission of the EAEC. # Case 59-65.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 december 1966.
Heinrich Schreckenberg tegen Commissie van de EGA.
Zaak 59-65.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 december 1966.
Heinrich Schreckenberg tegen Commissie van de EGA.
Zaak 59-65.
Engelse bijz. uitgave 1966 00780
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1966:60
ARREST VAN HET HOF (EERSTE KAMER) VAN 15 DECEMBER 1966. - HEINRICH SCHRECKENBERG TEGEN COMMISSIE VAN DE E. G. A. - ZAAK NO. 59/65.
Jurisprudentie
Franse uitgave bladzijde 00785
Nederlandse uitgave bladzijde 00780
Duitse uitgave bladzijde 00816
Italiaanse uitgave bladzijde 00734
Engelse bijz. uitgave bladzijde 00543
Deense bijz. uitgave bladzijde 00327
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00477
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00535
Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . HANDELINGEN VAN EEN INSTELLING - DEFINITIEF KARAKTER DAARVAN - CRITERIA
2 . PROCESVOERING - AANSPRAKELIJKHEIDSAKTIE NAAST VORDERING TOT NIETIGVERKLARING AFZONDERLIJK INGESTELD - BEGRENZING VAN HET ONDERSCHEID TUSSEN BEIDE ACTIES
1 . EEN HANDELING VAN EEN INSTELLING MOET, WANNEER DAARAAN GEEN VOORWAARDEN OF VOORBEHOUDEN VERBONDEN ZIJN, ALS DEFINITIEF WORDEN BESCHOUWD, WANNEER WEZENLIJKE, NAUWKEURIG BEPAALDE EN ONDERLING OVEREENSTEMMENDE FEITEN, DOOR WELKE BEWEZEN WORDT, DAT ZIJ EEN VOORLOPIG KARAKTER DRAAGT, ONTBREKEN .
VGL . SAMENVATTING NO . 1, ARREST 34-65 .
2 . EEN PARTIJ MAG ZICH VAN EEN OP ADMINISTRATIEFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID GEBASEERDE ACTIE BEDIENEN ZONDER DAT ZIJ ALSDAN TEVENS NIETIGVERKLARING VAN DE SCHADEVEROORZAKENDE ONRECHTMATIGE HANDELING HEEFT TE VORDEREN . ZIJ KAN EVENWEL NIET LANGS DEZE WEG STREVEN NAAR EEN MET NIETIGVERKLARING VAN GENOEMDE HANDELING GELIJK TE STELLEN RESULTAAT, WANNEER DE TOT ZODANIGE NIETIGVERKLARING STREKKENDE VORDERING NIET-ONTVANKELIJK IS .
IN DE ZAAK 59-65 :
H . SCHRECKENBERG,
AMBTENAAR VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE,
TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD EN BIJGESTAAN DOOR MR . M . SLUSNY, ADVOCAAT BIJ HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL EN PRIVAAT-DOCENT AAN DE UNIVERSITEIT ALDAAR,
DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN MR . B . SCHMITZ, 6, RUE J . B . ESCH, LUXEMBURG,
VERZOEKER,
TEGEN
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE,
TEN DEZE VERTEGENWOORDIGD DOOR HAAR JURIDISCH ADVISEUR MR . M . PRELLE,
DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE BIJ M . MANZANARES, SECRETARIS VAN DE JURIDISCHE DIENST DER EUROPESE UITVOERENDE ORGANEN, TE LUXEMBURG,
