EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0127

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het rijbewijs, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie

COM/2023/127 final

Brussel, 1.3.2023

COM(2023) 127 final

2023/0053(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende het rijbewijs, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2023) 350 final} - {SWD(2023) 128 final} - {SWD(2023) 129 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het onderhavige voorstel betreft een ingrijpende herziening van de voorschriften van de Unie inzake het rijbewijs. Het is de derde herziening van deze voorschriften, die in 1980 voor het eerst werden ingevoerd bij Richtlijn 80/1263/EEG 1 , gevolgd door de tweede rijbewijsrichtlijn, Richtlijn 91/439/EEG 2 , en de derde rijbewijsrichtlijn, Richtlijn 2006/126/EG 3 , 4 .

Motivering en doel van het voorstel

De verkeersveiligheid in de EU is in de afgelopen twintig jaar aanzienlijk verbeterd. Het aantal verkeersdoden is met 61,5 % gedaald, van ongeveer 51 400 in 2001 tot ongeveer 19 800 in 2021. De verkeersveiligheid moet echter nog verder worden verbeterd. De afvlakking van de vermindering van het aantal verkeersdoden sinds 2014 heeft de ministers van Verkeer van de EU ertoe aangezet een ministeriële verklaring over verkeersveiligheid uit te geven tijdens de informele Raad Vervoer in Valletta in maart 2017 5 , waar de lidstaten de Commissie opriepen te onderzoeken of het EU-rechtskader inzake verkeersveiligheid kan worden versterkt om ervoor te zorgen dat minder mensen omkomen bij verkeersongevallen.

In het kader van haar derde mobiliteitspakket van mei 2018 heeft de Commissie “Een strategisch actieplan inzake verkeersveiligheid” 6 gepubliceerd, waarin wordt gepleit voor een nieuwe aanpak om de stagnatie van de verkeersveiligheidscijfers in de EU te doorbreken en de langetermijndoelstelling van nul verkeersdoden in de EU tegen 2050 (“Vision Zero”) te bereiken. In juni 2019 publiceerde de Commissie het EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021-2030 — Volgende stappen op weg naar “Vision Zero” 7 . Daarin stelde de Commissie nieuwe tussentijdse doelstellingen voor, namelijk een halvering van zowel het aantal doden als zwaargewonden tussen 2020 en 2030, zoals aanbevolen in de verklaring van Valletta.

In haar strategie voor duurzame en slimme mobiliteit 8 van 2020 herhaalde de Commissie de doelstelling van nul doden in alle vervoerswijzen tegen 2050 en kondigde zij de herziening van de rijbewijsrichtlijn aan, onder meer om rekening te houden met technologische innovatie, met inbegrip van het mobiele rijbewijs, in het kader van kerndomein 10 “Veiliger en beter beveiligd vervoer”. In oktober 2021 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen over het EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021-2030 9 , waarin de Commissie wordt opgeroepen de verkeersveiligheid verder te bevorderen, met name door hogere normen voor de rijopleiding.

Het onderhavige voorstel is aangekondigd onder het kopje “Een nieuwe impuls voor de Europese democratie” in bijlage II (Refit-initiatieven) bij het werkprogramma van de Commissie voor 2022 10 en geeft uitvoering aan de agenda voor betere regelgeving 11 door ervoor te zorgen dat de bestaande wetgeving eenvoudiger en duidelijk is, geen onnodige lasten met zich meebrengt en gelijke tred houdt met de veranderende politieke, maatschappelijke en technologische ontwikkelingen.

Een van de meest geavanceerde kaders ter wereld op het gebied van rijbewijzen is van kracht in en wordt toegepast door de EU en andere EER-lidstaten. Alles bij elkaar heeft het kader betrekking op meer dan 250 miljoen bestuurders. De hoeksteen van dit kader is de rijbewijsrichtlijn, die voorziet in gemeenschappelijke wettelijke maatregelen voor de erkenning en de afgifte van rijbewijzen in de Europese Unie. De rijbewijsrichtlijn heeft tot doel de verkeersveiligheid te verbeteren en het vrije verkeer van burgers binnen de EU te bevorderen. Het vrije verkeer is mogelijk dankzij de Europese interne markt, en de EU-voorschriften betreffende het rijbewijs hebben ertoe bijgedragen dat grensoverschrijdende reizen gemakkelijker zijn geworden en dat burgers die zich in een andere lidstaat vestigen, gemakkelijker van woonplaats kunnen veranderen. Niettemin worden burgers nog steeds geconfronteerd met inconsistenties tussen nationale benaderingen, die weer gevolgen hebben voor hun rijbevoegdheid. Zij hebben ook te kampen met tekortkomingen en moeilijkheden bij de uitvoering van de richtlijn.

Het onderhavige initiatief bouwt voort op Richtlijn 2006/126/EG, die tot doel had de verkeersveiligheid te verbeteren en het vrije verkeer te bevorderen door:

·de invoering van een uniform rijbewijs van Europees model dat vanaf 2033 verplicht is voor alle bestuurders, met het oog op een betere bescherming tegen fraude en vervalsing;

·de indeling van rijbewijzen op basis van het type voertuig en de minimumleeftijd voor het besturen ervan;

·de verplichte administratieve verlenging van alle nieuwe rijbewijzen om de tien jaar;

·een vereenvoudiging van de administratieve lasten voor bestuurders die naar een andere lidstaat verhuizen;

·de toepassing van gemeenschappelijke minimumnormen inzake vaardigheden, kennis en lichamelijke en geestelijke geschiktheid van bestuurders;

·geleidelijke toegang tot krachtige motorfietsen, op basis van de minimumleeftijd en eerdere ervaring met motorfietsen met een lager vermogen;

·de oprichting van een netwerk voor de uitwisseling van informatie over rijbewijzen tussen nationale autoriteiten (Resper).

In de effectbeoordeling 12 werd bevestigd dat de EU-voorschriften voor het rijbewijs moeten worden geactualiseerd om steun te verlenen aan de inspanningen om het aantal verkeersdoden en zwaargewonden terug te dringen en om de administratieve lasten en de belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers in de EU verder te verminderen. Bij veel ernstige ongevallen met overlijden, ernstig gezondheidsverlies en niet-dodelijk letsel tot gevolg spelen de vaardigheden, de kennis, het gedrag en de medische geschiktheid van de bestuurder een belangrijke rol; er zijn nog steeds te veel houders van een rijbewijs van wie de aanwezigheid op de wegen in de EU risico’s oplevert omdat zij niet geschikt zijn voor het besturen van een motorrijtuig. Uit de evaluatie achteraf 13 is gebleken dat de huidige screening op basis van leeftijd niet langer als de meest relevante wordt beschouwd. Hoewel er aanwijzingen zijn voor mogelijke lichamelijke achteruitgang als gevolg van leeftijd, wordt in sommige studies geconcludeerd dat specifieke medische aandoeningen, zoals drugsmisbruik, psychische aandoeningen, epilepsie, diabetes, hartaandoeningen en slaapapneu, niet noodzakelijkerwijs verband houden met leeftijd. Het zijn echter belangrijkere factoren dan leeftijd als het gaat om de medische geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig.

De vaardigheden, de kennis, het risicobewustzijn en de ervaring van bestuurders blijven beperkt, met name bij beginnende bestuurders. Het hogere aantal ongevallen en dodelijke slachtoffers onder beginnende bestuurders wijst erop dat de eisen voor de afgifte van een rijbewijs niet volledig zijn afgestemd op de verkeersveiligheidsdoelstellingen. Bovendien zal de toenemende invoering van nieuwe technologieën zoals geavanceerde rijhulpsystemen en, in de toekomst, geautomatiseerde voertuigen aanzienlijke gevolgen hebben voor het gebruik van voertuigen. Dergelijke technologieën kunnen weliswaar de verkeersveiligheid verbeteren en bijdragen tot inclusievere mobiliteit, maar zij brengen ook nieuwe uitdagingen voor bestuurders met zich mee ten aanzien van vaardigheden en kennis van nieuwe functies, die niet onder de huidige richtlijn vallen.

Wat de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen betreft, zijn er nog steeds onnodige of ongerechtvaardigde procedures voor het verkrijgen van het rijbewijs of voor de uitoefening of het behoud van de rijbevoegdheid in een ander EU-land wanneer bestuurders een rijbewijs behalen, gebruiken, vervangen, verlengen of inwisselen. Hierdoor wordt uiteindelijk hun vrije verkeer binnen de EU belemmerd. Volgens de evaluatie waren sommige maatregelen van de richtlijn (zoals het begrip “gewone verblijfplaats”) moeilijk toepasbaar en kunnen die maatregelen tot hoge administratieve lasten of belemmeringen voor het vrije verkeer hebben geleid. In de praktijk betekent dit dat burgers met een goed gedocumenteerde rijbevoegdheid die met dergelijke belemmeringen worden geconfronteerd, soms tot zes maanden of zelfs langer geen rijbewijs hebben. Daarnaast kan de huidige richtlijn EU-burgers in bepaalde gevallen beletten een rijbewijs te behalen in een EU-land waar hun kennis van de plaatselijke taal ontoereikend is en waar een tolk tijdens de examens niet is toegestaan. Bovendien bestaan er geen gemeenschappelijke regels voor de inwisseling van een door een derde land afgegeven rijbewijs wanneer de houder naar de Europese Unie verhuist, en kan het EU-rijbewijs dat in de ene lidstaat is verkregen door inwisseling van het rijbewijs van een derde land, zijn geldigheid verliezen wanneer deze persoon zijn of haar woonplaats naar een andere lidstaat overbrengt.

Tot slot hebben verschillende lidstaten 14 een nationaal mobiel (digitaal) rijbewijs ingevoerd, of zijn zij voornemens dit in te voeren, waarbij geen fysiek document (d.w.z. een kaart) wordt afgegeven. Aangezien in de huidige richtlijn het beginsel van wederzijdse erkenning uitsluitend voor fysieke rijbewijzen is vastgelegd, blijven mobiele rijbewijzen enkel geldig op het grondgebied van de lidstaat van afgifte. Het huidige kader vormt bijgevolg een belemmering voor het benutten van de voordelen van de digitalisering van het wegverkeer op Europees niveau en voor het vrije verkeer in de EU.

Het nieuwe voorstel voor een rijbewijsrichtlijn bouwt voort op de doelstellingen van de vorige richtlijn, namelijk het verbeteren van de verkeersveiligheid en het bevorderen van het vrije verkeer, maar komt ook tegemoet aan de behoefte aan meer duurzaamheid en digitalisering van het wegverkeer. Daarnaast speelt het voorstel een belangrijke rol bij de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling 15 : het draagt ertoe bij dat steden en vestigingsgebieden van de mens uiterlijk in 2030 inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam zijn en dat iedereen toegang heeft tot veilige, betaalbare, toegankelijke en duurzame vervoerssystemen. In het voorstel wordt bovendien bijzondere aandacht besteed aan de behoeften op het gebied van verkeersveiligheid van alle groepen van de samenleving, met name kwetsbare weggebruikers zoals voetgangers, fietsers, gebruikers van tweewielige motorvoertuigen, gebruikers van persoonlijke mobiliteitshulpmiddelen en personen met een handicap of met beperkte mobiliteit of oriëntatie 16 . Door nieuwe voorschriften inzake automatische transmissie op te nemen en de maximummassa van de meeste emissievrije voertuigen van categorie B te verhogen, zal het voorstel het gebruik van dergelijke voertuigen bevorderen en aldus bijdragen tot de doelstellingen van de Europese klimaatwet 17 en de ambitie van de Europese Green Deal om tegen 2050 een milieu zonder schadelijke verontreiniging tot stand te brengen 18 .

Het nieuwe voorstel voor een rijbewijsrichtlijn is in overeenstemming met de verordening tot oprichting van één digitale toegangspoort 19 die toegang biedt tot online informatie, diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en e-overheidsprocedures via de portaalsite Your Europe. De informatie waarop het voorstel betrekking heeft, is reeds opgenomen in bijlage I bij de verordening tot oprichting van één digitale toegangspoort. Om de administratieve lasten verder te verminderen, zal bijlage II bij de rijbewijsrichtlijn worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat de administratieve procedure voor burgers en ingezetenen volledig online wordt aangeboden.

Het initiatief heeft dus tot doel de verkeersveiligheid te verbeteren, het vrije verkeer van personen in de Europese Unie te bevorderen en bij te dragen tot duurzaam wegverkeer en de digitalisering daarvan door:

de rijvaardigheid, kennis en ervaring te verbeteren en gevaarlijk gedrag tegen te gaan en te bestraffen. De voorschriften voor de opleiding, de examinering en de proeftijd van bestuurders zullen waarborgen dat met name jonge en beginnende bestuurders de vereiste vaardigheden, kennis en ervaring opdoen en het benodigde risicobewustzijn verwerven om veilig te kunnen rijden. Ook moeten alle bestuurders profiteren van betere vaardigheden en kennis met betrekking tot geavanceerde technologieën, waarbij het veiligheids- en milieupotentieel van innovatie ten volle wordt benut, maar ook ten aanzien van de wijze waarop gemotoriseerd verkeer en actieve vervoerswijzen veilig naast elkaar kunnen bestaan. In alle lidstaten moeten bestuurders verantwoordelijk worden gehouden voor hun gevaarlijke rijgedrag, om een gunstig klimaat te scheppen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid;

te zorgen voor adequate lichamelijke en geestelijke geschiktheid van bestuurders in de hele EU. De voorschriften inzake de lichamelijke en geestelijke geschiktheid om een motorrijtuig te besturen voor niet-professionele bestuurders zullen worden verbeterd en aan de recentste technologische ontwikkelingen worden aangepast volgens het op mensenrechten gebaseerde model van handicaps 20 . Daarnaast zal de medische keuring in de hele EU worden verbeterd om beter bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen voor verkeersveiligheid;

onpraktische of onnodige belemmeringen voor aanvragers en houders van een rijbewijs weg te nemen. Er bestaan nog steeds enkele belemmeringen voor de toegang van bestuurders tot een rijbewijs en de erkenning van hun rijbevoegdheid, die op hun beurt een belemmering vormen voor het vrije verkeer in de EU: problemen met de rijexamens als gevolg van een gebrekkige beheersing van de taal, uiteenlopende regels om de gewone verblijfplaats van de inwoners van de EU vast te stellen of het ontbreken van continuïteit van bepaalde rijbevoegdheden bij reizen en bij een verhuizing in de EU. Verwacht wordt dat het wegnemen van deze belemmeringen ook zal bijdragen tot het oplossen van het huidige tekort aan bestuurders, met name vrachtwagenchauffeurs, zonder de verkeersveiligheid in het gedrang te brengen. Daarnaast moet voor verdere harmonisatie van de geldigheidsduur van het rijbewijs worden gezorgd en moet een mobiel rijbewijs worden ingevoerd.

Meer gedetailleerde informatie over de wijze waarop de bovengenoemde doelstellingen en de daarmee samenhangende problemen in het initiatief worden aangepakt, is te vinden in hoofdstuk 3 van deze toelichting.

Om te zorgen voor een consistente aanpak op het gebied van verkeersveiligheid wat de grensoverschrijdende handhaving van verkeersregels betreft, wordt een onderhandelingspakket vastgesteld dat bestaat uit drie initiatieven: naast het onderhavige voorstel bevat het ook een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (de “richtlijn grensoverschrijdende uitwisseling”) 21 , 22 en een voorstel voor een richtlijn betreffende de gevolgen voor de hele Unie van bepaalde ontzeggingen van de rijbevoegdheid 23 .

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het onderhavige voorstel is in overeenstemming met andere EU-wetgeving inzake verkeersveiligheid: Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen 24 , 25 ; Richtlijn (EU) 2015/413 26 ; en de zogenoemde “verordening algemene veiligheid” 27 , 28 . Het is ook in overeenstemming met het EU-beleidskader voor verkeersveiligheid 2021-2030 — Volgende stappen op weg naar “Vision Zero” 29 .

Het initiatief is eveneens afgestemd op de richtlijn grensoverschrijdende uitwisseling. In het kader van de wederzijdse bijstand (artikel 15) voorziet de rijbewijsrichtlijn ook in een netwerk voor de uitwisseling van informatie over rijbewijzen (Resper) dat kan worden gebruikt voor de uitvoering — en de controle op de naleving — van de rijbewijsrichtlijn, de richtlijn betreffende de kwalificatie en opleiding van beroepsbestuurders en de richtlijn grensoverschrijdende uitwisseling. Er bestaat momenteel rechtsonzekerheid over de vraag of Resper kan worden gebruikt voor de toepassing van de richtlijn grensoverschrijdende uitwisseling (waarin het gebruik van Eucaris wordt voorgeschreven) vanwege de formulering van artikel 15 van de rijbewijsrichtlijn en het feit dat de lidstaten er op grond van artikel 4, lid 4, van de richtlijn grensoverschrijdende uitwisseling voor moeten zorgen dat de uitwisseling van informatie in het kader van de richtlijn grensoverschrijdende uitwisseling plaatsvindt “zonder uitwisseling van gegevens uit andere databanken die niet voor de toepassing van deze richtlijn worden gebruikt”. Bijgevolg maakt het merendeel van de wetshandhavingsinstanties geen gebruik van Resper voor controledoeleinden.

De richtlijn grensoverschrijdende uitwisseling en de rijbewijsrichtlijn worden tegelijkertijd herzien, zowel om juridische redenen als vanwege de samenhang. In dit verband wordt overwogen de beperkingen op het gebruik van andere databanken op te heffen. Toegang tot Resper met het oog op handhaving zal mogelijk zijn onder de voorwaarden van de rijbewijsrichtlijn, waardoor naar verwachting meer overtredingen met succes zullen worden onderzocht. Daarnaast zal de herziening van de rijbewijsrichtlijn duidelijkheid verschaffen over alle gebruiksgevallen waarvoor toegang tot Resper nodig is in het kader van wetshandhaving, teneinde de rechtsonzekerheid volledig weg te nemen.

Voorgesteld wordt om de bepalingen inzake de gevolgen voor de hele Unie van bepaalde ontzeggingen van de rijbevoegdheid in een afzonderlijke handeling op te nemen. Die zal betrekking hebben op de grensoverschrijdende handhaving van dergelijke besluiten, terwijl de gevolgen voor de afgifte in het onderhavige initiatief aan bod zullen blijven komen.

Het voorstel maakt ook deel uit van het Europees Jaar van de Vaardigheden, dat tot doel heeft een leven lang leren te bevorderen, het concurrentievermogen van EU-bedrijven te versterken en de groene en de digitale transitie op een sociaal rechtvaardige manier te ondersteunen.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De rijbewijsrichtlijn regelt de rijbevoegdheid per voertuigcategorie. Bepaalde categorieën zijn gebaseerd op EU-voorschriften:

·Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten 30 , die het mogelijk maakt om de typen door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen te identificeren.

·Verordening (EU) nr. 168/2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers 31 , die het mogelijk maakt om typen bromfietsen, motorfietsen, gemotoriseerde driewielers en vierwielers te identificeren.

In de richtlijn worden de minimumleeftijden voor het behalen van een rijbewijs voor toekomstige beroepsbestuurders vastgesteld, waarop Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen 32 van toepassing is.

Daarnaast zijn de voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens ook van toepassing op de uitwisseling van informatie in verband met rijbewijzen, met name Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) 33 .

De Commissie heeft op 3 juni 2021 een voorstel 34 aangenomen voor de herziening van Verordening (EU) nr. 910/2014 35 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit. Dit nieuwe kader biedt bouwstenen die relevant zijn voor mobiele rijbewijzen. Met name de elektronische identiteit en eventueel de digitale portemonnee kunnen worden gebruikt om een interoperabele oplossing voor mobiele EU-rijbewijzen te ontwikkelen.

Het onderhavige voorstel is in overeenstemming met en draagt bij tot de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 zoals bepaald in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad, waarin het EU-kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit is vastgesteld.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) 36 . In artikel 91, lid 1, punt c), VWEU is bepaald dat de Europese Unie op het gebied van vervoer bevoegd is om maatregelen vast te stellen die de veiligheid van het vervoer, met inbegrip van de veiligheid van het verkeer, kunnen verbeteren.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De Unie is op grond van Richtlijn 2006/126/EG reeds bevoegd op het gebied van rijbewijzen. Kwesties in verband met rijbewijzen omvatten transnationale aspecten die niet door de afzonderlijke lidstaten alleen kunnen worden beheerst. De rijbewijsrichtlijn is een belangrijke stap in het proces van harmonisatie van de voorschriften betreffende het rijbewijs en draagt bij tot de uitvoering van het EU-beleid, maar is tot dusver elf keer gewijzigd om gemeenschappelijke normen en eisen te harmoniseren en de voorschriften aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang die sinds 2006 is geboekt. De nieuwe voorschriften die met het onderhavige voorstel zullen worden ingevoerd, blijven binnen de bevoegdheden die krachtens artikel 91, lid 1, VWEU aan de Unie zijn toegekend en kunnen, gezien hun verband met het reeds bestaande kader voor rijbewijzen, alleen op het niveau van de Unie naar behoren worden gerealiseerd.

In het licht van de EU-doelstellingen inzake verkeersveiligheid en de verwachting dat er onvoldoende vooruitgang wordt geboekt bij het terugdringen van het aantal verkeersdoden en zwaargewonden, is verdere actie van de EU nodig om de gestelde doelstellingen te halen. Zo kan de bestrijding van gevaarlijk weggedrag alleen een optimaal resultaat opleveren als niet-ingezetenen die verkeersovertredingen begaan, gevolgen voor hun gedrag ondervinden onder dezelfde voorwaarden als ingezetenen. Deze doelstellingen kunnen niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt, gezien de grensoverschrijdende dimensie van deze kwesties.

Verdere actie op EU-niveau is ook nodig om onnodige en ongerechtvaardigde belemmeringen voor het vrije verkeer van personen weg te nemen die het gevolg zijn van suboptimale procedures voor de afgifte en verlenging van rijbewijzen. Deze problemen moeten op EU-niveau worden aangepakt, omdat zij ook een grensoverschrijdende dimensie hebben. Specifiek voor het mobiele rijbewijs geldt dat dit alleen in de hele EU wederzijds kan worden erkend als de oplossingen van de lidstaten geharmoniseerd en interoperabel zijn.

Zonder EU-optreden zou de samenwerking op het gebied van rijbewijzen tussen de lidstaten zijn voortgezet via bi- of multilaterale overeenkomsten, wat weer zou hebben geleid tot een complexer systeem voor de afgifte van rijbewijzen en een grotere administratieve last voor de rijbewijshouders en -administraties. Bestuurders die naar lidstaten 37 reisden die geen partij zijn bij het Verdrag van Wenen 38 , hebben wellicht ook administratieve problemen ondervonden, bijvoorbeeld de verplichting om in het bezit te zijn van een internationaal rijbewijs. Ten slotte zouden houders van een EU-rijbewijs bij verandering van woonplaats in de EU een nieuw rijbewijs moeten verkrijgen in het nieuwe land van verblijf, hetzij door een administratieve inwisseling, hetzij door het afleggen van een rijexamen zoals elke andere aanvrager. Zonder EU-optreden zal de integratie van buitenlandse beroepsbestuurders in de wegvervoersector van de EU beperkt blijven vanwege de administratieve moeilijkheden die buitenlandse bestuurders ondervinden om hun rijbevoegdheid te behouden. Het wegnemen van deze belemmering kan bijdragen tot het aanpakken van het tekort aan chauffeurs in de EU, samen met andere acties naast deze maatregel, bijvoorbeeld met betrekking tot kwalificaties van bestuurders, verbetering van de arbeidsomstandigheden en structurele uitdagingen.

Evenredigheid

Het voorstel is noodzakelijk en evenredig met de doelstelling om het vrije verkeer te bevorderen door middel van geharmoniseerde aanvullende voorschriften voor het rijbewijs, aangezien de lidstaten afzonderlijk niet kunnen zorgen voor een naadloze erkenning van de rijbevoegdheid die voortvloeit uit een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs.

Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om de doelstellingen, namelijk het verbeteren van de verkeersveiligheid en het bevorderen van het vrije verkeer, te verwezenlijken, aangezien de gekozen beleidsopties de lidstaten nog steeds voldoende flexibiliteit bieden. Er wordt alleen voorzien in minimale harmonisatie-eisen voor het mobiele rijbewijs; de voorschriften inzake proeftijden staan de lidstaten toe aanvullende nationale voorwaarden of beperkingen toe te passen op beginnende bestuurders, en de voorschriften inzake de inwisseling van rijbewijzen met derde landen zijn nauw omschreven.

Daarom is een transparante, efficiënte en gecoördineerde aanpak nodig waarbij de weggebruikers op de wegen in de EU gelijk worden behandeld, met name als randvoorwaarde voor het beginsel van wederzijdse erkenning van rijbewijzen; het beoogde voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van het instrument

Een volledige herziening van de richtlijn is de meest adequate juridische oplossing om een duidelijke en coherente juridische formulering te waarborgen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluaties achteraf/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

De Europese Commissie heeft in 2022 een evaluatie achteraf 39 van Richtlijn 2006/126/EG gepubliceerd, overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving. Uit de evaluatie is gebleken dat de gecombineerde actie van Richtlijn 2006/126/EG en de twee voorgangers daarvan tot een hoger veiligheidsniveau voor weggebruikers in de Unie heeft geleid en het vrije verkeer heeft bevorderd. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de rijbewijsrichtlijn een positief effect heeft op de vermindering van fraude met rijbewijzen en rijbewijstoerisme. De administratieve lasten zijn erdoor verminderd, met name voor houders van een rijbewijs. De evaluatie heeft daarnaast aan het licht gebracht dat er nog ruimte is om het veiligheidsniveau, de efficiency en de evenredigheid van een aantal regelgevende eisen te verbeteren. In de evaluatie werd erkend dat het vervoerssysteem van de EU snel verandert door de gevolgen van de digitalisering, de steeds grotere nadruk op actieve vervoerswijzen in het stadsvervoer, de opkomst van nieuwe vormen van mobiliteit, ontwikkelingen op het gebied van connectiviteit en automatisering, de toenemende rol van artificiële intelligentie en het gebruik van emissiearme en emissievrije voertuigen. In de evaluatie werd geconcludeerd dat het huidige wetgevingskader moet worden aangepast, niet alleen om in te spelen op de huidige behoeften, maar ook om toekomstige uitdagingen aan te pakken.

In de evaluatie werd verder geconcludeerd dat digitale oplossingen, waaronder het mobiele rijbewijs en Resper, onvoldoende zijn onderzocht. Ook werd vastgesteld dat in de voorschriften inzake rijvaardigheid en kennis onvoldoende rekening wordt gehouden met nieuwe technologische oplossingen, zoals geavanceerde rijhulpsystemen, semigeautomatiseerd en geautomatiseerd rijden, het gebruik van simulatoren en het gebruik van micromobiliteitsoplossingen en emissiearme en emissievrije voertuigen met automatische versnellingsbak.

Daarnaast zijn sommige bepalingen niet optimaal wat betreft de bevordering van het vrije verkeer van personen, zoals de bepalingen betreffende de vaststelling van de gewone verblijfplaats, de erkenning van buitenlandse rijbewijzen en de geldigheidsduur. Bovendien is de richtlijn niet volledig complementair aan Richtlijn (EU) 2015/413 40 wat betreft de toepassing van sancties voor dergelijke overtredingen. De richtlijn moet ook beter worden afgestemd op de verordening algemene veiligheid 41 .

Raadplegingen van belanghebbenden

Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving hebben tijdens de evaluatie achteraf en de effectbeoordeling raadplegingen van belanghebbenden plaatsgevonden.

Tijdens de evaluatie achteraf is op 16 oktober 2020 een workshop voor belanghebbenden gehouden om bewijsmateriaal te verzamelen, vastgestelde bevindingen te bevestigen, feedback te vragen over nieuwe bevindingen en standpunten te verzamelen.

Tussen 28 oktober 2020 en 20 januari 2021 vond een openbare raadpleging plaats, zodat het geïnteresseerde publiek en belanghebbenden hun mening konden geven over de geldende voorschriften.

Tijdens de voorbereidende fase van de effectbeoordeling konden belanghebbenden feedback geven over de aanvangseffectbeoordeling (tweede kwartaal 2021). Daarna werden de volgende gerichte raadplegingsactiviteiten uitgevoerd:

twee gespreksronden:

·verkennende gesprekken tijdens de aanvangsfase (eerste en tweede kwartaal 2022),

·diepgaande gesprekken om informatielacunes op te vullen en de verwachte effecten van beleidsmaatregelen te beoordelen (tweede en derde kwartaal 2021);

twee enquêteronden:

·een enquête om de probleemanalyse te onderbouwen (tweede kwartaal 2022),

·een enquête om de effecten van beleidsmaatregelen te beoordelen (tweede en derde kwartaal 2022).

Tot slot vond in het derde kwartaal van 2022 een nieuwe openbare raadpleging plaats.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Tijdens de effectbeoordeling vonden drie workshops met deskundigen plaats:

opleiding, examinering en voertuigcategorieën, eerste kwartaal 2022;

afgifte en wederzijdse erkenning van rijbewijzen, tweede kwartaal 2022;

gevolgen van verkeersovertredingen en medische geschiktheid, tweede kwartaal 2022.

De eigen werkzaamheden van de diensten van de Commissie met betrekking tot de effectbeoordeling werden aangevuld met een externe ondersteunende studie van het onafhankelijke consortium van COWI, Ecorys en NTUA.

Tijdens de evaluatie achteraf en de voorbereidende fase van de effectbeoordeling is het bij artikel 9 van de huidige richtlijn ingestelde comité voor het rijbewijs, dat hoofdzakelijk bestaat uit deskundigen van de lidstaten, regelmatig op de hoogte gehouden en geraadpleegd.

Effectbeoordeling

Het onderhavige voorstel voor een herziening van de rijbewijsrichtlijn gaat vergezeld van een effectbeoordeling 42 , waarvan op 12 oktober 2022 een ontwerp is voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing, die op 18 november 2022 een positief advies heeft uitgebracht 43 . De effectbeoordeling is herzien overeenkomstig de aanbevelingen van de Raad voor regelgevingstoetsing. Ook de meer gedetailleerde technische opmerkingen van de Raad voor regelgevingstoetsing zijn hierbij verwerkt. De effectbeoordeling bevat in punt 5 een gedetailleerde beschrijving van de beleidsopties, terwijl in punt 6 een uitgebreide analyse van de effecten van alle opties is opgenomen. De geanalyseerde beleidsopties worden als volgt samengevat:

Beleidsoptie A

Beleidsoptie A omvat beleidsmaatregelen die alle drie de beleidsopties gemeen hebben. De maatregelen in het kader van beleidsoptie A zijn erop gericht de rijbewijsrichtlijn af te stemmen op de technologische, wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen in de EU, waarbij de belangrijkste bepalingen ervan worden verbeterd en wordt ingespeeld op de behoeften en kansen van de markt.

Wat de verkeersveiligheid betreft, wordt met deze optie het aantal te examineren onderwerpen uitgebreid. Ook worden de technische middelen (Resper) ter ondersteuning van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in het kader van de bestrijding van fraude en vervalsing verbeterd. De voorschriften worden aangepast zodat rekening wordt gehouden met de toename van het aantal door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen in het wagenpark van de EU. Tot slot worden ook de normen inzake de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig geactualiseerd en wordt een nieuw specifiek platform voor het delen van informatie opgericht om een ruimere verspreiding van kennis tussen autoriteiten mogelijk te maken.

Wat het vrije verkeer betreft, wordt voor alle lidstaten dezelfde administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen voor de categorieën A en B ingevoerd, en worden de gevallen verduidelijkt waarin de geldigheidsduur kan worden beperkt of verlengd. Ook wordt voorzien in de wederzijdse erkenning van facultatieve gelijkwaardigheid 44 , de verduidelijking van bepaalde aspecten in verband met de toepassing van het begrip “gewone verblijfplaats” en de invoering van aanvullende gelijkwaardigheid. Tot slot wordt het mobiele EU-rijbewijs ingevoerd, evenals de mogelijkheid om een QR-code op het fysieke rijbewijs aan te brengen.

Beleidsoptie B

Beleidsoptie B staat voor meer beleidsinterventie op het gebied van verkeersveiligheid en minder administratieve lasten voor bepaalde categorieën bestuurders.

Wat verkeersveiligheid betreft, worden er naast de maatregelen van beleidsoptie A nieuwe voorschriften ingevoerd inzake opleiding en proeftijd. De voorschriften inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig worden aangevuld met niet-bindende richtsnoeren om het gezichtsvermogen van de aanvrager te controleren en met een verplichte screening op basis van een zelfbeoordeling. Er zal een opleidingsprogramma voor huisartsen worden opgezet.

Wat het vrije verkeer betreft, worden, naast de maatregelen van beleidsoptie A, de voorschriften voor afgifte vereenvoudigd met de mogelijkheid voor EU-onderdanen om hun eerste rijbewijs te behalen in het land van nationaliteit wanneer zij hindernissen ondervinden in verband met de taal van het examen. Om het tekort aan beroepschauffeurs te verminderen, worden ook de bestaande voorschriften voor bus- en vrachtwagenchauffeurs vereenvoudigd en worden voorschriften ingevoerd voor de inwisseling van door derde landen afgegeven rijbewijzen. Om mobiliteitsproblemen in afgelegen gebieden aan te pakken, krijgen de lidstaten tot slot de mogelijkheid om de rijbevoegdheid van houders van een rijbewijs van categorie B1 uit te breiden door hen toe te staan voertuigen met een hogere massa met een maximumsnelheid van 45 km/u te besturen, maar alleen op het nationale grondgebied van de betrokken lidstaat.

Beleidsoptie C

Beleidsoptie C houdt een verdere uitbreiding van de harmonisatie en het toepassingsgebied in ten opzichte van beleidsoptie B.

Wat de verkeersveiligheid betreft, worden, naast de maatregelen van de beleidsopties A en B, de categorieën voertuigen waarvoor een rijbewijs vereist is, gewijzigd om 1) nieuwe micromobiliteitsvoertuigen met een maximumsnelheid tussen 25 en 45 km/h op te nemen, 2) de wederzijdse erkenning van nationale rijbewijzen die vereist zijn voor het besturen van landbouwvoertuigen mogelijk te maken en 3) die beter af te stemmen op de kansen en behoeften van de markt met betrekking tot bussen van categorie D1. De voorschriften inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig worden strenger.

Wat het vrije verkeer betreft, wordt, naast de maatregelen van de beleidsopties A en B, de beoordeling van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig wederzijds erkend en kunnen voormalige houders van een buitenlands rijbewijs blijven rijden wanneer zij naar een andere lidstaat verhuizen, mits zij op het gebied van verkeersveiligheid een positieve staat van dienst van ten minste vijf jaar hebben.

