Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52024AE0543

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/38/EG wat betreft de instelling en werking van Europese ondernemingsraden en de doeltreffende handhaving van transnationale informatie- en raadplegingsrechten (COM(2024) 14 final - 2024/0006(COD)

    EESC 2024/00543

    PB C, C/2024/4664, 9.8.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4664/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4664/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    C-serie


    C/2024/4664

    9.8.2024

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/38/EG wat betreft de instelling en werking van Europese ondernemingsraden en de doeltreffende handhaving van transnationale informatie- en raadplegingsrechten

    (COM(2024) 14 final - 2024/0006(COD)

    (C/2024/4664)

    Rapporteur:

    Sophia REISECKER

    Adviseurs

    Aline CONCHON (van groep II)

    Wolfgang GREIF (van de rapporteur van groep II)

    Raadpleging

    Europees Parlement, 26.2.2024

    Raad van de Europese Unie, 29.2.2024

    Rechtsgrond

    Artikel 153, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

    Goedkeuring door de afdeling

    23.5.2024

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    30.5.2024

    Zitting nr.

    588

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    130/100/11

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Op basis van eerdere adviezen verwelkomt het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) de wetgevingsmaatregelen die de Europese Commissie heeft genomen om Richtlijn 2009/38/EG (1) te herzien wat betreft minimumnormen voor de instelling en de doeltreffende werking van Europese ondernemingsraden (EOR’s).

    1.2.

    In lijn met vorige adviezen onderschrijft het EESC het doel om aan de hand van een verduidelijking van kernbegrippen van de EOR-richtlijn de doeltreffendheid en toepassing van EOR-rechten te verbeteren, wat de rechtszekerheid ten goede moet komen. Het gaat hierbij met name om de definitie van “transnationaliteit”, passende middelen voor EOR’s, toegang tot de rechter, en de noodzaak voor de lidstaten om meer werk te maken van doeltreffende en voldoende afschrikkende sancties voor inbreuken op EOR-rechten.

    1.3.

    Het EESC is het eens met de doelstelling van de Commissie om aan de hand van voorstellen voor aanvullingen op de subsidiaire voorschriften de norm te herzien teneinde tot een efficiënter en zinvoller informatieverstrekkings- en raadplegingsproces te komen, alsook om de frequentie van reguliere EOR-vergaderingen te verhogen en om een met redenen omkleed antwoord van het bestuur op EOR-adviezen in te voeren. Ook erkent het EESC de versterking van de rol van vakbondsvertegenwoordigers als deskundigen die EOR’s bijstaan.

    1.4.

    Het EESC steunt met name belangrijke wijzigingen in verband met het vermogen van EOR’s en hun leden om hun taken uit te voeren. Dit betreft met name de verstrekking van middelen door het bestuur, waarvan de details gezamenlijk moeten worden vastgesteld in de desbetreffende EOR-overeenkomst in verband met opleiding, deskundigen en vertegenwoordiging in rechte en de beoogde verduidelijkingen inzake vertrouwelijkheid.

    1.5.

    Het EESC kan zich in grote lijnen in het Commissievoorstel vinden. De voorgestelde herziening van de richtlijn zou er zijns inziens toe moeten leiden dat EOR’s gaan fungeren als instrumenten voor een op vertrouwen gebaseerde sociale dialoog in bedrijven, ter bevordering van het concurrentievermogen en hoogwaardige banen. Het EESC doet in dit verband de onderstaande aanbevelingen.

    1.5.1.

    Om te zorgen voor een zo groot mogelijke rechtszekerheid wat de transnationale reikwijdte van EOR-bevoegdheden betreft, moeten de overwegingen 12 en 16 van de huidige EOR-richtlijn in het beschikkend gedeelte van de richtlijn worden opgenomen.

    1.5.2.

    Om gelijke tred te houden met veranderingen in de bedrijfscultuur moet de definitie van “zeggenschap uitoefenende onderneming” worden gewijzigd, zodat ondernemingen die goederen verkopen of diensten verlenen via franchise- of licentieovereenkomsten ook onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

    1.5.3.

    Om ervoor te zorgen dat de richtlijn goed wordt omgezet en toegepast, moet de Commissie gebruikmaken van doeltreffende monitorings- en uitvoeringsinstrumenten. Ook zou de Commissie kunnen nadenken over de oprichting van een deskundigengroep om de uitvoering van de richtlijn te ondersteunen.

    1.5.4.

    Om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van klimaatverandering, demografie en het tekort aan vaardigheden zouden EOR’s zich voortaan ook moeten kunnen buigen over onderwerpen zoals investeringen, opleidingen, gezondheid en veiligheid op het werk, gegevensbescherming en de klimaattransitie, die een plaats zouden moeten krijgen in de subsidiaire voorschriften van de richtlijn. Aangemoedigd moet worden dat ze worden opgenomen in het toepassingsgebied dat moet worden vastgesteld in EOR-overeenkomsten. Bovendien zouden EOR’s het recht moeten krijgen om hun eigen thema’s voor te stellen.

    1.5.5.

    Waar het gaat om vertrouwelijke informatie die door het bestuur wordt verschaft, pleit het EESC voor meer duidelijkheid om ervoor te zorgen dat ondernemingen aan hun wettelijke verplichtingen voldoen en dat EOR-leden informatie mogen delen met nationale of lokale vakbonden en werknemersvertegenwoordigers.

    1.5.6.

    Om bestaande, goed functionerende EOR’s te beschermen, zou volgens het EESC duidelijk moeten worden aangegeven dat EOR-overeenkomsten van vóór de richtlijn ongewijzigd kunnen blijven, mits dit tussen de EOR en het hoofdbestuur wordt afgesproken, en dat er dus geen verplichting is om opnieuw te onderhandelen over de “reguliere” EOR-overeenkomsten.

    1.5.7.

    Om in het geval van heronderhandelingen over EOR-overeenkomsten van vóór de richtlijn de normen te waarborgen, moet een niet-verlagingsclausule worden toegepast en moet de status quo worden gehandhaafd totdat een nieuwe overeenkomst is gesloten.

    1.5.8.

    Om ervoor te zorgen dat sancties voor niet-naleving van EOR-rechten doeltreffend en voldoende afschrikkend zijn, moet de verplichting voor de lidstaten om passende financiële sancties vast te stellen proportioneel zijn en gebaseerd zijn op relevante criteria (bijvoorbeeld de wereldwijde omzet van een onderneming, vergelijkbaar met wat is vastgelegd in de AVG).

    1.5.9.

    Daarnaast is het EESC voorstander van de uitbreiding van het recht om een rechterlijk bevel te eisen om een beslissing van een onderneming tijdelijk op te schorten totdat de procedure voor het informeren en raadplegen van de EOR naar behoren is afgerond.

    1.6.

