EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 11.7.2023
COM(2023) 403 final
2023/0280(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, en tot intrekking van Besluit (EU) 2019/863
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie in de vergaderingen van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) voor de periode 2024-2028 moet worden ingenomen in verband met de beoogde vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen.
2.Achtergrond van het voorstel
2.1.Verdrag inzake samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan
Het Verdrag inzake samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO-verdrag) heeft met de oprichting van de NAFO tot doel om door middel van overleg en samenwerking een bijdrage te leveren aan een optimale exploitatie, een rationeel beheer en de instandhouding van de visbestanden in het NAFO-verdragsgebied (het gereglementeerde gebied). Het verdrag is op 1 januari 1979 in werking getreden en is vier keer gewijzigd.
De vierde wijziging, die op 18 mei 2017 in werking is getreden, was bedoeld om de NAFO te moderniseren, met name door:
·een ecosysteemaanpak toe te passen op het visserijbeheer;
·het besluitvormingsproces van de NAFO te stroomlijnen;
·de verplichtingen van de verdragsluitende partijen, de vlaggenstaten en de havenstaten aan te scherpen; en
·een formele geschillenbeslechtingsprocedure vast te stellen.
De EU is partij bij het NAFO-verdrag, dat zij krachtens Verordening (EEG) nr. 3179/78 heeft goedgekeurd. Zij heeft de vierde wijziging van het Verdrag bij Besluit 2010/717/EU van de Raad geratificeerd.
2.2.Commissie van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan
De commissie van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO-commissie) is het lichaam dat is opgericht bij het NAFO-verdrag en dat verantwoordelijk is voor het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het gereglementeerde gebied. Zij stelt instandhoudings- en handhavingsmaatregelen vast met het oog op een optimale exploitatie van de onder haar verantwoordelijkheid vallende visbestanden.
Als lid van de NAFO-commissie is de EU gerechtigd te participeren in de besluitvorming en over de besluiten te stemmen. De besluiten van de NAFO-commissie worden bij consensus genomen.
2.3.Besluiten van de NAFO
De NAFO-commissie heeft de bevoegdheid om instandhoudings- en handhavingsmaatregelen voor de onder haar verantwoordelijkheid vallende visserijen vast te stellen, die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.
Overeenkomstig artikel XIV.1 van het NAFO-verdrag treden de maatregelen in werking zestig dagen na de datum waarop de verdragsluitende partijen ervan in kennis zijn gesteld door de NAFO. Verdragsluitende partijen die binnen zestig dagen na de kennisgeving bezwaar aantekenen tegen een maatregel, zijn niet door die maatregel gebonden.
3.Namens de EU in te nemen standpunt
Het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de leidende beginselen voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.
Voor de NAFO is deze aanpak ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/863 van de Raad van 19 mei 2019, waarin het standpunt van de EU binnen de NAFO voor de periode 2019-2023 is vastgesteld. Het besluit bevat algemene beginselen, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van de NAFO. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.
In Besluit (EU) 2019/863 van de Raad zijn de beginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn vermeld in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Voorts is in het besluit het standpunt van de EU in lijn gebracht met het Verdrag van Lissabon.
Besluit (EU) 2019/863 van de Raad voorziet in een toetsing en, waar passend, een herziening van het standpunt van de EU vóór de jaarlijkse vergadering van 2024. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de EU binnen de NAFO voor de periode 2024-2028 uiteen te zetten en Besluit (EU) 2019/863 van de Raad te vervangen.
De huidige herziening houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name met de biodiversiteits-, de klimaatadaptatie- en de “van boer tot bord”-strategie. Er wordt ook rekening gehouden met de strategie inzake kunststoffen en het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen. Voorts wordt rekening gehouden met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance.
4.Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
“Handelingen met rechtsgevolgen” omvatten handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen, en instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”.
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
De NAFO-commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het NAFO-verdrag.
De door de NAFO-commissie vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn overeenkomstig artikel XIV van het NAFO-verdrag bindend uit hoofde van het internationaal recht en kunnen beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-regelgeving, waaronder:
·Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;
·Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen;
·Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten; en
·Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1627 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2115/2005 en (EG) nr. 1386/2007 van de Raad.