VERWEERSTER,
BETREFFENDE :
- EEN VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING VAN HET DOOR DE COMMISSIE OP 22 SEPTEMBER 1965 GENOMEN BESLUIT TOT AFWIJZING VAN EEN DOOR VERZOEKER OP 8 JULI 1965 GEDAAN VERZOEK;
- EEN VERZOEK OM INDELING IN DE RANG A 3, SALARISTRAP 2, MET INGANG VAN 1 JANUARI 1962 EN MET TOEKENNING VAN DE TWEEJAARLIJKSE SALARISTRAPPEN, WAAROP HIJ NA GENOEMDE DATUM AANSPRAAK VERKREEG;
- EEN SUBSIDIAIR VERZOEK OM TOEKENNING VAN SCHADEVERGOEDING ,
OVERWEGENDE DAT VERZOEKER - DIE OP 25 NOVEMBER 1960 BIJ DE E.G.A . IN DIENST TRAD TEN EINDE ALDAAR ALS HOOFD VAN DE HUISHOUDELIJKE DIENST WERKZAAM TE ZIJN EN DIE OP 5 MAART 1963 ALS HOOFDADMINISTRATEUR ( RANG A 5 ) IS AANGESTELD WAARNA HEM OP 13 OKTOBER 1964 BIJ WEGE VAN BEVORDERING DE RANG A 4 WERD TOEGEKEND - BEROEP HEEFT INGESTELD TEGEN HET BESLUIT DER COMMISSIE D.D . 22 SEPTEMBER 1965, WAARIN OP ZIJN VERZOEK VOOR DE RANG A 3 IN AANMERKING TE WORDEN GEBRACHT AFWIJZEND IS BESCHIKT;
DAT VERZOEKER ALZO AANSPRAAK MAAKT OP HERCLASSIFICATIE IN VERBAND MET HET IN ARTIKEL 102 EN BIJLAGE I VAN HET STATUUT NEERGELEGDE BEGINSEL VAN OVEREENSTEMMING TUSSEN FUNCTIES EN RANGEN EN ALZO ALS AFDELINGSHOOFD WENST TE WORDEN BESCHOUWD, SUBSIDIAIR ZICH EEN SCHADELOOSSTELLING WENST TE ZIEN TOEGEKEND TER GROOTTE VAN DE AANVULLENDE TOELAGE BEDOELD IN ARTIKEL 7, PAR . 2, VAN HET STATUUT;
OVERWEGENDE DAT DE COMMISSIE HET BEROEP NIET-ONTVANKELIJK ACHT OP GROND DAT VERZOEKER, IN HET INTEGRATIEBESLUIT D.D . 5 MAART 1963 INGEDEELD IN DE RANG A 5, DE IN ARTIKEL 91 VAN HET STATUUT GENOEMDE TERMIJN HEEFT VERZUIMD EN EERST OP 8 JULI 1965 LANGS ADMINISTRATIEFRECHTELIJKE WEG IN BEROEP KWAM;
DE PRIMAIRE VORDERING, TOT INDELING IN DE RANG A 3 STREKKENDE
OVERWEGENDE DAT VASTSTAAT, DAT NAAR AANLEIDING VAN HET BESLUIT VAN 5 MAART 1963, WAARBIJ AAN VERZOEKER DE RANG A 5 IS TOEGEKEND - EN DAT HEM DIEZELFDE DAG IS BETEKEND - BINNEN DE IN ARTIKEL 91 VAN HET STATUUT GENOEMDE TERMIJN NIET EEN BEROEP ALS ALDAAR BEDOELD IS INGESTELD;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKER EVENWEL BETOOGT, DAT HET TEN TIJDE VAN ZIJN INTEGRATIE VAN ALGEMENE BEKENDHEID WAS, DAT DE COMMISSIE NA HAAR DIENSTEN IN DIRECTORATEN EN AFDELINGEN TE HEBBEN INGEDEELD NOG TOT HERCLASSIFICATIE DER AMBTENAREN MOEST OVERGAAN;
DAT NIET ALLEEN DE DIENST WELKER BELANGEN AAN VERZOEKER ZIJN TOEVERTROUWD IN EEN RAPPORT VAN ZIJN MEERDEREN ALS "AFDELING" WORDT GEQUALIFICEERD, DOCH DAT OOK DOOR DE DIRECTEUR-GENERAAL ADMINISTRATIE EN PERSONEEL, DE HEER FUNCK, OP 4 APRIL 1963 TEGENOVER DE COMMISSIE IS VERKLAARD, DAT AANSTELLINGEN IN - OF BEVORDERINGEN NAAR - DE RANG A 3 IN BERAAD WERDEN GEHOUDEN OPDAT TEN AANZIEN VAN AMBTEN OP DAT NIVEAU IN VERBAND MET DE STRUCTUUR VAN IEDER DIRECTORAAT EEN NADER ONDERZOEK ZOU KUNNEN WORDEN INGESTELD ;