    Het EESC roept de wetgevende instellingen op om snel werk te maken van de herziening van de EOR-richtlijn overeenkomstig het voorstel van de Commissie en daarbij ook rekening te houden met de in dit advies gedane aanbevelingen.

    2.   Inleiding

    2.1.

    Op basis van eerdere adviezen verwelkomt het EESC de wetgevingsmaatregelen die de Europese Commissie heeft genomen om Richtlijn 2009/38/EG te herzien wat betreft minimumnormen voor de instelling en de doeltreffende werking van Europese ondernemingsraden (EOR’s) (2).

    2.2.

    Met het Commissievoorstel wordt gereageerd op verschillende resoluties ter zake van het Europees Parlement (3). Het kan worden gezien als het resultaat van een breed proces van politieke discussies, waaronder een raadpleging in twee fases van de sociale partners, die daarbij tegengestelde standpunten naar voren hebben gebracht over de noodzaak om deze richtlijn te herzien. Op basis hiervan heeft de Commissie gekozen voor een EU-wetgevingsinitiatief (4).

    2.3.

    Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op een uitgebreide evaluatie en grondige studies van de huidige juridische situatie en de praktijken van bestaande EOR’s (5) . Het bevat substantiële voorstellen voor juridische verduidelijkingen en wijzigingen, terwijl ermee beoogd wordt om de algemeen aanvaarde positieve effecten van grensoverschrijdende informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers in ondernemingen verder te ontwikkelen en het concurrentievermogen van Europese ondernemingen in stand te houden, teneinde bij te dragen aan het vermogen van deze ondernemingen om op een winstgevende manier succesvol te zijn op de markt en waarde te creëren voor zichzelf en voor de maatschappij in het algemeen, en het moet tegelijkertijd de besluitvorming helpen verbeteren door het wederzijdse vertrouwen tussen ondernemingsbestuur en werknemers te versterken.

    2.4.

    Het EESC heeft in verschillende, met een grote meerderheid goedgekeurde adviezen (6) naar voren gebracht dat:

    EOR’s gedurende tientallen jaren een positieve bijdrage hebben geleverd aan de economische, sociale en milieudoelstellingen van ondernemingen op de lange termijn, met name in de context van de digitale en de groene transitie;

    EOR’s een grotere rol moeten krijgen om beter te kunnen anticiperen op veranderingen in geval van grote bedrijfstransformaties en transnationale herstructureringsprocessen; en

    tegelijkertijd de doeltreffendheid en de toepassing van EOR-rechten aanzienlijk moeten worden bevorderd, de sancties voor inbreuken op de EOR-rechten moeten worden verbeterd en de toegang tot de rechter moet worden gefaciliteerd.

    2.5.

    In dit verband stelt het EESC met voldoening vast dat de Commissie juridisch bindende maatregelen heeft genomen om vastgestelde en bewezen tekortkomingen in de bestaande EOR-richtlijn aan te pakken teneinde:

    ongerechtvaardigde ongelijke behandeling in procedures voor informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers op transnationaal niveau te vermijden;

    te zorgen voor een gelijk speelveld voor ondernemingen door juridische duidelijkheid te verschaffen over de kernbegrippen van de EOR-richtlijn, een einde te maken aan de lappendeken van situaties die is ontstaan als gevolg van te uiteenlopende nationale omzettingswetten, en het naast elkaar bestaan van verschillende soorten EOR-overeenkomsten aan te pakken;

    te zorgen voor een doeltreffender en zinvoller proces van informatieverstrekking aan en raadpleging van de EOR’s voordat door een onderneming een beslissing over transnationale kwesties wordt genomen, binnen een redelijke termijn en onverminderd de verantwoordelijkheden van het bestuur;

    een efficiëntere en doeltreffendere manier om EOR’s op te richten te bevorderen, rekening houdend met genderevenwicht; en

    EOR’s passendere middelen ter beschikking te stellen en de doeltreffende handhaving van de richtlijn te bevorderen om de naleving te verbeteren.

    2.6.

    In dit advies gaat het EESC vooral in op de vraag in hoeverre de doelstellingen die de Commissie in haar voorstel tot herziening van de bestaande wetgeving heeft geformuleerd, kunnen worden verwezenlijkt, en wil het openstaande vraagstukken aankaarten en suggesties doen voor aanvullingen of wijzigingen in die zin.

    3.   Algemene opmerkingen bij het Commissievoorstel

    3.1.

    Terecht wijst de Europese Commissie erop dat het recht van werknemers op informatie en raadpleging in ondernemingen is vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (7). Deze rechten moeten in brede zin en naar behoren worden geïmplementeerd en doeltreffend worden gehandhaafd, en hun doeltreffendheid moet in het recht en in de praktijk worden verbeterd. Het EESC benadrukt duidelijk dat EOR’s bedoeld zijn voor transnationale informatieverstrekking en raadpleging en niet voor onderhandelingen of medezeggenschap.

    3.2.

    Het EESC roept de wetgevende instellingen op om snel vooruitgang te boeken in de procedure voor de herziening van de EOR-richtlijn, met als doel om doeltreffende transnationale informatie- en raadplegingsrechten in te voeren en tegelijkertijd te zorgen voor kwaliteitsvolle besluitvorming in multinationale ondernemingen die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

    3.3.

    Het EESC is ervan overtuigd dat de verdere ontwikkeling van het acquis social in overeenstemming met de implementatie van de Europese pijler van sociale rechten zal helpen om Europa’s democratische infrastructuur te stimuleren.

    3.4.

    Het EESC vindt het een goede zaak dat de Commissie een nieuwe norm wil vaststellen voor een efficiënter en zinvoller informatieverstrekkings- en raadplegingsproces door substantiële aanvullingen op de subsidiaire voorschriften voor te stellen, onder meer betreffende de frequentie van reguliere EOR-vergaderingen en de verplichtingen voor ondernemingen om voor een behoorlijke follow-up van EOR-adviezen te zorgen. Het constateert tevens dat de rol van vakbondsvertegenwoordigers bij het assisteren van EOR-deskundigen wordt erkend en dat wordt verduidelijkt dat kosten voor rechtsbijstand moeten worden opgenomen in de door het bestuur te dragen huishoudelijke uitgaven, die gezamenlijk moeten worden vastgesteld in de desbetreffende EOR-overeenkomst.

    3.5.

    De Commissie wil de verplichting voor de lidstaten om te voorzien in effectieve en voldoende afschrikkende sancties verduidelijken door deze essentiële vereisten over te hevelen van de overwegingen naar het beschikkend gedeelte van de richtlijn. Het EESC onderschrijft dit voornemen, dat een doeltreffende handhaving van de richtlijn moet bevorderen.

    3.6.

    Het EESC benadrukt dat informatieverstrekking en raadpleging op Europees en nationaal/lokaal niveau afzonderlijke, maar met elkaar verbonden processen zijn. Hoewel ze betrekking kunnen hebben op dezelfde maatregel, kunnen op de respectieve niveaus verschillende aspecten worden behandeld. De herziening moet onverlet laten dat de EOR-richtlijn geen afbreuk doet aan de bepalingen van het nationale recht inzake de informatieverstrekking aan en de raadpleging van werknemers op lokaal niveau en dat met het oog op doeltreffendheid, samenhang en rechtszekerheid in EOR-overeenkomsten moet worden voorzien in methoden voor het koppelen van nationale en Europese procedures.

    3.6.1.

    Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het vermoeden van transnationaliteit te verduidelijken voor aangelegenheden die onder de informatie- en raadplegingsrechten van de EOR’s vallen. Het zou graag zien dat de overwegingen 12 en 16 van de huidige EOR-richtlijn, waarin de transnationale werkingssfeer van de EOR-bevoegdheden is vastgelegd, worden overgeheveld naar het beschikkend gedeelte van de richtlijn.

    3.7.

    Het EESC juicht het toe dat de Commissie de richtlijn wil verduidelijken waar het gaat om zaken zoals efficiënte informatieverstrekking en raadpleging, het begrip transnationaliteit, de rechten van EOR-leden en -deskundigen, de reikwijdte van EOR-financiering, de oprichting van BOG’s en deelname aan buitengewone vergaderingen.

    3.7.1.

    Het EESC staat volledig achter de doelstelling om de oprichting van EOR’s in ondernemingen met een transnationale dimensie te bevorderen en beklemtoont dat alle betrokken partners meer steun moeten krijgen. Door meer ondernemingen in het toepassingsgebied van de EOR-richtlijn op te nemen, zal het aantal EOR’s op de eengemaakte markt aanzienlijk toenemen en zullen EOR’s in alle sectoren van onze economieën (handel, horeca enz.) tot stand komen.

    3.7.2.

    Om gelijke tred te houden met veranderingen in ondernemingscultuur raadt het EESC ook aan om de definitie van “zeggenschap uitoefenende onderneming” in artikel 3 van de richtlijn te wijzigen, zodat ondernemingen die goederen verkopen of diensten verlenen via franchise- of licentieovereenkomsten eveneens onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

    3.8.

    Het EESC stelt vast dat het voorstel van de Commissie, in tegenstelling tot eerdere EOR-richtlijnen, niet langer een afzonderlijk artikel (8) bevat dat voorziet in een evaluatie van de correcte uitvoering van de herziene bepalingen een paar jaar na de inwerkingtreding, met inbegrip van het mandaat om passende voorstellen voor verdere ontwikkeling in te dienen.

    3.8.1.

    Om een juiste omzetting en uitvoering te waarborgen, zou de Commissie volgens het EESC gebruik moeten maken van doeltreffende monitorings- en uitvoeringsinstrumenten. Ook zou de Commissie moeten nadenken over de oprichting van een specifieke deskundigengroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese sociale partners, de lidstaten en de Europese Commissie, om de uitvoering van de richtlijn te ondersteunen.

    4.   Opmerkingen over specifieke wijzigingen in het Commissievoorstel

    4.1.

    Reikwijdte van de door de EOR te behandelen onderwerpen: uit de praktijkervaring van EOR’s blijkt dat de onderwerpen die onder de informatieverstrekking en raadpleging vallen, niet beperkt mogen blijven tot de bestaande lijst die in de subsidiaire voorschriften wordt vermeld. De huidige transformatie van onze samenlevingen door de gecombineerde gevolgen van klimaatverandering, digitalisering, demografische ontwikkelingen en tekorten aan vaardigheden vereist dat de sociale dialoog in multinationale ondernemingen wordt geïntensiveerd. Deze sociale dialoog moet zijn gericht op strategische onderwerpen, waaronder, maar niet uitsluitend, investeringen, opleidingen, gezondheid en veiligheid op het werk, gegevensbescherming en de klimaattransitie.

    4.1.1.

    Het EESC had verwacht dat deze kwesties ook in de subsidiaire voorschriften van de gewijzigde EOR-richtlijn zouden worden opgenomen en dat de EOR’s het recht zouden krijgen om hun eigen thema’s voor te stellen. Om rekening te houden met bedrijfsspecifieke omstandigheden moedigt het EESC de respectieve partners echter aan om de te behandelen onderwerpen ook vast te leggen in elke EOR-overeenkomst.

    4.2.

    Voorstellen voor doeltreffende informatieverstrekking en raadpleging: het EESC begrijpt dat beoogd wordt te verduidelijken dat informatie tijdig moet worden verstrekt en dat dit in principe tijdens plenaire vergaderingen moet gebeuren. Het EESC is ingenomen met de voorgestelde nieuwe bepaling dat het hoofdbestuur een schriftelijk en met redenen omkleed antwoord moet verstrekken op de adviezen die EOR’s tijdens het raadplegingsproces uitbrengen, voordat de onderneming een besluit over de maatregel in kwestie neemt. Deze vereiste, die al in een groot aantal bestaande EOR’s bestaat, mag geen afbreuk doen aan de verantwoordelijkheden van het bestuur, en er moet binnen een redelijke termijn aan worden voldaan. De respectieve informatieverstrekkings- en raadplegingsprocedures kunnen in afzonderlijke EOR-overeenkomsten worden vastgelegd.

    4.3.

    Aantal EOR-vergaderingen: het EESC is verheugd dat de Commissie de uitbreiding van de sociale dialoog met EOR’s bevordert door in de subsidiaire voorschriften voor te stellen dat EOR’s en het hoofdbestuur twee keer (in plaats van één keer) per jaar bijeenkomen. Dit zou ervoor moeten zorgen dat ten minste twee reguliere bijeenkomsten de norm wordt in gevestigde EOR’s.

    4.4.

    Passende middelen voor EOR’s: het EESC steunt wijzigingen in verband met het vermogen van EOR’s en hun leden om hun taken uit te voeren. Het gaat er hierbij met name om dat het bestuur middelen verstrekt voor opleidingen, expertise (ook als die wordt verschaft door een bevoegde, erkende vakbondsorganisatie op EU-niveau), vertegenwoordiging in rechte en de mogelijkheid om contact te onderhouden met lokale werknemersvertegenwoordigers of, als die er niet zijn, met het voltallige personeel. Deze kosten moeten vooraf aan het bestuur worden gemeld, zodat zij hiermee in hun planning rekening kunnen houden.

    4.5.

    Bevordering van beter genderevenwicht in EOR’s: het EESC is ingenomen met het verzoek van de Commissie om bij de samenstelling van EOR’s zoveel mogelijk rekening te houden met genderevenwicht. Door een ambitieus streefcijfer vast te stellen, geeft de Commissie een krachtig signaal af dat vrouwen een gelijkwaardige rol moeten krijgen in de sociale dialoog.

    4.6.

