Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61960CJ0002

Arrest van het Hof van 13 juli 1961.
Niederrheinische Bergwerks - Aktiengesellschaft en Unternehmensverband des Aachener Steinkohlenbergbaues tegen Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Gevoegde zaken 2 en 3-60.

Engelse bijz. uitgave 1961 00271

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1961:15

61960J0002

ARREST VAN HET HOF VAN 13 JULI 1961. - (NIEDERRHEINISCHE BERGWERKS - AKTIENGESELLSCHAFT EN UNTERNEHMENSVERBAND DES AACHENER STEINKOHLENBERGBAUES TEGEN HOGE AUTORITEIT VAN DE E. G. K. S.). - GEVOEGDE ZAKEN NOS. 2 EN 3/60.

Jurisprudentie
Franse uitgave bladzijde 00263
Nederlandse uitgave bladzijde 00271
Duitse uitgave bladzijde 00283
Italiaanse uitgave bladzijde 00251
Engelse bijz. uitgave bladzijde 00133
Deense bijz. uitgave bladzijde 00255
Griekse bijz. uitgave bladzijde 00611
Portugese bijz. uitgave bladzijde 00611


Samenvatting
Partijen
Onderwerp
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN - NAUWE SAMENHANG TUSSEN ARTIKEL 37 EN ARTIKEL 2 LID 2 VAN HET VERDRAG E.G.K.S . - BETEKENIS VAN ARTIKEL 37

( VERDRAG E.G.K.S ., ARTT . 2 LID 2 EN 37 )

2 . FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN - VOORNAAMSTE DOEL VAN ARTIKEL 37 - AARD VAN DE DOOR DE HOGE AUTORITEIT GENOMEN MAATREGELEN - TAAK VAN HET HOF

( VERDRAG E.G.K.S ., ARTT . 2 LID 2 EN 37 )

3 . FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN - KRING DERGENEN DIE ZICH TOT DE HOGE AUTORITEIT KUNNEN WENDEN

( VERDRAG E.G.K.S ., ART . 37 )

4 . FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN - BESCHIKKINGEN VAN DE HOGE AUTORITEIT - BEROEP IN DE ZIN VAN ARTIKEL 37 LID 3 VERDRAG E.G.K.S . - BEROEPSRECHT TOEGEKEND AAN DE LID-STATEN

( VERDRAG E.G.K.S ., ART . 37 )

5 . FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN - BESCHIKKINGEN VAN DE HOGE AUTORITEIT - BEROEPEN VAN ONDERNEMINGEN EN VERENIGINGEN VAN ONDERNEMINGEN - NIET-ONTVANKELIJKHEID

( VERDRAG E.G.K.S ., ARTT . 33 EN 37 )

Samenvatting


1 . ARTIKEL 37 VAN HET VERDRAG E.G.K.S ., DAT NAUW SAMENHANGT MET ARTIKEL 2 LID 2, KENT DE HOGE AUTORITEIT BIJZONDERE, AAN DE CONTROLE VAN HET HOF ONDERWORPEN BEVOEGDHEDEN TOE TENEINDE HAAR IN STAAT TE STELLEN DE GEVOLGEN TE BESTRIJDEN DIE ZICH KUNNEN VOORDOEN BIJ DE TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN VAN HET VERDRAG WAARIN NIET IN HET BIJZONDER ACHT WORDT GESLAGEN OP HET BESTAAN OF DE DREIGING VAN FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN .

2 . HET VOORNAAMSTE DOEL VAN ARTIKEL 37 IS DAARIN GELEGEN, DAT DE BELANGEN VAN EEN LID-STAAT, DIE DOOR HET BESTAAN OF DE DREIGING VAN FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN IS GETROFFEN ( MET TOEPASSING VAN DE FUNDAMENTELE BEPALING VAN ARTIKEL 2 LID 2 ) EN DE ALGEMENE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP MET ELKANDER IN OVEREENSTEMMING WORDEN GEBRACHT . DE MAATREGELEN WAARTOE DE HOGE AUTORITEIT TE DIEN EINDE BESLUIT MOETEN NOODZAKELIJK EN DOELMATIG ZIJN EN DERHALVE, ONDER WAARBORGING VAN DE WEZENLIJKE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP, EEN GESCHIKT MIDDEL VORMEN TER BESTRIJDING VAN DE CRISISTOESTAND .

HET HOF, DAT TER ZAKE OVER VERSTREKKENDE BEVOEGDHEDEN BESCHIKT, HEEFT TOT TAAK NA TE GAAN OF DEZE VOORWAARDEN ZIJN VERVULD .

3 . UIT HET EERSTE LID VAN ARTIKEL 37 BLIJKT DAT HET RECHT OM ZICH TOT DE HOGE AUTORITEIT TE WENDEN BIJ UITSLUITING TOEKOMT AAN DE STAAT WAAR DE CRISISTOESTAND ZICH HEEFT VOORGEDAAN OF DREIGT VOOR TE DOEN ( 1 ).

4 . HET RECHT TOT HET INSTELLEN VAN BEROEP TEGEN EEN UITDRUKKELIJKE OF STILZWIJGENDE BESCHIKKING WAARBIJ DE HOGE AUTORITEIT WEIGERT, HET VERZOEK VAN EEN DER LID-STATEN TOE TE WIJZEN, OF TEGEN EEN BESCHIKKING WAARBIJ ZIJ MAATREGELEN NEEMT DIE DOOR DEZE STAAT ONVOLDOENDE WORDEN GEACHT KOMT ALLEEN TOE AAN DE BETROKKEN STAAT .

OOK DE ANDERE LID-STATEN ZIJN BEVOEGD TOT HET INSTELLEN VAN EEN BEROEP EX ARTIKEL 37 LID 3, TENEINDE HET BESTAAN VAN EEN CRISISTOESTAND OF DE NOODZAAK EN DOELMATIGHEID DER DOOR DE HOGE AUTORITEIT GETROFFEN MAATREGELEN TE BETWISTEN .

5 . DAARENTEGEN HEBBEN DE ONDERNEMINGEN NIET HET RECHT ZICH OP ARTIKEL 37 LID 3 TE BEROEPEN, DAAR HET IN DEZE BEPALING BEDOELDE BEROEP DE POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE LID-STATEN EN DE HOGE AUTORITEIT IN GEDING BRENGT, MET NAME WAT BETREFT DE VRAAG OF DE BIJZONDERE BELANGEN VAN DE BETROKKEN LID-STAAT EN HET ALGEMENE BELANG VAN DE GEMEENSCHAP MET ELKANDER IN OVEREENSTEMMING ZIJN .

DE ONDERNEMINGEN OF VERENIGINGEN VAN ONDERNEMINGEN KUNNEN EVENMIN EEN DOOR DE HOGE AUTORITEIT OP GROND VAN ARTIKEL 37 LID 2 GENOMEN BESCHIKKING AANTASTEN KRACHTENS ARTIKEL 33 OF KRACHTENS ARTIKEL 33 JO ARTIKEL 37, DAAR HET OORDEEL OVER HET GEBRUIK, DAT DE HOGE AUTORITEIT VAN DE HAAR IN ARTIKEL 37 LID 2 TOEGEKENDE BIJZONDERE BEVOEGDHEID MAAKT, NIET OP ARTIKEL 33 DOCH OP ARTIKEL 37 ZOU BERUSTEN .

( 1 ) VGL . SAMENVATTING VAN HET ARREST 27-58, 28-58 EN 29-58, NO . 10 ( JUR . DEEL VI, BLZ . 517 ).