DAT DE COMMISSIE, TOEN ZIJ OP 31 MAART EN 8 APRIL 1965 ZONDER VOORAFGEGANE AANKONDIGING VAN EEN VERGELIJKEND ONDERZOEK IN EEN AANTAL GEVALLEN TOT BEVORDERING NAAR DE RANG A 3 OVERGING, DAARMEDE IN FEITE NA OMZETTING VAN ADMINISTRATIEVE EENHEDEN IN AFDELINGEN TEN AANZIEN VAN DE BETROKKEN FUNCTIONARISSEN EEN HERCLASSIFICATIE HEEFT TOEGEPAST;
DAT HET BESLUIT VAN 8 APRIL 1965, GEZIEN DE DAARDOOR TOT STAND GEBRACHTE INDELING DER DIENSTEN EN MEDE GELET OP DE WIJZE WAAROP DEZE IN DE GIDS VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ZIJN VERMELD, EEN NIEUW FEIT VAN WEZENLIJKE BETEKENIS OPLEVERT ALS GEVOLG WAARVAN EEN NIEUWE TERMIJN BEGINT TE LOPEN;
OVERWEGENDE EVENWEL DAT HET INDELINGSBESLUIT VAN 5 MAART 1963 - WAARAAN GEEN VOORWAARDEN OF VOORBEHOUDEN ZIJN VERBONDEN - ALS DEFINITIEF MOET WORDEN BESCHOUWD, NU WEZENLIJKE, NAUWKEURIG BEPAALDE EN ONDERLING OVEREENSTEMMENDE FEITEN, WAARDOOR WORDT BEWEZEN DAT HET EEN VOORLOPIG KARAKTER DRAAGT, ONTBREKEN;
DAT DE MEDEDELING, DOOR DE DIRECTEUR-GENERAAL ADMINISTRATIE EN PERSONEEL AAN DE COMMISSIE GEDAAN, OP ZICHZELF NIET BEWIJST DAT DIENS CONCLUSIES DOOR DE COMMISSIE ZIJN AANVAARD, AANGEZIEN DE COMMISSIE AAN DE SUGGESTIES VAN HAAR DIENSTEN GEENSZINS GEBONDEN IS EN HET STILZWIJGEN VAN HET PROCES-VERBAAL TE DIEN AANZIEN NIET ALS BLIJK VAN INSTEMMING MAG WORDEN UITGELEGD;
DAT DE IN DE ZAAK 34-65 AAN UW HOF AFGELEGDE GETUIGENVERKLARINGEN, DIE IN DIT GEDING MET GOEDVINDEN VAN PARTIJEN ZIJN OVERGELEGD, NIET BEWIJZEN DAT AAN HET INDELINGSBESLUIT VAN 5 MAART 1963 EEN VOORLOPIG KARAKTER TOEKOMT;
DAT TER GELEGENHEID VAN DIE INDELING NIET IS GEBLEKEN, DAT BIJ DE COMMISSIE OMTRENT DE WAARDERING DER AAN HET LITIGIEUZE AMBT VERBONDEN WERKZAAMHEDEN AARZELING HEEFT BESTAAN;
DAT HET VOORTS IN DIT VERBAND VAN GEEN BELANG IS, DAT VERZOEKERS DIENST IN EEN DOOR ZIJN SUPERIEUREN OP 13 JUNI 1962 - DAT WIL ZEGGEN V}}R HET INDELINGSBESLUIT VAN 5 MAART 1963 - UITGEBRACHT RAPPORT ALS "AFDELING" WORDT AANGEDUID;
DAT DERHALVE DE FEITEN WAAROP VERZOEKER ZICH BEROEPT TE ZAMEN ONVOLDOENDE GROND OPLEVEREN OM HET - IN DEFINITIEVE VORM GEREDIGEERDE - BESLUIT ALS VAN NIET-DEFINITIEVE AARD TE BESCHOUWEN, VOORAL IN AANMERKING GENOMEN DAT IN HET PROCES-VERBAAL VAN DE OP 22 JANUARI 1963 GEHOUDEN 196E ZITTING DER COMMISSIE SPRAKE IS VAN EEN "ALGEMEEN ONDERZOEK NAAR DE WAARDERING DER WERKZAAMHEDEN, VERRICHT DOOR FUNCTIONARISSEN AAN WELKE EEN STATUTAIRE POSITIE IS TOEGEKEND";