    Toegang tot de rechter: het EESC onderschrijft de voorstellen van de Commissie om ervoor te zorgen dat allen die op grond van de richtlijn rechten hebben, hun rechten ook kunnen afdwingen. Daarom is het ingenomen met de versterking van de verplichting van de lidstaten om te zorgen voor doeltreffende rechtsmiddelen en toegang tot de rechter, en met het toezicht op de naleving van die verplichting door de lidstaten. Het EESC neemt kennis van de benadering van de Commissie ten aanzien van de rol van alternatieve geschillenbeslechting, waarin wordt benadrukt dat dergelijke mechanismen niet kunnen voorkomen dat een kwestie aan een rechter wordt voorgelegd. Het EESC merkt op dat verschillende lidstaten alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen hebben ontwikkeld op basis van ervaring die is opgedaan met bestaande bemiddelings- en verzoeningsmechanismen voor geschillen tussen sociale partners. Dergelijke nationale procedures voor voorafgaande buitengerechtelijke schikking moeten in acht worden genomen, maar hierbij moet er wel voor gezorgd dat de toegang tot de rechter, die gewaarborgd is door het Handvest van de grondrechten (artikel 47), niet wordt belemmerd.

    4.7.

    Sancties en maatregelen ter verbetering van de handhaving: zoals uit diverse onderzoeken en de eigen beoordeling van de Commissie blijkt, zijn de sancties voor niet-naleving van EOR-rechten in een aantal lidstaten ondoeltreffend, onevenredig en onvoldoende afschrikkend. Het EESC is voorstander van de verplichting voor de lidstaten om, overeenkomstig artikel 153 VWEU, passende financiële sancties vast te stellen die effectief, voldoende afschrikkend en evenredig zijn, rekening houdend met de omvang en de financiën van de onderneming.

    4.7.1.

    Het EESC pleit voor proportionele boetes die gebaseerd zijn op relevante criteria (bijvoorbeeld de wereldwijde omzet van een onderneming, vergelijkbaar met wat is vastgelegd in andere recente EU-wetgeving) (9). Daarnaast is het EESC voorstander van de uitbreiding van het recht om een rechterlijk bevel te eisen voor de tijdelijke opschorting van een beslissing van een onderneming totdat de EOR naar behoren is geïnformeerd en geraadpleegd, zoals in sommige landen reeds is ingevoerd.

    4.8.

    Afschaffing van vrijstellingen en aanpassing van bestaande overeenkomsten: sommige van de zogenaamde vrijwillige EOR-overeenkomsten die zijn gesloten krachtens artikel 13 van de oorspronkelijke EOR-richtlijn 94/45/EG of die zijn gesloten of herzien tijdens de overgangsperiode na de goedkeuring van de herschikte richtlijn 2009/38/EG, werken goed, maar andere niet. Bijna 30 jaar na de goedkeuring van de richtlijn is het niet langer gerechtvaardigd om de ongeveer 260 EOR’s die op grond van vóór de richtlijn daterende overeenkomsten zijn opgericht, uit te sluiten van de mogelijkheid om de in de Europese wetgeving vastgestelde normen toe te passen.

    4.8.1.

    Wanneer wordt bepaald dat alle overeenkomsten onder de nieuwe normen kunnen vallen, is het volgens het EESC cruciaal dat bestaande, goed functionerende EOR’s worden beschermd door ervoor te zorgen dat wijzigingen voor deze organen niet automatisch verplicht zijn en dat bestaande bepalingen uit EOR-overeenkomsten van vóór de richtlijn die verder gaan dan de gewijzigde bijlage I, ongewijzigd kunnen blijven, mits dit tussen de EOR en het hoofdbestuur is afgesproken, en dat bestaande overeenkomsten van toepassing blijven op grond van de nationale omzettingswetgeving. In het geval van heronderhandelingen over EOR-overeenkomsten van voor de richtlijn moet een niet-verlagingsclausule worden toegepast en moet de status quo worden gehandhaafd totdat een nieuwe overeenkomst is gesloten. Het EESC verzoekt de Commissie ook expliciet te verduidelijken dat er geen verplichting bestaat om opnieuw te onderhandelen over de “reguliere” EOR-overeenkomsten (gesloten overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van de eerdere EOR-richtlijnen) waarop de gewijzigde richtlijn automatisch van toepassing zal zijn.

    4.9.

    Voorstellen betreffende vertrouwelijkheidsclausules: het EESC acht het nuttig om het bestuur te verplichten EOR’s in elk geval te informeren over de redenen die de vertrouwelijkheid van de gedeelde informatie rechtvaardigen. Er zijn maatregelen nodig om te waarborgen dat de grondrechten op informatie en raadpleging niet worden ondermijnd door ongerechtvaardigde beperkingen bij de doorgifte van informatie. Er moet voor worden gezorgd dat werknemersvertegenwoordigers naar behoren worden geïnformeerd en geraadpleegd en dat de onderneming op doeltreffende wijze besluiten kan nemen, en dat vertrouwelijkheid, mits gemotiveerd, tijdens het hele proces wordt gehandhaafd.

    4.10.

    Het EESC dringt aan op meer duidelijkheid door een bepaling op te nemen op grond waarvan EOR-leden informatie kunnen uitwisselen met nationale of lokale vakbonden en/of werknemersvertegenwoordigers om te voldoen aan hun plicht om contact te onderhouden met lokale vertegenwoordigers. Bij deze verduidelijking dient in aanmerking te worden genomen dat het bestuur in verband met besluiten over de vertrouwelijkheid van informatie in voorkomend geval moet waarborgen dat de onderneming eventuele wettelijke verplichtingen nakomt. Openbaarmaking van vertrouwelijke informatie en het delen daarvan met derden is onderworpen aan de voorwaarden en beperkingen die in de EU- en nationale wetgeving zijn vastgesteld.

    Brussel, 30 mei 2024.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Oliver RÖPKE


    (1)  Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst ) (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).

    (2)  Deze instemming met document COM(2024) 14 final sluit aan bij de recente EESC-oproep aan de Commissie om wetgevingsmaatregelen te treffen die de doeltreffendheid van het werk van EOR’s ten goede komen Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over democratie op het werk (verkennend advies op verzoek van het Spaanse voorzitterschap van de Raad) ( PB C 228 van 29.6.2023, blz. 43) (advies uit 2023, paragrafen 4.1.6 en 4.1.7).

    (3)  Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over democratie op het werk: een Europees kader voor de medezeggenschapsrechten van werknemers en de herziening van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad (2021/2005(INI)) (PB C 251 van 30.6.2022, blz. 104), Resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2023 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de herziening van de richtlijn inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad (2019/2183(INL)) (PB C 267 van 28.7.2023, blz. 2).