Beoordeling van maatregelen en beleidsopties

De maatregelen in het kader van de verschillende beleidsopties zijn onderworpen aan een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling van de effecten op economisch en sociaal (verkeersveiligheid) gebied en op de grondrechten. Voor de beoordeling van de effecten is gekozen voor de tijdshorizon 2025-2050, overeenkomstig de basisprognoses. Wat de verkeersveiligheid betreft, zal beleidsoptie A naar verwachting niet optimaal zijn om de overeenkomstige EU-doelstellingen te halen. Bij beleidsoptie B zal de verkeersveiligheid meer worden verbeterd, terwijl beleidsoptie C een belangrijke stap verder gaat, maar de kosten-batenverhouding van beleidsoptie C zal naar verwachting lager uitvallen dan die van beleidsoptie B. Wat het vrije verkeer en de economische effecten betreft, wordt de belangrijkste bijdrage verwacht van de invoering van het digitale rijbewijs en de harmonisatie van de administratieve geldigheidsduur van het rijbewijs voor bestuurders van groep 1 tot 15 jaar (beide reeds opgenomen in beleidsoptie A). De aanvullende maatregelen van de beleidsopties B en C zullen hindernissen wegnemen die bepaalde groepen bestuurders ondervinden, maar zullen aanzienlijk minder effect sorteren. Wat de grondrechten betreft, zullen de effecten ook in de toekomst worden beheerst door een strikte toepassing van de voorschriften inzake gegevensbescherming, met name in Resper.

Alle beleidsopties omvatten volledig het beginsel “standaard digitaal”, wat aansluit bij de mededeling over het digitaal kompas 2030 45 .

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het onderhavige initiatief maakt deel uit van het werkprogramma van de Commissie voor 2022 in bijlage II (Refit-initiatieven), onder het kopje “Een nieuwe impuls voor de Europese democratie” 46 . Het initiatief heeft een belangrijke Refit-dimensie wat betreft de vereenvoudiging en onderlinge afstemming van de procedures die door de lidstaten worden toegepast op rijbewijzen.

Een belangrijke kostenlast die Richtlijn 2006/126/EG met zich meebrengt, betreft de procedures voor afgifte en de vervaardiging van het fysieke rijbewijs, vanwege het grote aantal betrokken EU-ingezetenen. Een belangrijk onderdeel van vereenvoudiging en daarmee gepaard gaande lastenvermindering is de invoering van het mobiele EU-rijbewijs. Met name wordt het gemakkelijker om een rijbewijs te verkrijgen, te vervangen, te verlengen of in te wisselen, aangezien de volledige procedure online kan worden uitgevoerd. Bovendien leidt de harmonisatie van de administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen voor bestuurders van voertuigen van de categorieën A, A1, A2, AM, B, B1 en BE ook tot minder interactie met de overheid, omdat het rijbewijs minder vaak hoeft te worden verlengd (om de 15 jaar in plaats van om de tien jaar voor de lidstaten die dit voorschrift momenteel toepassen).

Grondrechten

De voorschriften betreffende het rijbewijs zijn afgestemd op de toepasselijke EU-wetgeving op het gebied van de gegevensbescherming. Er wordt een duidelijkere omschrijving voorgesteld van de gevallen waarin Resper kan worden gebruikt, zodat de bestaande juridische dubbelzinnigheden die een risico voor de bescherming van de persoonsgegevens van bestuurders vormen, worden weggenomen. Het gebruik van de eIDAS-functies voor het EU-rijbewijs, met name de elektronische identiteit voor inschrijving en de EU-portemonnee voor de opslag en uitwisseling van gegevens, zal een hoog niveau van veiligheid en privacy van de verwerkte informatie waarborgen.

Verwacht wordt dat de overgang naar het digitale EU-rijbewijs er niet toe zal leiden dat bepaalde categorieën van de bevolking worden uitgesloten. Zodra standaard het digitale rijbewijs wordt afgegeven, zal iedereen immers desgewenst nog steeds een fysiek rijbewijs kunnen verkrijgen.

Wat het vrije verkeer betreft, moet de verduidelijking van het begrip “gewone verblijfplaats” een oplossing bieden voor het probleem van het bepalen van de autoriteit van afgifte vlak na de overbrenging van de verblijfplaats. Door de vereenvoudiging van de voorschriften inzake de administratieve geldigheidsduur komen de houders van een EU-rijbewijs op voet van gelijkheid te staan, ongeacht in welk land zij een rijbewijs aanvragen of de geldigheidsduur van hun rijbewijs verlengen. Dankzij de wederzijdse erkenning van facultatieve gelijkwaardigheid kunnen houders van een rijbewijs ook in andere lidstaten waar dezelfde regels gelden, rechten genieten die voortvloeien uit facultatieve gelijkwaardigheid.

De voorgestelde richtlijn zal ook een positief effect hebben op het recht op non-discriminatie, aangezien flexibiliteit wordt geboden bij de eerste afgifte van een rijbewijs in geval van beperkingen in verband met de taal, waardoor kandidaten kunnen kiezen waar zij de examens afleggen.

De voorgestelde richtlijn waarborgt de eerbiediging van de rechten van personen met een handicap, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de EU en alle lidstaten partij zijn.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De gevolgen voor de begroting van de Unie betreffen voornamelijk de oprichting van een informatieplatform voor autoriteiten om informatie uit te wisselen over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig en de ontwikkeling van een (online) opleidingsprogramma voor huisartsen, en komen uit tussen 0,7 en 1,1 miljoen EUR.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Indien het voorstel wordt goedgekeurd, stellen de lidstaten de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal afgegeven, verlengde, vervangen, ingetrokken en ingewisselde rijbewijzen voor elke categorie, met inbegrip van gegevens over de afgifte en het gebruik van mobiele rijbewijzen. 

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Het voorstel vereist geen toelichtende stukken over de omzetting.

Grondige toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

De belangrijkste bepalingen die een wezenlijke verandering van Richtlijn 2006/126/EG inhouden of waarmee nieuwe elementen worden toegevoegd, zijn de volgende:

·Artikel 1 bevat een omschrijving van het onderwerp en het toepassingsgebied van de richtlijn door de gebieden te specificeren waarvoor in de richtlijn gemeenschappelijke regels worden vastgesteld.

·Artikel 2 bevat definities om rekening te houden met nieuwe concepten die ter wille van meer juridische duidelijkheid zijn ingevoerd.

·Artikel 3 bevat de fundamentele voorschriften die van toepassing zijn op het fysieke en het mobiele rijbewijs, met name wat de wederzijdse erkenning ervan betreft. De gedetailleerde eisen zijn opgenomen in artikel 4 voor het fysieke rijbewijs en in artikel 5 voor het mobiele rijbewijs.

·De artikelen 6 en 7 vervangen het vroegere artikel 4 van Richtlijn 2006/126/EG, waarbij de voorschriften voor 1) rijbewijscategorieën en 2) minimumleeftijden in twee specifieke artikelen zijn opgesplitst.

·Artikel 8 komt overeen met het vroegere artikel 5 van Richtlijn 2006/126/EG en verduidelijkt het verband tussen Uniecodes en eventuele voorwaarden en beperkingen van de rijbevoegdheid.

·Artikel 9 vervangt het vroegere artikel 6 van Richtlijn 2006/126/EG, met de volgende wijzigingen:

oschrapping van de eis om houder te zijn van een rijbewijs van categorie C of D om een rijbewijs van categorie CE of DE te kunnen verkrijgen;

oschrapping van het facultatieve karakter van de vroegere gelijkwaardigheid zoals vastgesteld op grond van het vroegere artikel 6, lid 4, punt c);

ode bevoegdheid om voertuigen van categorie D1E te besturen voor houders van een rijbewijs van de categorieën D1 en C1E of D1 en CE;

ode invoering van facultatieve gelijkwaardigheid voor het besturen van bepaalde voertuigen met een rijbewijs van categorie B1; en

ode wederzijdse erkenning van facultatieve gelijkwaardigheid.

·Artikel 10 komt overeen met het vroegere artikel 7 van Richtlijn 2006/126/EG, met de volgende wijzigingen:

ode administratieve geldigheidsduur van 15 jaar wordt de algemene regel voor de groepen van de categorieën A en B;

ode Commissie en de lidstaten kunnen de administratieve geldigheidsduur van een rijbewijs in uitzonderlijke omstandigheden verlengen;

ode administratieve geldigheidsduur van een rijbewijs mag worden beperkt om deze in overeenstemming te brengen met de duur van een tijdelijke verblijfsvergunning;

ode administratieve geldigheidsduur van een rijbewijs mag pas op basis van de leeftijd van de houder worden beperkt als de houder 70 jaar of ouder is.

·Artikel 11 komt overeen met de leden 1, 2, 3 en 5 van het vroegere artikel 11 van Richtlijn 2006/126/EG.

·Artikel 12 bevat specifieke nieuwe voorschriften voor de inwisseling van rijbewijzen die door een derde land zijn afgegeven aan houders die hun gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat verwerven. 

·Artikel 13 omvat het vroegere artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2006/126/EG en bevat enkele voorschriften betreffende de gevolgen van een beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van een rijbewijs door een lidstaat.

·Artikel 14 voorziet in het nieuwe beginsel van begeleid rijden voor bestuurders die tussen de 17 en 18 jaar oud zijn.

·Artikel 15 voorziet in een proeftijd van ten minste twee jaar gedurende welke beginnende bestuurders onderworpen zijn aan strenge regels met betrekking tot rijden onder invloed en eventuele aanvullende nationale voorwaarden.

·Artikel 16 komt overeen met het vroegere artikel 10 van Richtlijn 2006/126/EG.

·Artikel 17 omvat het vroegere artikel 12 van Richtlijn 2006/126/EG. Het voorziet ook in enkele afwijkingen wanneer de houder van een rijbewijs niet in staat is de vestiging van de gewone verblijfplaats aan te tonen of, in het geval van de eerste afgifte van een rijbewijs voor categorie B, wanneer EU-burgers de taal van hun lidstaat van verblijf niet beheersen.

·Artikel 18 komt overeen met het vroegere artikel 13 van Richtlijn 2006/126/EG, rekening houdend met de door de Commissie gepubliceerde informatie over rijbewijzen naar een niet-Europees standaardmodel.

·Artikel 19 stemt overeen met het vroegere artikel 15 van Richtlijn 2006/126/EG en verduidelijkt met name in welke gevallen de lidstaten elkaar wederzijdse bijstand moeten verlenen.

·Artikel 20 is gebaseerd op artikel 14 van Richtlijn 2006/126/EG en maakt het mogelijk informatie te verzamelen overeenkomstig de regels voor betere regelgeving.

·Artikel 21 bevat een standaardbepaling om de Commissie in staat te stellen gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig sommige bepalingen van de richtlijn.

·Artikel 22 komt overeen met het vroegere artikel 9 van Richtlijn 2006/126/EG, waarbij het comité voor het rijbewijs wordt ingesteld, en wordt bijgewerkt met verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 47 , zodat zo nodig uitvoeringshandelingen kunnen worden vastgesteld.

·Artikel 23 voorziet in de toevoeging van punt c) aan artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2561, om begeleid rijden mogelijk te maken voor bestuurders met een rijbewijs voor de categorie C die de leeftijd van 17 jaar hebben bereikt.

·Artikel 24 strekt tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad 48 .

·Artikel 25 bevat een bepaling over omzetting, met name rekening houdend met de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 49 .

·Artikel 26 bevat een standaardbepaling waarin de voorwaarden voor de intrekking van Richtlijn 2006/126/EG worden vastgesteld.

·Artikel 27 bevat een standaardbepaling waarin de inwerkingtreding van de richtlijn wordt vastgesteld.

·Artikel 28 bevat een standaardbepaling waarin wordt vastgesteld dat de richtlijn tot de lidstaten is gericht. 

·Bijlage I komt overeen met de vroegere bijlage I bij Richtlijn 2006/126/EG. De bijlage is bijgewerkt, waarbij rekening is gehouden met de eisen die zijn ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie van 4 mei 2012 tot vaststelling van de technische voorschriften betreffende rijbewijzen met een ingebouwd opslagmedium (microchip) 50 (deel B), technische specificaties voor het mobiele rijbewijs (deel C) en de invoering van nieuwe Uniecodes, die nu geïndividualiseerd zijn in deel E.

·Bijlage II komt overeen met de vroegere bijlage II bij Richtlijn 2006/126/EG. De bijlage is bijgewerkt zodat rekening wordt gehouden met

ohet feit dat nieuwe kandidaat-bestuurders met goed gevolg een gevaarherkenningstest voor bestuurders moeten afleggen;

ode eis om een beoordeling uit te voeren van de kennis van risicofactoren in verband met micromobiliteitsmiddelen, de veiligheid van door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen, de vaardigheden in verband met geavanceerde rijhulpsystemen en andere automatiseringsaspecten van een voertuig;

ode versoepeling van de eisen voor bestuurders die hun rijexamen met een automatische versnellingsbak hebben afgelegd wanneer zij een aanvraag indienen om de bijbehorende beperking op hun rijbewijs op te heffen.

·Bijlage III komt overeen met de vroegere bijlage III bij Richtlijn 2006/126/EG. De bijlage is bijgewerkt met

ode invoering van een verplichte screening door middel van zelfbeoordeling voor bestuurders in groep 1;

ode versoepeling van de frequentie van de tests die vereist zijn wanneer de bestuurder een gezondheidsaandoening heeft die verband houdt met diabetes mellitus.

·De bijlagen IV, V en VI bevatten de tekst van de bijlagen IV, V en VI bij Richtlijn 2006/126/EG, zonder noemenswaardige wijzigingen.

·Bijlage VIII bevat de standaardinformatie met betrekking tot intrekking en omzetting.

2023/0053 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende het rijbewijs, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 51 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 52 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De voorschriften betreffende het rijbewijs zijn onontbeerlijke elementen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, dragen bij tot de veiligheid van het wegverkeer en vergemakkelijken het vrije verkeer van personen die zich in een andere lidstaat vestigen dan de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven. Gezien het belang van individuele vervoermiddelen, bevordert en vergemakkelijkt het bezit van een door de gastlidstaat naar behoren erkend rijbewijs het vrije verkeer en de vrijheid van vestiging van personen. Evenzo heeft het onrechtmatig verkrijgen van een dergelijk document of van de rijbevoegdheid, of het verlies door een onrechtmatige gedraging van een rechtmatig verkregen rijbewijs, niet alleen gevolgen voor de lidstaat waar die inbreuken zijn begaan, maar ook voor de verkeersveiligheid in de hele Unie.

(2)Het huidige kader moet worden aangepast aan het nieuwe tijdperk en duurzaam, inclusief, slim en veerkrachtig zijn. Het moet rekening houden met de noodzaak om de emissies van het vervoer terug te dringen en met digitalisering, demografische trends en technologische ontwikkelingen om het concurrentievermogen van de Europese economie te versterken. Het is belangrijk de administratieve procedures te vereenvoudigen en te digitaliseren, teneinde de resterende belemmeringen, zoals administratieve lasten, voor het vrije verkeer van bestuurders die zich in een andere lidstaat vestigen dan die welke het rijbewijs afgeeft, weg te nemen. Een geharmoniseerd standaardkader voor rijbewijzen van de Unie moet betrekking hebben op zowel fysieke als mobiele rijbewijzen, en voorzien in de wederzijdse erkenning ervan wanneer zij naar behoren in overeenstemming met deze richtlijn zijn afgegeven.

(3)De Europese Unie heeft op 4 december 1980 het eerste fysieke rijbewijs van Europees model ingevoerd. Sindsdien zijn de regels betreffende een dergelijk Europees model de hoeksteen geworden van de meest geavanceerde rijbewijsstructuren ter wereld en bestrijken zij meer dan 250 miljoen bestuurders. Deze richtlijn moet derhalve voortbouwen op de opgebouwde ervaring en de praktijk en geharmoniseerde regels vaststellen inzake de normen van de Unie voor fysieke rijbewijzen. De in de Unie afgegeven fysieke rijbewijzen moeten met name een hoog beschermingsniveau bieden tegen fraude en vervalsing dankzij maatregelen tegen vervalsing en de mogelijkheid om microchips en QR-codes aan te brengen.

(4)Er moet worden gewaarborgd dat de verwerking van persoonsgegevens voor de uitvoering van deze richtlijn in overeenstemming is met het kader inzake gegevensbescherming van de Unie, met name Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 53 .

(5)Deze richtlijn stelt een rechtsgrondslag vast voor de opslag van een verplichte reeks persoonsgegevens in de fysieke rijbewijzen en de microchips of QR-codes daarvan en de mobiele rijbewijzen, teneinde een hoog niveau van verkeersveiligheid in de Unie te waarborgen, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, punt e), en, in voorkomend geval, artikel 9, lid 2, punt g), van Verordening (EU) 2016/679. Deze gegevens moeten beperkt blijven tot wat nodig is om de rijbevoegdheid van een persoon aan te tonen, deze persoon te identificeren en zijn rijbevoegdheid en identiteit te controleren. Deze richtlijn voorziet ook in aanvullende waarborgen ter bescherming van de persoonsgegevens die tijdens de controle openbaar worden gemaakt.

(6)Om voor juridische duidelijkheid te zorgen en een naadloze overgang tussen deze richtlijn en Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs te waarborgen 54 , moeten de lidstaten aanvullende persoonsgegevens op een microchip kunnen opslaan, indien hierin is voorzien in de nationale wetgeving die in overeenstemming is met Verordening (EU) 2016/679. Deze richtlijn dient echter niet als rechtsgrondslag voor de opneming van dergelijke aanvullende gegevens.

(7)Daarentegen mag de bij deze richtlijn vastgestelde QR-code, die het mogelijk maakt de authenticiteit van de op het fysieke rijbewijs afgedrukte informatie te verifiëren, niet leiden tot het opslaan van meer informatie dan die welke op het fysieke rijbewijs wordt vermeld.

(8)Deze richtlijn biedt geen rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van nationale databanken voor de opslag van biometrische gegevens in de lidstaten, hetgeen een kwestie van nationale wetgeving is die moet voldoen aan het Unierecht inzake gegevensbescherming. Bovendien voorziet deze richtlijn niet in een rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van een gecentraliseerde databank van biometrische gegevens op Unieniveau.

(9)Er zijn verdere verbintenissen nodig om de strijd tegen vervalsing en fraude met betrekking tot rijbewijzen te versnellen. Daarom is het wenselijk dat de oorspronkelijk bij Richtlijn 2006/126/EG vastgestelde datum waarop alle fysieke rijbewijzen die zijn afgegeven of in omloop zijn, moeten voldoen aan alle vereisten van het Unierecht, naar voren wordt geschoven.

(10)De digitale transformatie is een van de prioriteiten van de Unie. Wat het wegvervoer betreft, zal zij bijdragen tot het wegnemen van de resterende administratieve belemmeringen, zoals de belemmeringen in verband met de duur van de afgifte van fysieke rijbewijzen en het vrije verkeer van personen. Daarom moet een afzonderlijke Unienorm worden vastgesteld voor mobiele rijbewijzen die in de Unie worden afgegeven. Om de digitale transformatie te vergemakkelijken, moeten mobiele rijbewijzen standaard worden afgegeven vanaf [datum van vaststelling + 4 jaar], onverminderd het recht van de aanvrager om een fysiek rijbewijs of beide rijbewijzen tegelijkertijd te verwerven.

(11)Het mobiele rijbewijs moet niet alleen de op het fysieke rijbewijs vermelde informatie bevatten, maar ook informatie aan de hand waarvan de authenticiteit van de gegevens kan worden gecontroleerd, evenals een pointer voor eenmalig gebruik. Er moet echter voor worden gezorgd dat ook in die gevallen de hoeveelheid beschikbaar gestelde persoonsgegevens beperkt blijft tot wat op het fysieke rijbewijs zou worden vermeld en wat strikt noodzakelijk is voor de controle van de echtheid van die gegevens. Die aanvullende gegevens moeten verschillend zijn ingeval een persoon houder is van verschillende mobiele rijbewijzen, hetgeen mogelijk is op voorwaarde dat die door dezelfde lidstaat zijn afgegeven.

(12)De strategie voor duurzame en slimme mobiliteit bevat een visie voor de EU teneinde de duurzaamheid van mobiliteit en vervoer aanzienlijk te verbeteren. Emissies van het wegvervoer omvatten broeikasgasemissies, luchtverontreinigende stoffen, lawaai en microplastics van de slijtage van banden en wegen. Rijstijl is van invloed op deze emissies, met mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu en de menselijke gezondheid. Rijopleidingen moeten bestuurders daarom in staat stellen hun effect op emissies te verminderen en zich voor te bereiden op het besturen van emissievrije voertuigen.

(13)Om burgers en ingezetenen rechtstreeks te doen profiteren van de voordelen van de interne markt zonder onnodige extra administratieve lasten, voorziet Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad 55 in de toegang tot onlineprocedures die relevant zijn voor de werking van de interne markt, ook voor grensoverschrijdende gebruikers. De informatie waarop deze richtlijn betrekking heeft, is reeds opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1724. Daarnaast moet bijlage II bij die verordening worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat elke verzoeker gebruik kan maken van volledig online uitgevoerde procedures.

(14)Rijbewijzen moeten worden ingedeeld naar het soort voertuig waarvoor zij rijbevoegdheid geven. Dit moet gebeuren op een duidelijke en samenhangende manier en met volledige inachtneming van de technische kenmerken van de betrokken voertuigen en de vaardigheden die nodig zijn om deze te besturen.

(15)Overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006, waarbij de EU sinds 21 januari 2011 partij is, moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld om het voor personen met een handicap gemakkelijker te maken voertuigen te besturen. In dat verband moeten de lidstaten, met voorafgaande toestemming van de Commissie, bepaalde specifieke typen motorvoertuigen van de toepassing van artikel 6 kunnen uitsluiten.

(16)De minimumleeftijd van de aanvragers van de verschillende categorieën van rijbewijzen moet op het niveau van de Unie worden vastgesteld. De lidstaten moeten voor het besturen van bepaalde categorieën van voertuigen evenwel een hogere minimumleeftijd kunnen instellen om de verkeersveiligheid verder te bevorderen. De lidstaten moeten in uitzonderlijke omstandigheden lagere minimumleeftijden kunnen instellen teneinde rekening te houden met de nationale omstandigheden. Dit met name om het besturen van voertuigen van de brandweer of in verband met het handhaven van de openbare orde of proefprojecten in verband met nieuwe voertuigtechnologieën mogelijk te maken.

(17)Er moet een systeem van fasering worden ingevoerd — namelijk de bevoegdheid voor een rijbewijs van categorie B als voorwaarde stellen om de aanvrager in aanmerking te laten komen voor bepaalde andere categorieën rijbewijs — evenals gelijkwaardigheid tussen categorieën. Een dergelijk systeem moet gedeeltelijk bindend zijn voor alle lidstaten, maar moet de lidstaten ook de mogelijkheid bieden de gelijkwaardigheid op hun respectieve grondgebied wederzijds toe te passen. De lidstaten moeten ook een bepaalde gelijkwaardigheid kunnen vaststellen die beperkt is tot hun eigen grondgebied.

(18)Om redenen van verkeersveiligheid moeten minimumeisen voor de afgifte van een rijbewijs worden vastgesteld. De normen inzake rijexamens en de afgifte van rijbewijzen moeten worden geharmoniseerd. Daartoe moeten de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag die samenhangen met het besturen van mechanisch aangedreven voertuigen worden gespecificeerd, moet het rijexamen op deze concepten worden gebaseerd, en moeten de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van die voertuigen worden aangegeven.

(19)Het bewijs dat wordt voldaan aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig, ten aanzien van bestuurders van een voertuig dat bestemd is voor het vervoer van personen of goederen, moet worden geleverd op het moment van afgifte van het rijbewijs en vervolgens periodiek. Deze periodieke controles overeenkomstig de nationale wettelijke bepalingen inzake minimumnormen zouden bijdragen tot de verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers, concurrentieverstoringen voorkomen en helpen om beter rekening te houden met de verantwoordelijkheid van de bestuurders van dergelijke voertuigen. De lidstaten moeten medische onderzoeken kunnen opleggen teneinde de naleving te waarborgen van de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van andere mechanisch aangedreven voertuigen. Omwille van de transparantie moeten deze onderzoeken samenvallen met een verlenging van het rijbewijs.

(20)Teneinde uniforme rechten in de hele Unie te waarborgen, mede rekening houdend met de verkeersveiligheid, moeten rijbewijzen van de categorieën AM, A1, A2, A, B1 en B een administratieve geldigheidsduur van 15 jaar hebben, terwijl de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E een administratieve geldigheidsduur van vijf jaar hebben. De lidstaten moeten in uitzonderlijke gevallen een kortere termijn kunnen vaststellen, zoals gedefinieerd in deze richtlijn.

(21)Om de lidstaten en, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de Unie als geheel in staat te stellen te reageren op crises die het voor de nationale autoriteiten onmogelijk maken rijbewijzen te verlengen waarvan de geldigheid anders zou verstrijken, moet het mogelijk worden gemaakt de administratieve geldigheid van dergelijke rijbewijzen te verlengen voor de strikt noodzakelijke duur.

(22)Het beginsel “één houder, één rijbewijs” moet voorkomen dat een persoon in het bezit is van meer dan één fysiek rijbewijs. Niettemin moet het beginsel ook worden uitgebreid zodat rekening wordt gehouden met de specifieke technische kenmerken van mobiele rijbewijzen.

(23)Om redenen die verband houden met de verkeersveiligheid, moet elke lidstaat zijn nationale bepalingen inzake de intrekking, schorsing, verlenging en nietigverklaring van het rijbewijs kunnen toepassen op alle houders van een rijbewijs die hun gewone verblijfplaats op zijn grondgebied hebben verworven.

(24)Houders van een rijbewijs dat is afgegeven door de lidstaat waar zij verblijven na inwisseling van een door een derde land afgegeven rijbewijs, moeten het recht hebben om door de Unie te rijden alsof zij het rijbewijs oorspronkelijk in de Unie hadden verkregen. Een dergelijke inwisseling kan uiteenlopende gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid en het vrije verkeer van personen.

(25)De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om een besluit vast te stellen tot identificatie van derde landen die een niveau van verkeersveiligheid waarborgen dat vergelijkbaar is met dat van de Unie, en waarbij de houders van door deze landen afgegeven rijbewijzen de mogelijkheid krijgen hun rijbewijs in te wisselen onder soortgelijke voorwaarden als wanneer zij door een lidstaat waren afgegeven. Deze voorwaarden moeten gedetailleerd zijn en duidelijk zijn omschreven voor alle relevante rijbewijscategorieën.

(26)De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om rijbewijzen die zijn afgegeven door derde landen die niet onder een dergelijk besluit van de Commissie vallen of waarvoor een dergelijk besluit de inwisseling niet uitdrukkelijk toestaat of verbiedt, overeenkomstig hun nationale voorschriften in te wisselen, op voorwaarde dat zij de desbetreffende Uniecode op het ingewisselde rijbewijs aanbrengen. Indien de houder van een dergelijk rijbewijs zijn verblijfplaats naar een nieuwe lidstaat overbrengt, mag van deze laatste niet worden verlangd dat hij het beginsel van wederzijdse erkenning op dat rijbewijs toepast.

(27)“Rijbewijstoerisme”, namelijk het veranderen van woonplaats met het oog op het verkrijgen van een nieuw rijbewijs, teneinde de gevolgen van een in een andere lidstaat opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid te omzeilen, is een wijdverbreid verschijnsel dat negatieve gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid. Bestuurders mogen door van woonplaats te veranderen niet worden vrijgesteld van de hen opgelegde verplichtingen om hun rijbevoegdheid of rijbewijs terug te krijgen. Tegelijkertijd moet worden verduidelijkt dat elk gedrag van de kant van de burgers alleen mag leiden tot een rijverbod voor onbepaalde tijd indien dit naar behoren gerechtvaardigd is, en dat een dergelijk besluit alleen gevolgen mag hebben die beperkt zijn tot het grondgebied van de lidstaat die het heeft uitgevaardigd.

(28)Om de verkeersveiligheid te verbeteren, moet voor bepaalde rijbewijscategorieën een EU-wijde regeling voor begeleid rijden worden ingevoerd. De regels van een dergelijk systeem moeten aanvragers de mogelijkheid bieden om rijbewijzen in de desbetreffende categorieën te verwerven voordat de vereiste minimumleeftijd wordt bereikt. Het gebruik van deze rijbewijzen moet echter afhankelijk worden gesteld van de begeleiding door een ervaren bestuurder. In dergelijke situaties moet het de lidstaten om redenen van verkeersveiligheid worden toegestaan om op hun grondgebied strengere voorwaarden en regels vast te stellen met betrekking tot de door hen afgegeven rijbewijzen.

(29)De regeling voor begeleid rijden moet, zonder afbreuk te doen aan de algemene doelstelling om de verkeersveiligheid te verbeteren, het beroep van vrachtwagenchauffeur toegankelijker en aantrekkelijker maken voor jongere generaties, teneinde hun beroepsmogelijkheden te verruimen en het tekort aan bestuurders in de Unie te helpen aanpakken. Daarom moet zij betrekking hebben op rijbewijzen van categorie C en de bijbehorende vereiste rijbewijzen van categorie B.

(30)Er moet voor worden gezorgd dat bestuurders die hun rijbewijs voor het eerst in een bepaalde categorie verwerven, de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen door hun gebrek aan ervaring. Voor deze beginnende bestuurders moet een proeftijd van twee jaar worden vastgesteld, tijdens welke zij in de hele Unie aan strengere regels moeten worden onderworpen, en aan strengere sancties wanneer zij die regels breken onder invloed van alcohol. De sancties voor dergelijk gedrag moeten doeltreffend, evenredig, afschrikkend en niet-discriminerend zijn en bij de zwaarte ervan moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de middellangetermijn- en langetermijndoelstellingen van de Unie om het aantal doden en zwaargewonden te halveren en nagenoeg uit te bannen. Wat andere beperkingen voor beginnende bestuurders betreft, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om aanvullende regels op hun grondgebied toe te passen.

(31)Teneinde de kennis en vaardigheden van de examinatoren te verbeteren, een objectievere beoordeling van kandidaten voor een rijbewijs mogelijk te maken en tot een grotere harmonisering van de rijexamens te komen, moeten minimumnormen betreffende de toegang tot het beroep van examinator en betreffende de opleidingsvereisten voor examinatoren worden vastgesteld. De Commissie moet bovendien de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze minimumnormen te wijzigen en aan te passen aan technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen op dit gebied wanneer dit nodig blijkt.

(32)Het begrip “gewone verblijfplaats” moet zodanig worden gedefinieerd dat een oplossing kan worden gevonden voor problemen die zich voordoen wanneer het niet mogelijk is de gewone verblijfplaats vast te stellen op grond van beroepsmatige of familiebanden. Ook moet worden voorzien in de mogelijkheid voor aanvragers om de theorie- of praktijkexamens af te leggen in de lidstaat waarvan zij ingezetene zijn, wanneer de lidstaat van hun gewone verblijfplaats niet de mogelijkheid biedt om die examens in de officiële taal van de eerstgenoemde lidstaat af te leggen. Er moeten specifieke regels worden vastgesteld voor diplomaten en hun gezinnen, wanneer hun missie vereist dat zij gedurende langere tijd in het buitenland wonen.

(33)De lidstaten moeten elkaar ondersteunen bij de uitvoering van deze richtlijn. Waar mogelijk moeten zij het EU-rijbewijzennetwerk gebruiken om dergelijke ondersteuning te verlenen. Het EU-rijbewijzennetwerk, het zogenaamde “Resper”, is een knooppunt voor de uitwisseling van informatie tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van rijbewijzen, en voor het vergemakkelijken van de uitvoering van deze richtlijn.

(34)Het EU-rijbewijzennetwerk heeft tot doel de erkenning van documenten en verworven rechten uit de lidstaten te waarborgen, documentfraude te bestrijden, de afgifte van meervoudige rijbewijzen te voorkomen en de handhaving van ontheffingen van de rijbevoegdheid te vergemakkelijken. De lidstaten moeten met name de mogelijkheid krijgen om systematisch na te gaan of de redenen die hebben geleid tot eerder opgelegde beperkingen, schorsingen, intrekkingen of nietigverklaringen van een rijbewijs of de rijbevoegdheid, niet langer bestaan. Het gebruik van Resper voor de uitvoering van andere handelingen van de Unie mag alleen worden toegestaan voor zover deze richtlijn daarin uitdrukkelijk voorziet.

(35)Om zinvolle verslagen over de uitvoering van deze richtlijn te kunnen opstellen, moet de Commissie jaarlijks informatie ontvangen over het aantal afgegeven, verlengde, vervangen, ingetrokken en ingewisselde rijbewijzen voor elke categorie, met inbegrip van gegevens over de afgifte en het gebruik van mobiele rijbewijzen.

(36)Om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken, met name om de bijlagen ervan aan te passen aan technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot wijziging van de delen A, B en D van bijlage I, die de specificaties van fysieke rijbewijzen regelen; tot wijziging van deel C van bijlage I, waarin de specificaties voor mobiele rijbewijzen zijn vastgelegd; tot wijziging van deel E van bijlage I, dat de regels inzake de toepasselijke nationale en Uniecodes regelt; tot wijziging van de bijlagen II, III, V en VI, tot vaststelling van bepaalde minimumeisen voor de afgifte, geldigheid en verlenging van het rijbewijs; en tot wijziging van bijlage IV, waarin de minimumnormen voor examinatoren zijn vastgelegd. Deze bevoegdheid moet worden verleend voor een periode van vijf jaar, aangezien de technische, operationele en wetenschappelijke ontwikkelingen op de onder deze bijlagen vallende gebieden met regelmaat plaatsvinden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 56 . Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(37)In verband met de geleidelijke digitalisering en automatisering, de steeds strengere emissiereductievereisten voor het wegvervoer en de constante technologische vooruitgang van mechanisch aangedreven voertuigen, moeten alle bestuurders op de hoogte blijven wat de kennis over verkeersveiligheid en duurzaamheid betreft. De bevordering van een leven lang leren kan van cruciaal belang zijn om de vaardigheden van ervaren bestuurders actueel te houden op het gebied van verkeersveiligheid, nieuwe technologieën, ecorijden, waardoor de brandstofefficiëntie wordt verbeterd en de emissies worden verlaagd, en snelheidsbeheer.

(38)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om het volgende te specificeren: interoperabiliteitskenmerken en veiligheidsmaatregelen die van toepassing zijn op de op fysieke rijbewijzen aangebrachte QR-codes; bepalingen met betrekking tot interoperabiliteit, veiligheid en het testen van mobiele rijbewijzen; de verlenging van de administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen in de hele Unie in geval van een crisis; de inhoud van de zelfbeoordeling van lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor bestuurders van groep 1; de voorwaarden voor de inwisseling van rijbewijzen uit derde landen voor door de lidstaten afgegeven rijbewijzen, zonder dat de inwisseling op het rijbewijs wordt geregistreerd; en de interoperabiliteit tussen nationale systemen die verbonden zijn met het EU-rijbewijzennetwerk en de bescherming van in dat verband uitgewisselde persoonsgegevens. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 57 .