OVERWEGENDE DAT ANDERZIJDS DE AANSTELLING - PER 8 APRIL 1965 - VAN VERSCHILLENDE PERSONEELSLEDEN IN DE RANG A 3 NIET ALS EEN NIEUW FEIT VAN ZODANIGE AARD IS TE BESCHOUWEN, DAT DAARDOOR EEN NIEUWE BEROEPSTERMIJN EEN AANVANG NEEMT, ZODAT HET INDELINGSBESLUIT IN RECHTE OPNIEUW TER SPRAKE KAN WORDEN GEBRACHT;
DAT VERZOEKER TEN ONRECHTE EEN BEZWAAR WIL ONTLENEN AAN DE AANSTELLING VAN EEN DER HOOFDEN VAN DIENST VAN ZIJN EIGEN DIRECTORAAT - EEN AMBTENAAR DIE TEVOREN DEZELFDE RANG BEKLEEDDE ALS VERZOEKER - IN DE RANG A 3 EN AAN DE STILZWIJGENDE OMZETTING VAN DE BETROKKEN ADMINISTRATIEVE EENHEID IN EEN AFDELING;
DAT VERZOEKER IMMERS TEGEN DEZE AANSTELLING NIET IN BEROEP IS GEKOMEN EN NIETIGVERKLARING DAARVAN NIET HEEFT GEVORDERD ;
DAT ZIJN BEROEP SLECHTS STREKT TOT HET BEKOMEN VAN EEN VERKLARING VOOR RECHT, DAT HIJ MET INGANG VAN 1 JANUARI 1962, DAT WIL ZEGGEN MET TERUGWERKENDE KRACHT OVER EEN TIJDVAK VAN DRIE JAAR, IN DE RANG A 3 MOET WORDEN AANGESTELD EN DERHALVE OP HET INDELINGSBESLUIT VAN 5 MAART 1963 ZELVE BETREKKING HEEFT;
DAT AANSTELLINGEN WAARTOE IN 1965 IS OVERGEGAAN EN WAARAAN GEEN TERUGWERKENDE KRACHT IS TOEGEKEND OP HET TEN AANZIEN VAN VERZOEKER GENOMEN INDELINGSBESLUIT VAN GEEN ENKELE INVLOED ZIJN;
DAT VOORTS NOCH AL DE BEVORDERINGEN WAARTOE SINDS 1963 IS OVERGEGAAN NOCH DE OMSTANDIGHEID, DAT MOGELIJK IN BEPAALDE GEVALLEN AAN DE FORMALITEIT VAN AANKONDIGING VAN EEN VERGELIJKEND ONDERZOEK NIET IS VOLDAAN, ACHTERAF GEVOLGEN KUNNEN HEBBEN VOOR HET TEN AANZIEN VAN VERZOEKER GENOMEN INDELINGSBESLUIT, KUNNENDE VAN HEROPENING VAN DE BEROEPSTERMIJN MET BETREKKING TOT DIT LAATSTE GEEN SPRAKE ZIJN;
DAT DE WIJZE WAAROP DE DIENSTEN DER COMMISSIE IN EEN GIDS DER GEMEENSCHAPPEN WORDEN AANGEDUID TOT DE DOOR VERZOEKER VOORGESTELDE UITLEGGING ONVOLDOENDE GROND OPLEVERT;
DAT VERZOEKER DERHALVE IN ZIJN BEROEP NIET-ONTVANKELIJK MOET WORDEN VERKLAARD;
DE SUBSIDIAIRE VORDERING, TOT BETALING VAN SCHADEVERGOEDING STREKKENDE
OVERWEGENDE DAT VERZOEKER OP DE IN HET VERZOEKSCHRIFT OMSCHREVEN GRONDEN TOEKENNING VORDERT VAN EEN UITKERING TEN TITEL VAN SCHADEVERGOEDING WEGENS EEN DOOR DE COMMISSIE BEGANE DIENSTFOUT, DAARIN BESTAANDE DAT ZIJ VERZOEKERS ADMINISTRATIEVE EENHEID NIET ALS AFDELING HEEFT AANGEMERKT, DOCH BEDOELDE UITKERING IN HET PETITUM OMSCHRIJFT ALS "EEN BEDRAG OVEREENKOMENDE MET DAT VAN DE IN ARTIKEL 7, PAR . 2, VAN HET STATUUT VAN DE AMBTENAREN BEDOELDE AANVULLENDE TOELAGE, WELKE HEM MET INGANG VAN 1 JANUARI 1962 HAD MOETEN ZIJN VOLDAAN";