    (4)  Terwijl alle vakbondsorganisaties in deze raadpleging van de Europese sociale partners van mening waren dat een juridisch bindende herziening van de EOR-wetgeving nodig is om de tekortkomingen van de richtlijn aan te pakken, waren de meeste werkgeversorganisaties tegen een herziening, met als argument dat de bestaande wetgeving geschikt is voor het beoogde doel en dat — ervan uitgaande dat al te gedetailleerde regelgeving een doeltreffend informatie- en raadplegingsproces in de weg kan staan — multinationale ondernemingen niet met nog meer administratieve lasten mogen worden opgezadeld.

    (5)   COM(2018) 292 final, ICF (2023).

    (6)  Zie met name: Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de sociale dialoog als belangrijke pijler van economische duurzaamheid en veerkrachtige economieën, rekening houdend met het belang van levendige publieke debatten in de EU-lidstaten (verkennend advies) ( PB C 10 van 11.1.2021, blz. 14) (paragrafen 5.4 en 5.9); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over industriële transitie naar een groene en digitale Europese economie: regelgevingsvereisten en de rol van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld (verkennend advies) ( PB C 56 van 16.2.2021, blz. 10); Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over “Geen Green Deal zonder een sociale deal” (Initiatiefadvies) ( PB C 341 van 24.8.2021, blz. 23) (paragraaf 3.9), waarin wordt verwezen naar een betere uitvoering van de EOR-richtlijn; en Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over democratie op het werk (verkennend advies op verzoek van het Spaanse voorzitterschap van de Raad) ( PB C 228 van 29.6.2023, blz. 43) (paragrafen 1.6, 4.1.6 en 4.1.7), waarin met een tweederdemeerderheid wordt opgeroepen tot een herziening van de EOR-richtlijn (zie de aan het advies gehechte wijzigingsvoorstellen van leden van de groep Werkgevers, waarin tot uiting komt dat werkgeversvertegenwoordigers fundamenteel gekant zijn tegen een herziening van de richtlijn).

    (7)  EU-Handvest van de grondrechten, artikel 27.

    (8)  Zie artikel 15 van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemer (PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64) en artikel 15 van Richtlijn 2009/38/EG.

    (9)  Er zou kunnen worden verwezen naar artikel 83, lid 4, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).


    BIJLAGE

    Het volgende wijzigingsvoorstel, waarvoor ten minste een kwart van de stemmen is uitgebracht, is tijdens de beraadslaging verworpen (artikel 74, lid 3, van het reglement van orde):

    WIJZIGINGSVOORSTEL 1

    SOC/791 - Europese ondernemingsraad

    Het hele advies van de afdeling SOC door de volgende tekst vervangen (toelichting/motivering aan het eind van het document):

    Wijzigingsvoorstel

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Een goed functionerende sociale dialoog en zinvolle betrokkenheid van werknemers, met inachtneming van de autonomie van de sociale partners en rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de arbeidsmarktstelsels in de lidstaten en met bedrijfsspecifieke behoeften, is de beste manier om op veranderingen op de werkplek te anticiperen en deze in goede banen te leiden.

    1.2.

    Het EESC is van mening dat de herziening van de richtlijn, zoals voorgesteld door de Commissie (1) en met name zoals aangevraagd door het Europees Parlement, het functioneren van de Europese ondernemingsraden (EOR’s) al te zeer zou bemoeilijken en het risico met zich mee zou brengen dat EOR’s van instrumenten voor constructieve informatieverstrekking en raadpleging op ondernemingsniveau zouden veranderen in slecht functionerende en omslachtige bronnen van geschillen en rechtsonzekerheid, waardoor de broodnodige geest van samenwerking en vertrouwen op de werkplek zou worden aangetast.

    1.3.

    Het EESC stelt voor om van vóór de richtlijn daterende overeenkomsten toe te staan, zonder te raken aan hun specifieke juridische status en zonder dwingende eisen op te leggen.

    1.4.

    Het EESC is van mening dat de huidige definitie van transnationaliteit niet mag worden gewijzigd, aangezien in de tekst van de definitie terecht wordt gesteld dat een kwestie alleen als transnationaal wordt beschouwd als zij van belang is voor ten minste twee ondernemingen of vestigingen van een onderneming of concern in twee verschillende lidstaten.

    1.5.

    Het EESC is ingenomen met het standpunt van de Commissie dat de EOR’s geen medebeslissingsorganen zijn en de besluitvorming in bedrijven niet mogen vertragen.

    1.6.

    Het EESC is van mening dat de richtlijn ondernemingen er niet van mag weerhouden om binnen een redelijke termijn vlot besluiten te nemen, hetgeen nodig is in een snel veranderende bedrijfsomgeving, met volledige inachtneming van de nationale informatieverstrekkings- en raadplegingsprocedures. Het EESC benadrukt dat raadpleging, vergaderingen en bijdragen van een EOR ook langs digitale weg mogelijk moeten zijn.

    1.7.

    Met het oog op de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie en een vlotte besluitvorming moeten beslissingen over de vertrouwelijkheid van informatie onder de exclusieve bevoegdheid van het bestuur vallen.

    1.8.

    Het EESC wijst erop dat op grond van de huidige richtlijn een beroep op bijstand door een deskundige kan worden gedaan. Het vindt dan ook dat voor de inschakeling van extra deskundigen eerst toestemming van het bestuur verkregen moet worden.

    1.9.

    Het EESC verwerpt het idee om de kosten van vertegenwoordiging in rechte en deelname aan administratieve of gerechtelijke procedures voor rekening van het hoofdbestuur te laten komen. De toerekening van deze kosten moet plaatsvinden volgens de nationale wetgeving, zoals nu ook gebeurt.

    1.10.

    Het EESC betreurt de aanpak van de Commissie om de gang naar de rechter aan te moedigen in plaats van alternatieve mechanismen voor geschillenbeslechting te propageren ter ondersteuning van oplossingen die via onderhandelingen tussen de sociale partners zijn overeengekomen.

    1.11.

    Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake het vaststellen van doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties; dit blijft een bevoegdheid van de lidstaten, in overeenstemming met de wetgevingspraktijk van de EU in het kader van het hoofdstuk over sociaal beleid in het EU-Verdrag. In dezelfde geest is het EESC het eens met de Commissie om het idee van boetes ter hoogte van die in de AVG alsook het recht van werknemers om een rechterlijk bevel te eisen voor de tijdelijke opschorting van een beslissing van een onderneming niet te steunen. Deze maatregelen zijn immers disproportioneel uit het oogpunt van het toepassingsgebied van de richtlijn en kunnen het concurrentievermogen van Europese ondernemingen ernstig schaden.

    1.12.

    Het EESC is verheugd dat de Commissie niet meegaat in het voorstel uit de resolutie van het Europees Parlement (2) om het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot structureel onafhankelijke ondernemingen, zoals die welke gebaseerd zijn op franchiseovereenkomsten.

    1.13.

    Het EESC juicht de voorgestelde herziening niet toe, maar zet zijn standpunten ten aanzien van een aantal aspecten van het Commissievoorstel en de resolutie van het Europees Parlement hieronder uiteen.