(39)Omwille van de samenhang moeten Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad 58 , die betrekking heeft op bepaalde aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, en Verordening (EU) 2018/1724 worden gewijzigd.

(40)Richtlijn 126/2006/EG en Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie 59 moeten worden ingetrokken.

(41)Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat de regels voor de afgifte, verlenging, vervanging en inwisseling van rijbewijzen zouden leiden tot dermate uiteenlopende eisen dat het niveau van verkeersveiligheid en vrij verkeer van burgers waarin geharmoniseerde regels voorzien, niet zou kunnen worden bereikt, kunnen deze doelstellingen beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt door minimumeisen vast te stellen. De Unie kan derhalve, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(42)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 en heeft op [DD/MM/JJJJ] advies uitgebracht.

(43)Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 60 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.Bij deze richtlijn worden gemeenschappelijke regels vastgesteld betreffende:

a)de modellen en normen voor en categorieën van rijbewijzen;

b)de afgifte, geldigheid, verlenging en wederzijdse erkenning van rijbewijzen;

c)bepaalde aspecten van de inwisseling, vervanging, intrekking, beperking, schorsing en nietigverklaring van rijbewijzen;

d)bepaalde aspecten die van toepassing zijn op beginnende bestuurders.

2.Deze richtlijn is niet van toepassing op gemotoriseerde voertuigen op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en specifiek ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, en die slechts bijkomstig voor personen- of goederenvervoer over de weg of voor het trekken van voertuigen voor personen- of goederenvervoer over de weg worden gebruikt.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)“rijbewijs”: een elektronisch of fysiek document ter bevestiging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen en waarin de voorwaarden zijn vermeld waaronder de houder bevoegd is om te rijden;

2)“fysiek rijbewijs”: een rijbewijs in zijn fysieke formaat, afgegeven overeenkomstig artikel 4;

3)“mobiel rijbewijs”: een rijbewijs in zijn digitale formaat, afgegeven overeenkomstig artikel 5;

4)“gemotoriseerd voertuig”: elk zichzelf over de weg voortbewegend wegvoertuig, anders dan een voertuig dat op rails wordt voortbewogen;

5)“tweewielig voertuig”: een voertuig als bedoeld in artikel 4, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad 61 ;

6)“driewielig voertuig”: een voertuig als bedoeld in artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 168/2013;

7)“lichte vierwieler”: een voertuig als bedoeld in artikel 4, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 168/2013;

8)“motorfiets”: een tweewielig voertuig met of zonder zijspan, als bedoeld in artikel 4, lid 2, punten c) en d), van Verordening (EU) nr. 168/2013;

9)“gemotoriseerde driewieler”: een voertuig op drie symmetrisch geplaatste wielen, als bedoeld in artikel 4, lid 2, punt e), van Verordening (EU) nr. 168/2013;

10)“motorvoertuig”: elk mechanisch aangedreven voertuig dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg, of om voertuigen voor het vervoer van personen of goederen over de weg voort te trekken. Deze term omvat trolleybussen, dat wil zeggen voertuigen die in verbinding staan met een elektrische leiding en niet op rails rijden;

11)“zware vierwieler”: voertuigen als genoemd in artikel 4, lid 2, punt g), van Verordening (EU) nr. 168/2013;

12)“ontzegging van de rijbevoegdheid”: elke beslissing die leidt tot de intrekking, nietigverklaring, beperking of schorsing van het rijbewijs of van de rijbevoegdheid van een bestuurder van een motorvoertuig en waartegen niet langer beroep kan worden ingesteld. De maatregel kan een hoofdstraf, een bijkomende of aanvullende straf of een veiligheidsmaatregel vormen.

Artikel 3

Standaardspecificaties van de Unie inzake rijbewijzen en wederzijdse erkenning

1.De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale rijbewijzen worden afgegeven overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn en voldoen aan de standaardspecificaties van de Unie en andere criteria op grond van:

a)artikel 4 voor fysieke rijbewijzen;

b)artikel 5 voor mobiele rijbewijzen.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat fysieke en mobiele rijbewijzen die aan dezelfde persoon worden afgegeven, onderling volledig gelijkwaardig zijn en precies dezelfde rechten en voorwaarden inzake de rijbevoegdheid van die persoon vermelden.

3.De lidstaten mogen niet als voorwaarde stellen dat de aanvrager in het bezit is van een fysiek of mobiel rijbewijs bij de afgifte, vervanging, verlenging of inwisseling van een rijbewijs in het andere formaat.

4.Uiterlijk op [datum van vaststelling + vier jaar] zorgen de lidstaten ervoor dat standaard uitsluitend mobiele rijbewijzen worden afgegeven. Tot die datum kunnen de lidstaten besluiten al dan niet mobiele rijbewijzen af te geven.

5.In afwijking van lid 4 bieden de lidstaten op verzoek van de aanvrager de mogelijkheid om in plaats van of samen met een mobiel rijbewijs een fysiek rijbewijs af te geven.

6.De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden wederzijds erkend.

7.In afwijking van lid 6 erkennen de lidstaten wederzijds alleen mobiele rijbewijzen die na [datum van vaststelling + drie jaar] overeenkomstig artikel 5 zijn afgegeven. Mobiele rijbewijzen die vóór die datum zijn afgegeven maar aan de eisen van artikel 5 voldoen, worden na die datum wederzijds erkend.

Artikel 4

Fysieke rijbewijzen

1.De lidstaten geven fysieke rijbewijzen af op basis van de in deel A1 van bijlage I vastgestelde standaardspecificaties van de Unie.

2.De lidstaten nemen alle dienstige maatregelen om vervalsing van rijbewijzen te voorkomen, ook met betrekking tot modellen van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn afgegeven rijbewijzen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

Het fysieke rijbewijs wordt beveiligd tegen vervalsing door middel van de in deel A2 van bijlage I vastgestelde standaardspecificaties van de Unie. De lidstaten mogen andere beveiligingskenmerken invoeren.

3.Wanneer de houder van een geldig fysiek rijbewijs zonder administratieve geldigheidsduur zijn gewone verblijfplaats verwerft in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, kan het gastland vanaf twee jaar na de datum waarop de houder zijn gewone verblijfplaats op zijn grondgebied heeft verworven, de in artikel 10, lid 2, bedoelde administratieve geldigheidsduur toepassen door het rijbewijs te verlengen.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk 19 januari 2030 alle fysieke rijbewijzen die worden afgegeven of die in omloop zijn aan alle voorschriften van deze richtlijn voldoen.

5.De lidstaten kunnen besluiten een opslagmedium (microchip) in te bouwen als onderdeel van het fysieke rijbewijs. Wanneer een lidstaat besluit een microchip in te bouwen als onderdeel van zijn fysieke rijbewijs, kan hij, indien zijn nationale wetgeving inzake het rijbewijs daarin voorziet, ook besluiten om, naast het bepaalde in deel D van bijlage I, aanvullende gegevens op de microchip op te slaan.

Wanneer de lidstaten voorzien in de microchip als onderdeel van het fysieke rijbewijs, passen zij de in deel B van bijlage I vastgestelde technische voorschriften toe. De lidstaten kunnen aanvullende veiligheidskenmerken invoeren.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van een besluit over het inbouwen van een microchip in hun fysieke rijbewijzen, of van wijzigingen in een dergelijk besluit, binnen drie maanden na de vaststelling ervan. De lidstaten die reeds een microchip in hun fysieke rijbewijs hebben ingebouwd, stellen de Commissie daarvan in kennis binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

6.Wanneer de microchip niet als onderdeel van het fysieke rijbewijs wordt ingebouwd, kunnen de lidstaten ook besluiten om in de daarvoor bestemde ruimte een QR-code af te drukken op de door hen afgegeven fysieke rijbewijzen. Aan de hand van de QR-code kan de authenticiteit van de op het fysieke rijbewijs vermelde informatie worden gecontroleerd.

7.De lidstaten zorgen ervoor dat de persoonsgegevens die nodig zijn voor de controle van de op het fysieke rijbewijs vermelde informatie niet door de controleur worden bewaard en dat de autoriteit die het rijbewijs afgeeft niet in kennis wordt gesteld van de controle.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde bepalingen betreffende de interoperabiliteitskenmerken en de beveiligingsmaatregelen waaraan QR-codes op fysieke rijbewijzen moeten voldoen. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure aangenomen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van maatregelen die gericht zijn op de invoering van een QR-code op hun rijbewijs of van elke wijziging van een dergelijke maatregel, binnen drie maanden na de vaststelling ervan.

8.De Commissie is bevoegd om in voorkomend geval overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de delen A, B en D van bijlage I, teneinde rekening te houden met de technische, operationele en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 5

Mobiele rijbewijzen

1.De lidstaten geven mobiele rijbewijzen af op basis van de in deel C van bijlage I vastgestelde standaardspecificaties van de Unie.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat elektronische applicaties voor mobiele rijbewijzen, om het bestaan van de rijbevoegdheid van de houder van het rijbewijs te kunnen controleren, kosteloos beschikbaar zijn voor personen die hun gewone verblijfplaats op hun grondgebied hebben of voor personen die anderszins bevoegd zijn om houder te zijn van door hen afgegeven mobiele rijbewijzen.

Deze applicaties zijn gebaseerd op de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad 62 afgegeven Europese portemonnees voor digitale identiteit.

3.De lidstaten publiceren de lijst van beschikbare elektronische applicaties die voor de toepassing van dit artikel worden opgesteld en bijgehouden, en werken deze regelmatig bij.

De lidstaten zorgen ervoor dat de elektronische applicaties niet meer gegevens bevatten of, in geval van gebruik van een pointer, beschikbaar stellen dan bedoeld in deel D van bijlage I.

4.De lidstaten stellen elkaar de informatie ter beschikking die nodig is om toegang te krijgen tot de in deel C van bijlage I bedoelde nationale systemen die worden gebruikt voor de controle van mobiele rijbewijzen, en werken deze informatie regelmatig bij.

De lidstaten zorgen ervoor dat de persoonsgegevens die nodig zijn voor de controle van de rijbevoegdheid van de houder van het mobiele rijbewijs niet door de controleur worden bewaard en dat de instantie van afgifte van het rijbewijs de via de melding ontvangen informatie uitsluitend verwerkt met het oog op het beantwoorden van het controleverzoek.

5.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de lijst van relevante nationale systemen die bevoegd zijn gegevens en pointers voor mobiele rijbewijzen af te geven. De Commissie maakt via een beveiligd kanaal de lijst van deze nationale systemen van de lidstaten in elektronisch ondertekende of verzegelde en voor automatische verwerking geschikte vorm publiek beschikbaar.

6.De Commissie is bevoegd om in voorkomend geval overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deel C van bijlage I, teneinde rekening te houden met de technische, operationele en wetenschappelijke ontwikkelingen.

7.Uiterlijk [datum van vaststelling + 18 maanden] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde bepalingen betreffende de interoperabiliteit, de beveiliging en het testen van mobiele rijbewijzen, met inbegrip van controlekenmerken en de interface met nationale systemen. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure aangenomen.

Artikel 6

Categorieën van rijbewijzen

1.Het rijbewijs verschaft de bevoegdheid om gemotoriseerde voertuigen te besturen van de volgende categorieën:

a)bromfietsen:

categorie AM:

tweewielige of driewielige voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km per uur (met uitzondering van voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 25 km per uur);

lichte vierwielers;

b)motorfietsen en gemotoriseerde driewielers:

i)    categorie A1: 

motorfietsen met een maximale cilinderinhoud van 125 cm3, een maximumvermogen van 11 kW en een vermogen per gewichtseenheid van minder dan 0,1 kW/kg;

gemotoriseerde driewielers met een maximumvermogen van 15 kW;

ii)    categorie A2:

motorfietsen met een maximumvermogen van 35 kW en een vermogen per gewichtseenheid van minder dan 0,2 kW/kg en niet afgeleid van een voertuig met een vermogen van meer dan 70 kW;

iii)    categorie A:

motorfietsen;

gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW;

c)motorvoertuigen:

i)    categorie B1:

zware vierwielers.

Categorie B1 is facultatief; in lidstaten waar deze rijbewijscategorie niet wordt ingevoerd, is voor het besturen van deze voertuigen een rijbewijs van categorie B vereist.

De lidstaten kunnen ook besluiten deze categorie uitsluitend in te voeren voor de in artikel 9, lid 4, eerste alinea, punt c), genoemde voertuigen en onder de in dat lid vastgestelde voorwaarden. Wanneer een lidstaat daartoe besluit, geeft hij dit op het rijbewijs aan met Uniecode 60.03;

ii)    categorie B:

motorvoertuigen met een toegestane maximummassa van ten hoogste 3 500 kg en ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend;

aan de motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld, mits de toegestane maximummassa daarvan niet meer bedraagt dan 750 kg.

Onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen kan aan de motorvoertuigen van deze categorie een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg worden gekoppeld, mits de toegestane maximummassa van dit samenstel niet meer bedraagt dan 4 250 kg. Voor zulke samenstellen met een massa van meer dan 3 500 kg eisen de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van bijlage V dat een dergelijk samenstel slechts mag worden bestuurd indien de bestuurder:

een opleiding heeft voltooid, of 

geslaagd is voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

De lidstaten kunnen ook eisen dat de bestuurder zowel een opleiding moet hebben voltooid als geslaagd moet zijn voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

De lidstaten vermelden de bevoegdheid om een dergelijk samenstel te besturen op het rijbewijs door middel van de in deel E van bijlage I vermelde relevante Uniecode;

iii)    categorie BE:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen of oplegger waarbij de toegestane maximum massa van de aanhangwagen of oplegger niet meer dan 3 500 kg bedraagt;

iv)    categorie C1:

motorvoertuigen niet behorende tot de categorieën D 1 of D met een toegestane maximum massa van meer dan 3 500 kg en ten hoogste 7 500 kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend;

aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg;

v)    categorie C1E:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie C1 en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, mits de toegestane massa van het samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt;

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg, mits de toegestane massa van het samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt;

vi)    categorie C:

motorvoertuigen anders dan die van de categorieën D1 of D met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend;

aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld waarvan de toegestane maximummassa niet meer dan 750 kg bedraagt;

vii)    categorie CE:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie C en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg;

viii)    categorie D1:

motorvoertuigen ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste 16 personen, de bestuurder niet meegerekend, en met een maximumlengte van 8 m;

aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg;

ix)    categorie D1E:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie D1 en een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg;

(x)    categorie D:

motorvoertuigen ontworpen en gebouwd voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder niet meegerekend. Aan motorvoertuigen die met een rijbewijs van categorie D mogen worden bestuurd, kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximummassa van ten hoogste 750 kg;

xi)    categorie DE:

onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie D en een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg.

2.Met voorafgaande toestemming van de Commissie, die het effect van de voorgestelde maatregel op de verkeersveiligheid beoordeelt, kunnen de lidstaten bepaalde specifieke typen motorvoertuigen, waaronder speciale voertuigen voor personen met een handicap, uitsluiten van de toepassing van dit artikel.

De lidstaten kunnen voertuigen die in gebruik zijn bij of onder controle staan van de strijdkrachten of de burgerbescherming, van de toepassing van deze richtlijn uitsluiten. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 7

Minimumleeftijd

1.De minimumleeftijd voor de afgifte van een rijbewijs is:

a)16 jaar voor de categorieën AM, A1 en B1;

b)18 jaar voor de categorieën A2, B, BE, C1 en C1E;

c)met betrekking tot categorie A:

i)    20 jaar voor motorfietsen. Om motorfietsen van deze categorie te mogen besturen, is echter ten minste twee jaar rijervaring op motorfietsen met rijbewijs A2 vereist. Deze eis van twee jaar rijervaring hoeft echter niet te worden gesteld aan kandidaten van 24 jaar en ouder;

ii)    21 jaar voor gemotoriseerde driewielers van meer dan 15 kW;

d)21 jaar voor de categorieën C, CE, D1 en D1E;

e)24 jaar voor de categorieën D en DE.

2.De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor de afgifte van een rijbewijs aanpassen:

a)voor categorie AM naar beneden tot 14 jaar of naar boven tot 18 jaar;

b)voor categorie B1 naar boven tot 18 jaar;

c)voor categorie A1 naar boven tot 18 jaar, mits aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

i)    indien er een verschil van twee jaar is tussen de minimumleeftijd voor categorie A1 en de minimumleeftijd voor categorie A2;

ii)    indien een rijervaring van ten minste twee jaar op motorfietsen van categorie A2 is vereist voordat toestemming voor het besturen van motorfietsen van categorie A kan worden verleend, zoals bepaald in lid 1, punt c), i);

d)voor de categorieën B en BE naar beneden tot 17 jaar.

3.De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor categorie C tot 18 jaar en voor categorie D tot 21 jaar verlagen wat betreft:

a)voertuigen die worden gebruikt door de brandweer en voertuigen voor de handhaving van de openbare orde;

b)voertuigen die op de weg worden getest met het oog op reparatie en onderhoud.

4.Rijbewijzen die overeenkomstig de leden 2 en 3 worden afgegeven, zijn alleen geldig op het grondgebied van de lidstaat van afgifte tot de rijbewijshouder de in lid 1 vermelde leeftijd heeft bereikt.

De lidstaten kunnen rijbewijzen die zijn afgegeven aan bestuurders die nog niet de in lid 1 vermelde leeftijd hebben bereikt, als op hun grondgebied geldige rijbewijzen erkennen.

5.In afwijking van lid 1, punten d) en e), van dit artikel is, wanneer de kandidaat in het bezit is van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn (EU) 2022/2561, de minimumleeftijd voor de afgifte van een rijbewijs als volgt:

a)voor de categorieën C en CE, de minimumleeftijd als aangegeven in artikel 5, lid 2, punt a), i), van Richtlijn (EU) 2022/2561;

b)voor de categorieën D1 en D1E, de minimumleeftijd als aangegeven in artikel 5, lid 3, punt a), i), tweede alinea, van die richtlijn;

c)voor de categorieën D en DE, de minimumleeftijden als aangegeven in artikel 5, lid 3, punt a), i), eerste alinea, artikel 5, lid 3, punt a), ii), eerste alinea, en artikel 5, lid 3, punt b), van die richtlijn.

Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 5, lid 3, punt a), i), tweede alinea, of artikel 5, lid 3, punt a), ii), tweede alinea, van Richtlijn (EU) 2022/2561 op zijn grondgebied toestaat dat een voertuig vanaf een lagere leeftijd wordt bestuurd, is de geldigheid van het rijbewijs beperkt tot het grondgebied van de lidstaat van afgifte, totdat de rijbewijshouder de betreffende minimumleeftijd heeft bereikt als genoemd in de eerste alinea van dit lid, en in het bezit is van een getuigschrift van vakbekwaamheid.

Artikel 8

Voorwaarden en beperkingen

1.De lidstaten geven op het rijbewijs aan of er voor de persoon aan wie het rijbewijs is afgegeven, bepaalde voorwaarden gelden om te mogen rijden. Daartoe gebruiken de lidstaten de overeenkomstige Uniecodes van deel E van bijlage I. Zij kunnen ook nationale codes gebruiken voor voorwaarden die niet onder deel E van bijlage I vallen.

Wanneer iemand wegens lichamelijke ongeschiktheid slechts bepaalde typen voertuigen of aangepaste voertuigen die deze ongeschiktheid compenseren, mag besturen, wordt het in artikel 10, lid 1, bedoelde examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag in een dergelijk voertuig afgenomen.

2.De Commissie is bevoegd om in voorkomend geval overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deel E van bijlage I, teneinde rekening te houden met de technische, operationele en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 9

Fasering en gelijkwaardigheid van categorieën

1.Rijbewijzen voor de categorieën BE, C1, C1E, C, CE, D1, D1E, D en DE worden slechts afgegeven aan bestuurders die reeds rijbevoegd zijn voor categorie B.

2.De geldigheid van het rijbewijs wordt als volgt vastgesteld:

a)rijbewijzen voor de categorieën C1E, CE, D1E of DE zijn ook geldig voor het besturen van samenstellen van categorie BE;

b)rijbewijzen voor categorie CE zijn ook geldig voor categorie DE, zolang de houder bevoegd is voor categorie D;

c)rijbewijzen voor categorie C1E of CE zijn ook geldig voor categorie D1E, zolang de houder bevoegd is voor categorie D1; 

d)rijbewijzen voor de categorieën CE en DE zijn ook geldig voor het besturen van samenstellen van respectievelijk de categorieën C1E en D1E;

e)rijbewijzen van alle categorieën zijn geldig voor voertuigen van categorie AM. Voor rijbewijzen die op zijn eigen grondgebied zijn afgegeven, kan een lidstaat echter de gelijkwaardigheid voor categorie AM beperken tot de categorieën A1, A2 en A, indien die lidstaat voor het verkrijgen van een rijbewijs van categorie AM een praktijkexamen verplicht stelt;

f)rijbewijzen voor categorie A2 zijn ook geldig voor categorie A1;

g)rijbewijzen voor de categorieën A, B, C of D zijn geldig voor respectievelijk de categorieën A1, A2, B1, C1 of D1;

h)twee jaar nadat een rijbewijs voor categorie B voor de eerste keer is afgegeven, is het geldig voor het besturen van voertuigen op alternatieve brandstoffen als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 96/53/EG van de Raad 63 met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg maar niet meer dan 4 250 kg zonder aanhangwagen.

3.Voor het verkeer op hun grondgebied kunnen de lidstaten de volgende rijbewijzen gelijkwaardig verklaren:

a)een rijbewijs van categorie B voor gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW, mits de houder van het rijbewijs van categorie B ten minste 21 jaar is;

b)een rijbewijs van categorie B voor motorfietsen van categorie A1.

De in de eerste alinea bedoelde gelijkwaardigheid wordt wederzijds erkend door de lidstaten die de gelijkwaardigheid hebben toegekend.

De lidstaten geven op het rijbewijs niet aan dat een houder bevoegd is om de in de eerste alinea bedoelde voertuigen te besturen, behalve door middel van de in deel E van bijlage I vermelde relevante Uniecodes.

De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de in de eerste alinea bedoelde gelijkwaardigheid die op hun grondgebied is toegekend, met inbegrip van de nationale codes die eventueel vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn werden gebruikt. De Commissie stelt deze informatie ter beschikking van de lidstaten om de toepassing van dit lid te vergemakkelijken.

4.De lidstaten mogen op hun grondgebied het besturen van de volgende categorieën voertuigen toestaan:

a)voertuigen van categorie D1 met een toegestane maximummassa van 3 500 kg, uitgezonderd gespecialiseerde inrichtingen voor het vervoer van gehandicapte passagiers, door bestuurders van ten minste 21 jaar die ten minste twee jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B en op voorwaarde dat de betrokken voertuigen voor sociale doeleinden door niet-commerciële organisaties worden gebruikt en dat zij door vrijwilligers worden bestuurd;

b)voertuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg door bestuurders van ten minste 21 jaar die ten minste twee jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

i) de voertuigen zijn bedoeld om stilstaand uitsluitend voor opleidings- of recreatiedoeleinden te worden gebruikt;

ii) zij moeten door niet-commerciële organisaties voor sociale doeleinden worden gebruikt;

iii) zij zijn zodanig gewijzigd dat zij niet mogen worden gebruikt voor het vervoer van meer dan negen personen of voor het vervoer van andere goederen dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor hun doel;

c)voertuigen van categorie B met een toegestane maximummassa van 2 500 kg en een maximumsnelheid die fysiek beperkt is tot 45 km per uur door bestuurders jonger dan 21 jaar die houder zijn van een rijbewijs voor categorie B1.

De lidstaten vermelden op het rijbewijs niet dat een houder bevoegd is om de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde voertuigen te besturen, behalve door middel van de desbetreffende nationale codes.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere toestemming die zij overeenkomstig dit lid hebben verleend.

Artikel 10

Afgifte, geldigheid en verlenging 

1.Het rijbewijs wordt slechts afgegeven aan aanvragers die aan de volgende voorwaarden voldoen: 

a)zij hebben overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen II en III met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een theorie-examen afgelegd en voldoen aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid;

b)voor categorie AM zijn zij alleen geslaagd voor een theorie-examen. De lidstaten kunnen voor deze categorie eisen dat de aanvrager slaagt voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een medisch onderzoek ondergaat. 

Voor drie- en vierwielers van deze categorie kunnen de lidstaten een apart examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag verplicht stellen. Om een onderscheid te maken tussen de voertuigen van categorie AM kan er op het rijbewijs een nationale code worden aangebracht; 

c)voor categorie A2 of categorie A, en op voorwaarde dat zij ten minste twee jaar ervaring hebben opgedaan met een motorfiets van categorie A1, respectievelijk categorie A2:

i) hebben zij met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag afgelegd, of

ii) hebben zij een opleiding voltooid overeenkomstig bijlage VI;

d)zij hebben een opleiding voltooid of zijn geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag, of hebben een opleiding voltooid en zijn geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag overeenkomstig bijlage V wat betreft categorie B voor het besturen van een samenstel als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt c), ii), derde alinea; 

e)zij hebben hun gewone verblijfplaats op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, of leveren het bewijs dat zij ten minste zes maanden in een onderwijsinstelling in die lidstaat zijn ingeschreven. 

2.De administratieve geldigheidsduur van de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen is als volgt:

a)vijftien jaar voor de categorieën AM, A1, A2, A, B, B1 en BE;

b)vijf jaar voor de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E.

De verlenging van een rijbewijs kan een nieuwe administratieve geldigheidsduur doen ingaan voor een andere categorie of andere categorieën waarvoor de houder van het rijbewijs rijbevoegdheid heeft, voor zover dit in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn.

De aanwezigheid van een microchip of QR-code overeenkomstig respectievelijk artikel 4, lid 5, en artikel 4, lid 6, is geen noodzakelijke voorwaarde voor de geldigheid van een rijbewijs. Het verlies of het onleesbaar zijn van de microchip of de QR-code, of enige andere beschadiging ervan, heeft geen invloed op de geldigheid van het rijbewijs.

De lidstaten mogen de administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen van alle categorieën die aan nieuwe bestuurders worden afgegeven, beperken in de zin van artikel 15, lid 1, teneinde specifieke maatregelen op deze bestuurders te kunnen toepassen om de verkeersveiligheid te verhogen. 

De lidstaten mogen de administratieve geldigheidsduur van individuele rijbewijzen van alle categorieën beperken als het nodig is om vaker medische controles uit te voeren of andere specifieke maatregelen toe te passen, bijvoorbeeld beperkingen voor verkeersovertreders. 

De lidstaten beperken de in de eerste alinea omschreven administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen van op hun grondgebied verblijvende houders die de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt, tot vijf jaar of minder om vaker medische controles uit te voeren of andere specifieke maatregelen toe te passen, waaronder opfriscursussen. De beperkte administratieve geldigheidsduur gaat pas in bij verlenging van het rijbewijs.

De lidstaten kunnen de in dit lid bedoelde administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen van personen aan wie een tijdelijke verblijfsvergunning is verleend of die op hun grondgebied tijdelijke bescherming of passende bescherming genieten uit hoofde van het nationale recht, beperken. Daartoe is deze beperkte administratieve geldigheidsduur gelijk aan of korter dan de administratieve geldigheid van de tijdelijke verblijfsvergunning of van de tijdelijke bescherming of de passende bescherming.

3.De verlenging van het rijbewijs op het moment dat de administratieve geldigheidsduur verstrijkt, is onderworpen aan beide volgende voorwaarden:

a)er wordt nog steeds voldaan aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig zoals vermeld in bijlage III;

b)op het moment van de aanvraag heeft de aanvrager zijn gewone verblijfplaats, of toont hij aan dat hij voor ten minste zes maanden in een onderwijsinstelling is ingeschreven, op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft. 

4.In geval van een crisis kunnen de lidstaten de administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen die anders zouden verstrijken, met maximaal zes maanden verlengen. De verlenging kan worden herhaald wanneer de crisis aanhoudt.

Een dergelijke verlenging wordt naar behoren met redenen omkleed en onmiddellijk ter kennis van de Commissie gebracht. De Commissie maakt deze gegevens onmiddellijk bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. De lidstaten erkennen de geldigheid van rijbewijzen waarvan de administratieve geldigheidsduur krachtens dit lid is verlengd.

Wanneer meerdere lidstaten door een crisis worden getroffen, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen om de administratieve geldigheidsduur te verlengen van alle of bepaalde categorieën rijbewijzen die anders zouden verstrijken. Deze verlenging mag niet meer dan zes maanden bedragen en kan worden herhaald wanneer de crisis aanhoudt. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 22, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure aangenomen.

Indien een lidstaat geen moeilijkheden ondervindt en naar verwachting niet zal ondervinden die de verlenging van rijbewijzen als gevolg van de in de derde alinea bedoelde crisis onmogelijk maken, of passende nationale maatregelen heeft genomen om de gevolgen van de crisis te verzachten, kan die lidstaat besluiten de bij de in de derde alinea bedoelde uitvoeringshandeling ingevoerde verlenging niet toe te passen, nadat hij de Commissie daarvan vooraf in kennis heeft gesteld. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis en publiceert een kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder een crisis verstaan een uitzonderlijke, onverwachte en plotselinge, natuurlijke of door de mens veroorzaakte gebeurtenis van buitengewone aard en omvang die plaatsvindt binnen of buiten de Unie, met aanzienlijke directe of indirecte gevolgen voor het wegvervoer en die tevens de mogelijkheid voor houders van rijbewijzen of relevante nationale autoriteiten om de nodige procedures voor de verlenging ervan uit te voeren, verhindert of aanzienlijk beperkt.

5.Onverminderd de nationale strafrechtelijke en politiële bepalingen kunnen de lidstaten voor de afgifte van het rijbewijs nationale voorschriften laten gelden die andere dan de in deze richtlijn vervatte voorwaarden behelzen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

6.De lidstaten kunnen bij de verlenging van een rijbewijs van de categorieën AM, A, A1, A2, B, B1 en BE verplichten tot een onderzoek om na te gaan of voldaan is aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig zoals vermeld in bijlage III in plaats van de zelfbeoordeling van punt 3 van die bijlage. In dat geval heeft het medisch onderzoek betrekking op alle in bijlage III vermelde vormen van medische ongeschiktheid.

De Commissie stelt uiterlijk [datum van vaststelling + 18 maanden] uitvoeringshandelingen vast waarin de inhoud van de in punt 3 van bijlage III bedoelde zelfbeoordeling wordt vastgesteld en die betrekking heeft op alle in die bijlage vermelde vormen van medische ongeschiktheid. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure aangenomen.

7.Geen enkele persoon mag houder zijn van meer dan één fysiek rijbewijs. Een persoon mag echter houder zijn van meerdere mobiele rijbewijzen, mits deze door dezelfde lidstaat zijn afgegeven.

Geen enkele persoon mag houder van door meer dan één lidstaat afgegeven rijbewijzen zijn.

De lidstaten moeten weigeren een rijbewijs af te geven wanneer wordt vastgesteld dat de aanvrager reeds houder is van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen voor de toepassing van de derde alinea. De nodige maatregelen met betrekking tot de afgifte, vervanging, verlenging of inwisseling van een rijbewijs houden in dat bij de andere lidstaten wordt nagegaan of de aanvrager reeds houder is van een rijbewijs wanneer daaromtrent een redelijk vermoeden bestaat. Daartoe maken de lidstaten gebruik van het in artikel 19 genoemde EU-rijbewijzennetwerk.

Onverminderd artikel 3, lid 6, zien de lidstaten er bij het afgeven van een rijbewijs grondig op toe dat de houders voldoen aan de voorschriften van lid 1 van dit artikel, en passen zij hun nationale bepalingen inzake nietigverklaring of intrekking van het rijbewijs of de rijbevoegdheid toe indien wordt vastgesteld dat een rijbewijs is afgegeven zonder dat aan de eisen daarvoor is voldaan. 

8.De Commissie is bevoegd om in voorkomend geval overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II, III, V en VI, teneinde rekening te houden met de technische, operationele en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 11 

Inwisseling en vervanging van door lidstaten afgegeven rijbewijzen

1.Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij of zij om inwisseling van zijn of haar rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken. De lidstaat die tot inwisseling overgaat, gaat na voor welke categorie het overgelegde rijbewijs nog geldig is. 

2.Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs.

3.De lidstaat die tot inwisseling overgaat, zendt het oude rijbewijs terug naar de autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven en vermeldt de redenen van die procedure.

4.Een rijbewijs dat verloren of gestolen is, kan alleen worden vervangen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de houder zijn of haar gewone verblijfplaats heeft. De autoriteiten vervangen het rijbewijs aan de hand van de gegevens die zij bezitten of, in voorkomend geval, op grond van een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het oorspronkelijke rijbewijs heeft afgegeven.

Artikel 12 

Inwisseling van door derde landen afgegeven rijbewijzen

1.Wanneer een lidstaat voorziet in de inwisseling van een rijbewijs dat door een derde land is afgegeven aan een houder die zijn gewone verblijfplaats op zijn grondgebied heeft verworven, wisselt deze lidstaat het rijbewijs overeenkomstig de bepalingen van dit artikel in. 

2.Wanneer een lidstaat een rijbewijs inwisselt dat is afgegeven door een derde land waarvoor geen uitvoeringsbesluit als bedoeld in lid 7 is vastgesteld, wordt van deze inwisseling, evenals van iedere latere verlenging of vervanging, melding gemaakt op het door die lidstaat afgegeven rijbewijs door het aankruisen van de relevante code uit bijlage I, deel E. Indien de houder van dat rijbewijs zijn of haar gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, hoeft deze laatste het in artikel 3, lid 6, neergelegde beginsel van wederzijdse erkenning niet toe te passen.

De lidstaten passen bij deze inwisseling de bepalingen van hun nationale wetgeving toe overeenkomstig de in dit lid vastgestelde voorwaarden.  

3.Wanneer het rijbewijs wordt afgegeven voor een categorie en door een derde land waarvoor een uitvoeringsbesluit als bedoeld in lid 7 is vastgesteld, wordt deze inwisseling niet vermeld op het door de betrokken lidstaat afgegeven rijbewijs. In die gevallen wisselen de lidstaten het rijbewijs in overeenkomstig de voorwaarden van het betrokken uitvoeringsbesluit.

4.Wanneer een door een lidstaat afgegeven rijbewijs is ingewisseld tegen een door een derde land afgegeven rijbewijs, eisen de lidstaten geen andere aanvullende voorwaarden dan die van artikel 10, lid 3, punt a), of registreren zij geen aanvullende informatie voor de inwisseling van dat rijbewijs voor een door hen afgegeven rijbewijs, met betrekking tot de categorieën van het oorspronkelijke rijbewijs.