Partijen


IN DE GEVOEGDE ZAKEN :

NIEDERRHEINISCHE BERGWERKS-AKTIENGESELLSCHAFT,

GEVESTIGD TE DUSSELDORF, JAGERHOFSTRASSE 29 ( ZAAK 2-60 ) ,

UNTERNEHMENSVERBAND DES AACHENER STEINKOHLENBERGBAUES,

GEVESTIGD TE AKEN, GOETHESTRASSE 5 ( ZAAK 3-60 ),

VERZOEKSTERS

VERTEGENWOORDIGD DOOR PROF . K . ZWEIGERT,

TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TEN KANTORE VAN P . BENNECKE, RUE DU FORT ELISABETH 2, LUXEMBURG,

TEGEN

HOGE AUTORITEIT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN EN STAAL,

GEVESTIGD TE LUXEMBURG,

VERWEERSTER

VERTEGENWOORDIGD DOOR DR . W . MUCH, JURIDISCH ADVISEUR BIJ DE HOGE AUTORITEIT, ALS GEMACHTIGDE,

BIJGESTAAN DOOR PROF . DR . A . SCHUELE, HOOGLERAAR AAN DE UNIVERSITEIT VAN TUBINGEN,

TEN DEZE DOMICILIE GEKOZEN HEBBENDE TE HAREN KANTORE, PLACE DE METZ 2, LUXEMBURG,

Onderwerp


BETREFFENDE DE BEROEPEN TOT NIETIGVERKLARING VAN DE ARTIKELEN 1, 3 EN 5 VAN DE BESCHIKKING 46-59 VAN DE HOGE AUTORITEIT D.D . 23 DECEMBER 1959, GEWIJZIGD BIJ BESCHIKKING 1-60 VAN 18 JANUARI 1960,

Overwegingen van het arrest


OVERWEGENDE DAT, ALVORENS DE IN DIT GEDING OPGEWORPEN VRAGEN BETREFFENDE DE ONTVANKELIJKHEID TE BEANTWOORDEN, EEN ONDERZOEK DIENT TE WORDEN INGESTELD NAAR DE DRAAGWIJDTE VAN ARTIKEL 37;

OVERWEGENDE DAT ER EEN NAUW VERBAND BESTAAT TUSSEN ARTIKEL 37 EN ARTIKEL 2 LID 2;

DAT VOLGENS LAATSTGENOEMDE BEPALING DE GEMEENSCHAP TOT TAAK HEEFT, "IN TOENEMENDE MATE DE OMSTANDIGHEDEN ( TE ) SCHEPPEN, DIE UIT ZICHZELF DE MEEST RATIONELE VERDELING VAN DE PRODUKTIE OP EEN ZO HOOG MOGELIJK PEIL VERZEKEREN EN DAARBIJ .... ( TE ) VERMIJDEN, DAT IN DE ECONOMIE VAN DE DEELNEMENDE STATEN FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN WORDEN VEROORZAAKT";

DAT DE AUTEURS VAN HET VERDRAG ZICH NIETTEMIN ER VAN BEWUST WAREN, DAT IN BEPAALDE GEVALLEN "EEN HANDELEN OF NALATEN VAN DE HOGE AUTORITEIT" VAN DIEN AARD KAN ZIJN, DAT DAARUIT "FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN" VOOR DE ECONOMIE VAN EEN LID-STAAT KUNNEN ONTSTAAN ( ARTIKEL 37, LID 1 );

DAT ZIJ HET DERHALVE NODIG ACHTTEN, DE HOGE AUTORITEIT BIJZONDERE, AAN DE CONTROLE VAN HET HOF ONDERWORPEN BEVOEGDHEDEN TOE TE KENNEN TENEINDE HAAR IN STAAT TE STELLEN DE GEVOLGEN TE BESTRIJDEN DIE ZICH KUNNEN VOORDOEN BIJ DE TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN VAN HET VERDRAG WAARIN NIET IN HET BIJZONDER ACHT WORDT GESLAGEN OP HET BESTAAN OF DE DREIGING VAN FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN;

OVERWEGENDE DAT UIT HET EERSTE LID VAN ARTIKEL 37 DUIDELIJK BLIJKT DAT HET RECHT OM ZICH TOT DE HOGE AUTORITEIT TE WENDEN BIJ UITSLUITING TOEKOMT AAN DE STAAT WAAR DE CRISISTOESTAND ZICH HEEFT VOORGEDAAN OF DREIGT VOOR TE DOEN;

DAT ALLEEN DE BETROKKEN STAAT MATERIEEL IN STAAT IS TE BEOORDELEN OF OP GROND VAN ZIJN ECONOMISCHE TOESTAND TOEPASSING VAN ARTIKEL 37 IS VEREIST;

OVERWEGENDE DAT IN HET TWEEDE LID VAN ARTIKEL 37 DE HOGE AUTORITEIT DE BEVOEGDHEID WORDT TOEGEKEND, HET BESTAAN VAN EEN CRISISTOESTAND TE ERKENNEN EN EVENTUEEL DE VEREISTE MAATREGELEN TE NEMEN;

OVERWEGENDE DAT OVEREENKOMSTIG HET DERDE LID VAN ARTIKEL 37 ZOWEL TEGEN DE BESCHIKKING WELKE DE HOGE AUTORITEIT UITVAARDIGT KRACHTENS HET TWEEDE LID NADAT DE BETROKKEN LID-STAAT ZICH TER ZAKE TOT HAAR HEEFT GEWEND, ALS TEGEN DE UITDRUKKELIJKE OF STILZWIJGENDE BESCHIKKING WAARBIJ DE HOGE AUTORITEIT WEIGERT HET BESTAAN VAN EEN CRISISTOESTAND TE ERKENNEN, BIJ HET HOF BEROEP KAN WORDEN INGESTELD, WAARBIJ HET HOF EEN ZEER RUIME MARGE VAN WAARDERING BEZIT;

DAT IN HET DERDE LID VAN ARTIKEL 37 NIET NADER WORDT AANGEDUID, AAN WIE DIT BEROEPSRECHT TOEKOMT;

DAT TER BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID DER ONDERHAVIGE BEROEPEN DERHALVE DIENT TE WORDEN ONDERZOCHT OF ER DWINGENDE LOGISCHE GRONDEN VOOR ZIJN, TER ZAKE DE MOGELIJKHEID VAN EEN BEROEP OP HET HOF TE BEPERKEN;

OVERWEGENDE DAT HET AAN GEEN TWIJFEL ONDERHEVIG IS, DAT ALLEEN DE BETROKKEN LID-STAAT HET RECHT HEEFT BEROEP IN TE STELLEN TEGEN DE UITDRUKKELIJKE OF STILZWIJGENDE BESCHIKKING WAARBIJ DE HOGE AUTORITEIT WEIGERT HET BESTAAN VAN EEN CRISISTOESTAND TE ERKENNEN, DAAR ALLEEN DEZE STAAT BEVOEGD IS ZICH TER ZAKE TOT DE HOGE AUTORITEIT TE WENDEN EN DERHALVE IN STAAT IS, EEN GERECHTVAARDIGD BELANG TE DOEN GELDEN;

DAT OP DEZELFDE GRONDEN HET RECHT, BEROEP IN TE STELLEN TEGEN EEN BESCHIKKING WAARBIJ DE HOGE AUTORITEIT MAATREGELEN HEEFT GENOMEN DIE DOOR DE BETROKKEN LID-STAAT ONVOLDOENDE WORDEN GEACHT, BIJ UITSLUITING AAN DEZE STAAT TOEKOMT;

OVERWEGENDE EVENWEL DAT EEN BESCHIKKING VAN DE HOGE AUTORITEIT EX ARTIKEL 37 LID 2, WELKE DE BETROKKEN LID-STAAT NIET BEZWAART, DE BELANGEN KAN SCHENDEN VAN DE OVERIGE LID-STATEN OF VAN DE ONDERNEMINGEN DIE TOT DE RECHTSMACHT VAN DE GEMEENSCHAP BEHOREN;

DAT DE BEANTWOORDING VAN DE VRAAG OF EEN DOOR DE OVERIGE LID-STATEN OF DOOR DE ONDERNEMINGEN VAN DE GEMEENSCHAP OP ARTIKEL 37 LID 3 GEGROND BEROEP NAAR ZIJN AARD ONTVANKELIJK MOET WORDEN GEACHT OF DAT EEN DERGELIJK BEROEPSRECHT SLECHTS AAN DE OVERIGE LID-STATEN KAN WORDEN TOEGEKEND, EEN DIEPGAAND ONDERZOEK VERLANGT, ENERZIJDS VAN DE BIJ ARTIKEL 37 LID 2 AAN DE HOGE AUTORITEIT TOEGEKENDE RECHTEN EN ANDERZIJDS VAN DE VOLGENS ARTIKEL 37 LID 3 EN 4 AAN HET HOF TOEKOMENDE BEVOEGDHEDEN;

OVERWEGENDE DAT HET VOORNAAMSTE DOEL VAN ARTIKEL 37 DAARIN IS GELEGEN, DAT DE BELANGEN VAN EEN LID-STAAT, DIE DOOR HET BESTAAN OF DE DREIGING VAN FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN IS GETROFFEN ( MET TOEPASSING VAN DE FUNDAMENTELE BEPALING VAN ARTIKEL 2 LID 2 ) EN DE ALGEMENE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP MET ELKANDER IN OVEREENSTEMMING WORDEN GEBRACHT;

DAT DIT LAATSTE WORDT ONDERSTREEPT DOOR DE ZINSNEDE VERVAT IN LID 2 "ONDER WAARBORGING VAN DE WEZENLIJKE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP";

OVERWEGENDE DAT DE BIJZONDERE BEVOEGDHEDEN DIE DOOR ARTIKEL 37 AAN DE HOGE AUTORITEIT WORDEN TOEGEKEND NIET ONBEPERKT ZIJN;

DAT DE BEPERKINGEN DEZER BEVOEGDHEDEN VOORTVLOEIEN UIT HET UITZONDERLIJKE KARAKTER DAT DEZELVE KENMERKT EN VOORTS NADER WORDEN BEPAALD DOOR DE ZINSNEDE "ONDER WAARBORGING VAN DE WEZENLIJKE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP";

DAT BIJGEVOLG DE MAATREGELEN WAARTOE DE HOGE AUTORITEIT BESLUIT NOODZAKELIJK EN DOELMATIG MOETEN ZIJN, ZODAT ZIJ ENERZIJDS EEN GESCHIKT MIDDEL VORMEN TER BESCHRIJDING VAN DE DOOR HET HANDELEN OF NALATEN VAN DE HOGE AUTORITEIT ONTSTANE CRISISTOESTAND EN ANDERZIJDS DE WEZENLIJKE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP WAARBORGEN;

DAT HET HOF, DAT TER ZAKE OVER VERSTREKKENDE BEVOEGDHEDEN BESCHIKT, TOT TAAK HEEFT NA TE GAAN OF DEZE VOORWAARDEN ZIJN VERVULD :

OVERWEGENDE DAT VOOR DE BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID DER BEROEPEN MET DEZE CONSTATERING KAN WORDEN VOLSTAAN, OOK AL KAN IN DIT VERBAND NIET WORDEN NAGEGAAN OF DE HOGE AUTORITEIT BOVENBEDOELDE GRENZEN IN HET ONDERHAVIGE GEVAL AL DAN NIET HEEFT OVERSCHREDEN;