    2.   Inleiding: Het proces dat tot het voorstel van de Commissie heeft geleid

    2.1.

    Het EESC is altijd groot voorstander geweest van een sociale dialoog op alle niveaus binnen bedrijven en andere organisaties. Een goed functionerende sociale dialoog en zinvolle betrokkenheid van werknemers, met inachtneming van de autonomie van de sociale partners en rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de arbeidsmarktstelsels in de lidstaten en met bedrijfsspecifieke behoeften, is de beste manier om op veranderingen op de werkplek te anticiperen en deze in goede banen te leiden en zo het hoofd te bieden aan de uitdagingen die economische, ecologische en sociale veranderingen in de arbeidswereld met zich meebrengen.

    2.2.

    Aangezien het ondernemingsklimaat van Europese bedrijven in de loop der jaren steeds meer is opengesteld en internationaler is geworden om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de interne markt en de globalisering, bestaat er in het algemeen behoefte binnen ondernemingen om de regelingen inzake het betrekken van werknemers ook aan te passen zodat beter voldaan kan worden aan de eisen op ondernemingsniveau.

    3.

    De Europese ondernemingsraden zijn terecht opgericht om een solide basis te bieden voor informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers in multinationale ondernemingen of concerns. Dit blijkt wel uit het feit dat er meer dan 350 goed functionerende vrijwillige overeenkomsten door de sociale partners op ondernemingsniveau gesloten en overeengekomen zijn (3). Deze overeenkomsten zijn gebaseerd op belangrijke concepten van de huidige richtlijn alsook op gevestigde praktijken op ondernemingsniveau.

    3.1.

    Het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden (“EOR’s” genoemd), waar het Europees Parlement om heeft verzocht (4) naar aanleiding van verzoeken van de Europese vakbonden daartoe, staat haaks op de huidige realiteit in en de feedback van de ondernemingen met een EOR. Bovendien houdt dit voorstel geen rekening met de realiteit van het bedrijfsleven en is het niet in overeenstemming met de door de Europese Unie uitgesproken beleidsaanpak die erop gericht is het concurrentievermogen van Europese ondernemingen te beschermen en regelgevingsbelemmeringen weg te nemen.

    3.2.

    Het EESC wijst erop dat de Commissie in haar effectbeoordeling niet duidelijk heeft gemaakt of en in welke mate vrijstellingen uit hoofde van de vrijwillige EOR-overeenkomsten die zijn gesloten krachtens artikel 13 van de oorspronkelijke EOR-richtlijn 94/45/EG of die zijn gesloten of herzien tijdens de overgangsperiode na de goedkeuring van de herschikte richtlijn 2009/38/EG, rechtsonzekerheid veroorzaken of doeltreffende informatieverstrekking en raadpleging in deze ondernemingen in de weg staan.

    3.3.

    Het EESC betreurt dat het voorstel van de Commissie gebaseerd is op een effectbeoordeling waarin voorbij wordt gegaan aan het werkelijke bewijs dat ondernemingen over het functioneren van de EOR’s hebben verstrekt, en met name aan de cumulatieve impact van mogelijke nieuwe verplichtingen voor ondernemingen. Het EESC wijst erop dat niet alleen de werkgevers ernstige twijfels hebben geuit over de negatieve gevolgen van de voorgestelde herziening voor het concurrentievermogen van Europese bedrijven, maar ook de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) vraagtekens heeft gezet (5) bij de conclusies van de effectbeoordeling van de Commissie. Voorts was de RSB van oordeel dat het verslag van de Commissie onvoldoende duidelijk is over de reikwijdte en de doelstellingen van het initiatief alsook over de samenhang tussen het initiatief en het subsidiariteitsbeginsel, met inbegrip van de volledige eerbiediging van de prerogatieven van de sociale partners en de bevoegdheden van de lidstaten.

    3.4.

    Het EESC neemt nota van de standpunten die een aantal leden van groep I naar voren hebben gebracht in wijzigingsvoorstellen op het EESC-advies over democratie op het werk (6), waarin zij duidelijk stellen dat er andere manieren zijn dan herziening van de richtlijn om de transnationale sociale dialoog te bevorderen: “Europese ondernemingsraden leveren al decennialang een positieve bijdrage aan de economische, sociale en ecologische langetermijndoelstellingen van ondernemingen. Om hun potentieel en doeltreffendheid te vergroten moeten goede handhaving en begeleiding op basis van praktische instrumenten zoals benchmarking met beste praktijken nog meer bevorderd worden. In dit verband neemt het EESC kennis van de recente resolutie van het Europees Parlement over de herziening van de EOR-richtlijn en roept het de Commissie op spoedig passende maatregelen te nemen om de correcte handhaving van de richtlijn te bevorderen.”

    3.5.

    Het EESC betreurt dat de Europese Commissie, ondanks de concrete feedback ter plaatse van bedrijven en hun bezorgdheid over duidelijk negatieve gevolgen van de voorgestelde wijzigingen voor het concurrentievermogen van Europese ondernemingen, heeft besloten de herziening van de richtlijn in haar huidige vorm door te zetten in plaats van alternatieve beleidsmaatregelen te overwegen.

    4.   Algemene opmerkingen over het voorstel van de Commissie en de standpunten van het Europees Parlement

    4.1.

    Het EESC is van mening dat de herziening van de richtlijn, zoals voorgesteld door de Commissie en met name zoals aangevraagd door het Europees Parlement, het functioneren van EOR’s al te zeer zou bemoeilijken en het risico met zich mee zou brengen dat EOR’s van instrumenten voor constructieve informatieverstrekking en raadpleging op ondernemingsniveau zouden veranderen in slecht functionerende en omslachtige bronnen van geschillen en rechtsonzekerheid, waardoor de broodnodige geest van samenwerking en vertrouwen op de werkplek zou worden aangetast.

    4.2.

    Het EESC erkent de waarde van de standpunten van werknemers als een belangrijk element om de kwaliteit van de besluitvorming te verbeteren, maar benadrukt dat het zaak is een vlotte besluitvorming in multinationale ondernemingen, ondersteund door soepel functionerende structuren voor informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers, te waarborgen. In dit verband is het EESC ingenomen met het standpunt van de Commissie dat de EOR’s geen medebeslissingsorganen zijn en de besluitvorming in bedrijven niet mogen vertragen.

    4.3.

    Momenteel zijn er in ongeveer 1 000 ondernemingen EOR’s opgericht en raakt deze kwestie mogelijk nog eens 2 600 ondernemingen. Het rechtskader voor het functioneren van EOR’s behandelt cruciale kwesties voor de sociale partners en mag niet worden omgevormd tot een overgereguleerd kader dat gebaseerd is op een zeer legalistische aanpak die ondernemingen, om juridische risico’s te voorkomen, ervan zou weerhouden nieuwe EOR’s op te richten.