OVERWEGENDE DAT WANNEER AAN EEN PARTIJ EEN OP AANSPRAKELIJKHEID GEBASEERDE ACTIE OPENSTAAT ZONDER DAT ENIGE WETSBEPALING HAAR ERTOE DWINGT ALSDAN TEVENS NIETIGVERKLARING VAN DE SCHADEVEROORZAKENDE ONRECHTMATIGE HANDELING TE VORDEREN, ZULKS NIET WIL ZEGGEN, DAT ZIJ LANGS DEZE WEG NIET-ONTVANKELIJKVERKLARING IN EEN OP DIE ONRECHTMATIGHEID GEBASEERDE VORDERING VAN DEZELFDE GELDELIJKE STREKKING KAN ONTGAAN;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKER IN FEITE IN ZIJN SUBSIDIAIR VERZOEK, NIET OM SCHADEVERGOEDING - TE WAARDEREN NAAR DE DOOR HEM, GEZIEN DE AARD ZIJNER WERKZAAMHEDEN, BEWEERDELIJK GELEDEN WERKELIJKE SCHADE - VERZOEKT, DOCH OM TOEKENNING VAN EEN BEDRAG, OVEREENKOMENDE MET HET VERSCHIL TUSSEN DE DOOR HEM ONTVANGEN BEZOLDIGING EN DIE WELKE HIJ IN DE RANG A 3 - OP WELKE HIJ STELT AANSPRAAK TE MOGEN MAKEN - ZOU HEBBEN GENOTEN;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKER IN HET PRIMAIRE VERZOEK, BETREFFENDE DE BIJ BESLUIT VAN 5 MAART 1963 VASTGESTELDE INDELING, NIET-ONTVANKELIJK IS VERKLAARD, AANGEZIEN DE DOOR HEM GESTELDE FEITEN, DIE HIJ "NIEUWE FEITEN VAN WEZENLIJK BELANG" NOEMT, NIET VAN ZODANIGE AARD ZIJN, DAT HET BESLUIT DAARDOOR IN RECHTE OPNIEUW TER SPRAKE KAN KOMEN, HETGEEN HET TEVENS ONMOGELIJK MAAKT BEDOELDE FEITEN ALS EEN DIENSTFOUT TE BESCHOUWEN;
DAT BEDOELD BESLUIT DEFINITIEF IS;
DAT VERZOEKER TEN SLOTTE, DOOR ZIJN VERZOEK OP ARTIKEL 7, PAR . 2, VAN HET STATUUT TE BASEREN, ER ZELF OP WIJST, DAT HET NIET ZOZEER TOT HET BEKOMEN VAN SCHADEVERGOEDING STREKT ALS WEL TOT TOEPASSING TE ZIJNEN AANZIEN VAN GENOEMDE BEPALING BETREFFENDE BIJ TEWERKSTELLING AD INTERIM GENOTEN BEZOLDIGING VOOR WELKE HIJ NIET MEER IN AANMERKING KAN WORDEN GEBRACHT;
DAT OP AL DEZE GRONDEN VERZOEKER IN HET SUBSIDIAIR GEDANE VERZOEK NIET-ONTVANKELIJK MOET WORDEN VERKLAARD;
OVERWEGENDE DAT VERZOEKER IN HET ONGELIJK GESTELD IS;
OVERWEGENDE DAT INGEVOLGE ARTIKEL 69, PAR . 2, VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE IN HET ONGELIJK GESTELDE PARTIJ IN DE KOSTEN WORDT VERWEZEN;
DAT EVENWEL KOSTEN, DOOR DE INSTELLINGEN GEMAAKT IN DOOR PERSONEELSLEDEN DER GEMEENSCHAPPEN AANHANGIG GEMAAKTE BEROEPEN, KRACHTENS ARTIKEL 70 VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING TE HAREN LASTE BLIJVEN;
DAT HET HOF VOORTS INGEVOLGE ARTIKEL 69, PAR . 3, ALINEA 1, WEGENS BIJZONDERE REDENEN DE KOSTEN GEHEEL OF GEDEELTELIJK KAN COMPENSEREN;
DAT VERZOEKER IN CASU AANGAANDE HET DEFINITIEVE KARAKTER VAN HET BESLUIT VAN 5 MAART 1963 IN DWALING KAN ZIJN GEBRACHT;
DAT DERHALVE DE HELFT VAN DE DOOR VERZOEKER GEMAAKTE KOSTEN VAN LASTE VAN VERWEERSTER MOETEN WORDEN GEBRACHT;
HET HOF VAN JUSTITIE ( EERSTE KAMER ),
RECHTDOENDE,
1 . VERWERPT HET BEROEP 59-65 ALS NIET-ONTVANKELIJK;
2 . VERSTAAT DAT VERWEERSTER HAAR EIGEN KOSTEN ZAL DRAGEN ALSMEDE DE HELFT VAN DE DOOR VERZOEKER GEMAAKTE KOSTEN;
3 . ONTZEGT HET MEER OF ANDERS GEVORDERDE .