OVERWEGENDE BIJGEVOLG DAT, INDIEN EEN STAAT ZICH DOOR FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN GETROFFEN ACHT, DE HOGE AUTORITEIT, ONDER VOORBEHOUD VAN CONTROLE DOOR HET HOF, IS GEROEPEN TOT DE SCHEIDSRECHTERLIJKE TAAK, DE BIJZONDERE BELANGEN VAN DEZE STAAT EN DE ALGEMENE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP MET ELKAAR IN OVEREENSTEMMING TE BRENGEN EN NA TE GAAN, WELKE MAATREGELEN KUNNEN WORDEN GETROFFEN, HETGEEN IN FEITE NEERKOMT OP DE TOEKENNING VAN EEN BUITENGEWONE BEVOEGDHEID;

OVERWEGENDE DAT EEN BEROEP DAT ZICH RICHT TEGEN EEN BESCHIKKING VAN DE HOGE AUTORITEIT EX ARTIKEL 37, WAARBIJ HET VERZOEK WORDT TOEGEWEZEN VAN EEN LID-STAAT DIE VAN MENING IS DAT VOOR ZIJN ECONOMIE FUNDAMENTELE EN DUURZAME MOEILIJKHEDEN ZIJN ONTSTAAN, EEN BEOORDELING VAN DE ECONOMISCHE TOESTAND IN DE LID-STATEN VEREIST EN VOORTS NOOPT TOT EEN ONDERZOEK VAN DE VRAAG OF DE GENOMEN MAATREGELEN MET HET OOG OP DE CRISISTOESTAND ALS EEN NOODZAKELIJK EN DOELMATIG MIDDEL KUNNEN WORDEN BESCHOUWD;

DAT EEN DERGELIJK BEROEP DERHALVE DE POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE REGERINGEN DER LID-STATEN EN DE HOGE AUTORITEIT IN GEDING BRENGT, MET NAME WAT BETREFT DE VRAAG OF DE BIJZONDERE BELANGEN VAN DE BETROKKEN LID-STAAT EN HET ALGEMENE BELANG VAN DE GEMEENSCHAP MET ELKANDER IN OVEREENSTEMMING ZIJN;

OVERWEGENDE DAT ONDER DEZE OMSTANDIGHEDEN AAN ONDERNEMINGEN OF VERENIGINGEN VAN ONDERNEMINGEN NIET HET RECHT KAN WORDEN TOEGEKEND, ZICH OP ARTIKEL 37 LID 3 TE BEROEPEN;

OVERWEGENDE DAT DAARENTEGEN OP BOVENGENOEMDE GRONDEN MOET WORDEN AANGENOMEN, DAT NIET ALLEEN DE LID-STAAT, DIE ZICH AANVANKELIJK TOT DE HOGE AUTORITEIT HEEFT GEWEND, DOCH OOK DE ANDERE LID-STATEN EEN BEROEP OP GROND VAN ARTIKEL 37 LID 3 KUNNEN INSTELLEN;

DAT DEZE UITLEG WORDT BEVESTIGD DOOR ARTIKEL 37 LID 2 DAT DE HOGE AUTORITEIT SLECHTS VERPLICHT, ALVORENS EEN BESLISSING TE NEMEN OP HET VERZOEK VAN DE BETROKKEN LID-STAAT, DE RAAD VAN MINISTERS TE RAADPLEGEN, ZONDER DAT HET OORDEEL VAN DE RAAD VOOR HAAR VERBINDEND IS;

DAT DEZE BEPALING MET HET OOG OP DE GEWICHTIGE BELANGEN DIE OP HET SPEL KUNNEN STAAN SLECHTS DAN BEGRIJPELIJK IS, INDIEN WORDT AANGENOMEN DAT ELKE LID-STAAT DIE DE OPVATTING VAN DE HOGE AUTORITEIT NIET DEELT, HET RECHT HEEFT EEN BESLISSING VAN HET HOF UIT TE LOKKEN OMTRENT DE RECHTSGELDIGHEID EN DE DOELMATIGHEID DER IN GEDING ZIJNDE MAATREGELEN;