    4.4.

    Het EESC betreurt dan ook dat het Commissievoorstel een aantal wijzigingen bevat die, in hun geheel genomen, het functioneren van EOR’s al te zeer zouden bemoeilijken en dus het concurrentievermogen van Europese ondernemingen zouden ondermijnen. Van deze negatieve effecten zal waarschijnlijk niet bepaald een stimulans uitgaan om het aantal EOR’s te vergroten. Wordt de EOR-richtlijn in de nu voorgestelde vorm goedgekeurd, dan zou daarnaast de aantrekkelijkheid van de EU als investeringslocatie voor multinationale ondernemingen mogelijk nog verder verslechteren ten opzichte van andere regio’s in de wereld.

    4.5.

    De terbeschikkingstelling van middelen om tegen de onderneming op te treden, bijvoorbeeld voor gerechtskosten en kosten voor juridische deskundigen, zal ertoe leiden dat eerder naar de rechter wordt gestapt en brengt het risico met zich mee dat EOR’s veranderen van waardevolle fora voor sociale dialoog tussen werknemers en bestuur in conflictorganen. Voorts dreigen de nieuwe bepalingen inzake raadpleging, vertrouwelijkheid en transnationaliteit de beoogde raadpleging van en informatieverstrekking aan werknemers te verstoren en de op vertrouwen tussen beide partijen gebaseerde samenwerking, die essentieel is voor het functioneren van EOR’s, in feite aan te tasten.

    5.   Specifieke opmerkingen over belangrijke punten uit het Commissievoorstel

    5.1.   Overeenkomsten die al voor de richtlijn bestonden

    5.1.1.

    Het EESC betreurt ten zeerste de aanpak van de Commissie ten aanzien van de vrijwillige informatieverstrekkings- en raadplegingsovereenkomsten die zijn gesloten vóór de oorspronkelijke EOR-richtlijn 94/45/EG of die zijn gesloten of herzien tijdens de overgangsperiode (van juni 2009 tot juni 2011) na de goedkeuring van de herschikte richtlijn 2009/38/EG. Deze goed functionerende overeenkomsten moeten worden gerespecteerd en mogen niet eenzijdig worden aangevochten. De pre-richtlijnovereenkomsten zijn het resultaat van onderhandelingen tussen het bestuur en de werknemersvertegenwoordigers en zijn specifiek afgestemd op de behoeften van beide partijen op ondernemingsniveau.

    5.1.2.

    Het EESC wijst erop dat de effectbeoordeling door de Commissie niet duidelijk heeft gemaakt of overeenkomsten die al voor de richtlijn bestonden rechtsonzekerheid veroorzaken of zinvolle informatieverstrekkings- en raadplegingsprocessen in ondernemingen schaden.

    5.1.3.

    Het zou dan ook tegen de geest van een constructieve sociale dialoog en wederzijds vertrouwen tussen werkgevers en werknemers binnen ondernemingen indruisen als werknemersvertegenwoordigers de mogelijkheid wordt gegeven om goed functionerende vrijwillige overeenkomsten eenzijdig aan te vechten.

    5.1.4.

    Het EESC stelt voor om van vóór de richtlijn daterende overeenkomsten toe te staan, zonder te raken aan hun specifieke juridische status en zonder dwingende eisen op te leggen.

    5.2.   Het begrip transnationaliteit

    5.2.1.

    Een ander punt van grote zorg voor het EESC is het voorgestelde begrip transnationaliteit, dat ernstige rechtsonzekerheid met zich mee kan brengen doordat nationale en transnationale informatieverstrekkings- en raadplegingsprocessen elkaar overlappen.

    5.2.2.

    De voorgestelde formulering suggereert dat het vermoeden van transnationaliteit niet alleen betrekking heeft op gevallen waarin redelijkerwijs kan worden verwacht dat door het bestuur overwogen maatregelen gevolgen zullen hebben voor werknemers in meer dan één lidstaat, maar ook op gevallen waarin maatregelen zelf slechts betrekking hebben op werknemers in één lidstaat, maar redelijkerwijs kan worden verwacht dat de gevolgen van die maatregelen van invloed zullen zijn op werknemers in een andere lidstaat. Een dergelijke structuur creëert een sfeer van onzekerheid en een bron van geschillen, aangezien zij een proces op gang zou brengen waarbij een toenemend aantal puur nationale bestuursbeslissingen in ondernemingen zou worden geanalyseerd, in plaats van de aandacht te richten op echte transnationale gevallen.

    5.2.3.

    Het EESC is van mening dat de huidige definitie van transnationaliteit niet mag worden gewijzigd, aangezien in de tekst van de definitie terecht wordt gesteld dat een kwestie alleen als transnationaal wordt beschouwd als zij van belang is voor ten minste twee ondernemingen of vestigingen van een onderneming of concern in twee verschillende lidstaten.

    5.3.   Informatieverstrekkings- en raadplegingsprocessen en definitie van informatie en raadpleging

    5.3.1.

    Het EESC plaatst grote vraagtekens bij een aantal van de in de herziening voorgestelde wijzigingen, aangezien zij tot onnodige vertragingen en onzekerheid in de besluitvorming van ondernemingen kunnen leiden. In het voorgestelde artikel 9 wordt bepaald dat raadpleging de werknemersvertegenwoordigers in staat moet stellen om vóór de vaststelling van de beslissing een advies uit te brengen en dat het hoofdbestuur op een dergelijk advies een met redenen omkleed antwoord moet geven voordat het zijn beslissing over de voorgestelde maatregel neemt. Het EESC vindt de voorgestelde procedure formalistisch, omslachtig en onverenigbaar met algemeen aanvaarde communicatiemethoden in EOR’s.

    5.3.2.

    Het EESC is van mening dat de richtlijn ondernemingen er niet van mag weerhouden om binnen een redelijke termijn vlot besluiten te nemen, hetgeen nodig is in een snel veranderende bedrijfsomgeving, met volledige inachtneming van de nationale informatieverstrekkings- en raadplegingsprocedures. Bovendien geeft het EESC er de voorkeur aan dat het tijdschema voor de raadpleging in elke EOR-overeenkomst wordt vastgelegd, en niet in dwingende voorschriften.

    5.3.3.

    Het EESC benadrukt dat raadpleging, vergaderingen en bijdragen van een EOR ook langs digitale weg mogelijk moeten zijn. Dit is des te belangrijker als het minimumaantal jaarlijkse vergaderingen twee zou zijn, zoals de Commissie voorstelt.

    5.3.4.

    Wat de door de EOR’s te behandelen onderwerpen betreft, pleit het EESC voor een zo groot mogelijke flexibiliteit voor het bestuur en de EOR’s om onderling af te spreken welke kwesties relevant zijn voor de onderneming.

    5.4.   Vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie

    5.4.1.