Wanneer een aanvrager in de in de eerste alinea bedoelde situatie verzoekt om inwisseling van een rijbewijs dat ook geldig is voor categorieën waarvoor hij of zij in een derde land de rijbevoegdheid heeft verworven, gelden de volgende regels:  

a)wanneer het rijbewijs is afgegeven in een categorie en door een derde land waarvoor een uitvoeringsbesluit als bedoeld in lid 7 is vastgesteld, is lid 3 van toepassing; 

b)bij ontstentenis van een dergelijk uitvoeringsbesluit is lid 2 van toepassing. 

5.De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde inwisseling is slechts mogelijk indien het door het derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de inwisseling verricht.

6.De Commissie kan vaststellen dat een derde land een kader voor wegvervoer heeft dat geheel of gedeeltelijk een niveau van verkeersveiligheid waarborgt dat vergelijkbaar is met dat van de Unie, waardoor de door dit derde land afgegeven rijbewijzen kunnen worden ingewisseld zonder dat een dergelijke inwisseling wordt geregistreerd op de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen, zo nodig nadat aan bepaalde vooraf vastgestelde voorwaarden is voldaan.

Wanneer de Commissie een dergelijk derde land identificeert, kan zij het kader voor wegvervoer van het derde land beoordelen in samenwerking met de lidstaten. De lidstaten hebben zes maanden de tijd om advies uit te brengen over het kader voor wegvervoer in het geïdentificeerde derde land. De Commissie gaat over tot de beoordeling zodra zij een advies van alle lidstaten heeft ontvangen of zodra de termijn voor het toezenden van de adviezen is verstreken, indien dat later is.

Bij de beoordeling van het bestaande kader voor wegvervoer in een derde land houdt de Commissie ten minste rekening met de volgende elementen: 

a)de geldende rijbewijsvereisten, zoals de indeling van rijbewijscategorieën, minimumleeftijdsvereisten, eisen en voorwaarden voor opleiding en rijexamens, en medische normen voor de afgifte van het rijbewijs;

b)of het derde land mobiele rijbewijzen afgeeft en zo ja, de toepasselijke technische en structurele bijzonderheden voor de werking van het systeem; 

c)de mate waarin er vervalste rijbewijzen in omloop zijn en welke maatregelen worden genomen om vervalsing van rijbewijzen te voorkomen; 

d)de administratieve geldigheidsduur van de door het derde land afgegeven rijbewijzen; 

e)de verkeersomstandigheden in het derde land en de vraag of deze vergelijkbaar zijn met de verkeersomstandigheden op het wegennet in de Unie;

f)de verkeersveiligheid van het derde land.

7.De Commissie kan, na de in lid 6 bedoelde beoordeling te hebben verricht en door middel van uitvoeringsbesluiten, besluiten dat een derde land een kader voor wegvervoer heeft dat geheel of gedeeltelijk een niveau van verkeersveiligheid waarborgt dat vergelijkbaar is met dat van de Unie, waardoor de door dit derde land afgegeven rijbewijzen kunnen worden ingewisseld zonder dat een dergelijke inwisseling wordt geregistreerd op de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen.

Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste:

a)de in artikel 6 bedoelde rijbewijscategorieën, ten aanzien waarvan een inwisseling kan plaatsvinden zonder vermelding ervan op het door een lidstaat afgegeven rijbewijs; 

b)de data van afgifte van de rijbewijzen van het derde land ten aanzien waarvan een inwisseling kan plaatsvinden zonder vermelding ervan op het door een lidstaat afgegeven rijbewijs;

c)alle algemene voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de authenticiteit van het officiële document dat moet worden ingewisseld, te verifiëren; 

d)alle algemene voorwaarden waaraan de aanvrager, voorafgaand aan de inwisseling, moet voldoen om aan te tonen dat aan de medische normen van bijlage III is voldaan. 

Wanneer het rijbewijs van de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in de tweede alinea, punt a) of b), van dit lid, kunnen de lidstaten besluiten tot inwisseling van het rijbewijs overeenkomstig lid 2. Wanneer het rijbewijs van de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in de tweede alinea, punt c) of d), van dit lid, weigeren de lidstaten de inwisseling van het rijbewijs. Elke aanvullende voorwaarde die het uitvoeringsbesluit kan bevatten, voorziet hetzij in de toepasselijkheid van de nationale bepalingen van de lidstaat overeenkomstig lid 2, hetzij in de weigering tot inwisseling van het rijbewijs wanneer de aanvrager niet aan deze voorwaarden voldoet.

De uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

8.Het in lid 7 bedoelde uitvoeringsbesluit voorziet in een periodieke toetsing, minstens om de vier jaar, van de verkeersveiligheidssituatie in het betrokken derde land. Afhankelijk van de conclusies van de toetsing handhaaft, wijzigt of schorst de Commissie, voor zover nodig, het in lid 7 bedoelde uitvoeringsbesluit of trekt zij dat in.

9.De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op haar website een lijst bekend van de derde landen waarvoor overeenkomstig lid 7 een uitvoeringsbesluit is vastgesteld, en maakt dienovereenkomstig alle relevante wijzigingen bekend die overeenkomstig lid 9 zijn aangebracht.

10.De Commissie zet een kennisnetwerk op voor het verzamelen, verwerken en verspreiden van kennis en informatie over beste praktijken voor de integratie van buitenlandse beroepschauffeurs in de interne markt. Het netwerk omvat de relevante autoriteiten van de lidstaten, kenniscentra, universiteiten en onderzoekers, sociale partners en andere relevante actoren uit de sector van het wegvervoer.

Artikel 13

Gevolgen van een beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid of van het rijbewijs

1.Een lidstaat weigert een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst, ingetrokken of nietig verklaard.

2.Een lidstaat weigert de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat door een andere lidstaat aan een persoon is verstrekt, wanneer het rijbewijs of de rijbevoegdheid van die persoon op het grondgebied van de eerstgenoemde staat is beperkt, geschorst, ingetrokken of nietig verklaard.

3.Een rijbewijs of rijbevoegdheid wordt voor de toepassing van dit artikel als beperkt, geschorst, ingetrokken of nietig verklaard beschouwd zolang de betrokkene nog niet voldoet aan de door een lidstaat gestelde voorwaarden waaraan hij of zij moet voldoen om zijn of haar rijbevoegdheid of rijbewijs te kunnen terugkrijgen of een nieuw rijbewijs te kunnen aanvragen.

De lidstaten zorgen ervoor dat alle voorwaarden die zij opleggen opdat de houder zijn of haar rijbevoegdheid of rijbewijs terugkrijgt of een nieuw rijbewijs kan aanvragen, evenredig en niet-discriminerend zijn ten opzichte van houders van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs en dat zij op zichzelf niet leiden tot een weigering voor onbepaalde tijd om een rijbewijs af te geven of een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen.

4.Niets in dit artikel mag worden geïnterpreteerd in de zin dat het lidstaten belet een persoon voor onbepaalde tijd te verbieden op hun grondgebied een voertuig te besturen zonder hem of haar de mogelijkheid te bieden zijn of haar rijbevoegdheid of rijbewijs terug te krijgen of een nieuw rijbewijs aan te vragen, wanneer dit op grond van zijn of haar gedrag gerechtvaardigd is.

Indien een lidstaat overeenkomstig dit lid een rijverbod voor onbepaalde tijd heeft opgelegd, kan die lidstaat weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs op zijn respectieve grondgebied voor onbepaalde tijd te erkennen. In afwijking van lid 1 kunnen andere lidstaten, na overleg met de lidstaat die het rijverbod voor onbepaalde tijd oplegt, aan een dergelijke persoon een rijbewijs afgeven.

Artikel 14

Regeling voor begeleid rijden

1.In afwijking van artikel 7, lid 1, respectievelijk punten b) en d), geven de lidstaten overeenkomstig artikel 10, lid 1, rijbewijzen af voor de categorieën B en C waarop de in bijlage I, deel E, gespecificeerde Uniecode 98.02 is aangebracht, aan aanvragers die de leeftijd van 17 jaar hebben bereikt.

2.Houders van een rijbewijs waarop de Uniecode 98.02 is aangebracht en die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, mogen alleen rijden wanneer zij worden begeleid door een persoon die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)heeft een minimumleeftijd van 25 jaar;

b)is in het bezit van een rijbewijs van de relevante categorie dat meer dan vijf jaar geleden is afgegeven;

c)is in de afgelopen vijf jaar niet aan een ontheffing van de rijbevoegdheid onderworpen;

d)is niet onderworpen geweest aan een strafrechtelijke beslissing die voortvloeit uit een verkeersgerelateerde overtreding;

e)en beschikt, in het geval van een voertuig van categorie C, over de kwalificatie en opleiding zoals vastgelegd in Richtlijn (EU) 2022/2561.

3.Om de naleving van dit artikel te waarborgen, kunnen de lidstaten de identificatie vereisen van de in lid 2 bedoelde begeleidende personen. De lidstaten kunnen het aantal mogelijke begeleiders beperken.

4.De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden voor de afgifte van een rijbewijs met Uniecode 98.02 toepassen op aanvragers die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis. De Commissie maakt deze informatie toegankelijk voor het publiek.

Artikel 15

Proeftijd

1.De houder van een voor het eerst afgegeven rijbewijs van een bepaalde categorie wordt beschouwd als beginnende bestuurder en heeft een proeftijd van ten minste twee jaar.

2.De lidstaten stellen sancties vast voor beginnende bestuurders die rijden met een alcoholgehalte in het bloed van meer dan 0,0 g/ml en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en niet-discriminerend zijn en een afschrikkende werking hebben.

3.Om de verkeersveiligheid te verbeteren, kunnen de lidstaten op hun grondgebied aanvullende regels vaststellen voor beginnende bestuurders tijdens de proeftijd. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

4.De lidstaten brengen op rijbewijzen die tijdens een proeftijd zijn afgegeven, de in bijlage I, deel E, vermelde Uniecode 98.01 aan.

5.Er geldt geen proeftijd voor bestuurders die een rijbewijs van categorie A2 of A verkrijgen overeenkomstig artikel 10, lid 1, punt c).

Artikel 16

Examinatoren

1.Examinatoren voor het rijbewijs moeten voldoen aan de minimumnormen van bijlage IV.

Examinatoren voor het rijbewijs die hun functie vóór 19 januari 2013 uitoefenden, moeten enkel voldoen aan de vereisten van kwaliteitsborging en regelmatige bijscholing.

2.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 21 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IV waar nodig te wijzigen zodat rekening wordt gehouden met de technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 17

Gewone verblijfplaats

1.Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder “gewone verblijfplaats” verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf of haarzelf en de plaats waar hij of zij woont.

De gewone verblijfplaats van iemand die zijn of haar beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan zijn of haar persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats als zijn of haar persoonlijke bindingen te bevinden, op voorwaarde dat hij of zij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt, wanneer de betrokkene voor een opdracht van een bepaalde duur in een lidstaat verblijft. Het feit dat een universiteit of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst.

2.Voor de toepassing van artikel 10, lid 3, punt b), en artikel 11, lid 4, wordt de gewone verblijfplaats van het personeel van diplomatieke diensten van de Unie of van haar lidstaten, of van hun gezinsleden die deel uitmaken van hun huishouden, geacht zich te bevinden op het grondgebied van de lidstaten die het rijbewijs dat wordt verlengd of vervangen, hebben afgegeven.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “diplomatieke diensten van de Unie” verstaan ambtenaren van de bevoegde diensten van het secretariaat-generaal van de Raad en van de Commissie, alsmede door de nationale diplomatieke diensten van de lidstaten gedetacheerd personeel en alle andere personeelsleden of contractanten die voor de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie op het gebied van de externe vertegenwoordiging werkzaam zijn en die om hun contractuele taken te kunnen uitvoeren in een kalenderjaar ten minste 181 dagen op het grondgebied van een of meer derde landen moeten verblijven.

3.Wanneer de houder van een rijbewijs niet overeenkomstig lid 1 kan aantonen dat hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats in een bepaalde lidstaat heeft gevestigd, kan hij of zij als laatste middel zijn of haar rijbewijs verlengen in de lidstaat die het oorspronkelijk heeft afgegeven.

4.In afwijking van artikel 10, lid 1, punt e), en met het oog op de eerste afgifte van een rijbewijs van categorie B, kan een aanvrager wiens lidstaat van gewone verblijfplaats verschilt van de lidstaat van staatsburgerschap, zijn rijbewijs door deze laatste laten afgeven, indien de lidstaat van gewone verblijfplaats niet voorziet in de mogelijkheid om het theorie- of praktijkexamen af te leggen in een van de officiële talen van de lidstaat van staatsburgerschap of met een tolk.

Artikel 18

Gelijkwaardigheid van rijbewijzen naar een niet-EU-model

1.Lidstaten passen de gelijkwaardigheid toe die vastgesteld is bij Besluit (EU) 2016/1945 64 van de Commissie voor bevoegdheden die behaald zijn vóór 19 januari 2013 en de categorieën die vastgesteld zijn in artikel 6 van deze richtlijn.

2.Vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden worden niet ingetrokken of op welke wijze dan ook anders gekwalificeerd door de bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 19

Wederzijdse bijstand

1.De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van deze richtlijn. Zij wisselen informatie uit over de rijbewijzen die zij hebben afgegeven, ingewisseld, vervangen, verlengd, beperkt, geschorst, ingetrokken, nietig verklaard of teruggenomen, over de ontzeggingen van de rijbevoegdheid die zij hebben opgelegd of voornemens zijn op te leggen, en raadplegen elkaar om na te gaan of een aanvrager van een rijbewijs in geen enkele lidstaat aan een ontzegging van de rijbevoegdheid is onderworpen. Zij gebruiken daartoe het daarvoor opgezette EU-rijbewijzennetwerk.

2.De lidstaten kunnen het EU-rijbewijzennetwerk ook gebruiken voor de uitwisseling van informatie voor de volgende doeleinden:

a)het mogelijk maken dat hun autoriteiten de geldigheid en authenticiteit van een rijbewijs controleren tijdens controles langs de weg of in het kader van maatregelen om vervalsing tegen te gaan;

b)het faciliteren van onderzoeken om vast te stellen welke persoon aansprakelijk is voor verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad 65 ;

c)het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten als bedoeld in [VERWIJZING NAAR PRÜM II];

d)het handhaven van Richtlijn (EU) 2022/2561;

e)het uitvoeren en handhaven van [NIEUWE RICHTLIJN OVER DE UNIEBREDE GEVOLGEN VAN BEPAALDE ONTZEGGINGEN VAN DE RIJBEVOEGDHEID].

3.De toegang tot het netwerk is beveiligd. Het netwerk voorziet zowel in synchrone (realtime) als asynchrone uitwisseling van informatie, alsook in het verzenden en ontvangen van beveiligde berichten, kennisgevingen en bijlagen.

De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de via het netwerk uitgewisselde informatie actueel is.

De lidstaten mogen alleen toegang tot het netwerk verlenen aan de instanties die bevoegd zijn voor de in de leden 1 en 2 genoemde doeleinden.

4.De lidstaten verlenen elkaar ook bijstand bij de uitvoering van het mobiele rijbewijs, met name om de naadloze interoperabiliteit tussen de in bijlage I, deel C, bedoelde toepassingen en verificatiefuncties te waarborgen.

5.Om de interoperabiliteit tussen de nationale systemen die verbonden zijn met het EU-rijbewijzennetwerk en de bescherming van in dit verband uitgewisselde persoonsgegevens te waarborgen, stelt de Commissie uiterlijk 6 juni 2026 uitvoeringshandelingen vast waarin de gedetailleerde operationele, technische en interfacevereisten van het EU-rijbewijzennetwerk worden vastgelegd. Deze uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 22, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure aangenomen.

6.De lidstaten kunnen samenwerken bij de handhaving van een eventuele gedeeltelijke beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid of van een rijbewijs, met name wanneer de respectieve maatregelen beperkt zijn tot bepaalde rijbewijscategorieën of tot het grondgebied van bepaalde lidstaten, met name door middel van vermeldingen op de door hen afgegeven rijbewijzen.

Artikel 20

Evaluatie

De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal afgegeven, verlengde, vervangen, ingetrokken en ingewisselde rijbewijzen voor elke categorie, met inbegrip van gegevens over de afgifte en het gebruik van mobiele rijbewijzen. 

Uiterlijk [inwerkingtreding + vijf jaar], en vervolgens om de vijf jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de verkeersveiligheid.

Artikel 21

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.  

2.De in artikel 4, lid 8, artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 8, en artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [datum van inwerkingtreding van de richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 8, artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 8, en artikel 16, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.  

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.  

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.  

6.Een overeenkomstig artikel 4, lid 8, artikel 5, lid 6, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 8, en artikel 16, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. 

Artikel 22

Comitéprocedure  

1.De Commissie wordt bijgestaan door het “comité voor het rijbewijs”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.  

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de uitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 23

Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2022/2561

In artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2561 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c) vanaf de leeftijd van 17 jaar een voertuig van de rijbewijscategorie C, mits de bestuurder houder is van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift en uitsluitend onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn [VERWIJZING-NAAR-DEZE-RICHTLIJN];”.

Artikel 24

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/1724

Bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1724 wordt als volgt gewijzigd:

a)in de tweede kolom, van de rij “Verhuizing”, wordt de volgende cel toegevoegd: “Verkrijging en verlenging van rijbewijzen”;

b)in de derde kolom, van de rij “Verhuizing”, wordt de volgende cel toegevoegd: “Afgifte, inwisseling en vervanging van EU-rijbewijzen”.

Artikel 25

Omzetting 

1.Uiterlijk [datum van vaststelling + 2 jaar] stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede. 

Zij passen die bepalingen toe vanaf [datum van vaststelling + 3 jaar]. 

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. 

2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 26

Intrekking

1.Richtlijn 2006/126/EG wordt met ingang van [datum van vaststelling + 3 jaar] ingetrokken.

Verwijzingen naar Richtlijn 2006/126/EG gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

2.Verordening (EU) nr. 383/2012 wordt met ingang van [datum van vaststelling + 3 jaar] ingetrokken.

3.Verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 383/2012 gelden als verwijzingen naar bijlage I, deel B, bij de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 27

Inwerkingtreding 

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 28

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het rijbewijs, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie.

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

Vervoer, verkeersveiligheid

1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

 een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 66  

X de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

De algemene doelstellingen zijn het verbeteren van de verkeersveiligheid en het vergemakkelijken van het vrije verkeer van personen.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

Rijvaardigheden, kennis en ervaring verbeteren, en gevaarlijk gedrag verminderen en bestraffen.

Zorgen voor adequate lichamelijke en geestelijke geschiktheid van bestuurders in de hele EU.

Onpraktische of onnodige belemmeringen voor aanvragers en houders van een rijbewijs wegnemen.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Er worden positieve maatschappelijke gevolgen verwacht in termen van effecten op de verkeersveiligheid en op het vrije verkeer van personen.In de periode 2025-2050 worden naar schatting ongeveer 1 153 levens gered en 11 020 zwaargewonden voorkomen ten opzichte van het referentiescenario, door de vaardigheden en de kennis van bestuurders te verbeteren en door het aantal bestuurders op wegen in de Unie die gevaarlijk gedrag vertonen of medisch ongeschikt zijn om te rijden, te verminderen. In financiële termen wordt de daling van de externe kosten van ongevallen geraamd op ongeveer 7,1 miljard EUR, uitgedrukt als contante waarde voor de periode 2025-2050 ten opzichte van het referentiescenario. Bovendien zullen de maatregelen naar verwachting ongerechtvaardigde of onnodige belemmeringen voor het verkrijgen, erkennen of verlengen van de rijbevoegdheid, wegnemen. Met name voor inwoners van de Europese Unie en houders van een buitenlands rijbewijs dat is verkregen in een andere lidstaat dan hun land van staatsburgerschap, bestuurders van door alternatieve brandstoffen aangedreven bestelwagens en kampeerwagens, personen die aan diabetes mellitus lijden en beroepschauffeurs. 

Ten slotte worden positieve effecten verwacht voor de overheidsdiensten (4,8 miljard EUR kostenbesparingen), voor de particuliere sector (1,5 miljard EUR kostenbesparingen) en voor burgers (6,6 miljard EUR kostenbesparingen) ten opzichte van het referentiescenario, uitgedrukt als contante waarde voor de periode 2025-2050, met name als gevolg van de volledige harmonisatie van de administratieve geldigheid en de invoering van het mobiele EU-rijbewijs.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Aangezien de algemene doelstelling de verbetering van de verkeersveiligheid is, is de belangrijkste indicator voor het meten van het succes van het initiatief een vermindering van het aantal verkeersdoden en het aantal zwaargewonden bij ongevallen waarvoor de bestuurder als een van de oorzaken wordt beschouwd. Daartoe wordt het totaal aantal ongevallen in aanmerking genomen en wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan (bv. die waarbij slechts één voertuig is betrokken of waarbij de bestuurder een beginneling was of lichamelijk/geestelijk ongeschikt was om te rijden). Bij de indicator moet ook rekening worden gehouden met de algemene ontwikkelingen van de verkeersveiligheid en de evolutie van het wegverkeer en het aantal rijbewijzen in elke lidstaat (om rekening te houden met andere mogelijke factoren).

Met betrekking tot de tweede algemene doelstelling om het vrije verkeer van personen te vergemakkelijken, zou de kernindicator om het succes van het initiatief te meten een vermindering zijn van het aantal klachten en rechtszaken in verband met rijbewijsprocedures.

De indicatoren met betrekking tot beide doelstellingen zullen echter relatief moeilijk te beoordelen blijven vanwege de meervoudige onderliggende oorzaken van ongevallen, het niet-beschikbaar zijn van gegevens en het geringe aantal klachten en rechtszaken in verband met rijbewijsprocedures.

Wat de doelstelling “Verbetering van rijvaardigheden, kennis en ervaring, en vermindering en bestraffing van gevaarlijk gedrag” betreft, zal het succes worden gemeten aan de hand van het feit dat de normen inzake vaardigheden, kennis en proeftijden waaraan voor de eerste afgifte van een rijbewijs moet worden voldaan, geharmoniseerd zijn en dat gevaarlijk gedrag wordt bestraft ongeacht de verblijfplaats van de overtreder.

Wat “rijgeschiktheid” betreft, zal het percentage bestuurders dat regelmatig medisch wordt gescreend, afhankelijk van de gezondheidstoestand en de leeftijd, een maatstaf zijn voor succes. Om belemmeringen voor aanvragers en houders van rijbewijzen weg te nemen, zal het aantal lidstaten dat mobiele rijbewijzen afgeeft en/of mobiele EU-rijbewijzen erkent, een maatstaf zijn voor succes, evenals een gering aantal klachten en rechtszaken waarbij de gewone verblijfplaats een belemmering vormt voor de erkenning van de bestaande rijbevoegdheid.

De Commissie zal toezicht houden op de uitvoering en doeltreffendheid van dit initiatief door middel van verschillende acties en een reeks kernindicatoren die de vooruitgang bij de verwezenlijking van de operationele doelstellingen meten. Vijf jaar na het einde van de omzettingsperiode van de wetgevingshandeling moeten de diensten van de Commissie een evaluatie uitvoeren om na te gaan in welke mate de doelstellingen van het initiatief zijn bereikt.

Er zal gebruik worden gemaakt van bestaande monitoringinstrumenten (bv. de CARE-databank) om de correlatie tussen verkeersongevallen en rijbewijzen te monitoren. De rapportage moet informatie omvatten over het aantal ongevallen met gewonden en/of doden en over de betrokken bestuurders, zoals hun leeftijd, geldigheid en datum van afgifte van hun rijbewijs en de resultaten van hun drugs-/alcoholtests. Om de effecten van de herziene richtlijn zoveel mogelijk te kunnen scheiden van andere factoren, zullen statistieken van de lidstaten worden opgevraagd over het aantal afgegeven rijbewijzen. Dit moet het mogelijk maken de relatieve ontwikkeling van de verkeersveiligheid te beoordelen voor de belangrijkste groepen bestuurders die door de herziening worden getroffen (bv. beginnende bestuurders, bestuurders met gezondheidsproblemen).

De Commissie zal ook verdere statistieken opstellen over het gebruik van het Resper-netwerk voor de uitwisseling van informatie over rijbewijzen, dat krachtens artikel 15 van Richtlijn 2006/126/EG is opgezet. De Commissie kan ook de mogelijkheid onderzoeken om deze informatie aan te vullen met statistieken van Eucaris, de applicatie die door verschillende lidstaten wordt gebruikt om verbinding te maken met Resper.

Wat de interoperabiliteit van het mobiele EU-rijbewijs betreft, zal een specifieke werkgroep in het kader van het bij artikel 21 van de richtlijn ingestelde comité toezicht houden op de vooruitgang om potentiële problemen te identificeren en op te lossen.

De Commissie zal de lidstaten ook verzoeken om, net als in het kader van de ondersteunende studie voor deze effectbeoordeling, statistieken van de nationale registers te delen over het aantal afgegeven rijbewijzen per categorie, per gender en per leeftijdsgroep.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.5.1.Vereiste(n) waaraan op korte of lange termijn moet worden voldaan, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Dit EU-initiatief is de vierde opeenvolgende reeks regels van de Unie voor het rijbewijs (voor het eerst ingevoerd in 1980 bij Richtlijn 80/1263/EEG) 67 . Deze regels droegen bij tot een daling van het aantal verkeersdoden met 61,5 %, van ongeveer 51 400 in 2001 tot ongeveer 19 800 in 2021. De verkeersveiligheid moet echter nog verder worden verbeterd.

Om het aantal doden en gewonden op de wegen in de EU verder terug te dringen, bevat het voorstel verschillende maatregelen, zoals sterkere digitalisering, waaronder de invoering van digitale rijbewijzen, de aanpassing aan technologische vooruitgang zoals geautomatiseerde rijsystemen en duurzaamheid. Een van de wijzigingen als gevolg van de elektrificatie van het huidige wagenpark in Europa is dat automatische versnellingsbakken de norm worden op het gebied van opleiding en rijexamens, met als gevolg dat de beperking van code 78 wordt ingetrokken.

De opleidingseisen worden ook geactualiseerd, onder meer met behulp van digitale middelen, evenals de methoden om de rijgeschiktheid te controleren en te waarborgen. Wij overwegen ook de invoering van een opleidingsprogramma op basis van begeleid rijden, zodat beginnende bestuurders voordat zij hun rijbewijs krijgen een groter aantal kilometers rijden onder begeleiding. Dit zou geen gevolgen hebben voor de minimumleeftijd om zonder begeleiding te rijden, maar zou de beste praktijken van verschillende lidstaten weerspiegelen.

Het voorstel bouwt ook voort op de ervaring die in verschillende lidstaten is opgedaan met proeftijden, door een termijn van twee jaar in te voeren waarin beginnende bestuurders aan strengere regels moeten voldoen. Het voorstel verbetert ook het veilig verkrijgen van rijbewijzen voor alle EU-burgers en onderdanen van derde landen en zal naar oplossingen zoeken om de lidstaten meer mogelijkheden te bieden om het aantal gevaarlijke bestuurders op de EU-wegen terug te dringen.

1.5.2.Toegevoegde waarde

Zonder dit EU-optreden zou de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van rijbewijzen worden gewaarborgd door middel van bilaterale of multilaterale overeenkomsten, waardoor het rijbewijsstelsel complexer zou worden en de administratieve lasten voor de houders van een rijbewijs zouden toenemen. Bovendien zijn enkele van de problemen die er vandaag de dag nog zijn, te wijten aan de uiteenlopende uitvoering van de richtlijn in de lidstaten. 

Bestuurders kunnen ook administratieve problemen ondervinden wanneer zij reizen naar lidstaten die geen partij zijn bij het Verdrag van Wenen, zoals de verplichting om in het bezit te zijn van een internationaal rijbewijs. Ten slotte zouden houders van een EU-rijbewijs bij verandering van woonplaats in de EU een nieuw rijbewijs moeten verkrijgen in het nieuwe land van verblijf, hetzij door een administratieve inwisseling, hetzij door het afleggen van een rijexamen zoals elke andere aanvrager.  

Bovendien zouden de voorwaarden voor het verkrijgen van een rijbewijs verschillen, wat zou leiden tot een ongelijke behandeling van EU-burgers en een geringere doeltreffendheid op het gebied van verkeersveiligheid.  

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Zoals vermeld in punt 1.5.1 zal de herziening van de rijbewijsrichtlijn leiden tot de vaststelling van een vierde handeling over dit onderwerp. De eerste drie richtlijnen hebben reeds in aanzienlijke mate bijgedragen tot een verbetering van de verkeersveiligheid en het vrije verkeer van personen, waardoor bestuurders vaardiger en beter toegerust zijn om te rijden. Daarnaast is de straffeloosheid van verkeersovertreders verminderd door de invoering van één enkel rijbewijs in de EU en de oprichting van het Resper-netwerk.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

De voorgestelde herziening van de rijbewijsrichtlijn is verenigbaar met andere EU-instrumenten en ander relevant EU-beleid, evenals met internationale verplichtingen (VN/ECE-verdragen inzake het wegverkeer, Genève 1949 en Wenen 1968). De richtlijn regelt de rijbevoegdheid per voertuigcategorie. Bepaalde categorieën worden gedefinieerd aan de hand van EU-regels, namelijk:

Verordening (EU) nr. 168/2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers 68 , die het mogelijk maakt om typen bromfietsen, motorfietsen, gemotoriseerde driewielers en vierwielers te identificeren.

Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten 69 , die het mogelijk maakt om de typen door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen te identificeren.

De richtlijn stelt ook de minimumleeftijd vast voor het verkrijgen van een rijbewijs voor (toekomstige) beroepschauffeurs, die vallen onder Richtlijn (EU) 2022/2561 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen 70 .

Bovendien zijn de regels inzake bescherming van persoonsgegevens ook van toepassing op de uitwisseling van informatie met betrekking tot rijbewijzen, met name:

Verordening (EU) 2018/1725 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens 71 ;

Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) 72 ; en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 73 .

Tot slot heeft de Commissie op 3 juni 2021 een voorstel 74 goedgekeurd tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 75 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit. Dit nieuwe kader biedt bouwstenen die relevant zijn voor mobiele rijbewijzen. Met name de elektronische identiteit en eventueel de digitale portemonnee kunnen worden gebruikt om een interoperabele oplossing voor mobiele EU-rijbewijzen te ontwikkelen.

Om de verenigbaarheid van de rijbewijsrichtlijn met de andere rechtsinstrumenten betreffende de handhaving van de verkeersregels te waarborgen, is een onderhandelingspakket vastgesteld, bestaande uit drie initiatieven; naast dit nieuwe voorstel voor een nieuwe richtlijn inzake het rijbewijs bevat het ook een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/413 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen en een voorstel voor een richtlijn betreffende de gevolgen voor de hele Unie van bepaalde ontheffingen van de rijbevoegdheid.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

De eenmalige kosten in 2025 en de lopende aanpassingskosten van de Commissie tot 2050 houden voornamelijk verband met de oprichting van een deskundigengroep om de autoriteiten in staat te stellen informatie en beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een voertuig en de ontwikkeling van een onlineopleidingsprogramma voor huisartsen op het gebied van rijgeschiktheid. Voor het opzetten van deze twee initiatieven is geen verhoging van de personele middelen vereist.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

X onbeperkte geldigheidsduur

uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Wijze(n) van uitvoering van de begroting 76  

X Direct beheer door de Commissie

door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen.

 Gedeeld beheer met de lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

De uitvoering van het voorstel vereist de oprichting en instandhouding van een deskundigengroep om de autoriteiten in staat te stellen informatie en beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een voertuig en de ontwikkeling van een onlineopleidingsprogramma voor huisartsen inzake rijgeschiktheid. Voor het opzetten van deze initiatieven is geen verhoging van de personele middelen vereist.

   De recurrente aanpassingskosten voor de periode 2025-2028 als gevolg van de oprichting van een deskundigengroep om de autoriteiten in staat te stellen informatie en beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een voertuig, worden geraamd op 30 000 EUR per jaar.

   De niet-recurrente (eenmalige) aanpassingskosten van 80 000 EUR zijn gepland voor 2025 in verband met het opzetten en ontwikkelen van een onlineopleidingsprogramma voor huisartsen inzake rijgeschiktheid.

   De lopende aanpassingskosten (actualisering van het onlineopleidingsprogramma voor huisartsen inzake rijgeschiktheid) worden geraamd op ongeveer 80 000 EUR per vijf jaar.

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De taken die rechtstreeks door DG MOVE worden uitgevoerd, volgen de jaarlijkse planning- en monitoringcyclus, zoals die wordt gevolgd in de Commissie en de uitvoerende agentschappen, met inbegrip van de verslaglegging over de resultaten via het jaarlijks activiteitenverslag van DG MOVE.

Overeenkomstig artikel 20 van de rijbewijsrichtlijn stellen de lidstaten de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal afgegeven, verlengde, vervangen, ingetrokken en ingewisselde rijbewijzen voor elke categorie, met inbegrip van gegevens over de afgifte en het gebruik van mobiele rijbewijzen.

De Commissie zal tevens nagaan of de lidstaten de richtlijn correct omzetten.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

De eenheid binnen DG MOVE die belast is met het beleidsterrein zal de uitvoering van de richtlijn beheren.

De uitgaven zullen worden uitgevoerd onder direct beheer, met volledige toepassing van de bepalingen van het Financieel Reglement. De controlestrategie voor aanbestedingen en subsidies in DG MOVE omvat specifieke juridische, operationele en financiële controles vooraf van de procedures (inclusief, voor aanbestedingen, een toetsing door de raadgevende commissie voor aankopen en overeenkomsten) en van de ondertekening van contracten en overeenkomsten. Bovendien zijn uitgaven voor de aankoop van goederen en diensten onderworpen aan controles vooraf en, indien nodig, controles achteraf en financiële controles.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

Wat de uitvoering van de taken in verband met het opzetten van het mechanisme betreft, houden de geïdentificeerde risico’s verband met het gebruik van aanbestedingsprocedures: vertraging, beschikbaarheid van gegevens, tijdige informatie voor de markt enz. Deze risico’s worden gedekt door het Financieel Reglement en worden beperkt door de door DG MOVE uitgevoerde reeks interne controles voor aanbestedingen van deze waarde.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

DG MOVE brengt jaarlijks, in zijn jaarlijks activiteitenverslag, verslag uit over de kosten van de controle van zijn activiteiten. Het risicoprofiel en de kosten van controles voor aanbestedingsactiviteiten zijn in overeenstemming met de vereisten.

De gevraagde verhoging van de begroting betreft de oprichting en instandhouding van een informatieplatform voor autoriteiten voor de uitwisseling van informatie over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid om een voertuig te besturen en de ontwikkeling van een (online) opleidingsprogramma voor huisartsen. Wat betreft de controleactiviteiten in verband met de IT-systemen die worden ontwikkeld of beheerd door het directoraat dat verantwoordelijk is voor het voorstel, houdt het IT-stuurcomité regelmatig toezicht op de databanken van het directoraat en de geboekte vooruitgang, rekening houdend met de vereenvoudiging en kostenefficiëntie van de IT-middelen van de Commissie.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

De reguliere preventie- en beschermingsmaatregelen van de Commissie zouden van toepassing zijn, met name:

Betalingen voor diensten worden door de Commissie gecontroleerd alvorens de betaling wordt gedaan, rekening houdend met eventuele contractuele verplichtingen, economische beginselen en goede financiële of beheerspraktijken. Alle overeenkomsten en contracten tussen de Commissie en de ontvangers van eventuele betalingen zullen antifraudebepalingen (toezicht, verslagleggingsvereisten enz.) bevatten.

— Om fraude, corruptie en andere onrechtmatige activiteiten te bestrijden, zijn de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onverminderd van toepassing.

DG MOVE heeft in 2020 een herziene fraudebestrijdingsstrategie vastgesteld. De fraudebestrijdingsstrategie van MOVE is gebaseerd op de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie en op een specifieke risicobeoordeling die intern wordt uitgevoerd om vast te stellen welke gebieden het meest fraudegevoelig zijn, welke controles reeds worden uitgevoerd en welke maatregelen nodig zijn om de capaciteit van DG MOVE om fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren, te verbeteren.

De contractuele bepalingen die voor openbare aanbestedingen gelden, waarborgen dat controles en inspecties ter plaatse kunnen worden uitgevoerd door de diensten van de Commissie, waaronder OLAF, met gebruik van de door OLAF aanbevolen standaardbepalingen.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

·Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort
uitgave

Bijdrage

Nummer  

GK/NGK 77 .

van EVA-landen 78

van kandidaat-lidstaten en aspirant-kandidaten 79

van andere derde landen

andere bestemmingsontvangsten

01

02.200401

GK

NEE

NEE

NEE

NEE

·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort 
uitgave

Bijdrage

Nummer  

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten en aspirant-kandidaten

van andere derde landen

andere bestemmingsontvangsten

[XX.YY.YY.YY]

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 

    Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

X    Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: Er zullen geen extra kredieten nodig zijn. De voor de financiering van het project benodigde bedragen zullen worden herschikt uit de kredieten die reeds in de officiële financiële programmering onder de specifieke begrotingsposten zijn geprogrammeerd.

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel  
kader

01

Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid

DG:MOVE

Jaar 

2025

Jaar 

2026

Jaar 

2027

Jaar 

2028

TOTAAL

2025 t/m 2028

□ Beleidskredieten

Begrotingsonderdeel 80 02.200401

Vastleggingen

(1a)

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

Betalingen

(2a)

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

Begrotingsonderdeel

Vastleggingen

(1b)

Betalingen

(2b)

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 81  

Begrotingsonderdeel

(3)

TOTAAL kredieten 
voor DG MOVE

Vastleggingen

=1a+1b +3

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

Betalingen

=2a+2b

+3

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

 



TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

Betalingen

(5)

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

□ TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten  
voor RUBRIEK <01> 
van het meerjarig financiële kader

Vastleggingen

=4+6

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

Betalingen

=5+ 6

0,110

0,030

0,030

0,030

0,200

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere beleidsrubrieken, herhaal bovenstaand deel:

□ TOTAAL beleidskredieten (alle beleidsrubrieken)

Vastleggingen

(4)

Betalingen

(5)

TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten (alle beleidsrubrieken)

(6)

TOTAAL kredieten  
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 6 
van het meerjarig financieel kader 
(referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+ 6

Betalingen

=5+ 6





Rubriek van het meerjarig financieel  
kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (bijlage 5 bij het besluit van de Commissie betreffende de interne uitvoeringsvoorschriften voor de afdeling “Commissie” van de algemene begroting van de Europese Unie), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

DG: <…….>

□ Personele middelen

□ Andere administratieve uitgaven

TOTAAL DG <…….>

Kredieten

TOTAAL kredieten 
voor RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 82

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

TOTAAL kredieten  
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7van het meerjarig financieel kader 

Vastleggingen

Betalingen

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten 

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 83

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 84

– Output

– Output

– Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…

– Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTAAL

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 

X    Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 85

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

Buiten RUBRIEK 7 86  
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere  
administratieve uitgaven

Subtotaal  
buiten RUBRIEK 7 
van het meerjarig financieel kader

TOTAAL

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar N+2

Jaar N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

□ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)

20 01 02 03 (delegaties)

01 01 01 01  (onderzoek onder contract)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) 87

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz   88

– bij de centrale diensten

– in delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)

01 01 01 12 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Extern personeel

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidig meerjarig financieel kader 

Het voorstel/initiatief:

X    kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

De voor de financiering van het project benodigde bedragen worden herschikt uit begrotingsonderdeel 02.200401.

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.Bijdragen van derden 

Het voorstel/initiatief:

X voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar 
N 89

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

 

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

X Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

voor de eigen middelen

voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven 

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 90

Jaar 
N

Jaar 
N+1

Jaar 
N+2

Jaar 
N+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

(1)    PB L 375 van 31.12.1980, blz. 1 EUR-Lex – 31980L1263 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(2)    PB L 237 van 24.8.1991, blz. 1 EUR-Lex – 31991L0439 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(3)    PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18 EUR-Lex – 02006L0126-20201101 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(4)    Bij de eerste richtlijn betreffende het rijbewijs (Richtlijn 80/1263/EEG) werd de allereerste reeks voorschriften in de EU ingevoerd met betrekking tot de harmonisatie van de nationale rijbewijsregelingen, met name door de invoering van een Europees model voor het rijbewijs, de voorlopige omschrijving van categorieën voertuigen en de vaststelling van de voorwaarden waaronder rijbewijzen in de EU mogen worden afgegeven of ingewisseld. Deze voorschriften werden verder verfijnd en uitgebreid in de tweede rijbewijsrichtlijn (Richtlijn 91/439/EEG). Het belangrijkste is dat de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven rijbewijzen tot stand werd gebracht en dat er eisen voor een minimumleeftijd voor het behalen van een rijbewijs werden ingevoerd. De derde rijbewijsrichtlijn (Richtlijn 2006/126/EG) werd in december 2006 goedgekeurd en is tussen 2009 en 2020 elf keer gewijzigd, voornamelijk om de harmonisatie van gemeenschappelijke normen en eisen te verbeteren, maar ook om de richtlijn aan te passen aan de technologische ontwikkelingen.
(5)    Zie:
https://eumos.eu/wp-content/uploads/2017/07/Valletta_Declaration_on_Improving_Road_Safety.pdf ; in juni 2017 heeft de Raad conclusies over verkeersveiligheid ter bekrachtiging van de verklaring van Valletta vastgesteld (zie document 9994/17).
(6)    Bijlage I bij COM(2018) 293 final (Europa in beweging. Duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, geconnecteerd en schoon) EUR-Lex - 52018DC0293 - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(7)    SWD(2019) 283 final https://transport.ec.europa.eu/system/files/2021-10/SWD2190283.pdf  
(8)    COM(2020) 789 final EUR-Lex – 52020DC0789 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(9)    P9_TA(2021)0407 https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0407_NL.pdf  
(10)    COM(2021) 645 final EUR-Lex – 52021DC0645 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(11)    SWD(2021) 305 final Betere regelgeving (europa.eu)
(12)    SWD(2023) 128 final.
(13)    SWD(2022) 17 final EUR-Lex – 52022SC0017 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(14)    Reeds beschikbaar (Spanje, Denemarken, Griekenland, Polen, Portugal) en in overweging genomen (Oostenrijk, België, Cyprus, Estland, Finland, Duitsland, Ierland, Italië, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Zweden) volgens informeel document nr. 10 van de VN/ECE van 13 september 2022 en raadplegingsactiviteiten.
(15)     https://sdgs.un.org/#goal_section
(16)    Doelstelling 11 en streefdoel 11.2 van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN ( https://sdgs.un.org/2030agenda ).
(17)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1) EUR-Lex - 32018R1119 - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(18)    COM(2021) 400 final EUR-Lex – 52021DC0400 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(19)    Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1) EUR-Lex - 32018R1724 - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(20)    Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006, waarbij de EU sinds 21 januari 2011 partij is.
(21)    COM(2023) 126 final.
(22)    PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9 EUR-Lex - 32015L0413 - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(23)    COM(2023) 128 final.
(24)    PB L 330 van 23.12.2022, blz. 46 EUR-Lex - 32022L2561 - NL - EUR-Lex (europa.eu)  
(25)    Die voorziet in bijzondere voorschriften betreffende de kwalificatie en opleiding van beroepsbestuurders van deze voertuigen.
(26)    Waardoor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten wordt vergemakkelijkt wanneer verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen worden begaan met een voertuig dat in een andere lidstaat is ingeschreven.
(27)    Verordening (EU) 2019/2144 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd wat de algemene veiligheid ervan en de bescherming van de inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers betreft (PB L 325 van 16.12.2019, blz. 1)  EUR-Lex – 02019R2144-20220905 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(28)    Die voorziet in de verplichte uitrusting van nieuwe voertuigen met geavanceerde veiligheidsvoorzieningen.
(29)    SWD(2019) 283 final https://transport.ec.europa.eu/system/files/2021-10/SWD2190283.pdf  
(30)    PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59 EUR-Lex - 01996L0053-20190814 - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(31)    PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52 EUR-Lex - 02013R0168-20201114 - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(32)    PB L 330 van 23.12.2022, blz. 46 EUR-Lex – 32022L2561 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(33)    PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1 EUR-Lex - 32016R0679 - NL - EUR-Lex (europa.eu)
(34)

   COM(2021) 281 final EUR-Lex – 52021PC0281 – NL – EUR-Lex (europa.eu)

(35)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73) EUR-Lex – 32014R0910 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(36)    PB C 115 van 9.5.2008, blz. 85 EUR-Lex – 12008E091 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(37)    Spanje, Malta, Cyprus en Ierland.
(38)    Verdrag inzake het wegverkeer, op 8 november 1968 gesloten in Wenen.
(39)    SWD(2022) 17 final.
(40)    PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9. EUR-Lex – 32015L0413 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(41)    PB L 325 van 16.12.2019, blz. 1 EUR-Lex – 32019R2144 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(42)    SWD(2023) 128 final.
(43)    RSB/RM/cdd — rsb(2022)7907617.
(44)    Indien een persoon bijvoorbeeld in het land waar hij of zij woont bevoegd is om met een rijbewijs van categorie B een lichte motorfiets te besturen, moet deze persoon dat ook kunnen doen in elke andere lidstaat die dezelfde facultatieve gelijkwaardigheid toepast.
(45)    COM(2021) 118 final EUR-Lex – 52021DC0118 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(46)    COM(2021) 645 final EUR-Lex – 52021DC0645 – NL – EUR-Lex (europa.eu)
(47)    PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(48)    PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1.
(49)    PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(50)    PB L 120 van 5.5.2012, blz. 1.     
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32012R0383
(51)    PB C , blz. .
(52)    PB C , blz. .
(53)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(54)    Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18).
(55)    Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1).
(56)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(57)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(58)    Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen (PB L 330 van 23.12.2022, blz. 46).
(59)    Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie van 4 mei 2012 tot vaststelling van de technische voorschriften betreffende rijbewijzen met een ingebouwd opslagmedium (microchip) (PB L 120 van 5.5.2012, blz. 1).
(60)    PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(61)    Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).
(62)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
(63)    Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).
(64)    Besluit (EU) 2016/1945 van de Commissie van 14 oktober 2016 inzake de gelijkwaardigheid tussen bepaalde categorieën van rijbewijzen (PB L 302 van 9.11.2016, blz. 62).
(65)    Richtlijn (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9).
(66)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(67)    Bij de eerste richtlijn betreffende het rijbewijs (Richtlijn 80/1263/EEG) werd de allereerste reeks voorschriften in de EU ingevoerd met betrekking tot de harmonisatie van de nationale rijbewijsregelingen, met name door de invoering van een Europees model voor het rijbewijs, de voorlopige omschrijving van categorieën voertuigen en de vaststelling van de voorwaarden waaronder rijbewijzen in de EU mogen worden afgegeven of ingewisseld. Deze regels zijn verder verfijnd en uitgebreid in de tweede rijbewijsrichtlijn (Richtlijn 91/439/EEG). Het belangrijkste is dat de wederzijdse erkenning van door de lidstaten afgegeven rijbewijzen tot stand werd gebracht en dat er eisen voor een minimumleeftijd voor het behalen van een rijbewijs werden ingevoerd. Richtlijn 2006/126/EG is in december 2006 goedgekeurd en is tussen 2009 en 2020 elf keer gewijzigd, voornamelijk om de harmonisatie van gemeenschappelijke normen en vereisten te verbeteren, maar ook om de richtlijn aan te passen aan de technologische ontwikkelingen.
(68)

   PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52.

(69)     https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:01996L0053-20190814 PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59.
(70)     https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:02003L0059-20190726 PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4.
(71)     https://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/TXT/?uri=CELEX:32018R1725 PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.
(72)     https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:02016R0679-20160504 PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(73)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.
(74)

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=COM%3A2021%3A281%3AFIN  

(75)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
(76)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BUDGpedia: https://myintracomm.ec.europa.eu/corp/budget/financial-rules/budget-implementation/Pages/implementation-methods.aspx
(77)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(78)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(79)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(80)    Volgens de officiële begrotingsnomenclatuur.
(81)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.
(82)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(83)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(84)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en)...”.
(85)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(86)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.
(87)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
(88)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(89)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(90)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top

Brussel, 1.3.2023

COM(2023) 127 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende het rijbewijs, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2022/2561 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 383/2012 van de Commissie





{SEC(2023) 350 final} - {SWD(2023) 128 final} - {SWD(2023) 129 final}


BIJLAGE I

VOORSCHRIFTEN VOOR DE DOOR DE LIDSTATEN AFGEGEVEN RIJBEWIJZEN

DEEL A1: ALGEMENE SPECIFICATIES VOOR HET FYSIEKE RIJBEWIJS

(1)De fysieke kenmerken van de kaart van het modelrijbewijs van de Unie zijn in overeenstemming met de ISO-normen 7810 en 7816-1.

De kaart is gemaakt van polycarbonaat.

De methoden voor toetsing van de kenmerken van de rijbewijzen aan de internationale normen zijn in overeenstemming met ISO-norm 10373.

(2)Het rijbewijs heeft twee zijden en stemt overeen met het model in figuur 1.

Zijde 1                        Zijde 2 

 

Figuur 1: Model van het EU-rijbewijs

(3)Het rijbewijs bevat de volgende gegevens, zoals vermeld in deel D: 

Zijde 1 bevat: 

(a)de vermelding “rijbewijs” in hoofdletters, gedrukt in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft;

(b)de vermelding van de naam van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft (facultatief);

(c)het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek zoals bepaald in deel D, punt 1;

(d)specifieke informatie over het afgegeven rijbewijs (velden 1 tot en met 9), zoals bepaald in deel D, punt 3;

(e)de vermelding “model van de Europese Unie” in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft en de vermelding “rijbewijs” in de overige talen van de Gemeenschap, gedrukt in roze letters en op een zodanige wijze dat deze de achtergrond van het rijbewijs vormen, zoals bepaald in deel D, punt 2.

Zijde 2 bevat: 

(a)specifieke informatie over de categorieën van het rijbewijs (velden 9 tot en met 12), zoals bepaald in deel D, punt 4; 

(b)specifieke informatie over de administratie van het rijbewijs (velden 13 en 14), zoals bepaald in deel D, punt 5;

(c)een toelichting bij de volgende genummerde velden op de zijden 1 en 2 van het rijbewijs: 1, 2, 3, 4a, 4b, 4c, 5, 10, 11 en 12.

Indien een lidstaat deze vermeldingen in een andere nationale taal dan een van de volgende talen wenst te stellen: Bulgaars, Kroatisch, Tsjechisch, Deens, Nederlands, Engels, Ests, Fins, Frans, Duits, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Pools, Portugees, Roemeens, Slowaaks, Sloveens, Spaans of Zweeds, moet hij het rijbewijs opstellen in twee talen waaronder één van de bovengenoemde talen, zonder afbreuk te doen aan de andere bepalingen van deze bijlage.

Op het modelrijbewijs van de Unie moet ruimte worden vrijgehouden voor een eventuele microchip of gelijkwaardige geïnformatiseerde voorziening of het afdrukken van een QR-code.

De referentiekleuren zijn als volgt:

blauw: Pantone reflex blauw;

geel: Pantone geel.

(4)Bijzondere bepalingen

(a)Wanneer de houder van een door een lidstaat overeenkomstig deze bijlage afgegeven rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan laatstgenoemde lidstaat op het rijbewijs de voor de administratie van het rijbewijs vereiste vermeldingen opnemen, mits hij die vermeldingen ook opneemt op de rijbewijzen die hij zelf afgeeft en daarvoor over de nodige ruimte beschikt.

(b)De lidstaten kunnen kleuren of markeringen, zoals een streepjescode en nationale symbolen, toevoegen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

In het kader van de wederzijdse erkenning van rijbewijzen mag de streepjescode geen andere informatie bevatten dan die welke reeds leesbaar op het rijbewijs voorkomt of die noodzakelijk is voor de afgifte van het rijbewijs.

(c)Informatie op de voor- en achterzijde van de kaart moet met het oog leesbaar zijn, waarbij voor de velden 9 tot en met 12 aan de achterzijde een letterkorps van minimaal 5 punten moet worden gebruikt.

DEEL A2: SPECIFICATIES OM VERVALSING VAN HET FYSIEKE RIJBEWIJS TEGEN TE GAAN 

(1)De fysieke beveiliging van rijbewijzen kan als volgt worden bedreigd: 

(a)vervaardiging van valse kaarten: creatie van een nieuw document dat sterke gelijkenis vertoont met het origineel, hetzij door volledig nieuwe vervaardiging hetzij door kopiëring van het origineel;

(b)materiële ingreep: een kenmerk van een origineel document veranderen, bijvoorbeeld door bepaalde op het document gedrukte gegevens te wijzigen.

(2)De algehele beveiliging is gestoeld op het volledige systeem van indiening van de aanvraag, verstrekking van gegevens, materiaal van de kaart, druktechniek, een minimumaantal verschillende beveiligingskenmerken en personalisering.

(3)Het voor rijbewijzen gebruikte materiaal wordt door middel van de volgende technieken tegen vervalsing beveiligd (verplichte beveiligingskenmerken):

(a)de bestanddelen van de kaart zijn optisch dood;

(b)beveiligingsondergrond in de vorm van een patroon dat zodanig is ontworpen dat het niet kan worden vervalst door scannen, drukken of kopiëren, door middel van irisdruk met meerkleurige veiligheidsinkt en positieve en negatieve guillochedruk. Het patroon bestaat niet uit de primaire kleuren (cyaan/magenta/geel/zwart) en bevat zowel complexe patroonvormen in ten minste twee speciale kleuren als micro-opschriften;

(c)optisch variabele elementen die adequate bescherming bieden tegen kopiëren of vervalsen van de foto;

(d)lasergravure;

(e)in de zone voor de foto moeten het patroon van de beveiligingsondergrond en de foto zelf ten minste aan de zijkant van de foto samenvallen (verflauwend patroon).

(4)Het voor rijbewijzen gebruikte materiaal moet voorts tegen vervalsing worden beveiligd door ten minste drie van de volgende technieken (aanvullende beveiligingskenmerken):

(a)inkt met kleuromslag*;

(b)thermochrome inkt*;

(c)aangepaste hologrammen*;

(d)variabele laserbeelden*;

(e)ultraviolette fluorescerende inkt, zichtbaar en transparant;

(f)iriserende druk;

(g)digitaal watermerk op de ondergrond;

(h)infrarode of fosforescerende pigmenten;

(i)voelbare karakters, symbolen of patronen*.

(5)De lidstaten mogen andere beveiligingskenmerken invoeren. Als basis verdienen de met een asterisk gemerkte technieken de voorkeur, omdat zij de functionarissen van de wetshandhavingsinstanties in staat stellen zonder bijzondere hulpmiddelen na te gaan of de kaart geldig is.

DEEL B: SPECIFICATIES VOOR DE MICROCHIP DIE WORDT INGEVOERD ALS ONDERDEEL VAN HET FYSIEKE RIJBEWIJS 

(1)De microchip en de daarop opgeslagen gegevens, met inbegrip van aanvullende informatie waarin de nationale wetgeving van een lidstaat met betrekking tot rijbewijzen voorziet, moet voldoen aan de bepalingen van deel B1.

(2)De lijst van de geldende normen voor rijbewijzen met een microchip is opgenomen in deel B2.

(3)Rijbewijzen met een microchip worden aan een EU-typegoedkeuringsprocedure onderworpen overeenkomstig de bepalingen van deel B3.

(4)Wanneer overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aan alle toepasselijke bepalingen van de EU-typegoedkeuring voor een rijbewijs met een microchip is voldaan, verlenen de lidstaten een EU-typegoedkeuringscertificaat aan de fabrikant of zijn vertegenwoordiger.

(5)Indien nodig, met name om te waarborgen dat de bepalingen van dit deel worden nageleefd, kan een lidstaat een door hem verleende EU-typegoedkeuring intrekken.

(6)De EU-typegoedkeuringscertificaten en de kennisgeving van de intrekking daarvan moeten in overeenstemming zijn met het in deel B4 vastgestelde model.

(7)De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elk EU-typegoedkeuringscertificaat dat zij afgeven of intrekken. Bij een intrekking wordt een omstandige motivering toegevoegd.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van elke intrekking van een EU-typegoedkeuring.

(8)De door de lidstaten afgegeven EU-typegoedkeuringscertificaten worden onderling erkend.

(9)Wanneer een lidstaat constateert dat een aanzienlijk aantal rijbewijzen met microchip bij herhaling niet in overeenstemming is met dit deel van bijlage I, deelt zij dit mee aan de Commissie. Daarbij wordt het nummer van het EU-typegoedkeuringscertificaat van die rijbewijzen vermeld en wordt meegedeeld op welke punten de rijbewijzen van deze verordening afwijken. De Commissie stelt alle andere lidstaten onverwijld in kennis van de haar krachtens dit lid meegedeelde feiten.

(10)De lidstaat die deze rijbewijzen heeft afgegeven, moet het probleem onmiddellijk onderzoeken en moet passende maatregelen nemen, met inbegrip van de eventuele intrekking van het EU-typegoedkeuringscertificaat.



DEEL B1: Algemene eisen voor rijbewijzen met een microchip 

De in deze bijlage uiteengezette algemene eisen voor rijbewijzen met een microchip zijn gebaseerd op internationale normen en met name de ISO/IEC 18013-normen. Die eisen hebben betrekking op: 

(a)specificaties betreffende de microchip en de logische datastructuur op de microchip;

(b)specificaties betreffende de geharmoniseerde en aanvullende gegevens die moeten worden opgeslagen;

(c)specificaties betreffende mechanismen voor de bescherming van de digitaal op de microchip opgeslagen gegevens. 

1.AFKORTINGEN

Afkorting 

Betekenis 

AID 

Applicatie-identificatie 

BAP 

Basistoegangsbescherming 

DG 

Datagroep 

EAL 4+ 

Evaluation Assurance Level 4 Augmented (versterkt betrouwbaarheidsniveau 4) 

EF 

Hoofdbestand 

EFID 

Identificatiehoofdbestanden 

eMRTD 

Machine Readable Travel Document (machineleesbaar reisdocument) 

ICC 

Chipkaart 

ISO 

Internationale Organisatie voor Normalisatie 

LDS 

Logische datastructuur 

PICC 

Contactloze chipkaart 

PIX 

Proprietary Application Identifier Extension (identificatie-extensie inzake de eigendom van de applicatie) 

RID 

Registered Application Identifier (geregistreerde applicatie-identificatie) 

SOd 

Document Security Object 



2.OP DE MICROCHIP OPGESLAGEN GEGEVENS

(1)Gestandaardiseerde en facultatieve rijbewijsgegevens

De microchip slaat de in deel D gespecificeerde geharmoniseerde rijbewijsgegevens op. Indien een lidstaat besluit in de in deel D als facultatief gemarkeerde rijbewijsgegevens gegevens op te nemen, worden die gegevens in de microchip opgeslagen.

(2)Aanvullende gegevens

De lidstaten mogen aanvullende gegevens op de microchip opslaan waarin hun nationale wetgeving inzake rijbewijzen voorziet. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

3.MICROCHIP

(1)Type opslagmedium

Het opslagmedium voor rijbewijsgegevens is een microchip met een contact-, contactloze of gecombineerde (dubbele) interface, als gespecificeerd in deel B2, punt 1.

(2)Applicaties

Alle gegevens worden op de microchip opgeslagen in elektronische applicaties. Aan alle applicaties op de microchip wordt een unieke applicatie-identificatiecode (AID) toegekend als gespecificeerd in deel B2, punt 2.

(a)EU-rijbewijsapplicatie

Verplichte en facultatieve gegevens voor het rijbewijs, zoals vermeld in bijlage I, deel D, worden opgeslagen in de specifieke EU-rijbewijsapplicatie. De AID voor de EU-rijbewijsapplicatie is:

“A0 00 00 04 56 45 44 4C 2D 30 31”,

bestaande uit:

de geregistreerde applicatie-identificatie (RID) voor de Europese Commissie: “A0 00 00 04 56”;

de identificatie-extensie inzake de eigendom van de applicatie (PIX) voor de applicatie van het EU-rijbewijs: “45 44 4C 2D 30 31” (EDL-01).

De gegevens worden gegroepeerd in datagroepen (DG’s) als onderdeel van logische datastructuren (LDS).

De DG’s worden in de EU-rijbewijsapplicatie opgeslagen in hoofdbestanden (EF) en beveiligd overeenkomstig deel B2, punt 3.

(b)Andere applicaties

Andere aanvullende gegevens worden opgeslagen in één of meer specifieke applicaties die losstaan van de EU-rijbewijsapplicatie. Aan elke afzonderlijke applicatie wordt een uniek AID toegekend.

4.LOGISCHE DATASTRUCTUUR VAN DE EU-RIJBEWIJSAPPLICATIE

(1)Logische datastructuur

Rijbewijsgegevens worden op de microchip opgeslagen in een logische datastructuur (LDS) als gespecificeerd in deel B2, punt 4. In dit punt zijn aanvullende eisen gespecificeerd voor de verplichte en aanvullende datagroepen.

Elke datagroep wordt opgeslagen in één hoofdbestand (EF). De voor de EU-rijbewijsapplicatie te gebruiken EF’s worden aangeduid met de identificatiehoofdbestanden (EFID’s) en korte EF-identificaties als gespecificeerd in deel B2, punt 5.

(2)Verplichte datagroepen

De verplichte en facultatieve datacomponenten worden in de volgende datagroepen opgeslagen:

(a)DG 1: alle verplichte en facultatieve gegevens die op het document worden gedrukt, behalve de afbeelding van het gezicht en de afbeelding van de handtekening;

(b)DG 5: afbeelding van de handtekening van de rijbewijshouder;

(c)DG 6: afbeelding van het gezicht van de rijbewijshouder.

De gegevens van DG 1 worden gestructureerd overeenkomstig punt 6 en overeenkomstig de bepalingen van deel B2, punt 6. De gegevens in DG 5 en DG 6 moeten worden opgeslagen overeenkomstig de specificaties van deel B2, punt 7.

(3)Aanvullende datagroepen

De aanvullende datacomponenten, voor zover de nationale wetgeving van de lidstaten daarin voorziet, worden in de volgende datagroepen opgeslagen:

(a)DG 2: gegevens over de rijbewijshouder, behalve biometrische gegevens;

(b)DG 3: gegevens over de instantie van afgifte;

(c)DG 4: portretfoto;

(d)DG 7: biometrische gegevens betreffende de vingerafdruk van de rijbewijshouder;

(e)DG 8: biometrische gegevens betreffende de iris van de rijbewijshouder;

(f)DG 11: andere gegevens, zoals de volledige naam van de houder in nationale lettertekens.

De gegevens in deze datagroepen moeten worden opgeslagen overeenkomstig de specificaties van deel B2, punt 8.



5.MECHANISMEN VOOR GEGEVENSBESCHERMING

Er worden passende mechanismen gebruikt om de authenticiteit en integriteit van de microchip en de daarop opgeslagen gegevens te valideren en om de toegang tot de rijbewijsgegevens te beperken.

Gegevens op de microchip worden beschermd overeenkomstig de specificaties van deel B2, punt 3. In dit punt zijn de aanvullende eisen vermeld waaraan moet worden voldaan.

(1)Controle van de authenticiteit

(a)Verplichte passieve authenticatie

Alle in de EU-rijbewijsapplicatie opgeslagen datagroepen worden beschermd door middel van een passieve authenticatie.

Gegevens in verband met de passieve authenticatie moeten voldoen aan de eisen van deel B2, punt 9.

(b)Facultatieve actieve authenticatie

Facultatieve actieve-authenticatiemechanismen worden gebruikt om te waarborgen dat de originele chip niet is vervangen.

(1)Toegangsbeperking

(a)Verplichte basistoegangsbescherming

Het basistoegangsbeschermingsmechanisme (BAP) is van toepassing op alle gegevens in de EU-rijbewijsapplicatie. Om de interoperabiliteit met de bestaande systemen, zoals het systeem dat machineleesbare reisdocumenten (eMRTD) gebruikt, te verzekeren, moet de online machineleesbare zone (MRZ) worden gebruikt als gespecificeerd in deel B2, punt 10.

De Kdoc-documentsleutel om toegang tot de chip te krijgen, wordt gegenereerd door de online MRZ, die manueel of door middel van een optische lezer (OCR) kan worden ingevoerd. Voor een online MRZ wordt de in deel B2, punt 10, gedefinieerde BAP-1-configuratie toegepast.

(b)Voorwaardelijke uitgebreide toegangscontrole

Wanneer persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 op de microchip worden opgeslagen, worden aanvullende maatregelen genomen om de toegang tot die gegevens te beperken.

Het uitgebreide toegangscontrolemechanisme moet voldoen aan de specificaties van deel B2, punt 11.

(2)Public Key Infrastructure (PKI) voor rijbewijzen met een microchip

De lidstaten stellen overeenkomstig bijlage A bij ISO-norm 18013_3 de nodige nationale voorschriften vast voor het public key management.

6.WEERGAVE VAN DE GEGEVENS

(1)Formaat van de gegevens in DG 1

Code

L

Waarde

Codering

V/F

61

V

DG1 datacomponenten (genest)

Code

L

Waarde

5F 01

V

Typegoedkeuringsnummer

ans

V

5F 02

V

Uit demografische datacomponenten opgebouwd dataobject

V

Code

L

Waarde

5F 03

3

Lidstaat van afgifte

a3

V

5F 04

V

Naam/namen van de houder

as

V

5F 05

V

Voornaam/voornamen van de houder

as

V

5F 06

4

Geboortedatum (ddmmjjjj)

n8

V

5F 07

V

Geboorteplaats

ans

V

5F 08

3

Nationaliteit

a3

F

5F 09

1

Geslacht

M/V/X

F

5F 0A

4

Afgiftedatum van het rijbewijs (ddmmjjjj)

n8

V

5F 0B

4

Vervaldatum van het rijbewijs (ddmmjjjj)

n8

V

5F 0C

V

Autoriteit van afgifte

ans

V

5F 0D

V

Administratief nummer (verschillend van documentnummer)

ans

F

5F 0E

V

Documentnummer

an

V

5F 0F

V

Permanente woonplaats of postadres

ans

F

7F 63

V

Uit categorieën van voertuigen/beperkingen/voorwaarden opgebouwd dataobject

V

Code

L

Waarde (code of hieronder gedefinieerd)

02

1

Aantal categorieën/beperkingen/voorwaarden

N

V

87

V

Categorie/beperking/voorwaarde

ans

V

87

V

Categorie/beperking/voorwaarde

ans

F

...

...

...

...

...

87

V

Categorie/beperking/voorwaarde

ans

F

(2)Logisch recordformaat

De categorieën inzake voertuigen, beperkingen of voorwaarden worden gebundeld in een dataobject overeenkomstig de in de volgende tabel geschetste structuur.

Voertuigcategoriecode

Datum van afgifte

Vervaldatum

Code

Symbool

Waarde

waarbij:

(a)voertuigcategoriecodes worden weergegeven als gedefinieerd in artikel 6 (zoals AM, A1, A2, A, B1, B enz.);

(b)de afgiftedatum wordt weergegeven in het formaat DDMMJJJJ (twee cijfers voor de dag, gevolgd door twee cijfers voor de maand en vier cijfers voor het jaartal) voor de voertuigcategorie;

(c)de vervaldatum wordt weergegeven in het formaat DDMMJJJJ (twee cijfers voor de dag, gevolgd door twee cijfers voor de maand en vier cijfers voor het jaartal) voor de voertuigcategorie;

(d)de code, het symbool en de waarde betrekking hebben op aanvullende informatie of beperkingen in verband met de voertuigcategorie of de bestuurder.

DEEL B2: Lijst van toepasselijke normen voor rijbewijzen met een opslagmedium 

Punt 

Onderwerp 

Vereiste 

Van toepassing op 

1 

Interface, organisatie en bediening opslagmedium 

ISO/IEC 7816-reeks (contact), ISO/IEC 14443-reeks (contactloos) als bedoeld in ISO/IEC 18013-2:2008, bijlage C 

Deel B1, punt 3.1 

2 

Applicatie-identificatie 

ISO/IEC 7816-5:2004 

Deel B1, punt 3.2 

3 

Mechanismen voor gegevensbescherming 

ISO/IEC 18013-3:2009 

Deel B1, punt 3.2, punt a) 

Deel B1, punt 5 

4 

Logische datastructuur 

ISO/IEC 18013-2:2008 

Deel B1, punt 4.1 

5 

Identificatiehoofdbestanden 

ISO/IEC 18013-2:2008 tabel C.2 

Deel B1, punt 4.1

6 

Gegevensweergave voor DG 1 

ISO 18013-2:2008, bijlage C.3.8 

Deel B1, punt 4.2

Deel B1, punt 6.1 

7 

Verplichte weergave gegevens voor DG 5 en DG 6 

ISO/IEC 18013-2:2008, bijlage C.6.6 en bijlage C.6.7, afbeelding gezicht en handtekening opslaan in jpeg of jpeg2000-formaat 

Deel B1, punt 4.2

8 

Weergave facultatieve en aanvullende gegevens 

ISO/IEC 18013-2:2008, bijlage C 

Deel B1, punt 4.3

9 

Passieve authenticatie 

ISO/IEC 18013-3:2009, punt 8.1, gegevens worden opgeslagen in EF.SOd (Document Security Object) in de LDS 

Deel B1, punt 5.1, punt a) 

10 

Basistoegangsbeperking 

ISO/IEC 18013-3:2009 en wijziging 1 daarvan 

Deel B1, punt 5.2, punt a) 

 

Configuratie basistoegangsbeperking 

ISO/IEC 18013-3:2009, bijlage B.8 

11 

Uitgebreide toegangsbeperking 

Technisch voorschrift TR-03110, “Advanced Security Mechanisms for Machine Readable Travel Documents — Extended Access Control” (EAC), versie 1.11. 

Deel B1, punt 5.2, punt b) 

12 

Testmethoden 

ISO 18013-4:2011 

Deel B3, punt 1. 

13 

Veiligheidscertificaat 

Versterkt betrouwbaarheidsniveau 4 (EAL 4+) of gelijkwaardig 

Deel B3, punt 2. 

14 

Functioneel certificaat 

Testen smartcard overeenkomstig ISO 10373-reeks 

Deel B3, punt 3.

DEEL B3: Procedure voor de EU-typegoedkeuring van rijbewijzen met een microchip 

1.ALGEMENE BEPALINGEN

Fabrikanten die een EU-typegoedkeuring aanvragen voor een rijbewijs met een microchip, moeten een veiligheidscertificaat en een functioneel certificaat overleggen.

Elke geplande wijziging van het productieproces, met inbegrip van de software, moet vooraf worden gemeld aan de instantie die de typegoedkeuring heeft verleend. Deze instantie kan vragen extra informatie te verstrekken en testen uit te voeren voor zij met de wijziging instemt.

De testen moeten gebeuren overeenkomstig de methoden als vastgesteld in punt 12 van deel B2.

2.VEILIGHEIDSCERTIFICAAT

Voor de veiligheidsevaluatie worden de microchips van rijbewijzen beoordeeld aan de hand van de in deel B2, punt 13, gespecificeerde criteria.

Een veiligheidscertificaat wordt slechts toegekend nadat is aangetoond dat de microchip bestand is tegen pogingen tot manipulatie of verandering van de gegevens.

3.FUNCTIONEEL CERTIFICAAT

Een functionele evaluatie van rijbewijzen met een microchip wordt uitgevoerd via laboratoriumtests overeenkomstig de in deel B2, punt 14, genoemde criteria.

De lidstaten die een microchip opnemen in het rijbewijs, moeten ervoor zorgen dat de toepasselijke functionele normen en eisen van deel B1 worden nageleefd.

De fabrikant krijgt een functioneel certificaat zodra aan alle hierna volgende voorwaarden is voldaan:

er is een geldig veiligheidscertificaat voor de microchip beschikbaar;

hij heeft aangetoond dat hij aan de eisen van deel B2 voldoet;

de resultaten van de functionele testen waren positief.

Het functioneel certificaat wordt afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat. In het functioneel certificaat worden de benaming van de instantie van afgifte, de naam van de aanvrager, de identificatie van de microchip en een gedetailleerd overzicht van de tests en de resultaten daarvan vermeld.

4.EU-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT

(1)Modelcertificaat

De lidstaten verlenen het EU-typegoedkeuringscertificaat na overlegging van het in deze bijlage bedoelde functioneel en veiligheidscertificaat. EU-typegoedkeuringscertificaten moeten in overeenstemming zijn met het model in deel B4.

(2)Nummeringssysteem

Het EU-typegoedkeuringsnummeringssysteem bestaat uit:

(a)de kleine letter “e” gevolgd door het kengetal van de lidstaat die de EU-typegoedkeuring heeft verleend:

1    voor Duitsland;

2    voor Frankrijk;

3    voor Italië;

4    voor Nederland;

5    voor Zweden;

6    voor België;

7    voor Hongarije;

8    voor Tsjechië;

9    voor Spanje;

12    voor Oostenrijk;

13    voor Luxemburg;

17    voor Finland;

18    voor Denemarken;

19    voor Roemenië;

20    voor Polen;

21    voor Portugal;

23    voor Griekenland;

24    voor Ierland;

25    voor Kroatië;

26    voor Slovenië;

27    voor Slowakije;

29    voor Estland;

32    voor Letland;

34    voor Bulgarije;

36    voor Litouwen;

49    voor Cyprus;

50    voor Malta;

(b)de letters DL, voorafgegaan door een streepje en gevolgd door de twee cijfers van het volgnummer van deze bijlage of de jongste belangrijke technische wijziging van deze bijlage. Voor deze bijlage is het volgnummer 00;

(c)een uniek identificatienummer van de door de lidstaat van afgifte verleende EU-typegoedkeuring. 

Voorbeeld van het EU-typegoedkeuringsnummeringssysteem: e50-DL00 12345. 

Het goedkeuringsnummer wordt opgeslagen op de microchip in DG 1 van elk rijbewijs met een dergelijke microchip. 

DEEL B4: Model voor het EU-typegoedkeuringscertificaat voor rijbewijzen met een microchip 

Naam van de bevoegde instantie: ... 

Mededeling betreffende ( * ): 

— goedkeuring  

— intrekking van de goedkeuring  

van een EU-rijbewijs met een microchip 

Goedkeuring nr.: ... 

1.Fabrieks- of handelsmerk … ... 

2.Benaming van het model: ... 

3.Naam van de fabrikant of zijn eventuele vertegenwoordiger: ... 

... 

4.Adres van de fabrikant of zijn eventuele vertegenwoordiger: ... 

... 

5.Verslagen van de laboratoriumtests: 

5.1 Veiligheidscertificaat nr.: ... Datum: ... 

Afgegeven door: ... 

5.2 Functioneel certificaat nr.: ... Datum: ... 

Afgegeven door: ... 

6.Datum van de goedkeuring: ... 

7.Datum van de intrekking van de goedkeuring: ... 

8.Plaats: ... 

9.Datum: ... 

10.Bijgevoegde beschrijvende documenten: ... 

11.Handtekening: ... 

 

(*) Kruis het relevante vakje aan. 



DEEL C: SPECIFICATIES VOOR HET MOBIELE RIJBEWIJS 

(1)Applicaties voor mobiele rijbewijzen moeten beschikbaar zijn voor de meest gangbare mobiele besturingssystemen en moeten de bevoegde personen ten minste de volgende functies bieden:

(a)het opvragen en opslaan van gegevens of aanduidingen waarmee de rijbevoegdheid van een persoon kan worden aangetoond;

(b)weergave en overdracht van deze gegevens of aanduiding.

(2)De applicatie en andere relevante systemen moeten voldoen aan de ISO/IEC 18013-5-norm inzake mobiele rijbewijzen en Verordening (EU) nr. 910/2014.

(3)Voor de toepassing van deze bijlage wordt de houder van een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven mobiel rijbewijs alleen als gemachtigde gebruiker ervan beschouwd wanneer hij of zij als zodanig is geïdentificeerd. Het belangrijkste identificatiemiddel is de elektronische identificatie. Voor de elektronische identificatie van deze personen worden ten minste alle elektronische identificatiemiddelen aanvaard zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014.

(4)Het betrokken nationale systeem is het bevoegde register van rijbewijzen van de lidstaat waar de houder van het rijbewijs zijn of haar gewone verblijfplaats heeft.

(5)De applicatie stelt de houder van het rijbewijs in staat uit het betrokken nationale systeem verifieerbare gegevens op te vragen die de in deel D genoemde informatie en een pointer voor eenmalig gebruik bevatten. Wanneer sommige van de in deel D vermelde informatie niet beschikbaar is in het nationale systeem, kan de houder van het rijbewijs de ontbrekende gegevenselementen met andere beveiligde middelen terugvinden (bijvoorbeeld de foto van de houder uit zijn/haar biometrisch paspoort via Near Field Communication).

De applicatie moet het mogelijk maken de verifieerbare gegevens (de gegevens die het rijbewijs bevat over de houder ingevolge deel D) automatisch of handmatig bij te werken vanuit het betrokken nationale systeem van de lidstaat van diens gewone verblijfplaats. De applicatie mag geen andere middelen toestaan om de opgehaalde gegevens te wijzigen.

De applicatie stelt de houder van het rijbewijs in staat de in het mobiele rijbewijs opgenomen gegevens geheel of gedeeltelijk aan een derde te tonen of te verzenden. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn gemachtigd de gegevens in de mobiele rijbewijzen op te vragen om de rijbevoegdheid van de houder van het rijbewijs te kunnen controleren (verificatie).

De applicatie stelt de houder van het rijbewijs in staat een uit een nationaal systeem overgenomen pointer voor eenmalig gebruik aan een derde te verzenden. Dit token kan door de ontvangende partij worden gebruikt om de in deel D genoemde informatie uit het betrokken nationale systeem op te vragen, indien de ontvangende partij daartoe door de betrokken lidstaat is gemachtigd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten krijgen toegang tot de nationale systemen van andere lidstaten. De lidstaten zorgen ervoor dat de verstrekte gegevens na controle van de gegevens van de rijbewijshouder niet worden bewaard.

De informatie die rechtstreeks vanuit de applicatie wordt verzonden of met het token voor eenmalig gebruik wordt opgehaald, stelt de bevoegde autoriteiten in staat de rijbevoegdheid van de houder van het mobiele rijbewijs vast te stellen (verificatie), met inbegrip van eventuele beperkingen die in de Unie of op het grondgebied van een lidstaat gelden. De lidstaten beschouwen de gegevens als ongeldig wanneer zij meer dan zeven dagen vóór het tijdstip van verificatie zijn opgehaald of wanneer het nummer van het rijbewijs is opgenomen in de intrekkingslijst die wordt beheerd door de lidstaat die het mobiele rijbewijs heeft afgegeven. Een intrekkingslijst bevat informatie over alle rijbewijzen die de houder ervan niet langer het recht geven om een voertuig te besturen.

(6)In afwijking van Verordening (EU) nr. 910/2014 en uitsluitend om de houder van het mobiele rijbewijs de mogelijkheid te bieden in dergelijke situaties zijn of haar rijbevoegdheid aan te tonen, blijven de functies voor het weergeven en verzenden van gegevens of een pointer voor eenmalig gebruik beschikbaar wanneer de aan Europese portemonnees voor digitale identiteit gekoppelde persoonsidentificatiegegevens, als bedoeld in artikel 3 van die verordening, ongeldig zijn.

(7)De nationale systemen mogen een verzoek op basis van de bovengenoemde pointer voor eenmalig gebruik niet opslaan of verwerken voor een ander doel dan de uitvoering van deze richtlijn. Daartoe kan het in artikel 19 bedoelde EU-rijbewijzennetwerk worden gebruikt.

(8)Houders van een mobiel rijbewijs hebben de mogelijkheid hun rijbewijs in de Unie te verlengen, te vervangen of in te wisselen via de applicatie of een speciaal door de lidstaten ter beschikking gesteld digitaal dienstenportaal.



DEEL D: GEGEVENS DIE IN HET EU-RIJBEWIJS MOETEN WORDEN INGEVOERD 

(1)De onderscheidingstekens van de lidstaten die het rijbewijs afgeven, zijn de volgende: 

B: België 

BG: Bulgarije 

CZ: Tsjechië 

DK: Denemarken 

D: Duitsland 

EST: Estland 

GR: Griekenland 

E: Spanje 

F: Frankrijk 

HR: Kroatië 

IRL: Ierland 

I: Italië 

CY: Cyprus 

LV: Letland 

LT: Litouwen 

L: Luxemburg 

H: Hongarije 

M: Malta 

NL: Nederland 

A: Oostenrijk 

PL: Polen 

P: Portugal 

RO: Roemenië 

SLO: Slovenië 

SK: Slowakije 

FIN: Finland 

S: Zweden 

(2)Het woord “rijbewijs” moet als volgt in de taal/talen van de lidstaten op de rijbewijzen worden afgedrukt: 

Свидетелство за управление на МПС 

Permiso de Conducción 

Řidičský průkaz 

Kørekort 

Führerschein 

Juhiluba 

Άδεια Οδήγησης 

Driving Licence 

Permis de conduire 

Ceadúas Tiomána 

Vozačka dozvola 

Patente di guida 

Vadītāja apliecība 

Vairuotojo pažymėjimas 

Vezetői engedély 

Liċenzja tas-Sewqan 

Rijbewijs 

Prawo Jazdy 

Carta de Condução 

Permis de conducere 

Vodičský preukaz 

Vozniško dovoljenje 

Ajokortti 

Körkort 

(3)De gegevens die specifiek zijn voor het afgegeven rijbewijs, zijn de volgende: 

Veld 

Gegevens 

1 

naam van de houder 

2 

voornaam/voornamen van de houder 

3 

geboorteplaats en -datum 

4a 

datum van afgifte van het rijbewijs 

4b 

de datum waarop de administratieve geldigheidsduur van het rijbewijs afloopt of een streepje wanneer de geldigheidsduur krachtens artikel 10, lid 2, tweede alinea, onbeperkt is

4c 

naam van de autoriteit die het bevoegdheidsbewijs afgeeft  

4d 

ander nummer dan dat in veld 5, dat nuttig is voor de administratie van de kaart (facultatief) 

5 

nummer van het rijbewijs 

6 

foto van de houder 

7 

handtekening van de houder 

8 

verblijfplaats, woonplaats of postadres (facultatief) 

9 

de voertuigcategorie die de houder gerechtigd is te besturen (de nationale categorieën worden in een ander lettertype gedrukt dan de geharmoniseerde categorieën) 

(4)De gegevens die specifiek zijn voor de categorieën van het afgegeven rijbewijs zijn de volgende: 

Veld 

Gegevens 

9 

de voertuigcategorie die de houder gerechtigd is te besturen (de nationale categorieën worden in een ander lettertype gedrukt dan de geharmoniseerde categorieën) 

10 

de datum van eerste afgifte per categorie (deze datum moet bij iedere latere vervanging of inwisseling op het nieuwe rijbewijs worden vermeld); in elk datumveld moeten twee cijfers worden ingevuld en wel in de volgende volgorde: dag.maand.jaar (DD.MM.JJ) 

11 

de datum waarop de administratieve geldigheidsduur afloopt voor elke categorie; in elk datumveld moeten twee cijfers worden ingevuld en wel in de volgende volgorde: dag.maand.jaar (DD.MM.JJ) 

12 

de eventuele aanvullende of beperkende gegevens in code naast elke desbetreffende categorie, zoals gespecificeerd in deel E

Wanneer een code gespecificeerd in deel E geldt voor alle categorieën waarvoor het rijbewijs is afgegeven, kan hij worden afgedrukt onder de velden 9, 10 en 11.

(5)De gegevens die specifiek zijn voor de administratie van het afgegeven rijbewijs zijn de volgende: 

Veld 

Gegevens 

13 

een eventuele vermelding door de lidstaat van ontvangst, in het kader van de toepassing van lid 4, punt a), van deel A1, van de voor de administratie van het rijbewijs noodzakelijke gegevens; 

14 

een eventuele vermelding door de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de administratie of met betrekking tot de verkeersveiligheid (facultatief). Indien de vermelding onder een in deze bijlage omschreven veld valt, wordt deze vermelding voorafgegaan door het nummer van het overeenkomstige veld. 

Met uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de houder kunnen gegevens die geen verband houden met de administratie van het rijbewijs of de verkeersveiligheid eveneens in dit veld worden opgenomen; de toevoeging van deze vermeldingen heeft geen gevolgen voor het gebruik van het model als rijbewijs. 



DEEL E: UNIECODES EN NATIONALE CODES 

De codes 01 tot en met 99 zijn geharmoniseerde codes van de Europese Unie. 

BESTUURDER (medische redenen) 

01 

. 

Correctie en/of bescherming van het gezichtsvermogen 

 

01.01. 

Bril 

 

01.02. 

Contactlenzen 

 

01.05. 

Ooglap 

 

01.06. 

Bril of contactlenzen 

 

01.07. 

Specifiek gezichtshulpmiddel 

02 

 

Gehoorprothese/communicatiehulp 

03 

 

Prothese/orthese van de ledematen 

 

03.01. 

Prothese/orthese arm 

 

03.02. 

Prothese/orthese been 

AANPASSINGEN VOERTUIG 

10 

 

Aangepaste versnellingsbak 

 

10.02. 

Automatische keuze van de versnelling 

 

10.04. 

Aangepaste bediening van de versnellingsbak 

15 

 

Aangepaste koppeling 

 

15.01. 

Aangepast koppelingspedaal 

 

15.02. 

Handmatig bediende koppeling 

 

15.03. 

Automatische koppeling 

 

15.04. 

Maatregel om blokkering of activering van het koppelingspedaal te voorkomen 

20 

 

Aangepaste remsystemen 

 

20.01. 

Aangepast rempedaal 

 

20.03. 

Rempedaal geschikt voor bediening met linkervoet 

 

20.04. 

Schuifrempedaal 

 

20.05. 

Kantelbaar rempedaal 

 

20.06. 

Handbediende rem 

 

20.07. 

Remmen met een maximale bedieningskracht van … N 1 (bijvoorbeeld: “20.07(300N)”) 

 

20.09. 

Aangepaste parkeerrem 

 

20.12. 

Maatregel om blokkering of activering van het rempedaal te voorkomen 

 

20.13. 

Knierem 

 

20.14. 

Rembediening ondersteund door externe kracht 

25 

 

Aangepast acceleratiesysteem 

 

25.01. 

Aangepast gaspedaal 

 

25.03. 

Kantelbaar gaspedaal 

 

25.04. 

Handmatig gas geven 

 

25.05. 

Gas geven met knie 

 

25.06. 

Gas geven ondersteund door externe kracht 

 

25.08. 

Gaspedaal aan linkerkant 

 

25.09. 

Maatregel om blokkering of activering van gaspedaal te voorkomen 

31 

 

Aangepaste pedalen en pedaalbescherming 

 

31.01. 

Extra parallelpedalen 

 

31.02. 

Pedalen op (nagenoeg) gelijke hoogte 

 

31.03. 

Maatregel om blokkering of bediening van gas- en rempedalen te voorkomen als de pedalen niet met de voet worden bediend 

 

31.04. 

Vloerverhoging 

32 

 

Gecombineerde bedrijfsrem- en acceleratiesystemen 

 

32.01. 

Gecombineerd, met één hand bediend bedrijfsrem- en acceleratiesysteem 

 

32.02. 

Gecombineerd, met externe kracht bediend bedrijfsrem- en acceleratiesysteem 

33 

 

Gecombineerde bedrijfsrem-, acceleratie- en besturingssystemen 

 

33.01. 

Gecombineerd acceleratie-, bedrijfsrem- en besturingssysteem bediend door externe kracht met één hand 

 

33.02. 

Gecombineerd acceleratie-, bedrijfsrem- en besturingssysteem bediend door externe kracht met twee handen 

35 

 

Aangepaste bedieningsorganen (verlichting, ruitenwisser, ruitensproeier, claxon, richtingaanwijzers enz.) 

 

35.02. 

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur los te laten 

 

35.03. 

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur met de linkerhand los te laten 

 

35.04. 

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur met de rechterhand los te laten 

 

35.05. 

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur en de acceleratie- en remmechanismen los te laten 

40 

 

Aangepaste stuurinrichting 

 

40.01. 

Stuurinrichting met een maximale bedieningskracht van … N 2 (bijvoorbeeld “40.01(140N)”) 

 

40.05. 

Aangepast stuurwiel (groter en/of dikker stuurwiel, kleinere diameter stuurwiel enz.) 

 

40.06. 

Aangepaste stand van het stuurwiel 

 

40.09. 

Voetbediend stuur 

 

40.11. 

Hulpmiddel op stuurwiel 

 

40.14. 

Aangepaste alternatieve stuurinrichting voor bediening met één hand/arm 

 

40.15. 

Aangepaste alternatieve stuurinrichting voor bediening met twee handen/armen 

42 

 

Aangepaste hulpmiddelen voor zicht naar achteren/opzij 

 

42.01. 

Aangepast hulpmiddel voor zicht naar achteren 

 

42.03. 

Extra hulpmiddel in het voertuig voor zijdelings zicht 

 

42.05. 

Hulpmiddel tegen dode hoek 

43 

 

Bestuurdersstoel 

 

43.01. 

Bestuurdersstoel op normale kijkhoogte en op normale afstand van het stuurwiel en de pedalen 

 

43.02. 

Bestuurdersstoel aangepast aan lichaamsvorm 

 

43.03. 

Bestuurdersstoel met zijsteun voor goede stabiliteit 

 

43.04. 

Bestuurdersstoel met armleuning 

 

43.06. 

Aangepaste veiligheidsgordel 

 

43.07. 

Veiligheidsgordel met steun voor goede stabiliteit 

44 

 

Aanpassingen van de motorfiets (vermelding subcode verplicht) 

 

44.01. 

Eén remelement voor alle remhandelingen 

 

44.02. 

Aangepaste voorrem 

 

44.03. 

Aangepaste achterrem 

 

44.04. 

Aangepaste gashendel 

 

44.08. 

Zithoogte waarbij de bestuurder in zittende positie beide voeten tegelijk op de grond kan plaatsen en de motorfiets in evenwicht kan houden tijdens stoppen en stilstaan 

 

44.09. 

Maximale bedieningskracht van de voorrem … N 3 (bijvoorbeeld “44.09(140N)”) 

 

44.10. 

Maximale bedieningskracht van de achterrem … N 4 (bijvoorbeeld “44.10(240N)”) 

 

44.11. 

Aangepaste voetsteun 

 

44.12. 

Aangepaste handgreep 

45 

 

Motorfiets uitsluitend met zijspan 

46 

 

Alleen driewielers 

47 

 

Alleen voertuigen met meer dan twee wielen die tijdens het starten, stoppen en stilstaan niet door de bestuurder in evenwicht moeten worden gehouden 

50 

 

Alleen het voertuig met chassisnummer (voertuigidentificatienummer, VIN) 

Letters gebruikt in combinatie met codes 01 tot en met 44 voor nadere specificatie:

a    links

b    rechts

c    hand

d    voet

e    midden

f    arm

g    duim

CODES VOOR BEPERKT GEBRUIK 

60 

 

Facultatieve gelijkwaardigheid 

 

60.01. 

Aan de houder wordt de in artikel 9, lid 3, punt a), bedoelde facultatieve gelijkwaardigheid verleend 

 

60.02. 

Aan de houder wordt de in artikel 9, lid 3, punt b), bedoelde facultatieve gelijkwaardigheid verleend 

60.03.  

De rijbevoegdheid van categorie B1 is beperkt tot de in artikel 9, lid 4, punt c), bedoelde voertuigen

61 

 

Alleen rijden bij daglicht (bijvoorbeeld: één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang) 

62 

 

Alleen rijden binnen een straal van … km vanaf de woonplaats van de rijbewijshouder of alleen binnen de stad/regio … 

63 

 

Alleen rijden zonder passagiers 

64 

 

Rijden met maximale snelheid van … km per uur 

65 

 

Rijden alleen toegestaan in gezelschap van een andere houder van een rijbewijs van op zijn minst dezelfde categorie 

66 

 

Rijden zonder aanhangwagen 

67 

 

Rijden op snelweg niet toegestaan 

68 

 

Alcohol niet toegestaan 

69 

 

Alleen rijden met voertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot overeenkomstig EN 50436. Opgave van een einddatum is facultatief (bijvoorbeeld “69” of “69(01.01.2016)”). 

ADMINISTRATIEVE VERMELDINGEN 

70 

 

Ingewisseld voor rijbewijs nr. … afgegeven door … (voor een derde land: EU/VN-symbool, bijvoorbeeld “70.0123456789.NL”) 

71 

 

Duplicaat van rijbewijs nr. … (voor een derde land: EU/VN-symbool, bijvoorbeeld “71.987654321.HR”) 

73 

 

Alleen vierwielige motorvoertuigen van categorie B (B1) 

78 

 

Alleen voertuigen met automatische schakeling 

79 

 

Alleen voertuigen conform de specificaties tussen haken, in het kader van de toepassing van artikel 19 van deze richtlijn 

 

79.01. 

Alleen tweewielige voertuigen met of zonder zijspan 

 

79.02. 

Alleen driewielige of lichte vierwielige voertuigen van de categorie AM 

 

79.03. 

Alleen driewielers 

 

79.04. 

Alleen driewielers gecombineerd met een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten hoogste 750 kg 

 

79.05. 

Motorfietsen van categorie A1 met een vermogen per gewichtseenheid van meer dan 0,1 kW/kg 

 

79.06. 

Voertuigen van categorie BE met een aanhangwagen waarvan de maximaal toegestane massa groter is dan 3 500 kg 

80 

 

Alleen voor houders van een rijbewijs voor driewielige motorfietsen van categorie A die jonger zijn dan 24 jaar 

81 

 

Alleen voor houders van een rijbewijs voor tweewielige motorfietsen van categorie A die jonger zijn dan 21 jaar 

95 

 

Bestuurder, houder van het getuigschrift van vakbekwaamheid, die voldoet aan de vakbekwaamheidsvereisten van Richtlijn (EU) 2022/2561 tot … (bijvoorbeeld “95(01.01.12)”) 

96 

 

Voertuigen van categorie B met een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg, waarbij de toegestane maximummassa van het samenstel groter is dan 3 500 kg, maar ten hoogste 4 250 kg bedraagt 

97 

 

Geen toestemming voor het besturen van een voertuig van categorie C1 dat onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad valt 5 . 

98 

 

 

 

98.01 

De bestuurder wordt beschouwd als beginnend bestuurder en is onderworpen aan de voorwaarden voor de proeftijd. In geval van inwisseling, verlenging of vervanging van het rijbewijs wordt de code aangevuld met de einddatum van de proeftijd (bijvoorbeeld 98.01.13.04.2028) 

 

98.02 

De houder moet voldoen aan de voorwaarden voor de regeling voor begeleid rijden totdat hij of zij de leeftijd van 18 jaar bereikt 

Code 100 en hoger zijn nationale codes die alleen gelden voor het verkeer op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven. 

BIJLAGE II

MINIMUMEISEN VOOR RIJEXAMENS EN KENNIS, RIJVAARDIGHEID EN RIJGEDRAG VOOR HET BESTUREN VAN EEN MECHANISCH AANGEDREVEN VOERTUIG

I. MINIMUMEISEN VOOR RIJEXAMENS 

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de toekomstige bestuurders voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag voor het besturen van een mechanisch aangedreven voertuig. Het daartoe ingestelde examen behelst: 

een theoretisch examen;

na succesvolle deelname aan het theoretisch examen, een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag. 

Hieronder volgt de examenprocedure.

A.    THEORETISCH EXAMEN

1.Vorm 

Er moet een zodanige vorm worden gekozen dat kan worden nagegaan of de kandidaat de vereiste kennis bezit met betrekking tot de in de punten 2, 3 en 4 van deze bijlage genoemde onderwerpen. 

Indien de kandidaat houder is van een rijbewijs voor een andere categorie waarvoor met goed gevolg een theoretisch examen is afgelegd, kan vrijstelling worden verleend van de bepalingen in de punten 2, 3 en 4 van deze bijlage die deze rijbewijzen gemeen hebben. 

2.Inhoud van het theoretisch examen voor alle categorieën voertuigen 

Het examen moet betrekking hebben op elk van de onderstaande punten, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om de inhoud en de vorm van de vragen vast te stellen: 

(a)verkeersregels: 

in het bijzonder inzake verkeerstekens, wegmarkeringen, signalen, voorrangsregels en snelheidsbeperkingen; 

(b)bestuurder: 

het belang van oplettendheid en van de houding ten opzichte van medeweggebruikers, onder wie gebruikers van micromobiliteit;

algemene waarneming, waaronder waarneming van risico’s, beoordeling en reactie, met name reactietijd, en gedragsveranderingen bij de bestuurder ten gevolge van alcohol, drugs en geneesmiddelen, gemoedsgesteldheid en vermoeidheid; 

(c)weg: 

de belangrijkste richtlijnen voor het bewaren van afstand, remweg en wegligging van het voertuig in uiteenlopende weg- en weersomstandigheden; 

verkeersrisico’s in verband met de wegomstandigheden, waaronder de waarneming en anticipatie van gevaren, in het bijzonder veranderingen ten gevolge van de weerstoestand en het tijdstip van de dag of de nacht;

kenmerken van de verschillende soorten wegen en daarop betrekking hebbende wettelijke voorschriften;

veilig rijden in tunnels; 

(d)medeweggebruikers: 

specifieke risicofactoren in verband met het gebrek aan ervaring van andere weggebruikers, met name kwetsbare weggebruikers die minder beschermd zijn in het verkeer dan gebruikers van motorvoertuigen zoals auto’s, bussen en vrachtwagens en die rechtstreeks aan de impact van een botsing zijn blootgesteld. Deze categorie omvat voetgangers, fietsers, gebruikers van aangedreven tweewielers, gebruikers van persoonlijke mobiliteitsmiddelen en personen met een beperking of beperkte mobiliteit en oriëntatie;

risico’s in verband met de deelneming aan het verkeer en het besturen van diverse typen voertuigen en in verband met het verschillende gezichtsveld van de bestuurders van deze voertuigen, met inbegrip van voertuigen met geavanceerde rijhulpsystemen en andere automatiseringssystemen;

(e)algemene voorschriften en diversen: 

voorschriften voor administratieve documenten in verband met het gebruik van het voertuig; 

algemene regels voor de door de bestuurder te volgen gedragslijn bij ongevallen (plaatsen van de gevarendriehoek, waarschuwen, enz.) en maatregelen die hij/zij in voorkomend geval kan nemen om hulp te verlenen aan verkeersslachtoffers;

veiligheidseisen met betrekking tot het voertuig, de lading en de passagiers; 

kennis van veiligheidsaspecten in verband met voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden;

(f)voorzorgsmaatregelen bij het verlaten van het voertuig; 

(g)de mechanische onderdelen die voor de rijveiligheid van belang zijn; de kandidaten moeten in staat zijn de meest voorkomende defecten te ontdekken, in het bijzonder aan de stuurinrichting, wielophanging, remmen, banden, verlichting en richtingaanwijzers, reflectoren, achteruitkijkspiegels, voorruit en ruitenwissers, uitlaatsysteem, veiligheidsgordels en claxon; 

(h)veiligheidsinrichtingen van de voertuigen, met name het gebruik van veiligheidsgordels, hoofdsteunen, veiligheidsvoorzieningen voor kinderen en het opladen van elektrische voertuigen; 

(i)regels en aspecten over het gebruik van voertuigen in verband met het milieu, ook wat elektrische voertuigen betreft: passend gebruik van geluidssignalen, matig brandstof-/energieverbruik, beperking van emissies (broeikasgasemissies, luchtverontreinigende stoffen, lawaai en microplastics van banden en wegslijtage, enz.). 

3.Specifieke voorschriften voor de categorieën A1, A2 en A 

Verplichte toetsing van de algemene kennis van: 

(a)het gebruik van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm; 

(b)zichtbaarheid van motorrijders voor medeweggebruikers; 

(c)specifieke risico’s in verband met uiteenlopende wegomstandigheden zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor gladde delen als putdeksels, wegmarkeringen zoals strepen en pijlen, tramrails enz.; 

(d)mechanische onderdelen die voor de verkeersveiligheid van belang zijn zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor de noodstopschakelaar, het oliepeil en de ketting. 

4.Specifieke voorschriften voor de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E 

(1)Verplichte toetsing van de algemene kennis van: 

(a)voorschriften inzake rij- en rusttijden zoals omschreven in verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad 6 ; gebruik van het controleapparaat zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 165/2014; 

(b)voorschriften inzake het type vervoer: goederen of personen; 

(c)voertuig- en vervoersdocumenten die zijn vereist voor nationaal en internationaal vervoer van goederen en personen; 

(d)maatregelen bij ongevallen; kennis van de maatregelen die moeten worden genomen na een ongeval of vergelijkbare gebeurtenis, met inbegrip van noodmaatregelen zoals de evacuatie van passagiers en de grondbeginselen van eerste hulp; 

(e)de voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen bij het verwisselen van wielen; 

(f)voorschriften inzake gewichten en afmetingen; voorschriften inzake snelheidsbegrenzers; 

(g)beperking van het gezichtsveld die door de kenmerken van het voertuig wordt veroorzaakt; 

(h)lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (facultatief); 

(i)veiligheidseisen bij het laden van het voertuig: het beheersen van de lading (laden en vastzetten), problemen met verschillende soorten lading (bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading, enz.), het laden en lossen van goederen en het gebruik van laadapparatuur (alleen categorieën C, CE, C1, C1E); 

(j)de verantwoordelijkheid van de bestuurder met betrekking tot het vervoer van passagiers; het comfort en de veiligheid van passagiers; het vervoeren van kinderen; de nodige controles vóór het wegrijden; in het theoretische examen moeten verschillende bussen aan de orde komen (bussen voor openbaar vervoer, touringcars, bussen met speciale afmetingen, enz.) (alleen categorieën D, DE, D1, D1E). 

(k)De lidstaten kunnen aanvragers van een rijbewijs voor een voertuig van categorie C1 of C1E dat niet onder Verordening (EU) nr. 165/2014 valt, vrijstellen van de verplichting hun kennis te bewijzen van de in punt 4.1, punten a), b) en c), genoemde onderwerpen.

(2)Verplichte toetsing van de algemene kennis van de volgende aanvullende voorschriften die betrekking hebben op de categorieën C, CE, D en DE en de volgende zaken betreffen: 

(a)de principes van de constructie en werking van: verbrandingsmotoren, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), het brandstofsysteem, het elektrische systeem, de ontsteking, het transmissiesysteem (koppeling, versnellingsbak enz.); 

(b)smering en antivriesbescherming; 

(c)de principes van de constructie, montage, correct gebruik en onderhoud van banden; 

(d)de principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van reminrichtingen en snelheidsbegrenzers; 

(e)de principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van het koppelmechanisme (alleen categorieën CE, DE); 

(f)methoden voor het opsporen van oorzaken van defecten; 

(g)preventief onderhoud van voertuigen en noodzakelijke lopende reparaties; 

(h)de verantwoordelijkheid van de bestuurder voor de ontvangst, het vervoer en de aflevering van goederen volgens afspraak (alleen categorieën C, CE). 

B.    EXAMEN INZAKE RIJVAARDIGHEID EN RIJGEDRAG 

5.Voertuig en uitrusting 

(1)Voertuigschakeling 

(a)Om een voertuig met handschakeling te mogen besturen, moet de kandidaat een examen inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag afleggen met een voertuig met handschakeling. 

Onder “voertuig met handschakeling” wordt een voertuig verstaan met een koppelingspedaal (of manueel bediende hendel voor de categorieën A, A2 en A1) die door de bestuurder moet worden ingedrukt om te starten, te stoppen of te schakelen. 

(b)Voertuigen die niet aan de in punt 5.1, punt a), vastgestelde criteria voldoen, worden als voertuigen met automatische schakeling beschouwd. 

Onverminderd punt 5.1, punt c), moet, indien een kandidaat het examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag aflegt op een voertuig met automatische schakeling, dit op elk rijbewijs dat op basis van een dergelijk examen wordt afgegeven, worden vermeld met de desbetreffende code van de Unie als bedoeld in bijlage I, deel E. Rijbewijzen met die vermelding worden uitsluitend gebruikt voor het besturen van voertuigen met een automatische schakeling. 

(c)De EU-code op een rijbewijs van de categorieën A1, A2, A, B1, B en BE dat is afgegeven op basis van een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag in een voertuig met automatische schakeling, wordt verwijderd indien de houder slaagt voor een specifiek examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag of een specifieke opleiding volgt. 

De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op: 

i) de goedkeuring van en het toezicht op de specifieke opleiding; of 

ii) de organisatie van het specifieke examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag. 

De voertuigen die voor deze opleiding of dit examen worden gebruikt, moeten een handgeschakelde versnellingsbak hebben en behoren tot de rijbewijscategorie waarvoor de deelnemers een aanvraag hebben ingediend. 

De duur van het examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en de afgelegde afstand moeten toereikend zijn om de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in de punten 6 en 7 van deze bijlage te beoordelen, met bijzonder aandacht voor de schakeling van het voertuig.  

De opleiding moet alle aspecten bevatten zoals omschreven in de punten 6 en 7 van deze bijlage, met bijzonder aandacht voor de schakeling van het voertuig. Elke deelnemer moet het praktijkgedeelte van de opleiding afleggen en zijn of haar rijvaardigheid en rijgedrag op de openbare weg aantonen. De opleiding duurt ten minste zeven uur.

(d)Specifieke bepalingen voor voertuigen van de categorieën BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E 

De lidstaten kunnen besluiten geen beperking tot voertuigen met automatische schakeling op te nemen in een rijbewijs voor een voertuig van de categorieën BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 of D1E als bedoeld in punt 5.1, punt b), wanneer de bestuurder reeds een rijbewijs bezit voor een voertuig met handschakeling in minstens één van de volgende categorieën: B, BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 of D1E, en hij of zij de in punt 8.4 beschreven handelingen heeft uitgevoerd tijdens het examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag. 

(2)De voertuigen waarmee examens inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag worden afgelegd, moeten voldoen aan de volgende minimumnormen. De lidstaten kunnen daaraan strengere eisen stellen of andere normen toevoegen. De lidstaten kunnen voor voertuigen van de categorieën A1, A2 en A waarmee examens inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag worden afgelegd, een marge van 5 cm³ beneden de vereiste minimum cilinderinhoud hanteren. 

(a)categorie A1: 

motorfiets van categorie A1 zonder zijspan, met een maximumvermogen van 11 kW, en een vermogen per gewichtseenheid van minder dan 0,1 kW per kg, die een snelheid van ten minste 90 km per uur kan bereiken. 

Indien de motorfiets door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, moet de cilinderinhoud daarvan minstens 120 cm3 bedragen. 

Indien de motorfiets door een elektrische motor wordt aangedreven, moet het vermogen per gewichtseenheid minstens 0,08 kW/kg bedragen; 

(b)categorie A2: 

motorfiets zonder zijspan, met een vermogen van ten minste 20 kW en ten hoogste 35 kW en een vermogen per gewichtseenheid van hoogstens 0,2 kW/kg. 

Indien de motorfiets door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, moet de cilinderinhoud daarvan minstens 250 cm3 bedragen. 

Indien de motorfiets door een elektrische motor wordt aangedreven, moet het vermogen per gewichtseenheid minstens 0,15 kW/kg bedragen; 

(c)categorie A: 

Motorfiets zonder zijspan met een ledige massa van meer dan 180 kg en een vermogen van minstens 50 kW. De lidstaat mag een marge van 5 kg beneden de vereiste minimummassa toestaan. 

Indien de motorfiets door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, moet de cilinderinhoud daarvan minstens 600 cm3 bedragen. 

Indien de motorfiets door een elektrische motor wordt aangedreven, moet het vermogen per gewichtseenheid minstens 0,25 kW/kg bedragen; 

(d)categorie B: 

vierwielig voertuig van categorie B waarmee een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt; 

(e)categorie BE: 

samenstel van een examenvoertuig van categorie B en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 000 kg, met welk samenstel, dat niet onder categorie B valt, een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen. 

(f)categorie B1: 

gemotoriseerde vierwieler waarmee een snelheid van ten minste 60 km per uur kan worden bereikt; 

(g)categorie C: 

voertuig van categorie C met een maximaal toegestane massa van ten minste 12 000 kg, een lengte van ten minste 8 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EU) nr. 165/2014; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het voertuig moet minimaal 10 000 kg bedragen; 

(h)categorie CE: 

geleed voertuig of een samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie C en een aanhangwagen van ten minste 7,5 m lang; dit voertuig of samenstel moet een maximaal toegestane massa van ten minste 20 000 kg hebben, een lengte van ten minste 14 m en een breedte van ten minste 2,40 m; met dit gelede voertuig of samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt en het moet zijn uitgerust met ABS en controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EU) nr. 165/2014; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het gelede voertuig of het samenstel moet minimaal 15 000 kg bedragen; 

(i)categorie C1: 

voertuig van subcategorie C1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000 kg, en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EU) nr. 165/2014; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; 

(j)categorie C1E: 

samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie C1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg; het samenstel moet een lengte hebben van ten minste 8 m en met dit samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine van het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen; 

(k)categorie D: 

voertuig van categorie D met een lengte van ten minste 10 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EU) nr. 165/2014; 

(l)categorie DE: 

samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie D en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen; 

(m)categorie D1: 

voertuig van subcategorie D1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000 kg, en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EU) nr. 165/2014; 

(n)categorie D1E: 

samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie D1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250 kg, met welk samenstel een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen. 

6.Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën A1, A2 en A 

(1)Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid 

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken: 

(a)correct dragen van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm; 

(b)steekproefsgewijze controle van banden, remmen, stuurinrichting, noodstopschakelaar (indien aanwezig), ketting, oliepeil, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon. 

(2)Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid:

(a)motorfiets op de standaard plaatsen, er vanaf halen en zonder hulp van de motor het rijwiel verplaatsen door ernaast te lopen; 

(b)motorfiets op de standaard plaatsen; 

(c)ten minste twee verrichtingen bij een lage snelheid, waaronder een slalom; dit ter beoordeling van de bediening van de koppeling in combinatie met de rem, balans, kijkrichting en de houding op de motorfiets, en de positie van de voeten op de voetsteunen; 

(d)ten minste twee verrichtingen bij een hogere snelheid, waaronder één verrichting in tweede of derde versnelling, minimaal 30 km per uur, en één verrichting voor het ontwijken van obstakels bij een snelheid van minimaal 50 km per uur; dit ter beoordeling van de houding op de motorfiets, kijkrichting, balans, stuurtechniek en schakeltechniek; 

(e)remmen: er moeten minimaal twee remoefeningen worden uitgevoerd, waaronder een noodstop bij een snelheid van minimaal 50 km per uur; dit ter beoordeling van de bediening van de voor- en achterrem, kijkrichting en de houding op de motorfiets. 

(3)Rijgedrag 

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren: 

(a)wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer; een oprit verlaten; 

(b)rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen; 

(c)rijden door bochten; 

(d)kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen; 

(e)veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook; 

(f)oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook; 

(g)inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto’s; ingehaald worden (indien mogelijk); 

(h)speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels; 

(i)reageren en anticiperen op gevaarlijke situaties met behulp van een simulator;

(j)de nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het afstappen van het voertuig. 

7.Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën B, B1 en BE 

(1)Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid 

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken: 

(a)verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding; 

(b)afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig); 

(c)controleren of de portieren goed gesloten zijn; 

(d)steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon; 

(e)controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, cabineslot, manier van laden, vastzetten lading (alleen categorie BE); 

(f)controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorie BE). 

(2)Categorieën B en B1: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid 

Een aantal van de onderstaande verrichtingen moet worden getest (ten minste twee van de vier punten, waarvan één achteruitrijdend): 

(a)in rechte lijn achteruitrijden of achteruitrijdend rechts of links een bocht omgaan en daarbij op de juiste rijstrook blijven; 

(b)keren met voor- en achteruitschakeling; 

(c)parkeren op en verlaten van een parkeerruimte (evenwijdig aan of schuin of loodrecht ten opzichte van de weg gelegen, vooruit en achteruit, zowel op een vlakke weg als op een stijgende of dalende weg); 

(d)remmen tot stilstand; een noodstop is facultatief. 

(3)Categorie BE: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid:

(a)koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde); 

(b)achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop; 

(c)veilig parkeren voor laden/lossen. 

(4)Rijgedrag 

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren: 

(a)wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer; een oprit verlaten; 

(b)rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen; 

(c)rijden door bochten; 

(d)Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen; 

(e)veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook; 

(f)oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook; 

(g)inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto’s; ingehaald worden (indien mogelijk); 

(h)speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels; 

(i)de nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig;

(j)reageren en anticiperen op gevaarlijke situaties met behulp van een simulator.

8.Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E. 

(1)Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid 

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken: 

(a)verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding; 

(b)afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig); 

(c)steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon; 

(d)controle van de rembekrachtigings- en de stuurbekrachtigingsinrichting; controle van de wielen, wielmoeren, spatborden, voorruit, ruiten en ruitenwissers, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof en ruitensproeiervloeistof); controle en gebruik van alle onderdelen op het dashboard, inclusief de controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EU) nr. 165/2014. De laatstgenoemde eis geldt niet voor aanvragers van een rijbewijs voor een voertuig van categorie C1 of C1E dat niet onder deze verordening valt; 

(e)controle van de luchtdruk, luchttanks en de wielophanging; 

(f)controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, laadmechanisme (indien aanwezig), cabineslot (indien aanwezig), manier van laden, vastzetten lading (alleen categorieën C, CE, C1, C1E); 

(g)controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E); 

(h)in staat zijn bijzondere maatregelen te treffen voor de veiligheid van het voertuig; controle van carrosserie, bedrijfsdeuren, nooduitgangen, EHBO-benodigdheden, brandblussers en andere veiligheidsvoorzieningen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E); 

(i)lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (facultatief). 

(2)Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid:

(a)koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde) (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E); 

(b)achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop; 

(c)veilig parkeren voor laden/lossen bij een laadvloer/laadhelling of soortgelijke inrichting (alleen categorieën C, CE, C1, C1E); 

(d)parkeren om passagiers veilig in of uit de bus te laten stappen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E). 

(3)Rijgedrag 

De kandidaten voeren in normale verkeerssituaties veilig en met inachtneming van alle nodige voorzorgen de volgende handelingen uit: 

(a)wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer; verlaten van een oprit; 

(b)rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen; 

(c)rijden door bochten; 

(d)kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen; 

(e)veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook; 

(f)oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook; 

(g)inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto’s; ingehaald worden (indien mogelijk); 

(h)speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels; 

(i)de nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig. 

(4)Veilig en energie-efficiënt rijden:

(a)tijdens het rijden de veiligheid waarborgen en het brandstof-/energieverbruik en de uitstoot verminderen tijdens het optrekken, afremmen of op stijgende en dalende hellingen;

(b)reageren en anticiperen op gevaarlijke situaties met behulp van een simulator. 

9.Beoordeling tijdens het praktische examen 

(1)Tijdens elke rijsituatie vermeld in de punten 6, 7 en 8 wordt beoordeeld in hoeverre de kandidaat in staat is het voertuig te bedienen en of hij of zij in staat is volkomen veilig aan het verkeer deel te nemen. De examinator moet zich tijdens het gehele examen veilig voelen. Rijfouten of gevaarlijk rijgedrag die de veiligheid van het examenvoertuig, de passagiers of de medeweggebruikers direct in gevaar brengen, hebben ongeacht of de examinator al dan niet heeft moeten ingrijpen, tot gevolg dat de kandidaat wordt afgewezen. Het staat de examinator in dat geval vrij het praktische examen voortijdig te beëindigen. 

De examinatoren moeten worden opgeleid om de vaardigheid van de kandidaten om in alle opzichten veilig te rijden, correct te beoordelen. Op de werkzaamheden van de examinatoren moet door een door de lidstaat erkend lichaam controle en toezicht worden uitgeoefend met het oog op een correcte en consequente foutenbeoordeling, overeenkomstig de in deze bijlage vastgestelde normen.

(2)Tijdens de beoordeling moet de examinator in het bijzonder aandacht schenken aan het feit of de kandidaat defensief en sociaal rijgedrag vertoont. Dit gedrag moet overeenkomen met de algehele rijstijl en de examinator moet hiermee rekening houden bij de beeldvorming van de kandidaat. Hiertoe behoren het aanpassend en zelfverzekerd (veilig) rijden. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met de weg- en weersomstandigheden, medeweggebruikers, de veiligheid van de overige weggebruikers (met name de kwetsbare weggebruikers) en anticipatievermogen. 

(3)De examinator moet tevens beoordelen of de kandidaat op de onderstaande punten voldoende presteert: 

(a)beheersing van het voertuig; hierbij moet worden gekeken naar: correct gebruik van de veiligheidsgordels, achteruitkijkspiegels, hoofdsteunen; zitplaats; correct gebruik van verlichting en andere voorzieningen; correct gebruik van de koppeling, versnellingsbak, gaspedaal, reminrichting (inclusief de derde reminrichting, indien aanwezig), stuurinrichting; beheersing van het voertuig onder uiteenlopende omstandigheden, bij verschillende snelheden; evenwichtig rijgedrag; gewicht, afmetingen en eigenschappen van het voertuig; gewicht en type lading (alleen categorieën BE, C, CE, C1, C1E, DE, D1E); het comfort van de passagiers (alleen categorieën D, DE, D1, D1E) (niet te snel optrekken, soepel rijgedrag en gelijkmatig remmen); 

(b)zuinig en energie-efficiënt rijden, hierbij moet worden gelet op het aantal omwentelingen per minuut en het schakelen, remmen en versnellen (alleen categorieën B, BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E); 

(c)voldoen aan de regels inzake waarneming: rondom kijken; spiegels goed gebruiken; dichtbij, verder weg, ver kijken; 

(d)voorrang verlenen: voorrang op kruispunten en overwegen; voorrang verlenen op andere punten (bijvoorbeeld bij het veranderen van richting of rijstrook en bij bijzondere verrichtingen); 

(e)de juiste positie kiezen op de weg: juiste positie op de weg, de rijstrook, de rotonde en door bochten, die past bij het type en de eigenschappen van het voertuig; voorsorteren; 

(f)afstand bewaren: voldoende afstand bewaren voor en naast het voertuig; voldoende afstand bewaren van andere medeweggebruikers, met name zwakke weggebruikers;

(g)snelheidsbeperkingen en -aanbevelingen respecteren: de maximumsnelheid niet overschrijden; snelheid aanpassen aan de weers- en verkeersomstandigheden en indien nodig aan de nationale snelheidslimiet; rijden met een snelheid waarbij het tot stilstand komen vóór een zichtbare en vrije weg mogelijk is; snelheid aanpassen aan die welke wordt aangehouden door andere, soortgelijke weggebruikers; 

(h)verkeerslichten, verkeerstekens en andere voorzieningen respecteren: correct gedrag bij verkeerslichten; opvolgen van de instructies van verkeersregelaars; correct gedrag bij verkeerstekens (verbods- of gebodsborden); correct gedrag bij wegmarkeringen; 

(i)signalen respecteren: signalen geven op de juiste momenten; correct richting aangeven; correct reageren op signalen van andere weggebruikers; 

(j)controle over remmen en stoppen: tijdig gas minderen, afremmen of stoppen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden; anticipatievermogen; gebruik van de verschillende reminrichtingen (alleen categorieën C, CE, D, DE); gebruik van andere snelheidsbegrenzers dan remmen (alleen categorieën C, CE, D, DE). 

10.Duur van het examen 

De duur van het examen en de af te leggen afstand moeten voldoende zijn voor de in deel B van deze bijlage genoemde beoordeling van de rijvaardigheid en het rijgedrag. Het examen met betrekking tot het rijgedrag mag voor de categorieën A, A1, A2, B, B1 en BE nooit minder dan 25 minuten en voor de overige categorieën nooit minder dan 45 minuten duren. Niet inbegrepen zijn de kennismaking met de kandidaat, het rijklaar maken van het voertuig, de technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid, de bijzondere verrichtingen en de bekendmaking van de uitslag van het praktische examen. 

11. Plaats van het examen 

Het examenonderdeel voor de beoordeling van de bijzondere verrichtingen kan op een speciaal terrein plaatsvinden. Het examenonderdeel voor de beoordeling van het rijgedrag wordt zo mogelijk afgenomen op wegen buiten de bebouwde kom, autowegen en autosnelwegen (of gelijkwaardig), alsmede straten in de stad van uiteenlopende aard (zoals woonwijken, gebieden waar niet harder dan 30 of 50 km per uur mag worden gereden en auto-/snelwegen binnen de stad), waar zich de verschillende moeilijkheden voordoen waarmee een bestuurder kan worden geconfronteerd. Het is wenselijk dat het examen in verschillende situaties van verkeersdrukte plaatsvindt. De examinator moet de tijd die op de weg wordt doorgebracht optimaal gebruiken door uiteenlopende verkeerssituaties op te zoeken, zodat het rijgedrag van de kandidaat in de verschillende situaties goed kan worden beoordeeld. Daarbij moet met name worden gelet op de overgang tussen de verschillende situaties. 

II. KENNIS, RIJVAARDIGHEID EN RIJGEDRAG VOOR HET BESTUREN VAN EEN GEMOTORISEERD VOERTUIG 

Bestuurders van alle gemotoriseerde voertuigen moeten op elk willekeurig moment voldoen aan eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, zodat zij in staat zijn: 

verkeersrisico’s en gevaren te onderkennen en te anticiperen en de ernst ervan te beoordelen;

controle over hun voertuig te hebben om geen gevaarlijke situaties te scheppen, en adequaat te reageren wanneer dergelijke situaties zich voordoen;

de verkeersregels in acht te nemen, met name die welke gericht zijn op het voorkomen van verkeersongevallen en het verzekeren van een vlotte doorstroming van het verkeer;

de voornaamste technische defecten van hun voertuig te ontdekken, met name die welke de veiligheid in gevaar brengen, en die adequaat te laten verhelpen;

rekening te houden met alle factoren die het rijgedrag nadelig beïnvloeden (alcohol, vermoeidheid, verminderd gezichtsvermogen enz.), teneinde volledig in staat te blijven tot veilig rijgedrag;

bij te dragen tot de veiligheid van alle weggebruikers, in het bijzonder de kwetsbare weggebruikers, door naar behoren rekening te houden met de medeweggebruikers;

voldoende kennis te hebben van risicofactoren in verband met middelen voor micromobiliteit;

voldoende kennis te hebben van de veiligheid in verband met het gebruik van voertuigen die op alternatieve brandstoffen rijden;

voldoende kennis te hebben over het gebruik van geavanceerde rijhulpsystemen en andere vormen van automatisering van een voertuig.

De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om te waarborgen dat bestuurders die niet meer voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, die kennis en vaardigheden terugkrijgen en het vereiste rijgedrag voor het besturen van een mechanisch aangedreven voertuig kunnen voortzetten.

BIJLAGE III

MINIMUMNORMEN INZAKE LICHAMELIJKE EN GEESTELIJKE GESCHIKTHEID VOOR HET BESTUREN VAN EEN GEMOTORISEERD VOERTUIG 

DEFINITIES 

1.Voor de toepassing van deze bijlage worden de bestuurders in twee groepen ingedeeld: 

(1)Groep 1: bestuurders van voertuigen van de categorieën A, A1, A2, AM, B, B1 en BE; 

(2)Groep 2: bestuurders van voertuigen van de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E. 

(3)In de nationale wetgeving kunnen bepalingen worden opgenomen om de voor de bestuurders van groep 2 bestemde bepalingen van deze bijlage toe te passen op de bestuurders van voertuigen van categorie B die hun rijbewijs voor de uitoefening van hun beroep gebruiken (taxi’s, ziekenauto’s, enz.). 

2.Naar analogie hiervan worden de aanvragers van een eerste rijbewijs of verlenging van een rijbewijs ingedeeld in de groep waartoe zij behoren, nadat het rijbewijs is afgegeven of verlengd. 

MEDISCHE ONDERZOEKEN 

3.Groep 1: 

De aanvragers moeten een zelfevaluatie van hun fysieke en geestelijke geschiktheid uitvoeren voor het besturen van een gemotoriseerd voertuig. 

De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan, indien uit de zelfevaluatie van hun fysieke en geestelijke geschiktheid, bij het vervullen van de vereiste formaliteiten of tijdens het examen dat zij moeten afleggen voor het verkrijgen van een rijbewijs, blijkt dat zij waarschijnlijk één of meer van de in deze bijlage vermelde lichamelijke of geestelijke gebreken hebben. 

Voor bestuurders geldt dezelfde procedure bij het verlengen van hun rijbewijs. 

4.Groep 2: 

De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan vóór de eerste afgifte van een rijbewijs; vervolgens worden de bestuurders bij elke verlenging van het rijbewijs getest volgens het nationale systeem van de lidstaat van normaal verblijf. 

5.De lidstaten kunnen voor de afgifte of verlenging van een rijbewijs strengere normen vaststellen dan de in deze bijlage vervatte normen. 

GEZICHTSVERMOGEN 

6.Iedere aanvrager van een rijbewijs moet de nodige onderzoeken ondergaan om vast te stellen of hij/zij beschikt over voldoende gezichtsscherpte en gezichtsveld voor het besturen van motorvoertuigen. Indien daarover twijfel bestaat, moet hij/zij door een bevoegde medische instantie worden onderzocht. Bij dat onderzoek moet vooral gelet worden op: de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker, de licht- en contrastgevoeligheid, diplopie en andere visuele functies die essentieel zijn voor de veilige besturing van een motorvoertuig. 

Aan bestuurders van groep 1 die niet aan de norm voor het gezichtsveld of de gezichtsscherpte kan worden voldaan, kan een rijbewijs worden toegekend in “uitzonderlijke, individuele gevallen”, indien er redenen zijn om aan te nemen dat de afgifte van een rijbewijs aan de kandidaat de verkeersveiligheid niet in het gedrang zou brengen; in die gevallen moet de bestuurder door een bevoegde medische instantie worden onderzocht om aan te tonen dat er geen sprake is van andere beschadigingen van de visuele functies, zoals lichtschitteringen (glare), contrastgevoeligheid of een te beperkt gezichtsvermogen bij schemerlicht. De bestuurder of aanvrager moet tevens met goed gevolg een door een bevoegde instantie georganiseerde praktijktest afleggen. 

Groep 1: 

(1)Iedere aanvrager van een rijbewijs of van verlenging van een rijbewijs moet, zo nodig met optische correctie, een binoculaire gezichtsscherpte hebben van ten minste 0,5. 

Voorts moet het horizontale gezichtsveld minstens 120° bedragen, het gezichtsbereik moet minstens 50° links en rechts en 20° naar boven en beneden reiken. Binnen een straal van 20 graden vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen zich geen gebreken voordoen. 

Indien een progressieve oogziekte wordt ontdekt of gemeld, kan het rijbewijs worden afgegeven of verlengd mits de aanvrager zich periodiek door een bevoegde medische instantie laat onderzoeken. 

(2)Iedere aanvrager van een rijbewijs of van een verlenging van een rijbewijs die het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of die, bijvoorbeeld in geval van diplopie, slechts één oog gebruikt, moet een gezichtsscherpte, zo nodig met optische correctie, van ten minste 0,5 hebben. De bevoegde medische instantie moet daarbij verklaren dat dit monoculaire zien al zo lang bestaat dat de betrokkene zich daaraan heeft aangepast, en dat het gezichtsveld van het oog voldoet aan de in punt 6.1 vastgestelde normen.  

(3)Na een recent geval van diplopie of verlies van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens welke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag hij of zij pas opnieuw een motorvoertuig besturen na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen. 

Groep 2:

(4)Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs moet, zo nodig met optische correctie, beschikken over een gezichtsscherpte van minstens 0,8 voor het beste oog en 0,1 voor het minder goede oog. Indien de waarden 0,8 en 0,1 met een optische correctie worden bereikt, moet de correctie van de minimale gezichtsscherpte (0,8 en 0,1) zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan 8 dioptrieën, of door contactlenzen. De correctie moet goed worden verdragen. 

Voorts moet het horizontale gezichtsveld voor beide ogen minstens 160° bedragen, het gezichtsbereik moet minstens 70° links en rechts en 30° naar boven en beneden reiken. Binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen zich geen gebreken voordoen. 

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan een verminderde contrastgevoeligheid of diplopie. 

Na een substantiële terugval van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens welke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag hij of zij pas opnieuw een motorvoertuig besturen na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen. 

GEHOOR 

7.Onder voorbehoud van het advies van de bevoegde medische instanties kan het rijbewijs voor iedere aanvrager of bestuurder van groep 2 worden afgegeven of verlengd; bij het medisch onderzoek wordt met name rekening gehouden met de mogelijkheden van compensatie. 

PERSONEN MET EEN FYSIEKE BEPERKING 

8.Het rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan motorische aandoeningen of beperkingen lijdt waardoor het besturen van een gemotoriseerd voertuig gevaar oplevert. 

Groep 1: 

(1)Een rijbewijs met eventueel beperkende voorwaarden mag, nadat daarover door een bevoegde medische instantie advies is uitgebracht, worden afgegeven aan aanvragers of bestuurders met een fysieke beperking. Dat advies moet gebaseerd zijn op een medische beoordeling van de betreffende aandoening of beperking en zo nodig op een praktische test. Daarin moet ook worden aangegeven hoe het voertuig moet worden aangepast en of de bestuurder orthopedische apparatuur nodig heeft. Uit het onderzoek naar de rijvaardigheid en het rijgedrag moet echter blijken dat die apparatuur geen gevaar voor het rijden oplevert. 

(2)Het rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan een progressieve aandoening lijdt, mits aan de hand van periodieke controles wordt geverifieerd of de betrokkene nog in staat is zijn voertuig volkomen veilig te besturen.  

Een rijbewijs mag zonder geregelde medische controle worden afgegeven of verlengd zodra de lichamelijke beperking zich heeft gestabiliseerd. 

Groep 2: 

(3)De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico’s en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden. 

HART- EN VAATZIEKTEN 

9.Hart- en vaataandoeningen of -ziekten kunnen leiden tot een acute beschadiging van de hersenfunctie die een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Dergelijke aandoeningen vormen een gegronde reden om tijdelijke of permanente rijbeperkingen op te leggen. 

(1)Voor de volgende hart- en vaataandoeningen mogen de rijbewijzen van aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen alleen worden afgegeven of verlengd als de aandoening effectief is behandeld en op voorwaarde dat een medische toestemming is afgegeven en, in voorkomend geval, een periodieke medische keuring wordt uitgevoerd: 

(a)brady-aritmie (sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming) en tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmieën) met een geschiedenis van syncope of syncopale episoden ten gevolge van aritmogene aandoeningen (voor groep 1 en 2); 

(b)brady-aritmie: sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming met tweedegraads AV-blok (Mobitz II), derdegraads AV-blok of wisselende bundeltakblok (uitsluitend voor groep 2); 

(c)tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmie) met: 

structurele hartziekte en aanhoudende ventriculaire tachycardie (VT) (voor groep 1 en 2), of 

niet-aanhoudende polymorfe VT, aanhoudende ventriculaire tachycardie of met een indicatie voor een defibrillator (uitsluitend voor groep 2); 

(d)symptomatisch voor angina (voor groep 1 en 2); 

(e)implantatie of vervanging van een permanente pacemaker (uitsluitend voor groep 2); 

(f)implantatie of vervanging van een defibrillator of passende of niet-passende defibrillatorschok (uitsluitend voor groep 1); 

(g)syncope (tijdelijk verlies van bewustzijn en evenwicht, gekenmerkt door snel begin, korte duur en spontaan herstel, ten gevolge van algemene cerebrale hypoperfusie, vermoedelijk ten gevolge van reflexsyncope, met onbekende oorzaak, zonder aanwijzingen van onderliggende hartziekte) (voor groep 1 en 2); 

(h)acuut coronair syndroom (voor groep 1 en 2); 

(i)stabiele angina wanneer de symptomen zich niet voordoen bij milde inspanningen (voor groep 1 en 2); 

(j)percutane coronaire ingreep (PCI) (voor groep 1 en 2); 

(k)coronaire bypass-operatie (CABG — Coronary Artery Bypass Graft) (voor groep 1 en 2); 

(l)beroerte/transiënte ischemische aanval (TIA) (voor groep 1 en 2); 

(m)significante stenose van de carotis (uitsluitend voor groep 2); 

(n)maximale aortadiameter van meer dan 5,5 cm (uitsluitend voor groep 2); 

(o)hartfalen: 

New York Heart Association (NYHA) I, II, III (uitsluitend voor groep 1); 

volgens NYHA I en II moet de linker ventriculaire ejectiefractie minstens 35 % bedragen (uitsluitend voor groep 2); 

(p)harttransplantatie (voor groep 1 en 2); 

(q)hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 1); 

(r)hartklepoperatie (voor groep 1 en 2); 

(s)maligne hypertensie (hoogte systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg of diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg, geassocieerd met naderende of geleidelijke orgaanschade) (voor groep 1 en 2); 

(t)klasse III bloeddruk (diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg en/of systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg) (alleen voor groep 2); 

(u)congenitale hartaandoening (voor groep 1 en 2); 

(v)hypertrofische cardiomyopathie zonder syncope (uitsluitend voor groep 1); 

(w)lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes of QTc > 500 ms (uitsluitend voor groep 1). 

(2)Voor de volgende cardiovasculaire aandoeningen worden geen rijbewijzen afgegeven of verlengd voor aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen: 

(a)implantatie van een defibrillator (uitsluitend groep 2); 

(b)perifeer vaatlijden — Aneurysma aortae abdominalis en aneurysma aortae thoracalis, als de maximumdiameter van de aorta een aanzienlijk risico inhoudt op plotselinge breuk en plotselinge invalidiserende gebeurtenis (voor groepen 1 en 2); 

(c)hartfalen: 

NYHA IV (uitsluitend voor groep 1), 

NYHA III en IV (uitsluitend voor groep 2); 

(d)hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 2); 

(e)valvulaire hartziekte met aorta-insufficiëntie, aortastenose, mitralisinsufficiëntie of mitralisstenose als het functioneel vermogen wordt geschat op NYHA IV of als er syncopale episodes zijn geweest (uitsluitend voor groep 1); 

(f)valvulaire hartziekten in NYHA III of IV of met een ejectiefractie (EF) van minder dan 35 %, mitralisstenose en ernstige pulmonale hypertensie of met ernstige echocardiografische aortastenose of aortastenose die syncope veroorzaakt; met uitzondering van asymptomatische ernstige aortastenose indien voldaan is aan de testvoorschriften inzake bestandheid tegen inspanningen (uitsluitend voor groep 2); 

(g)structurele en elektrische cardiomyopathie — hypertrofe cardiomyopathie met geschiedenis van syncope of wanneer twee of meer van de volgende aandoeningen aanwezig zijn: wanddikte linkerventrikel (LV) > 3 cm, niet-aanhoudende ventriculaire tachycardie, familieanamnese van plotse dood (bij een bloedverwant in eerste graad), geen verhoging van de bloeddruk bij inspanning (uitsluitend voor groep 2); 

(h)lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes en QTc > 500 ms (uitsluitend voor groep 2). 

(i)Brugada-syndroom met syncope of plotse hartdood (voor groep 1 en 2). 

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening. 

(3)Andere cardiomyopathieën 

Het risico van plotselinge gebeurtenissen die tot een handicap kunnen leiden, wordt beoordeeld bij aanvragers of bestuurders met duidelijk omschreven cardiomyopathieën (bijvoorbeeld aritmogene cardiomyopathie van de rechterhartkamer, non-compaction cardiomyopathie, catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie en kort-QT syndroom) of met nog niet vastgestelde nieuwe cardiomyopathieën. Een zorgvuldige evaluatie door een specialist is vereist. De prognose van de specifieke cardiomyopathie wordt in aanmerking genomen. 

(4)De lidstaten mogen de afgifte of verlenging van een rijbewijs voor aanvragers of bestuurders met andere hart- en vaatziekten beperken.

DIABETES MELLITUS 

10.Voor de volgende punten gelden de volgende definities:

“ernstige hypoglycemie” een persoon heeft behoefte aan bijstand van een andere persoon;

“recurrente hypoglycemie”: een tweede geval van ernstige hypoglycemie in een periode van twaalf maanden.

Groep 1:

(1)Een rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan diabetes mellitus. Personen die medicatie gebruiken, moeten een officieel medisch advies inwinnen en minstens om de vijf jaar geregelde specifieke medische controles ondergaan. 

(2)Een aanvrager of bestuurder met diabetes die wordt behandeld met medicatie die een risico op hypoglycemie oplevert, moet aantonen dat hij het risico op hypoglycemie begrijpt en de aandoening voldoende onder controle heeft. 

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder zich onvoldoende bewust is van het risico op hypoglycemie. 

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder recurrente ernstige hypoglycemie heeft, tenzij dit gebaseerd is op bevoegd medisch advies en geregeld medisch onderzoek. Voor recurrente ernstige hypoglycemie in wakkere toestand mag een rijbewijs niet worden afgegeven of verlengd tot drie maanden na de meest recente aanval. 

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening. 

Groep 2:

(3)In bepaalde gevallen kan een rijbewijs van groep 2 worden afgegeven aan een bestuurder die aan diabetes mellitus lijdt. Wanneer een bestuurder of aanvrager medicatie gebruikt die hypoglycemie kan veroorzaken (met insuline en bepaalde tabletten), zijn de volgende criteria van toepassing: 

(a)er heeft zich geen ernstige hypoglycemie voorgedaan tijdens de afgelopen twaalf maanden; 

(b)de bestuurder heeft de hypoglycemie volledig onder controle;

(c)de bestuurder moet aantonen dat de aandoening op passende wijze onder controle is via glucosesensoren in het bloed, een insulinepomp, insulinepen en/of hybride ringleiding door minstens tweemaal per dag en op voor het rijden relevante tijdstippen een bloedglucosetest uit te voeren;

(d)de bestuurder moet aantonen dat hij op de hoogte is van de risico’s van hypoglycemie;

(e)de diabetes veroorzaakt geen andere hinderlijke gevolgen.

In deze gevallen moet bovendien het advies worden ingewonnen van een bevoegde medische instantie en moet de bestuurder of de aanvrager, minstens om de drie jaar, periodieke medische onderzoeken ondergaan. 

(4)Een ernstige hypoglycemie in wakkere toestand, zelfs wanneer er geen verband is met het besturen van een voertuig, moet worden gemeld en moet aanleiding geven tot een nieuwe beoordeling van de rijgeschiktheid. 

NEUROLOGISCHE ZIEKTEN EN OBSTRUCTIEF SLAAPAPNEUSYNDROOM

11.Voor aanvragers met neurologische aandoeningen en obstructief slaapapneusyndroom gelden de volgende regels.

NEUROLOGISCHE ZIEKTEN 

(1)Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan een ernstige neurologische aandoening, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund.

Daartoe worden neurologische stoornissen ten gevolge van aandoeningen of operaties van het centrale of perifere zenuwstelsel die tot sensoriële of motorische beperkingen en evenwichts- en coördinatiestoornissen leiden, beoordeeld op grond van het effect daarvan en de kans op achteruitgang. Aan de afgifte of verlenging van het rijbewijs kan in die gevallen de voorwaarde worden verbonden dat er periodiek onderzoek moet plaatsvinden, indien er kans op achteruitgang bestaat. 

OBSTRUCTIEF SLAAPAPNEUSYNDROOM 

(2)Voor de volgende punten gelden de volgende definities:

“matig obstructief slaapapneusyndroom”: 15 tot 29 perioden van apneu of hypoapneu per uur (apneu-hypoapneu-index);

“ernstig obstructief slaapapneusyndroom”: apneu-hypoapneu-index van 30 of meer; beide worden in verband gebracht met buitensporige slaperigheid overdag. 

(3)Als bij aanvragers of bestuurders een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom wordt vermoed, moeten zij verder medisch advies vragen alvorens een rijbewijs wordt afgegeven of verlengd. Zij kunnen de raad krijgen niet te rijden tot de diagnose is bevestigd. 

(4)Een rijbewijs mag worden afgegeven aan aanvragers of bestuurders met een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom als zij kunnen aantonen dat zij hun aandoening voldoende onder controle hebben, een passende behandeling volgen en als gevolg daarvan minder slaperig zijn; zij moeten dit kunnen staven met een officiële medische opinie. 

(5)Aanvragers of bestuurders met een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom die in behandeling zijn, moeten een periodiek medisch onderzoek ondergaan met tussenpozen van niet meer dan drie jaar voor bestuurders van groep 1 en één jaar voor bestuurders van groep 2, teneinde na te gaan in welke mate zij de behandeling volgen, de behandeling moeten voortzetten en verdere waakzaamheid geboden is. 

EPILEPSIE 

12.Epileptische aanvallen en andere acute bewustzijnsstoornissen vormen een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid wanneer zij zich tijdens het besturen van een motorvoertuig voordoen.  

Voor de volgende punten gelden de volgende definities:

“epilepsie”: een medische aandoening waarbij een persoon in een periode van minder dan vijf jaar twee of meer epileptische aanvallen heeft gehad;

“opgewekte epileptische aanval”: een aanval met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, dat kan worden vermeden. 

Aan een persoon die een beginnende of geïsoleerde epileptische aanval doormaakt of die het bewustzijn verliest, moet een rijverbod worden opgelegd. Een gespecialiseerde arts moet een verslag opstellen waarin de duur van het rijverbod en de noodzakelijke follow-up worden vastgesteld. 

Om een goede beoordeling van de rijgeschiktheid van een persoon te kunnen maken (met inbegrip van het risico op toekomstige aanvallen), is het uiterst belangrijk om het precieze epilepsiesyndroom en de aard van de aanvallen van een persoon te bepalen alsmede de passende behandeling daarvoor. Dit moet door een neuroloog gebeuren. 

Groep 1:

(1)Aan een bestuurder van groep 1 die aan epilepsie lijdt, wordt een voorwaardelijk rijbewijs toegekend tot hij gedurende een periode van minstens vijf jaar geen aanval meer heeft gehad. 

Indien de persoon aan epilepsie lijdt, is niet voldaan aan de voorwaarden voor een onvoorwaardelijk rijbewijs. De autoriteit die het rijbewijs afgeeft, wordt daarvan op de hoogte gebracht. 

(2)Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft gehad met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan na een neurologisch onderzoek op individuele basis rijgeschikt worden verklaard (het onderzoek moet desgevallend gebeuren in overeenstemming met andere toepasselijke bepalingen van bijlage III, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van alcohol of andere comorbiditeit). 

(3)Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: een aanvrager die een eenmalige niet-opgewekte epileptische aanval heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard na een periode van zes maanden zonder aanvallen en na een passend medisch onderzoek. Nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen. 

(4)Andere gevallen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden. 

(5)Epilepsie: bestuurders of aanvragers kunnen na één jaar zonder nieuwe aanvallen rijgeschikt worden verklaard. 

(6)Uitsluitend aanvallen tijdens de slaap: een bestuurder of aanvrager die uitsluitend tijdens de slaap epileptische aanvallen heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Na een aanval of crisis in wakkere toestand kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanval (zie “epilepsie” in punt 12.5).

(7)Aanvallen zonder invloed op het bewustzijn of het functioneren: de aanvrager die nooit andere aanvallen heeft gehad dan opgewekte aanvallen waarbij noch het bewustzijn, noch het functioneren worden aangetast, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Er kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanvallen (zie “epilepsie” in punt 12.5). 

(8)Aanvallen door een verandering of vermindering van de anti-epileptische behandeling op vraag van de arts: de patiënt kan worden verzocht niet te rijden vanaf het begin van de reductie van de behandeling en gedurende zes maanden na de stopzetting van de behandeling. Na aanvallen gedurende een verandering of stopzetting van medicatie op doktersadvies mag drie maanden niet worden gereden indien de voormalige behandeling wordt hervat. 

(9)Na een chirurgische ingreep ter behandeling van epilepsie: zie “epilepsie” in punt 12.5 

Groep 2: 

(10)De aanvrager mag gedurende de vereiste aanvalsvrije periode geen anti-epileptische medicatie gebruiken. De aanvrager heeft passende periodieke medische onderzoeken ondergaan. Na uitvoerig neurologisch onderzoek zijn geen relevante cerebrale pathologieën vastgesteld en op het elektro-encefalogram (EEG) is geen epileptische activiteit waargenomen. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd. 

(11)Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft gehad met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan na een neurologisch onderzoek op individuele basis rijgeschikt worden verklaard. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd. 

Een persoon met een structureel intracerebraal letsel die een hoger risico op aanvallen loopt, mag geen voertuigen van groep 2 besturen tot het risico op epilepsie gedaald is tot ten hoogste 2 % per jaar. Het onderzoek moet desgevallend plaatsvinden overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage III (bijvoorbeeld bij alcohol). 

(12)Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: na een eerste niet-opgewekte epileptische aanval kan een aanvrager, indien een passend neurologisch onderzoek heeft plaatsgehad, rijgeschikt worden verklaard na een periode van vijf jaar zonder andere aanvallen en tijdens welke hij geen anti-epileptische medicatie heeft gebruikt. Nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen. 

(13)Andere gevallen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden. Het risico op herhaling mag niet meer dan 2 % per jaar bedragen. 

(14)Epilepsie: gedurende een periode van tien jaar, tijdens welke geen anti-epileptische medicatie werd gebruikt, mogen zich geen nieuwe aanvallen voordoen. Nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen. Dit geldt ook voor zogenaamde “kinderepilepsie”. 

Bepaalde aandoeningen (bijvoorbeeld een arterioveneuse malformatie of intracerebrale bloedingen) brengen een verhoogd risico op aanvallen mee, zelfs wanneer zich nog geen aanvallen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen moet een onderzoek worden uitgevoerd door een bevoegde medische instantie; een rijbewijs mag niet worden afgegeven wanneer het risico op een aanval meer dan 2 % per jaar bedraagt. 

MENTALE BEPERKINGEN 

13.De volgende regels zijn van toepassing op aanvragers of bestuurders met een mentale of intellectuele beperking.

Groep 1: 

(1)Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd voor aanvragers of bestuurders met: 

(a)congenitale of door ziekten, trauma’s of neurochirurgische ingrepen ontstane ernstige mentale beperkingen; 

(b)ernstige verstandelijke beperkingen;

(c)ernstige gedragsproblemen, uit het verouderingsproces voortvloeiende gedragsproblemen; ernstige met de individuele psychische gesteldheid verband houdende beperkingen van het oordeels- en aanpassingsvermogen of gedragsstoornissen,

tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene zo nodig geregeld medisch wordt gecontroleerd. 

Groep 2: 

(2)De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico’s en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden. 

ALCOHOL 

14.Alcoholgebruik vormt een groot gevaar voor de verkeersveiligheid. Gezien de ernst van het probleem moeten artsen grote waakzaamheid aan de dag leggen. 

Groep 1: 

(1)Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is of niet kan afzien van alcoholgebruik wanneer hij aan het verkeer deelneemt, tenzij passende beperkingen worden toegepast door middel van technologieën die de verslaving kunnen tegengaan (bijvoorbeeld door het verplichte gebruik van een alcoholslot). 

Rijbewijzen mogen zonder bijkomende beperkingen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is geweest, na een periode van bewezen onthouding en onder voorbehoud van een officieel medisch advies en geregelde medische controle. 

Groep 2: 

(2)De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico’s en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden. 

VERDOVENDE MIDDELEN EN GENEESMIDDELEN 

15.Voor geneesmiddelen en medische producten gelden de volgende regels.

Misbruik:

(1)Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder verslaafd is aan psychotrope stoffen of zonder daaraan verslaafd te zijn die stoffen overmatig gebruikt, ongeacht de categorie van het aangevraagde rijbewijs.

Regelmatig gebruik:

Groep 1: 

(2)Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder regelmatig, in welke vorm dan ook, psychotrope stoffen gebruikt die van nadelige invloed op de rijvaardigheid kunnen zijn, indien dusdanige hoeveelheden worden gebruikt dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed. Hetzelfde geldt voor alle andere geneesmiddelen of geneesmiddelencombinaties die de rijvaardigheid beïnvloeden. 

Groep 2: 

(3)De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico’s en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden. 

NIERAANDOENINGEN 

16.Voor aanvragers met nieraandoeningen gelden de volgende regels.

Groep 1: 

(1)Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige nierinsufficiëntie lijdt, op voorwaarde dat een officieel medisch advies wordt verstrekt en de betrokkene geregeld medisch wordt onderzocht. 

Groep 2: 

(2)Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige irreversibele nierinsufficiëntie lijdt, tenzij in uitzonderingsgevallen op grond van een officieel medisch advies en geregelde medische controle. 

DIVERSE BEPALINGEN 

17.De volgende bepalingen worden als diverse bepalingen beschouwd.

Groep 1: 

(1)Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien het een aanvrager of bestuurder betreft met getransplanteerde organen of artificiële implantaten die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, onder voorbehoud van een officieel medisch advies en zo nodig een geregeld medisch onderzoek. 

Groep 2: 

(2)De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico’s en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden. 

In het algemeen mogen rijbewijzen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder een niet in de voorgaande punten van deze bijlage vermelde aandoening heeft die aanleiding kan vormen tot lichamelijke klachten, waardoor bij het besturen van een motorvoertuig de verkeersveiligheid in gevaar komt, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene, zo nodig, geregeld medisch wordt onderzocht.

BIJLAGE IV

MINIMUMNORMEN VOOR PERSONEN DIE PRAKTIJKRIJEXAMENS AFNEMEN

1.Vereiste vaardigheden voor een rijexaminator

(1)Een persoon die bevoegd is tot het afnemen van een praktisch rijexamen van een kandidaat in een mechanisch aangedreven voertuig moet beschikken over de kennis, de vaardigheden en het inzicht die verband houden met de aspecten vermeld in de punten 1.2 tot en met 1.6.

(2)De vaardigheden van een examinator moeten zijn afgestemd op het examineren van een kandidaat die de bevoegdheid wil verkrijgen voor de rijbewijscategorie waarvoor het rijexamen wordt afgelegd.

(3)Kennis en begrip van besturen en examineren:

(a)theorie van het rijgedrag;

(b)risico-inschatting en ongevalvermijding;

(c)het handboek van rijexamennormen;

(d)de eisen van het rijexamen;

(e)het toepasselijke wegen- en verkeersreglement, inclusief de toepasselijke Uniewetgeving en nationale wetgeving en de richtsnoeren voor de uitlegging daarvan;

(f)examineringstheorie en -technieken;

(g)defensief rijden.

(4)Examineringsvaardigheden:

(a)accuraat kunnen observeren, monitoren en beoordelen van de algemene prestaties van de kandidaat, met name:

(b)correcte en volledige inschatting van gevaarlijke situaties,

(c)accurate vaststelling van de oorzaak en de waarschijnlijke gevolgen van dergelijke situaties,

(d)vorderingen en fouten opmerken,

(e)uniformiteit en consistentie bij het examineren;

(f)snel informatie verwerken en hoofdpunten bepalen;

(g)anticiperen, mogelijke problemen opmerken en strategieën uitwerken om deze aan te pakken;

(h)tijdig opbouwend commentaar geven.

(5)Persoonlijke rijvaardigheid:

Een persoon die bevoegd is tot het afnemen van een praktisch rijexamen voor een bepaalde rijbewijscategorie, moet zelf in staat zijn dat type mechanisch aangedreven voertuig te besturen naar consistent strenge normen.

(6)Kwaliteit van de dienstverlening:

(a)er moet worden bepaald en meegedeeld wat de kandidaat kan verwachten tijdens het examen;

(b)er moet duidelijk worden gecommuniceerd en de inhoud, de vorm en de taal moeten zijn afgestemd op de toehoorders en de context, en de kandidaten moeten antwoord krijgen op hun vragen;

(c)de uitslag van het examen moet duidelijk worden toegelicht;

(d)alle kandidaten worden met respect en gelijk behandeld.

(7)Kennis van voertuigtechniek en fysica:

(a)kennis van voertuigtechniek, zoals besturing, banden, remmen, lichten, met name voor motorfietsen en zware voertuigen;

(b)veilig beladen;

(c)kennis van de fysische aspecten van het voertuig, zoals snelheid, wrijving, dynamica, energie.

(8)Een zuinige/energie-efficiënte en milieuvriendelijke rijstijl.

2.Algemene voorwaarden

(1)Een examinator voor het rijbewijs van categorie B:

(a)moet sedert ten minste drie jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B;

(b)moet ten minste 23 jaar oud zijn;

(c)moet over de basisvaardigheden beschikken waarin punt 3 van deze bijlage voorziet en vervolgens de kwaliteitswaarborgings- en periodieke opleidingsactiviteiten hebben gevolgd waarin punt 4 van deze bijlage voorziet;

(d)moet een beroepsopleiding hebben gevolgd waarmee ten minste niveau 3 is afgesloten zoals bepaald in de Internationale Standaardclassificatie van het Onderwijs (ISCED) 7 ;

(e)mag niet tegelijkertijd werkzaam zijn als commerciële rijinstructeur bij een rijschool.

(2)Een examinator voor het rijbewijs van de overige categorieën:

(a)moet houder zijn van een rijbewijs van de betrokken categorie of middels een adequate beroepskwalificatie beschikken over gelijkwaardige kennis;

(b)moet over de basisvaardigheden beschikken waarin punt 3 van deze bijlage voorziet en vervolgens de kwaliteitswaarborgings- en periodieke opleidingsactiviteiten hebben gevolgd waarin punt 4 van deze bijlage voorziet;

(c)moet een gekwalificeerd examinator voor het rijbewijs van categorie B zijn geweest en die taak gedurende ten minste drie jaar hebben uitgeoefend; deze laatste vereiste kan vervallen indien de examinator kan aantonen dat hij:

i) beschikt over ten minste vijf jaar rijervaring in de betrokken categorie, of

ii) een hoger theoretisch en praktisch rijvaardigheidsexamen heeft afgelegd dan nodig is voor het behalen van een rijbewijs, waardoor dat vereiste overbodig is;

(d)moet een beroepsopleiding hebben gevolgd waarmee ten minste niveau 3 is afgesloten zoals bepaald in de Internationale Standaardclassificatie van het Onderwijs (ISCED);

(e)mag niet tegelijkertijd werkzaam zijn als commerciële rijinstructeur bij een rijschool.

(3)Gelijkwaardigheid

(a)De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën AM, A1, A2 en A als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

(b)De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën C1, C, D1 en D als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

(c)De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën BE, C1E, CE, D1E en DE als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

3.Basiskwalificatie

(1)Basisopleiding

(a)Alvorens een persoon bevoegd is om rijexamens af te nemen, moet die persoon met goed gevolg een door de lidstaat vast te stellen opleidingsprogramma voltooien om de in punt 1 genoemde vaardigheden op te doen.

(b)De lidstaten moeten bepalen of de inhoud van een bepaald opleidingsprogramma specifiek de bevoegdheid geeft om rijexamens af te nemen van slechts één rijbewijscategorie, of van meerdere.

(2)Examens

(a)Alvorens een persoon bevoegd wordt verklaard rijexamens af te nemen, moet die persoon aantonen over voldoende kennis, inzicht, vaardigheden en geschiktheid te beschikken met betrekking tot de aspecten die vermeld zijn in punt 1.

(b)De lidstaten hanteren een examineringssysteem om op pedagogisch verantwoorde wijze de in punt 1 en met name in punt 1.4 omschreven vaardigheden van de persoon te toetsen. De examinering is toegankelijk 8 en omvat zowel een theoretisch als een praktisch gedeelte. Indien passend mag gebruik worden gemaakt van computertoetsen. Bijzonderheden over de aard en duur van de proeven en de beoordelingen in het kader van de examinering worden door de individuele lidstaten vastgesteld.

(c)De lidstaten moeten bepalen of de inhoud van een bepaald opleidingsprogramma de bevoegdheid geeft om rijexamens af te nemen van slechts één rijbewijscategorie, of van meerdere.

4.Kwaliteitswaarborging en periodieke bijscholing

(1)Kwaliteitsborging

(a)De lidstaten hanteren kwaliteitsborgingssystemen om ervoor te zorgen dat de normen voor rijexaminatoren op peil blijven.

(b)In het kader van kwaliteitsborgingssystemen moeten onder meer controles plaatsvinden van examinatoren tijdens het werk, van bijscholing, verlenging van vergunningen en het op peil houden van beroepsvaardigheden, en van de resultaten van de examens die zij hebben afgenomen.

(c)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat elke examinator in het kader van de kwaliteitsborging jaarlijks de controles ondergaat die vermeld zijn in punt 4.1, punt b). Voorts moeten de lidstaten ervoor zorgen dat elke examinator om de vijf jaar gecontroleerd wordt tijdens het afnemen van examens, gedurende in totaal minimaal een halve dag, zodat de controle meerdere examens beslaat. Wanneer er problemen worden vastgesteld, moet er corrigerend worden opgetreden. De persoon die de controles uitvoert, moet daartoe door de lidstaat bevoegd zijn verklaard.

(d)De lidstaten kunnen bepalen dat wanneer een examinator bevoegd is om in meerdere categorieën examens af te nemen, het voldoen aan de eisen inzake controles in een categorie gelijk staat met het voldoen aan de eisen voor meerdere categorieën.

(e)Op de werkzaamheden van de examinatoren moet door een door de lidstaat erkend lichaam controle en toezicht worden uitgeoefend met het oog op een correcte en consequente foutenbeoordeling, overeenkomstig de in deze bijlage vastgestelde normen.

(2)Periodieke bijscholing

(a)De lidstaten zorgen ervoor dat rijexaminatoren om hun bevoegdheid te behouden, ongeacht het aantal categorieën waarvoor zij bevoegd zijn, deelnemen aan:

i) een vaste minimumbijscholing van in totaal vier dagen per periode van twee jaar om:

- de vereiste kennis en examineringsvaardigheden op peil te houden en te actualiseren;

- nieuwe vaardigheden op te doen die onmisbaar zijn geworden voor de uitoefening van het beroep;

- ervoor te zorgen dat examinatoren bij het afnemen van examens eerlijke en uniforme maatstaven blijven hanteren;

ii) een minimumbijscholing van tenminste in totaal vijf dagen per vijf jaar om:

- de vereiste praktische rijvaardigheid op peil te houden en te verbeteren.

(b)De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat examinatoren bij wie in het kader van de kwaliteitsborgingsprocedure is geconstateerd dat zij in hun functioneren ernstig tekortschieten, snel speciale bijscholing krijgen.

(c)Bijscholing kan worden verstrekt in de vorm van instructies, klassikaal onderwijs, klassieke of computerlessen, en kan individueel of in groepsverband plaatsvinden. Eventueel kunnen de lidstaten periodieke bijscholing ook gebruiken voor het bijstellen van normen.

(d)De lidstaten kunnen bepalen dat wanneer een examinator bevoegd is om in meerdere categorieën examens af te nemen, het voldoen aan de bijscholingseisen in een categorie gelijk staat met het voldoen aan de bijscholingseisen voor meerdere categorieën, mits wordt voldaan aan de voorwaarde vermeld in punt 4.2, punt e).

(e)Wanneer een examinator in 24 maanden geen examen heeft afgenomen voor een bepaalde categorie, moet de examinator een passende herbeoordeling ondergaan alvorens hij weer toelating krijgt om voor die categorie weer examens af te nemen. De herbeoordeling kan een onderdeel zijn van het in punt 4.2, punt a), vermelde vereiste.

5.Verworven rechten

(1)De lidstaten kunnen personen die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van de bepalingen van Richtlijn 2006/126/EG bevoegd waren rijexamens af te nemen, toestaan rijexamens te blijven afnemen, ook als die bevoegdheid niet is verleend conform de algemene voorwaarden van punt 2 of de basisvaardigheden van punt 3.

(2)De regelmatige controles en het kwaliteitsborgingssysteem van punt 4 zijn evenwel ook voor deze examinatoren verplicht.

BIJLAGE V

MINIMUMEISEN INZAKE OPLEIDING EN EXAMENS VOOR BESTUURDERS VAN SAMENSTELLEN ALS OMSCHREVEN IN ARTIKEL 6, LID 1, PUNT C), TWEEDE STREEPJE, TWEEDE ALINEA

1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op:

(a)het goedkeuren van en het houden van toezicht op de opleiding als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt d), of

(b)de organisatie van examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt d).

2.De opleiding van de bestuurder duurt minstens zeven uur.

3.Inhoud van de opleiding van de bestuurder

De opleiding van de bestuurder bestrijkt de kennis, de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in de punten 2 en 7 van bijlage II. Bijzondere aandacht wordt besteed aan rijdynamiek, veiligheidscriteria, trekkend voertuig en aanhangwagen (koppelingsmechanisme), correct laden en veiligheidsaccessoires.

Een praktijkgedeelte omvat de volgende oefeningen: versnellen, vertragen, achteruitrijden, remmen, stopafstand, veranderen van rijstrook, remmen/uitwijken, slingeren van de aanhanger, afkoppelen en aankoppelen van een aanhangwagen aan het trekkend voertuig, parkeren.

Elke deelnemer moet het praktijkgedeelte van de opleiding afleggen en zijn of haar rijvaardigheid en rijgedrag op de openbare weg demonstreren.

De samenstellen van voertuigen die voor de opleiding worden gebruikt, moeten behoren tot de rijbewijscategorie waarvoor de deelnemers een aanvraag hebben ingediend.

4.Duur en inhoud van de examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag

De duur van het examen en de afgelegde afstand moeten toereikend zijn om de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 3 te beoordelen.

BIJLAGE VI

MINIMUMEISEN INZAKE OPLEIDING EN EXAMENS VOOR BESTUURDERS VAN MOTORFIETSEN VAN CATEGORIE A (GELEIDELIJKE TOEGANG)

1.De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op:

(a)het goedkeuren van en het houden van toezicht op de opleiding als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt c); of

(b)de organisatie van examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt c).

2.De opleiding van de bestuurder duurt minstens zeven uur.

3.Inhoud van de opleiding van de bestuurder

De opleiding van de bestuurder omvat alle in punt 6 van bijlage II bestreken aspecten.

Elke deelnemer moet het praktijkgedeelte van de opleiding afleggen en zijn of haar rijvaardigheid en rijgedrag op de openbare weg aantonen.

De motorfietsen die voor de opleiding worden gebruikt, moeten behoren tot de rijbewijscategorie waarvoor de deelnemers een aanvraag hebben ingediend.

4.Duur en inhoud van de examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag

De duur van het examen en de afgelegde afstand moeten toereikend zijn om de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 3 van deze bijlage te beoordelen.

BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL 

Richtlijn 2006/126/EG 

Verordening (EU) nr. 383/2012 

Nieuwe richtlijn 

 

 

-

Artikel 1

 

 

-

Artikel 2, leden 1, 2, 3 en 12

 

 

-

Artikel 3, leden 1, 2, 3, 4, 5 en 7

 

 

Artikel 1, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 1, lid 2

Artikel 4, lid 5, eerste alinea

Artikel 1, lid 3, eerste alinea

Artikel 4, lid 5, tweede alinea, eerste zin

Artikel 1, lid 3, tweede alinea

Artikel 4, lid 5, tweede alinea, tweede zin

Artikel 1, lid 3, derde alinea

Artikel 4, lid 8

Artikel 1, lid 4

-

 

 

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 6

Artikel 2, lid 2

Artikel 4, lid 3

 

 

Artikel 3, lid 1

Artikel 4, lid 2, eerste alinea

Artikel 3, lid 2

Artikel 4, lid 2, tweede alinea

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 4

 

 

-

Artikel 4, leden 6 en 7, eerste en tweede alinea

 

 

-

Artikel 5

Artikel 4, lid 1, eerste zin

Artikel 6, lid 1

Artikel 4, lid 1, tweede zin

Artikel 7, leden 1, 2, 3 en 5

Artikel 4, lid 2, inleidende tekst

Artikel 4, lid 2, eerste alinea

Artikel 6, lid 1, punt a), inleidende tekst

Artikel 6, lid 1, punt a), eerste alinea

Artikel 4, lid 2, eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt a), eerste en tweede streepje

Artikel 2, leden 5 en 6

Artikel 4, lid 2, tweede streepje

Artikel 4, lid 3, punt a), derde streepje

Artikel 4, lid 4, punt a), tweede streepje

Artikel 7, lid 1, punt a)

Artikel 4, lid 3, inleidende tekst

Artikel 4, lid 3, eerste streepje

Artikel 2, lid 8

Artikel 4, lid 3, tweede streepje

Artikel 2, lid 9

Artikel 4, lid 3, punt a), inleidende tekst

Artikel 4, lid 3, punt a), eerste en tweede streepje

Artikel 6, lid 1, punt b), i)

Artikel 6, lid 1, punt b), i), eerste en tweede streepje

Artikel 4, lid 3, punt b), inleidende tekst

Artikel 4, lid 3, punt b), eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt b), ii)

Artikel 6, lid 1, punt b), ii), eerste streepje

Artikel 4, lid 3, punt b), tweede streepje

Artikel 4, lid 4, punt b), vijfde alinea

Artikel 4, lid 4, punt c), tweede streepje

Artikel 4, lid 4, punt e), derde streepje

Artikel 7, lid 1, punt b)

Artikel 4, lid 3, punt c), inleidende tekst

Artikel 4, lid 3, punt c), i), inleidende tekst

Artikel 4, lid 3, punt c), ii), inleidende tekst

Artikel 6, lid 1, punt b), iii)

Artikel 6, lid 1, punt b), iii), eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt b), iii), tweede streepje

Artikel 4, lid 3, punt c), i), eerste streepje

Artikel 7, lid 1, punt c), i)

Artikel 4, lid 3, punt c), ii), eerste streepje

Artikel 7, lid 1, punt c), ii)

Artikel 4, lid 4, inleidende tekst

Artikel 6, lid 1, punt c), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, eerste streepje

Artikel 2, lid 10

Artikel 4, lid 4, tweede streepje

-

Artikel 4, lid 4, punt a), inleidende tekst

Artikel 6, lid 1, punt c), i), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, punt a), eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt a), tweede streepje 
Artikel 2, lid 7

Artikel 6, lid 1, punt c), i) 
Artikel 2, lid 11

Artikel 4, lid 4, punt a), derde streepje

Artikel 6, lid 1, punt c), i), tweede alinea

-

Artikel 6, lid 1, punt c), i), derde alinea

Artikel 4, lid 4, punt b), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, punt b), eerste tot en met vierde alinea

Artikel 6, lid 1, punt c), ii)

Artikel 6, lid 1, punt c), ii), eerste tot en met vierde alinea

Artikel 4, lid 4, punt c), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, punt c), eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt c), iii)

Artikel 6, lid 1, punt c), iii), eerste streepje

Artikel 4, lid 4, punt d)

Artikel 6, lid 1, punt c), iv)

Artikel 4, lid 4, punt e), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, punt e), eerste en tweede streepje

Artikel 6, lid 1, punt c), v)

Artikel 6, lid 1, punt c), v), eerste en tweede streepje

Artikel 4, lid 4, punt f)

Artikel 6, lid 1, punt c), vi)

Artikel 4, lid 4, punt g), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, punt g), eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt c), vii), eerste streepje

Artikel 4, lid 4, punt g), tweede streepje

Artikel 4, lid 4, punt i), tweede streepje

Artikel 7, lid 1, punt d)

Artikel 7, lid 1, punt d)

Artikel 4, lid 4, punt h)

Artikel 6, lid 1, punt c), viii)

Artikel 4, lid 4, punt i), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, punt i), eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt c), ix)

Artikel 4, lid 4, punt j)

Artikel 6, lid 1, punt c), x)

Artikel 4, lid 4, punt k), inleidende tekst

Artikel 4, lid 4, punt k), eerste streepje

Artikel 6, lid 1, punt c), xi)

Artikel 6, lid 1, punt c), xi), eerste streepje

Artikel 4, lid 4, punt k), tweede streepje

Artikel 7, lid 1, punt e)

Artikel 4, lid 5

Artikel 6, lid 2

Artikel 4, lid 6, eerste alinea

Artikel 7, lid 2

Artikel 4, lid 6, tweede alinea

Artikel 7, lid 3

Artikel 4, lid 6, derde en vierde alinea

Artikel 7, lid 4

Artikel 4, lid 7

Artikel 7, lid 5

 

 

Artikel 5, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 8, lid 1, tweede alinea

 

 

Artikel 6, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 6, lid 2, inleidende tekst

Artikel 9, lid 2, inleidende tekst

Artikel 6, lid 2, punt a)

Artikel 9, lid 2, punt a)

Artikel 6, lid 2, punt b)

Artikel 9, lid 2, punt b)

-

Artikel 9, lid 2, punt c)

Artikel 6, lid 2, punt c)

Artikel 9, lid 2, punt d)

Artikel 6, lid 2, punt d)

Artikel 9, lid 2, punt e)

Artikel 6, lid 2, punt e)

Artikel 9, lid 2, punt f)

Artikel 6, lid 2, punt f)

Artikel 9, lid 2, punt g)

-

Artikel 9, lid 2, punt h)

Artikel 6, lid 3

Artikel 9, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 9, lid 4

 

 

Artikel 7, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 10, lid 2

Artikel 10, lid 2, derde alinea

Artikel 7, lid 3, inleidende tekst

Artikel 7, lid 3, pûnten a) en b)

Artikel 10, lid 3, inleidende tekst

Artikel 10, lid 3, pûnten a) en b)

Artikel 7, lid 3, eerste alinea

Artikel 10, lid 6

Artikel 7, lid 3, tweede alinea

Artikel 10, lid 3, eerste alinea

Artikel 7, lid 3, derde alinea

Artikel 10, lid 2, derde alinea

Artikel 7, lid 3, vierde alinea

Artikel 7, lid 3, vijfde alinea

Artikel 10, lid 2, vijfde alinea

-

Artikel 10, lid 2, zevende alinea

-

Artikel 10, lid 4

Artikel 7, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 7, lid 5

Artikel 10, lid 7

 

 

Artikel 8

Artikel 4, lid 8, en artikel 8, lid 2, voor bijlage I

Artikel 10, lid 8, voor de bijlagen II, III, V en VI

Artikel 16, lid 2, voor bijlage IV

 

 

Artikel 9

Artikel 22

 

 

Artikel 10

Artikel 16, lid 1

 

 

Artikel 11, leden 1, 2 en 3

Artikel 11, leden 1, 2 en 3

Artikel 11, lid 4, eerste en derde alinea

Artikel 13, lid 1

Artikel 11, lid 4, tweede alinea

Artikel 13, lid 2

-

Artikel 13, leden 3 en 4

Artikel 11, lid 5

Artikel 11, lid 4

Artikel 11, lid 6, eerste alinea

Artikel 12, lid 2, eerste zin

Artikel 11, lid 6, tweede alinea, eerste zin

Artikel 12, lid 5

Artikel 11, lid 6, tweede alinea, tweede zin

Artikel 12, lid 2, tweede zin

-

Artikel 12, leden 1, 3, 4, 6, 7, 8 en 9

 

 

-

Artikel 14

 

 

-

Artikel 15

 

 

Artikel 12

Artikel 17, lid 1

-

Artikel 17, leden 2, 3 en 4

 

 

Artikel 13

Artikel 18

 

 

Artikel 14

Artikel 20

 

 

Artikel 15, lid 1

Artikel 19, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 19, lid 2

Artikel 15, lid 3

-

Artikel 15, lid 4, eerste zin

Artikel 19, lid 3, eerste alinea, eerste zin

-

Artikel 19, lid 3, eerste alinea, tweede zin

Artikel 19, lid 3, tweede alinea

Artikel 15, lid 4, tweede zin

Artikel 19, lid 3, derde alinea

-

Artikel 19, leden 4 en 5

 

 

-

Artikel 22

 

 

-

Artikel 24

 

 

Artikel 16

Artikel 25

 

 

Artikel 17

Artikel 26

 

 

Artikel 18

Artikel 27

 

 

Artikel 19

Artikel 28

 

 

Bijlage I

Bijlage I, delen A1 en A2

Bijlage I, deel D

Bijlage I, deel E

 

 

Artikel 1

-

Artikel 2, lid 1

Bijlage I, deel B, lid 1

Artikel 2, lid 2

Bijlage I, deel B1, punt 2, lid 1

Artikel 2, lid 3

-

Artikel 3

Bijlage I, deel B, lid 2

Artikel 4

Bijlage I, deel B, lid 3

Artikel 5, lid 1

Bijlage I, deel B, lid 4

Artikel 5, lid 2

Bijlage I, deel B, lid 5

Artikel 5, lid 3

Bijlage I, deel B, lid 6

Artikel 5, lid 4

Bijlage I, deel B, lid 7

Artikel 5, lid 5

Bijlage I, deel B, lid 8

Artikel 6

-

Artikel 7, lid 1

Bijlage I, deel B, lid 9

Artikel 7, lid 2

Bijlage I, deel B, lid 10

Artikel 8

-

Bijlage I

Bijlage I, deel B1

Bijlage II

Bijlage I, deel B2

Bijlage III

Bijlage I, deel B3

Bijlage IV

Bijlage I, deel B4

-

Bijlage I, deel C

Bijlage II

Bijlage II

 

 

Bijlage III

Bijlage III

 

 

Bijlage IV

Bijlage IV

 

 

Bijlage V

Bijlage V

 

 

Bijlage VI

Bijlage VI

 

 

Bijlage VII

-

 

 

Bijlage VIII

Bijlage VII

(1)    Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.
(2)    Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.
(3)    Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.
(4)    Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.
(5)    Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).
(6)    Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1).
(7)    https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=International_Standard_Classification_of_Education_(ISCED)#Implementation_of_ISCED_2011_.28levels_of_education.29
(8)    Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten.
Top