DAT DEZE UITLEG GEHEEL IN OVEREENSTEMMING IS MET HET NIET TOEKENNEN VAN EEN BEROEPSRECHT AAN DE ONDERNEMINGEN, DAAR DE LID-STATEN, DIE UIT DE AARD DER ZAAK IN STAAT ZIJN, ALLE VOOR EEN DIEPGAAND ONDERZOEK VAN HET HOF DIENENDE INLICHTINGEN TE VERSTREKKEN, EN DIE DOORDAT ZIJ DEEL UITMAKEN VAN DE RAAD OOK VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR DE WAARBORGING VAN DE WEZENLIJKE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP, BEVOEGD ZIJN OP TE TREDEN TER BESCHERMING VAN PUBLIEKE BELANGEN, DIE VAN DEZELFDE AARD ZIJN ALS DIE VAN DE STAAT DIE BEROEP HEEFT INGESTELD;

DAT DEZE INTERPRETATIE WORDT BEVESTIGD DOOR DE BERAADSLAGINGEN, DIE NAAR AANLEIDING VAN DE RATIFICERING VAN HET VERDRAG IN DE NEDERLANDSE TWEEDE KAMER HEBBEN PLAATSGEVONDEN ( HANDELINGEN DER STATEN-GENERAAL, BIJL . 1950-1951, M.V.A . TWEEDE KAMER, 2228 NR . 8, BLZ . 86 );

OVERWEGENDE DAT, NU VASTSTAAT DAT EEN BEROEP VAN ONDERNEMINGEN OF VERENIGINGEN VAN ONDERNEMINGEN EX ARTIKEL 37 OP BOVENGENOEMDE GRONDEN NIET ONTVANKELIJK IS, NOG DIENT TE WORDEN ONDERZOCHT OF DE ONDERNEMINGEN OF VERENIGINGEN VAN ONDERNEMINGEN EEN DOOR DE HOGE AUTORITEIT OP GROND VAN ARTIKEL 37 LID 2 GENOMEN BESCHIKKING WELLICHT KRACHTENS ARTIKEL 33 OF KRACHTENS ARTIKEL 33 JO ARTIKEL 37 KUNNEN AANTASTEN;

OVERWEGENDE DAT DE VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 37 ONDERLING TEN NAUWSTE SAMENHANGEN EN DERHALVE NIET AFZONDERLIJK DOOR DE RECHTER KUNNEN WORDEN GETOETST, ZODAT HET HOF ALLEEN UITSPRAAK KAN DOEN MET GEBRUIKMAKING VAN ZIJN BIJZONDERE BEVOEGDHEID EX ARTIKEL 37;

DAT EEN BEROEP INGESTELD OP GROND VAN ARTIKEL 33 JO ARTIKEL 37 DERHALVE IS UITGESLOTEN, DAAR EEN DERGELIJK BEROEP NOODZAKELIJK ZOU LEIDEN TOT EEN ONDERZOEK VAN DE VRAAG OF DE CRISISTOESTAND DIE DE HOGE AUTORITEIT HEEFT GECONSTATEERD ZICH INDERDAAD VOORDOET EN OF DE DOOR HAAR GENOMEN BESCHIKKING NOODZAKELIJK EN DOELMATIG IS;

DAT BIJGEVOLG HET HOF VAN ZIJN IN ARTIKEL 37 LID 3 TOEGEKENDE BUITENGEWONE BEVOEGDHEDEN NIET GEBRUIK MAG MAKEN IN HET KADER VAN ZIJN ALGEMENE RECHTSMACHT, DOCH UITSLUITEND TOT HET DOEL, TOE TE ZIEN OP DE UITOEFENING VAN DE EVENEENS BUITENGEWONE BEVOEGDHEDEN VAN DE HOGE AUTORITEIT, GELIJK DEZE UIT HET TWEEDE LID VAN DIT ARTIKEL VOORTVLOEIEN;

OVERWEGENDE DAT TEN SLOTTE OOK EEN UITSLUITEND OP ARTIKEL 33 GEGROND BEROEP NIET TOELAATBAAR IS;

DAT PARTIJEN ZICH IN EEN DERGELIJKE PROCEDURE NAMELIJK NIET ZOUDEN KUNNEN BEPERKEN TOT DE BEWERING, DAT EEN DOOR DE HOGE AUTORITEIT TER UITVOERING VAN ARTIKEL 37 LID 2 GENOMEN BESCHIKKING NIET IN OVEREENSTEMMING IS MET DE OVERIGE BEPALINGEN VAN HET VERDRAG, DAAR HET HOF OOK DAAR ZOU DIENEN TE ONDERZOEKEN OF DE BESCHIKKING MET ARTIKEL 37 IN OVEREENSTEMMING IS;

DAT DERHALVE ZOU MOETEN WORDEN NAGEGAAN OF DE IN DEZE BESCHIKKING GETROFFEN MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN EEN DE ECONOMIE VAN EEN LID-STAAT ONDERMIJNENDE CRISISTOESTAND WERKELIJK NOODZAKELIJK EN DOELMATIG ZIJN EN OF BOVENDIEN DE WEZENLIJKE BELANGEN VAN DE GEMEENSCHAP GEWAARBORGD BLIJVEN;

DAT BIJGEVOLG HET ARREST VAN HET HOF NIET OP ARTIKEL 33 ZOU KUNNEN WORDEN GEBASEERD, DOCH INTEGENDEEL OP ARTIKEL 37 ZOU BERUSTEN;

DAT MET ANDERE WOORDEN EEN BEROEP, DAT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 33 OP EEN BESLISSING TOT VERNIETIGING ZOU KUNNEN UITLOPEN, MOGELIJKERWIJS DIT EFFECT NIET HEEFT, INDIEN DE BESTREDEN BESCHIKKING IS GENOMEN OP GROND VAN ARTIKEL 37, DAAR DE AAN DE HOGE AUTORITEIT TOEGEKENDE BIJZONDERE VOLMACHTEN HAAR IN STAAT STELLEN DE NORMALE KRING VAN HAAR BEVOEGDHEDEN TE BUITEN TE GAAN;

OVERWEGENDE DAT DE BEROEPEN DERHALVE NIET ONTVANKELIJK DIENEN TE WORDEN VERKLAARD, OOK INDIEN ZIJ WORDEN GEACHT TE ZIJN GEGROND OP ARTIKEL 33 JO . ARTIKEL 37 OF OP ARTIKEL 33 ALLEEN;

Beslissing inzake de kosten


OVERWEGENDE DAT, GEZIEN DE GECOMPLICEERDE RECHTSMATERIE VAN DIT GEDING, HET HOF HET JUIST ACHT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 69 PARAGRAAF 3 LID 1 VAN HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING DE PROCESKOSTEN TE COMPENSEREN;

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

RECHTDOENDE,

VERKLAART NIET-ONTVANKELIJK DE BEROEPEN 2-60 EN 3-60 TOT NIETIG-VERKLARING VAN DE ARTIKELEN 1, 3 EN 5 VAN DE BESCHIKKING 46-59 VAN DE HOGE AUTORITEIT D.D . 23 DECEMBER 1959, GEWIJZIGD BIJ BESCHIKKING 1-60 VAN 18 JANUARI 1960;

COMPENSEERT DE PROCESKOSTEN IN BEIDE BEROEPEN IN DIER VOEGE DAT IEDERE PARTIJ HAAR EIGEN KOSTEN DRAAGT;

ONTZEGT HET MEER OF ANDERS GEVORDERDE .

Top