    Voorts wijst het EESC op problemen in verband met de bescherming van vertrouwelijke informatie. Het Commissievoorstel zou in dit verband schadelijk zijn voor het concurrentievermogen van ondernemingen, mogelijk in strijd zijn met andere wettelijke vereisten (bv. de verordening marktmisbruik) en de besluitvorming van bedrijven vertragen.

    5.4.2.

    Met het oog op de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie en een vlotte besluitvorming moeten beslissingen over de vertrouwelijkheid van informatie onder de exclusieve bevoegdheid van het bestuur vallen. Om dit prerogatief te benadrukken en te verduidelijken, zou het EESC graag zien dat de mogelijkheid voor de lidstaten om op te leggen dat er voorafgaande administratieve of gerechtelijke toestemming moet worden verleend, wordt verwijderd uit artikel 8.

    5.5.   Deskundigen en juridische kosten

    5.5.1.

    De voorgestelde formulering over deskundigen en juridische kosten zonder voorafgaande toestemming van het bestuur is vaag en kan tot onnodige geschillen leiden. Het EESC wijst erop dat op grond van de huidige richtlijn een beroep op bijstand door een deskundige kan worden gedaan. Volgens het EESC is het dan ook in principe niet nodig om de tekst te wijzigen. Dienen er extra deskundigen voor bijvoorbeeld juridische bijstand te worden ingeschakeld, dan moet het bestuur zijn goedkeuring hechten aan de rol en het werkterrein van de deskundige en de daaruit voortvloeiende kosten.

    5.5.2.

    Wat juridische kosten betreft, verwerpt het EESC het idee om de kosten van vertegenwoordiging in rechte en deelname aan administratieve of gerechtelijke procedures voor rekening van het hoofdbestuur te laten komen. Een dergelijke verplichting zou ertoe kunnen leiden dat de onderneming de juridische kosten van het EOR-onderhandelingsteam bij een eventueel geschil tegen de onderneming vooraf moet betalen. De toerekening van deze kosten moet plaatsvinden volgens de nationale wetgeving, zoals nu ook gebeurt.

    5.5.3.

    Aangezien de EOR’s alle werknemers van de onderneming vertegenwoordigen, is het zaak dat wanneer vakbonden in een adviserende rol aan EOR’s deelnemen, de uiteenlopende industriële praktijken in Europa in acht worden genomen. Het recht van vakbondsvertegenwoordigers om in elke EOR aanwezig te zijn, ongeacht het aantal vakbondsleden in de onderneming, kan in sommige gevallen onverenigbaar zijn met nationale praktijken.

    5.6.   Alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen

    5.6.1.

    Wat geschillenbeslechting betreft, betreurt het EESC de aanpak van de Commissie om tussenkomst van de rechter voorrang te geven boven alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen. Deze aanpak ondermijnt de bestaande en goed functionerende nationale bemiddelings- en verzoeningsstructuren van de sociale partners. In plaats daarvan zou het gebruik van alternatieve mechanismen voor geschillenbeslechting, die gemakkelijk toegankelijk zijn en door de sociale partners worden erkend als een echt onderdeel van goed functionerende systemen voor sociale dialoog, in de lidstaten, door de lidstaten en met de steun van de Europese Commissie moeten worden aangemoedigd.

    5.7.   Sancties

    5.7.1.

    Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake het vaststellen van doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties; dit blijft een bevoegdheid van de lidstaten, in overeenstemming met de wetgevingspraktijk van de EU in het kader van het hoofdstuk over sociaal beleid in het EU-Verdrag. Het EESC stelt voor om het opleggen van financiële sancties te beperken tot gevallen van duidelijk en opzettelijk misbruik van de regels. In dezelfde geest is het EESC het eens met de Commissie om het idee van boetes ter hoogte van die in de AVG alsook het recht van werknemers om een rechterlijk bevel te eisen voor de tijdelijke opschorting van een beslissing van een onderneming niet te steunen. Deze maatregelen zijn immers disproportioneel uit het oogpunt van het toepassingsgebied van de richtlijn en kunnen het concurrentievermogen van Europese ondernemingen ernstig schaden.

    5.7.2.

    Tot slot is het EESC verheugd dat de Commissie niet meegaat in het voorstel uit de resolutie van het Europees Parlement om het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot structureel onafhankelijke ondernemingen, zoals die welke gebaseerd zijn op franchiseovereenkomsten, aangezien dergelijke regelingen niet in aanmerking mogen worden genomen om het begrip “overheersende invloed” te definiëren.

    Motivering

    Deze tekst omvat een wijzigingsvoorstel dat een standpunt verwoordt dat over het geheel genomen afwijkt van het door de afdeling gepresenteerde advies, en wordt daarom als een tegenadvies beschouwd. Hierin wordt uiteengezet waarom het EESC van mening is dat de voorgestelde herziening van de EOR-richtlijn — en met name een aantal voorstellen van het Europees Parlement — de werking van de Europese ondernemingsraden (EOR’s) al te zeer zou bemoeilijken en het risico met zich mee zou brengen dat EOR’s veranderen van instrumenten voor constructieve informatieverstrekking en raadpleging op ondernemingsniveau in slecht functionerende en omslachtige bronnen van geschillen en rechtsonzekerheid.

    Stemuitslag

    Vóór:

    104

    Tegen:

    125

    Onthoudingen:

    11


    (1)   Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/38/EG wat betreft de instelling en werking van Europese ondernemingsraden en de doeltreffende handhaving van transnationale informatie- en raadplegingsrechten, COM(2024) 14 final.

    (2)   Aangenomen teksten — Herziening van de richtlijn Europese ondernemingsraden — donderdag 2 februari 2023 (europa.eu).

    (3)  Volgens de studie van Eurofound blijkt uit de ontwikkeling van sommige Europese ondernemingsraden in de casestudy’s dat processen er mettertijd beter op kunnen worden naarmate vertrouwen wordt opgebouwd en zowel werknemers als werkgevers een duidelijker inzicht krijgen in de meerwaarde van transnationale informatieverstrekking en raadpleging. Dit proces van het opbouwen van betrekkingen, het tot stand brengen van gemeenschappelijk begrip en het ontwikkelen van doeltreffende informatie- en raadplegingsprocedures in zekere zin kan niet bij wet worden geregeld en vergt voortdurende zorg om de geboekte vooruitgang niet in gevaar te brengen. https://www.eurofound.europa.eu/en/publications/2022/challenges-and-solutions-case-studies-european-works-councils.

    (4)   https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2023-0028_NL.pdf.

    (5)  Advies van de Raad voor regelgevingstoetsing, 30.11.2023, SEC(2024)35, zie bijv. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-5837-2024-ADD-2/en/pdf.

    (6)   PB C 228 van 29.6.2023, blz. 43.


    ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4664/oj

    ISSN 1977-0995 (electronic edition)


    Top