Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61961CC0012

    Conclusie van advocaat-generaal Lagrange van 23 november 1961.
    Wilhelmus Severinus Antonie Nannes Gorter tegen Raden van de EEG en EGA.
    Zaak 12-61.

    Engelse bijz. uitgave 1961 00569

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1961:24

    Conclusies van de Advocaat-Generaal

    M. LAGRANGE

    23 november 1961

    Vertaald uit het Frans

    Mijnheer de President, mijne heren Rechters,

    Het komt ons voor dat deze zaak weinig moeilijkheden biedt.

    De heer Gorter, die Nederlands ambtenaar was, werd bij brief van 4 oktober 1958 in dienst genomen bij het Secretariaat van de Raden der Gemeenschappen met ingang van 1 november 1958 op een zgn. „contract van Brussel” en aangesteld bij de juridische dienst.

    Het Secretariaat en de hoofden van de juridische dienst, met name een van hen, die de Franse nationaliteit bezit, waren niet voldaan over de door betrokkene verrichte werkzaamheden.

    Naar aanleiding van door de Secretaris-Generaal van de Raden ondernomen stappen en van een verzoek van Gorter zelf om te overwegen of hij wederom als Nederlands ambtenaar kon worden benoemd, werd hem begin maart 1961 een betrekking in Nederland aangeboden. Op 30 maart 1961 deelde verzoeker de Secretaris-Generaal mede, dat hij de hem door de Nederlandse Regering aangeboden functie had aanvaard en dat hij zijn ontslag aanbood tegen 1 mei 1961. Op 22 april deelde de Secretaris-Generaal Gorter mede, dat hij kennis had genomen van zijn ontslagbrief en alle nodige maatregelen zou treffen tot uitbetaling van de bedragen, die hem op grond van de van kracht zijnde bepalingen toekwamen.

    De conclusies van het verzoekschrift strekken niet tot nietigverklaring van een administratieve beschikking, maar tot toekenning van een schadevergoeding ad. Bfr. 1.348.230.—, te betalen door de Gemeenschappen.

    De vordering berust, naar het ons voorkomt, op twee verschillende rechtsgronden: in de eerste plaats op een fout van de Gemeenschappen die zou voortvloeien uit een optreden dat in strijd is met de goede trouw en met algemene beginselen van behoorlijk bestuur; in de tweede plaats op de rechten die verzoeker meent te kunnen ontlenen aan het aan het Hof welbekende artikel 42 van het Personeelsstatuut van de E.G.K.S., dat handelt over het ontslag om redenen van dienstbelang.

    Deze stellingen kunnen niet worden aanvaard.

    Wat het eerste punt betreft argumenteert verzoeker, alsof hij het slachtoffer was van een onrechtmatig verleend ontslag. In feite is hij echter niet ontslagen; hij heeft zelf zijn ontslag aangeboden, hetwelk is geaccepteerd. Hij kon bijgevolg op geen andere geldelijke vergoeding aanspraak maken dan op hetgeen hem krachtens zijn contract voor de duur van zijn dienstbetrekking toekwam: het staat vast dat het verschuldigde hem is uitbetaald.

    De zaak zou er slechts dan anders voorstaan, indien was aangetoond dat verzoeker zijn ontslag onder dwang of bedreiging heeft genomen ofwel onder dusdanige omstandigheden dat dit met een gecamoufleerde ontslagverlening zou kunnen worden gelijkgesteld.

    Noch in de stukken, noch in de ten overstaan van Uw Hof gegeven uiteenzettingen is iets, dat er op wijst dat dit het geval was. Verzoeker was volmaakt vrij om te beslissen. Nu hij ontslag heeft genomen op de wijze die U bekend is, moet hij worden geacht de consequentie hiervan te hebben aanvaard.

    Wat artikel 42 van het Statuut E.G.K.S. betreft: verzoeker kan zich daarop niet beroepen, immers, ook al zou worden aangenomen — wij menen van niet — dat deze bepaling van toepassing is op personeelsleden die zijn aangesteld overeenkomstig artikel 246, lid 3, van het Verdrag E.E.G. (artikel 214 Verdrag Euratom), d.w.z. onder het zgn. stelsel van Brussel, geldt de bepaling toch slechts voor ambtenaren die om redenen van dienstbelang zijn ontslagen, welk geval zich in casu niet voordoet.

    Wij concluderen:

    tot verwerping van het beroep

    en tot toepassing van artikel 70 van het Reglement voor de procesvoering, zodat de door ieder van partijen gemaakte kosten te haren laste blijven.

    Top