De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het NAFO-verdrag.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. De rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld, is Verordening (EU) nr. 1380/2013.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit vervangt Besluit (EU) 2019/863 van de Raad, dat de periode 2019-2023 bestrijkt.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
2023/0280 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, en tot intrekking van Besluit (EU) 2019/863
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Bij Verordening (EEG) nr. 3179/78 van de Raad heeft de Unie het Verdrag inzake samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (“NAFO-verdrag”) gesloten, waarbij de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (“NAFO”) is opgericht. Bij Besluit 2010/717/EU van de Raad heeft de Unie de vierde wijziging van het NAFO-verdrag goedgekeurd, waarbij de commissie van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (“NAFO-commissie”) is opgericht.
(2)De NAFO-commissie stelt maatregelen vast met het oog op de instandhouding op de lange termijn en het duurzame gebruik van de visbestanden in het NAFO-verdragsgebied (“het gereglementeerde gebied”) en op de bescherming van de mariene ecosystemen waarin deze bestanden voorkomen. Dergelijke maatregelen kunnen voor de Unie bindend worden.
(3)Volgens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad moet de Unie er borg voor staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Unie bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering moet toepassen en ernaar moet streven dat de levende mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Voorts is in die verordening bepaald dat de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen moet nemen die gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Daarnaast is in Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie die doelstellingen en beginselen moet toepassen in het kader van haar externe visserijbetrekkingen.
(4)In overeenstemming met de biodiversiteits-, de klimaatadaptatie- en de “van boer tot bord”-strategie is het van essentieel belang om de natuur te beschermen en de achteruitgang van ecosystemen te keren. De beschikbaarheid van goederen en diensten die gezonde mariene ecosystemen leveren aan vissers, kustgemeenschappen en de mensheid in het algemeen mogen niet in gevaar komen door risico’s die voortvloeien uit klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit.
(5)In de strategie inzake kunststoffen wordt verwezen naar specifieke maatregelen om kunststoffen en mariene verontreiniging te verminderen en het verlies of het achterlaten van vistuig op zee tegen te gaan. Voorts is het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen erop gericht de hoeveelheid zwerfplastic in zee met 50 % te verminderen en de hoeveelheid microplastics die in het milieu terechtkomt met 30 %.
(6)Overeenkomstig de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance zijn de bescherming en instandhouding van de mariene biodiversiteit belangrijke prioriteiten in het kader van het externe optreden van de EU. De EU is wereldwijd de belangrijkste speler in regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) en visserijorganen. In dit kader bevordert de EU de duurzaamheid van visbestanden en ijvert zij voor een transparante besluitvorming op basis van gedegen wetenschappelijk advies, een intensivering van het wetenschappelijk onderzoek en een betere naleving van de regels.
(7)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de NAFO-commissie voor de periode 2024-2028, aangezien de instandhoudings- en handhavingsmaatregelen van de NAFO voor de Unie bindend kunnen zijn en beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van het recht van de Unie, te weten Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad; Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad; en Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2019/833 van het Europees Parlement en de Raad.
(8)Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de NAFO-commissie is momenteel vastgesteld in Besluit (EU) 2019/863 van de Raad. Het is passend dat besluit in te trekken en een nieuw besluit voor de periode 2024-2028 vast te stellen.
(9)In het licht van de steeds veranderende aard van de visbestanden in het gereglementeerde gebied en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, waaronder nieuwe wetenschappelijke en andere relevante informatie die voor of tijdens de vergaderingen van de NAFO-commissie wordt gepresenteerd, moeten procedures worden vastgesteld voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie voor de periode 2024-2028. Die standpunten moeten in overeenstemming zijn met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, zoals dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in vergaderingen van de commissie van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO), is opgenomen in bijlage I bij dit besluit.
Artikel 2
De jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt dat de Unie tijdens de vergaderingen van de NAFO-commissie moet innemen, verloopt overeenkomstig bijlage II.
Artikel 3
Het in bijlage I vervatte standpunt van de Unie wordt uiterlijk tegen de jaarlijkse vergadering van de NAFO-commissie in 2029 door de Raad getoetst en, zo nodig, op voorstel van de Commissie door de Raad herzien.
Artikel 4
Besluit (EU) 2019/863 wordt ingetrokken.
Artikel 5
Dit besluit is gericht tot de Commissie.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter