Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0495

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken

    COM/2022/495 final

    Brussel, 28.9.2022

    COM(2022) 495 final

    2022/0302(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken

    (Voor de EER relevante tekst)

    {SEC(2022) 343 final} - {SWD(2022) 315 final} - {SWD(2022) 316 final} - {SWD(2022) 317 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    1.1. Motivering en doel van het voorstel

    Deze toelichting vergezelt het voorstel voor een richtlijn betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken en tot intrekking van Richtlijn 85/374/EEG 1 (richtlijn productaansprakelijkheid).

    De richtlijn productaansprakelijkheid heeft tot doel op EU-niveau te voorzien in een systeem voor het vergoeden van personen die door producten met gebreken lichamelijk letsel of materiële schade lijden. Sinds de richtlijn productaansprakelijkheid in 1985 is vastgesteld, is de manier waarop producten worden geproduceerd, gedistribueerd en geëxploiteerd sterk veranderd, onder meer door de modernisering van de regels inzake productveiligheid en markttoezicht. De groene en de digitale transitie zijn aan de gang en brengen voor de Europese samenleving en economie enorme voordelen mee, hetzij door het verlengen van de levensduur van materialen en producten, bijvoorbeeld door revisie en ombouw van producten, hetzij door het verhogen van de productiviteit en het gebruiksgemak dankzij slimme producten en artificiële intelligentie.

    In de evaluatie van de richtlijn productaansprakelijkheid 2 in 2018, die werd uitgevoerd in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving van de Commissie (Refit), werd geconcludeerd dat die richtlijn over het geheel genomen een doeltreffend en relevant instrument is. De richtlijn vertoont echter ook een aantal tekortkomingen:

    ·het is juridisch onduidelijk hoe de van tientallen jaren geleden daterende definities en concepten van de richtlijn productaansprakelijkheid moeten worden toegepast op producten in de moderne digitale economie en de circulaire economie (bv. software en producten die software of digitale diensten vergen om te kunnen functioneren, zoals slimme apparaten en autonome voertuigen);

    ·de bewijslast (d.w.z. de noodzaak om voor het verkrijgen van schadevergoeding te bewijzen dat het product gebreken vertoont en dat dit de geleden schade heeft veroorzaakt) vormt een uitdaging voor gelaedeerden in complexe zaken (bv. zaken met betrekking tot geneesmiddelen, slimme producten of op AI gebaseerde producten);

    ·de regels beperken te veel de mogelijkheid om schadevorderingen in te dienen (bv. voor materiële schade van minder dan 500 EUR kan op grond van de richtlijn productaansprakelijkheid eenvoudigweg geen vordering worden ingesteld).

    De tekortkomingen van de richtlijn op het gebied van opkomende digitale technologieën zijn nader geanalyseerd in het Witboek over kunstmatige intelligentie 3 (AI), het begeleidende verslag over aansprakelijkheid voor AI, het internet der dingen en robotica 4 en het verslag van de deskundigengroep inzake aansprakelijkheid en nieuwe technologieën 5 . Ook het Europees Parlement heeft gewezen op de noodzaak van aansprakelijkheidsregels die zijn aangepast aan de digitale wereld, om te zorgen voor een hoog niveau van effectieve consumentenbescherming en een gelijk speelveld met rechtszekerheid voor alle bedrijven, waarbij hoge kosten en risico’s voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en startende ondernemingen worden vermeden 6 .

    De herziening van de richtlijn productaansprakelijkheid heeft tot doel de werking van de interne markt, het vrije verkeer van goederen, onvervalste mededinging tussen marktdeelnemers en een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de eigendom van de consument te waarborgen. Dit voorstel heeft met name tot doel:

    ·ervoor te zorgen dat de aansprakelijkheidsregels rekening houden met de aard en de risico’s van producten in het digitale tijdperk en de circulaire economie;

    ·ervoor te zorgen dat er altijd een bedrijf in de EU is dat aansprakelijk kan worden gesteld voor producten met gebreken die rechtstreeks bij fabrikanten buiten de EU worden gekocht, gezien de toenemende trend dat consumenten producten rechtstreeks in derde landen kopen zonder dat er een in de EU gevestigde fabrikant of importeur is;

    ·de bewijslast in complexe zaken te verlichten en de beperkingen op het instellen van vorderingen te versoepelen, en tegelijkertijd een billijk evenwicht tussen de legitieme belangen van fabrikanten, gelaedeerden en consumenten in het algemeen te waarborgen; en

    ·te zorgen voor rechtszekerheid door de richtlijn productaansprakelijkheid beter af te stemmen op het nieuwe wetgevingskader dat tot stand is gebracht bij Besluit 768/2008/EG 7 en op de regels inzake productveiligheid, en door de rechtspraak betreffende de richtlijn productaansprakelijkheid te codificeren.

    1.2. Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    In elke lidstaat bestaan er nationale aansprakelijkheidsregelingen die in meer situaties dan op grond van de richtlijn productaansprakelijkheid schadevorderingen toestaan: vorderingen kunnen worden ingesteld tegen een breder scala van aansprakelijke personen, en voor een breder scala van schade. Die regelingen hebben niet alleen betrekking op producten, maar ook op diensten, en laten vaak meer tijd om een vordering in te stellen. Gelaedeerden moeten echter de schuld van de schadeveroorzaker bewijzen 8 , hetgeen op grond van de richtlijn productaansprakelijkheid niet vereist is. De richtlijn productaansprakelijkheid doet als risicoaansprakelijkheidsregeling geen afbreuk aan deze rechten, zodat die richtlijn in overeenstemming is met de ruimere nationale regelingen. Daarnaast bestaan er op EU-niveau verschillende aanvullende instrumenten met betrekking tot aansprakelijkheid, die hieronder worden beschreven.

    ·De richtlijn betreffende de verkoop van goederen 9 en de richtlijn digitale inhoud en diensten 10 geven consumenten het recht op verhaal, d.w.z. vervanging, reparatie of terugbetaling, wanneer goederen, met inbegrip van digitale inhoud of een digitale dienst, niet beantwoorden aan de overeenkomst of niet naar behoren werken. Die wetgeving betreft de contractuele aansprakelijkheid, terwijl de richtlijn productaansprakelijkheid betrekking heeft op de niet-contractuele aansprakelijkheid van producenten voor letsels/schade veroorzaakt door een gebrek aan veiligheid.

    ·De algemene verordening gegevensbescherming (AVG) 11 heeft betrekking op de aansprakelijkheid van gegevensverwerkers en verwerkingsverantwoordelijken voor materiële of immateriële schade als gevolg van gegevensverwerking die in strijd is met de AVG, terwijl het voorstel voor een richtlijn productaansprakelijkheid alleen voorziet in schadevergoeding voor materiële verliezen als gevolg van overlijden, lichamelijk letsel, schade aan goederen en verlies of corruptie van gegevens.

    ·De milieuaansprakelijkheidsrichtlijn 12 biedt een kader om milieuschade te voorkomen en te herstellen. Zij heeft betrekking op milieuschade, zoals schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, en niet op schade aan particulier eigendom, die onder de richtlijn productaansprakelijkheid valt.

    De EU-wetgeving inzake productveiligheid moet ervoor zorgen dat alleen veilige producten op de interne markt worden gebracht. Waar zij onder sectorale wetgeving vallen (bv. betreffende machines, farmaceutische producten, speelgoed, radioapparatuur), moeten zij voldoen aan de daarin vastgestelde essentiële veiligheids- en gezondheidseisen. Anders vallen zij onder de richtlijn inzake algemene productveiligheid 13 en moeten zij veilig zijn 14 . De veiligheidsvoorschriften worden gehandhaafd door middel van regels voor markttoezicht 15 , die de bescherming van de consument waarborgen door het in omloop zijn van niet-conforme producten te beëindigen of door ze conform te maken. De wetgeving inzake productveiligheid bevat geen specifieke bepalingen over de aansprakelijkheid van bedrijven, maar verwijst naar het feit dat de richtlijn productaansprakelijkheid van toepassing is wanneer een product met gebreken schade veroorzaakt. Productveiligheid en productaansprakelijkheid zijn dus complementaire mechanismen om een goed functionerende eengemaakte markt voor goederen tot stand te brengen die een hoog veiligheidsniveau waarborgt. Momenteel wordt onderhandeld over een aantal wetgevingsvoorstellen op het gebied van productveiligheid:

    ·De ontwerpverordening betreffende artificiële intelligentie 16 moet ervoor zorgen dat AI-systemen met een hoog risico voldoen aan de vereisten inzake veiligheid en grondrechten (bv. gegevensbeheer, transparantie, menselijk toezicht). Het voorstel voor een richtlijn productaansprakelijkheid zal ervoor zorgen dat wanneer AI-systemen defect zijn en lichamelijk letsel, materiële schade of gegevensverlies veroorzaken, schadevergoeding kan worden geëist van de aanbieder van de AI-systemen of van elke fabrikant die een AI-systeem in een ander product integreert.

    ·De voorgestelde machineproductenverordening 17 en de voorgestelde verordening inzake algemene productveiligheid 18 , die de bestaande machinerichtlijn en de richtlijn inzake algemene productveiligheid herzien, hebben tot doel op hun respectieve gebieden de risico’s van digitalisering op het gebied van productveiligheid, maar niet de aansprakelijkheid daarvoor, aan te pakken. De voorgestelde verordening inzake algemene productveiligheid legt aanbieders van onlinetussenhandelsdiensten aanvullende verplichtingen op om de onlineverkoop van onveilige producten aan te pakken. De onlangs aangenomen digitaledienstenverordening 19 bevat horizontale regels voor aanbieders van onlinetussenhandelsdiensten, met inbegrip van onlinemarktplaatsen. Wanneer onlineplatforms producten met gebreken vervaardigen, invoeren of distribueren, kunnen zij aansprakelijk worden gesteld onder dezelfde voorwaarden als dergelijke marktdeelnemers. Onlineplatforms die slechts een bemiddelende rol spelen bij de verkoop van producten tussen handelaren en consumenten, vallen onder een voorwaardelijke vrijstelling van aansprakelijkheid uit hoofde van de digitaledienstenverordening. Geen van deze maatregelen heeft betrekking op aansprakelijkheid voor producten met gebreken. De digitaledienstenverordening bepaalt onder welke voorwaarden platforms die als tussenpersoon optreden, van aansprakelijkheid kunnen worden vrijgesteld.

    Op het gebied van cyberbeveiliging zijn de cyberbeveiligingsverordening 20 en de gedelegeerde handeling 21 in het kader van de richtlijn radioapparatuur 22 bedoeld om cyberbeveiligingsrisico’s te beperken, maar zij regelen niet de aansprakelijkheid van fabrikanten. Het recente voorstel voor een cyberveerkrachtverordening 23 bouwt voort op bestaande regels om fabrikanten en softwareontwikkelaars aan te moedigen cyberbeveiligingsrisico’s te beperken, maar heeft geen betrekking op aansprakelijkheid.

    Wat de circulaire economie betreft, werd in het actieplan voor de circulaire economie van 2020 24 een beleid voor duurzame producten aangekondigd om hoogwaardige, functionele en veilige producten te leveren die zijn ontworpen voor hergebruik, reparatie, revisie en ombouw, en hoogwaardige recycling. Het actieplan voorziet niet in maatregelen inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken.

    De ontwerprichtlijn betreffende de aanpassing van niet-contractuele civielrechtelijke schuldaansprakelijkheidsregels aan artificiële intelligentie, die samen met dit voorstel als pakket is aangenomen, heeft tot doel bij schadevorderingen in het kader van nationale schuldaansprakelijkheidsregelingen de toegang tot informatie te vergemakkelijken en de bewijslast te verlichten in gevallen waarin bepaalde AI-systemen betrokken zijn bij het veroorzaken van schade. Er is geen overlapping met vorderingen uit hoofde van de richtlijn productaansprakelijkheid.

    1.3. Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Dit voorstel strookt met de prioriteiten van de Commissie om Europa klaar te maken voor het digitale tijdperk en een economie op te bouwen die klaar is voor de toekomst en die werkt voor de mensen 25 .

    Om de risico’s in verband met digitale technologieën tot een minimum te beperken en de veiligheid van producten te verbeteren, moderniseert de EU de regels inzake machines, radioapparatuur en algemene productveiligheid, en creëert zij nieuwe regels voor veilige en betrouwbare AI-systemen 26 . Dit voorstel vormt een aanvulling op dit moderniseringsproces “standaard digitaal” door ervoor te zorgen dat wanneer producten schade veroorzaken, de gelaedeerden erop kunnen vertrouwen dat hun recht op schadevergoeding wordt geëerbiedigd en dat bedrijven rechtszekerheid hebben over de aansprakelijkheidsrisico’s die zij lopen wanneer zij zaken doen. Samen moeten deze moderniseringsinspanningen Europa beter in staat stellen een digitale transformatie te realiseren die ten goede komt aan de mensen. Deze inspanningen moeten bijdragen tot een eerlijke en concurrerende economie en tot een eengemaakte markt zonder belemmeringen. Bedrijven, ongeacht hun omvang en in elke sector, moeten op gelijke voet kunnen concurreren en digitale technologieën, producten en diensten kunnen ontwikkelen, op de markt brengen en gebruiken op een schaal die hun productiviteit en hun mondiale concurrentievermogen stimuleert.

    In het bijzonder met betrekking tot AI bevestigt dit voorstel dat AI-systemen en op AI gebaseerde goederen “producten” zijn en dus binnen het toepassingsgebied van de richtlijn productaansprakelijkheid vallen, wat betekent dat wanneer defecte AI schade veroorzaakt, vergoeding mogelijk is zonder dat de gelaedeerde de schuld van de fabrikant hoeft aan te tonen, net als voor elk ander product. Ten tweede maakt het voorstel duidelijk dat niet alleen hardwarefabrikanten, maar ook softwareaanbieders en aanbieders van digitale diensten die van invloed zijn op de werking van het product (zoals een navigatiedienst in een autonoom voertuig) aansprakelijk kunnen worden gesteld. Ten derde zorgt het voorstel ervoor dat fabrikanten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor wijzigingen die zij aanbrengen in producten die zij reeds op de markt hebben gebracht, ook wanneer deze veranderingen het gevolg zijn van software-updates of machinaal leren. Ten vierde verlicht de herziene richtlijn productaansprakelijkheid de bewijslast in complexe gevallen, waaronder bepaalde gevallen waarbij AI-systemen betrokken zijn, en wanneer producten niet aan de veiligheidseisen voldoen. Daarmee komt het voorstel grotendeels tegemoet aan de oproep van het Europees Parlement 27 om ervoor te zorgen dat de aansprakelijkheidsregels aan AI worden aangepast. Als aanvulling op deze wijzigingen heeft het parallelle voorstel voor een richtlijn inzake schuldaansprakelijkheid voor AI tot doel ervoor te zorgen dat wanneer een gelaedeerde, om op grond van het nationale recht schadevergoeding te verkrijgen, moet aantonen dat iemand er schuld aan had dat een AI-systeem schade heeft veroorzaakt, de bewijslast kan worden verlicht indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

    Wat de circulaire economie betreft, komen bedrijfsmodellen waarin producten worden gewijzigd of gemoderniseerd steeds vaker voor en staan zij centraal in de inspanningen van de EU om de doelstellingen inzake duurzaamheid en afvalvermindering te verwezenlijken in overeenstemming met de Europese Green Deal en de Europese klimaatwetgeving 28 . Dit voorstel heeft tot doel de inspanningen zoals het initiatief inzake duurzame producten 29 te versterken door ervoor te zorgen dat consumenten een recht op vergoeding van schade als gevolg van ondeugdelijke gewijzigde producten hebben dat even duidelijk is als dat voor volledig nieuwe producten, en door de juridische duidelijkheid te scheppen die de industrie nodig heeft om circulaire bedrijfsmodellen te omarmen.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Het voorstel is net als Richtlijn 85/374/EEG gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (oud artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, oud artikel 100 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap). De reden hiervoor is dat het voorstel beoogt de nationale regels te harmoniseren om het vrije verkeer van goederen te bevorderen en zo een gelijk speelveld voor bedrijven op de interne markt tot stand te brengen en de bescherming van de consument te waarborgen.

    Subsidiariteit

    In de evaluatie werd geconcludeerd dat de toegevoegde waarde van EU-productaansprakelijkheidsregels ter aanvulling van de EU-regels inzake productveiligheid buiten kijf staat 30 . De regels voor schadeloosstelling van mensen die schade hebben geleden door producten met gebreken versterken immers de EU-regels inzake productveiligheid. Beide regelingen hebben hetzelfde beleidsdoel, namelijk een goed functionerende interne markt voor goederen die een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgt, en beide moeten ook worden gemoderniseerd.

    Dit voorstel zal zorgen voor rechtszekerheid over i) welke producten, bedrijven en soorten schade binnen het toepassingsgebied van de richtlijn productaansprakelijkheid vallen, en ii) een passend evenwicht tussen de belangen van fabrikanten en consumenten in de hele EU. Zonder uniforme regels voor de schadeloosstelling van personen die schade hebben geleden door producten met gebreken, zouden de fabrikanten te maken krijgen met 27 verschillende regelingen. Dit zou leiden tot verschillende niveaus van consumentenbescherming en tot concurrentievervalsing tussen bedrijven uit verschillende lidstaten.

    Evenredigheid

    Dit voorstel zorgt voor een zorgvuldig evenwicht tussen de belangen van het bedrijfsleven en van de consument, zoals uiteengezet in punt 8 van de effectbeoordeling. Het biedt rechtszekerheid over welke producten en bedrijven onder de risicoaansprakelijkheid vallen. Ook zullen alle bedrijven, met inbegrip van fabrikanten buiten de EU, erdoor worden aangemoedigd om alleen veilige producten op de EU-markt te brengen om aansprakelijkheid te voorkomen. Dit zal op zijn beurt de productveiligheid ten goede komen.

    Het voorstel zal er ook voor zorgen dat mensen dezelfde bescherming genieten, ongeacht of het product met gebreken dat hun schade berokkent tastbaar of digitaal is. Door de uitdrukkelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van de productaansprakelijkheidsregeling van de EU tot softwareaanbieders, bedrijven die producten ingrijpend wijzigen, gemachtigde vertegenwoordigers en fulfilmentdienstverleners, zullen gelaedeerden meer kans hebben op vergoeding voor geleden schade en zal tussen bedrijven een gelijk speelveld worden gecreëerd. Nu het materiële verliezen als gevolg van het verlies, de vernietiging of de corruptie van gegevens bestrijkt, erkent het voorstel het belang van gegevens in het digitale tijdperk. Het voorstel gaat echter niet verder dan wat nodig is en gaat derhalve niet in op andere soorten schade, zoals met betrekking tot privacy of in verband met discriminatie, die beter in andere wetgeving kunnen worden behandeld.

    Het voorstel zal ook zorgen voor meer rechtszekerheid en een gelijker niveau van consumentenbescherming in de hele EU. De bewijslast zal in complexe zaken eerlijker worden verdeeld tussen gelaedeerden en fabrikanten, waardoor de kans groter wordt dat schadevorderingen succesvol zijn. De bewijslast wordt echter niet omgekeerd, aangezien dit de fabrikanten zou blootstellen aan aanzienlijk hogere aansprakelijkheidsrisico’s en innovatie zou kunnen belemmeren, hetgeen ook kan leiden tot mogelijk hogere productprijzen en een verminderde toegang tot innovatieve producten.

    Keuze van het instrument

    Het voorstel heeft de vorm van een richtlijn die de lidstaten de flexibiliteit biedt om de regels ervan naadloos in de nationale stelsels op te nemen. Dit is belangrijk, aangezien de regels ervan nauw verweven zijn met de nationale burgerlijke wetboeken en sterk geïntegreerd zijn in de nationale rechtsstelsels. Dit voorstel beoogt de richtlijn productaansprakelijkheid volledig te vervangen. Het wijzigen van de richtlijn productaansprakelijkheid door een herschikking of wijzigingshandelingen werd niet passend geacht nu nagenoeg elk artikel moet worden gewijzigd.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    In de evaluatie van de richtlijn productaansprakelijkheid 31 in 2018 werd geconcludeerd dat die richtlijn over het geheel genomen een doeltreffend en relevant instrument is, maar verschillende tekortkomingen vertoont (zie punt 1.1).

    Met die bevindingen is bij de voorbereiding van de effectbeoordeling ter ondersteuning van dit voorstel rekening gehouden.

       Raadpleging van belanghebbenden

    Bij de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie een breed scala aan belanghebbenden geraadpleegd, waaronder EU- en nationale consumentenverenigingen en maatschappelijke organisaties, brancheorganisaties, bedrijven, verzekeringsverenigingen, advocatenkantoren, academische deskundigen, het publiek en nationale autoriteiten. De raadpleging omvatte een aanvangseffectbeoordeling 32 , een openbare raadpleging van 12 weken waarbij 291 reacties werden ingediend, workshops voor belanghebbenden, een workshop met de lidstaten, en een gerichte raadpleging en interviews met belanghebbenden door een onafhankelijke consultant.

    Hieronder volgt een samenvatting van de input van belanghebbenden over elke specifieke doelstelling van de herziening van de richtlijn productaansprakelijkheid.

    ·Doel: ervoor zorgen dat de aansprakelijkheidsregels rekening houden met de aard en de risico’s van producten in het digitale tijdperk en de circulaire economie

    De meeste belanghebbenden waren er voorstander van te verduidelijken dat software een product is dat binnen het toepassingsgebied van de richtlijn productaansprakelijkheid valt. Een meerderheid van de belanghebbenden uit het bedrijfsleven stelde echter voor dit te verduidelijken door middel van niet-bindende richtsnoeren, en niet door middel van de herziening van de richtlijn productaansprakelijkheid. Alle groepen belanghebbenden waren het er in ruime mate over eens dat een product kan worden geacht gebreken te vertonen als het kwetsbaar is op het gebied van cyberbeveiliging. 70 % van de respondenten in de openbare raadpleging was voorstander van de mogelijkheid om fabrikanten aansprakelijk te stellen voor het niet verstrekken van softwarebeveiligingsupdates die nodig zijn om dergelijke kwetsbaarheden aan te pakken.

    Belanghebbenden uit het bedrijfsleven waren tegen het opnemen van risicoaansprakelijkheid voor inbreuken op de gegevensbescherming in de richtlijn productaansprakelijkheid, deels omdat schadevergoeding voor dergelijke inbreuken reeds mogelijk is op grond van andere wetgeving, zoals de AVG. Consumentenorganisaties, overheidsinstanties en ngo’s stonden echter positiever tegen het opnemen hiervan.

    Er was brede steun bij alle groepen belanghebbenden om het mogelijk te maken marktdeelnemers die producten substantieel wijzigen, aansprakelijk te stellen wanneer die gewijzigde producten gebreken vertonen en schade veroorzaken.

    ·Doel: ervoor zorgen dat altijd een in de EU gevestigde persoon aansprakelijk is voor producten met gebreken die van producenten buiten de EU worden gekocht

    In de openbare raadpleging was 64 % van alle respondenten het ermee eens of het er sterk mee eens dat de richtlijn productaansprakelijkheid moet zorgen voor consumentenbescherming als producten met gebreken die rechtstreeks in derde landen worden gekocht schade veroorzaken en er geen in de EU gevestigde fabrikant of importeur is. De meningen liepen uiteen over de vraag of het mogelijk moet zijn de gemachtigde vertegenwoordiger van een fabrikant van buiten de EU, de fulfilmentdienstverlener of een onlinemarktplaats aansprakelijk te stellen.

    ·Doel: de bewijslast in complexe zaken te verlichten en de beperkingen op het instellen van vorderingen te versoepelen, en tegelijkertijd een billijk evenwicht tussen fabrikanten en consumenten te waarborgen

    In de openbare raadpleging was 77 % van de respondenten van mening dat technisch complexe producten problemen opleveren met betrekking tot de bewijslast voor de gelaedeerde. Het percentage was aanzienlijk hoger bij consumentenverenigingen, ngo’s en burgers (95 %) dan bij bedrijfs- en ondernemersverenigingen (38 %). Belanghebbenden uit het bedrijfsleven stonden meer open voor informatieverplichtingen en het verlichten van de bewijslast in complexe zaken dan voor omkering van de bewijslast, wat volgens hen een radicale optie is die innovatie zou schaden. De meeste belanghebbenden van brancheorganisaties, consumentenverenigingen en juridische deskundigen waren sterke voorstanders van het behoud van de technologieneutrale aanpak van de richtlijn productaansprakelijkheid. Een meerderheid van de belanghebbenden was tegen het schrappen van het verweer inzake ontwikkelingsrisico’s.

    Consumentenverenigingen, ngo’s en burgers waren voorstander van het schrappen van de regel die de vergoeding van materiële schade van minder dan 500 EUR verhindert, en waren voorstander van verlenging van de periode van 10 jaar gedurende welke fabrikanten aansprakelijk blijven voor een product met gebreken nadat het in de handel is gebracht. Belanghebbenden uit het bedrijfsleven waren er voorstander van de beperkingen ongewijzigd te laten.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    Bij de voorbereiding van het voorstel is met name gesteund op twee onafhankelijke studies: een in het kader van de evaluatie 33 en een andere in het kader van de effectbeoordeling 34 . De Commissie heeft ook deskundig advies ingewonnen van de academische wereld, consumentenverenigingen, het bedrijfsleven en nationale autoriteiten via de deskundigengroep inzake aansprakelijkheid en nieuwe technologieën 2018-2020.

    De juridische analyse is gebaseerd op een omvangrijke verzameling rechtspraak sinds 1985, met name van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en op talrijke publicaties 35 .

    Effectbeoordeling

    Dit voorstel wordt geschraagd door een effectbeoordeling (SWD[xxxx]), die is opgesteld in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving. De effectbeoordeling is getoetst door de Raad voor regelgevingstoetsing, die een positief advies heeft uitgebracht. Het effectbeoordelingsverslag is herzien om rekening te houden met de opmerkingen van de Raad voor regelgevingstoetsing, met name door een betere toelichting van de omvang van de geconstateerde problemen, het effect van de productveiligheidsvoorschriften op productgerelateerde schade, de basisramingen van gevallen, de effecten van de voorkeursoptie van elke groep belanghebbenden en de relevantie van het initiatief voor kmo’s.

    Naast het basisscenario waarin geen actie wordt ondernomen, werden in de effectbeoordeling drie opties in kaart gebracht voor het aanpakken van het eerste probleem in verband met het digitale tijdperk en de circulaire economie, en twee opties met betrekking tot het tweede probleem, namelijk belemmeringen voor het verkrijgen van schadevergoeding en het indienen van schadevorderingen.

    Optie 1a zou ervoor zorgen dat de fabrikanten van producten die alleen met behulp van software of digitale diensten kunnen functioneren, uit hoofde van de richtlijn aansprakelijk zijn. Net als bij de materiële componenten zouden de aanbieders van deze immateriële digitale elementen samen met de fabrikant hoofdelijk aansprakelijk zijn. Bij deze optie zouden producenten van op zichzelf staande software echter niet aansprakelijk zijn uit hoofde van de richtlijn productaansprakelijkheid.

    Optie 1b bouwt voort op optie 1a en omvat bovendien alle relevante software als afzonderlijk product, met inbegrip van software van derden die wordt toegevoegd aan een product of op zichzelf staande software en die zelf schade kan veroorzaken (zoals een smartphone-app voor medische apparatuur). Ook bedrijven die een product ingrijpend wijzigen en het weer in de handel brengen, zouden uit hoofde van de richtlijn aansprakelijk zijn. Bij deze optie zou het ook mogelijk zijn de gemachtigde vertegenwoordiger van een niet-EU-producent of een fulfilmentdienstverlener aansprakelijk te stellen wanneer in de EU geen importeur aanwezig is.

    Optie 1c zou de maatregelen van optie 1b omvatten en bovendien alle software die gevolgen heeft voor de grondrechten. Schade als gevolg van inbreuken op de grondrechten, zoals inbreuken op de gegevensbescherming, inbreuken op de privacy of discriminatie (bv. door aanwervingssoftware op basis van artificiële intelligentie) zou voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

    Optie 2a zou de bewijslast voor de consument verlichten door de harmonisatie van: i) de regels over het tijdstip waarop de producenten verplicht zijn de persoon die schade heeft geleden, in een gerechtelijke procedure de noodzakelijke technische informatie mee te delen; en ii) de voorwaarden waaronder de nationale rechter ervan kan uitgaan dat een product daadwerkelijk gebreken vertoonde of dat het gebrek daadwerkelijk de schade heeft veroorzaakt, met name in complexe gevallen waarin het zeer moeilijk is het bewijs van aansprakelijkheid te leveren. Optie 2a zou de voor het instellen van schadevorderingen geldende beperkingen verminderen (door de drempel voor materiële schade te schrappen en de aansprakelijkheidstermijn te verlengen).

    Optie 2b zou de bewijslast omkeren, zodat als een product schade veroorzaakt, de producent zou moeten bewijzen dat het product geen gebreken vertoonde en niet de schade heeft veroorzaakt. Het verweer inzake ontwikkelingsrisico’s, dat inhoudt dat de producenten van hun aansprakelijkheid zijn ontheven wanneer de gebreken van een product volgens de toenmalige kennis niet konden worden ontdekt, zou niet langer mogelijk zijn. Optie 2b zou de voor het instellen van schadevorderingen geldende beperkingen (drempels en termijnen) verder verminderen.

    In de effectbeoordeling werden de opties 1b en 2a aangemerkt als de voorkeurscombinatie van opties.

    Optie 1b zal rechtszekerheid bieden met betrekking tot de vraag voor welke producten en producenten risicoaansprakelijkheid geldt, en zal alle producenten, met inbegrip van producenten buiten de EU, aansporen om uitsluitend veilige producten in de EU op de markt te brengen om hun aansprakelijkheid uit te sluiten. Dit versterkt de productveiligheid en zal positieve economische en sociale gevolgen hebben. Dit zal er ook voor zorgen dat consumenten dezelfde bescherming genieten wanneer zij schade ondervinden van producten met gebreken, ongeacht of het gebrek de digitale of materiële componenten van het product betrof, en wanneer zij schade ondervinden van gebrekkige op zichzelf staande software zelf. Door softwareaanbieders, gemachtigde vertegenwoordigers en fulfilmentdienstverleners uitdrukkelijk in het toepassingsgebied van de richtlijn op te nemen, zullen de slachtoffers van schade een grotere kans op schadevergoeding hebben aangezien zij de schuld van de producent niet zullen hoeven aan te tonen (als gevolg van het beginsel van “risicoaansprakelijkheid” in de richtlijn). Duidelijkere aansprakelijkheidsregels met betrekking tot circulaire bedrijfsmodellen zullen rechtszekerheid bieden en derhalve bijdragen tot de bevordering van die bedrijfsmodellen, en zullen dus een positief milieueffect hebben. Al met al zal bij optie 1b naar verwachting jaarlijks voor 0,15 miljoen EUR tot 22,13 miljoen EUR meer aan vergoeding voor gelaedeerden worden uitgekeerd dan in het basisscenario. Dit zou voor de producenten leiden tot een kleine stijging van de jaarlijkse verzekeringspremies van naar schatting 4,35 tot 8,69 miljoen EUR ten opzichte van het basisscenario.

    Optie 2a zal zorgen voor meer rechtszekerheid en een gelijker niveau van consumentenbescherming in de hele EU, wat een positief economisch en sociaal effect zal hebben. De bewijslast zal in complexere gevallen eerlijker worden verdeeld tussen gelaedeerden en producenten. Dit zal de kans vergroten om in dergelijke gevallen met succes een schadevordering in te stellen. Onevenredige hindernissen voor het instellen van schadevorderingen zullen worden geslecht. Al met al zal bij optie 2a naar verwachting jaarlijks voor 0,20 miljoen EUR tot 43,54 miljoen EUR meer aan vergoeding voor gelaedeerden worden uitgekeerd dan in het basisscenario. Dit zou voor de producenten leiden tot een kleine stijging van de jaarlijkse verzekeringspremies van naar schatting 14,35 tot 28,71 miljoen EUR ten opzichte van het basisscenario.

    De voorkeursoptie zal bijdragen tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, met name doelstelling 3 (goede gezondheid en welzijn) wegens de positieve sociale gevolgen ervan voor de gezondheid en het welzijn van slachtoffers, doelstelling 9 (stimuleren van innovatie) door bedrijven rechtszekerheid te bieden om te innoveren, en doelstelling 12 (verantwoorde consumptie en productie) door de productveiligheid te verbeteren wanneer ingrijpende wijzigingen worden aangebracht.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    Uit de evaluatie van de richtlijn productaansprakelijkheid bleek dat de huidige administratieve lasten zeer laag zijn en dat er geen behoefte is aan vereenvoudiging. De aanpassing van de aansprakelijkheidsregels aan het digitale tijdperk en de circulaire economie zal voor bedrijven of consumenten geen nieuwe administratieve kosten meebrengen.

    Met het voorstel wordt gestreefd naar een billijk evenwicht tussen de belangen van het bedrijfsleven en de consument, met name door maatregelen te vermijden die het voor kmo’s moeilijk kunnen maken te innoveren of die extra kosten meebrengen die kmo’s wellicht moeilijker kunnen absorberen. Het voorstel voorziet niet in een vrijstelling voor micro-ondernemingen noch in specifieke verzachtende maatregelen voor kmo’s; een passende vergoeding voor personen die schade hebben geleden door producten met gebreken kan immers niet afhankelijk worden gesteld van de omvang van de aansprakelijke onderneming. De concurrentie tussen marktdeelnemers zou worden verstoord indien ondernemingen die soortgelijke producten verkopen, te maken krijgen met verschillende aansprakelijkheidsregels.

    Grondrechten

    Het verminderen van de beperkingen op het instellen van schadevorderingen en het verlichten van de bewijslast in complexe zaken zou het recht op een doeltreffende voorziening in rechte versterken, welk recht wordt gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    De lidstaten moeten de richtlijn binnen 12 maanden na de inwerkingtreding ervan omzetten en de nationale uitvoeringsmaatregelen aan de Commissie meedelen. De Commissie is bereid de lidstaten technische ondersteuning te bieden bij de uitvoering van de richtlijn.

    De Commissie zal de uitvoering en omzetting van de richtlijn zes jaar na de inwerkingtreding ervan evalueren en waar nodig wijzigingen van de wetgeving voorstellen.

    Toelichtende stukken

    De voorgestelde richtlijn harmoniseert de civielrechtelijke aansprakelijkheid en bevat zowel materiële als procedurele regels. De lidstaten kunnen verschillende rechtsinstrumenten gebruiken om de richtlijn om te zetten. Daarom is het gerechtvaardigd dat de lidstaten de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van de richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht, overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 36 .

    Artikelsgewijze toelichting

    Hoofdstuk I – Algemene bepalingen

    Hoofdstuk I omschrijft het onderwerp en het toepassingsgebied van het voorstel en definieert de in het voorstel gebruikte termen. Het brengt de terminologie inzake productaansprakelijkheid in overeenstemming met het productveiligheidskader van de Unie door de definities van onder meer “fabrikant” en “in de handel brengen” te baseren op de definities in het nieuwe wetgevingskader dat is vastgesteld bij Besluit nr. 768/2008/EG 37 . Het beantwoordt ook aan de realiteit van producten in het digitale tijdperk, op technologisch neutrale wijze, door software en digitale productiebestanden in de definitie van product op te nemen en door te verduidelijken wanneer een gerelateerde dienst als component van een product moet worden behandeld. Ook wordt het begrip “vergoedbare schade” uitgebreid tot het verlies of de corruptie van gegevens.

    Hoofdstuk II — Specifieke bepalingen inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken

    Hoofdstuk II bevat de regels voor de aansprakelijkheid van marktdeelnemers voor schade die is veroorzaakt door producten met gebreken en de voorwaarden waaronder natuurlijke personen recht hebben op schadevergoeding:

    De toets om te bepalen of een product gebreken vertoont — d.w.z. of het product de veiligheid heeft geboden die het grote publiek mag verwachten — is inhoudelijk dezelfde als in de richtlijn productaansprakelijkheid. Om rekening te houden met de veranderende aard van producten in het digitale tijdperk en met de rechtspraak van het Hof van Justitie, zijn factoren zoals de interconnectiviteit of zelflerende functies van producten toegevoegd aan de niet-uitputtende lijst van factoren waarmee de rechter bij de beoordeling van gebreken rekening moet houden.

    De omvang van de groep marktdeelnemers die aansprakelijk kan worden gesteld voor producten met gebreken houdt rekening met het toenemende belang van buiten de Unie vervaardigde producten die in de Unie in de handel worden gebracht, en zorgt ervoor dat er altijd een marktdeelnemer in de Unie is tegen wie een schadevordering kan worden ingesteld. Het voorstel doet geen afbreuk aan de voorwaardelijke uitsluiting van aansprakelijkheid uit hoofde van de digitaledienstenverordening, aangezien het alleen aansprakelijkheidsvoorwaarden vaststelt in gevallen waarin een onlineplatform niet voor de uitsluiting in aanmerking komt. Bovendien is dit voorstel alleen gericht op het specifieke geval waarin een persoon schade ondervindt van een product met gebreken en schadevergoeding vordert, een scenario dat niet onder de digitaledienstenverordening valt. Ook wordt verduidelijkt wanneer marktdeelnemers die een product wijzigen, bijvoorbeeld in het kader van bedrijfsmodellen van de circulaire economie, aansprakelijk kunnen worden gesteld.

    De bewijslast rust op de gelaedeerden, die de door hen geleden schade, de gebreken van het product en het oorzakelijk verband tussen beide moeten aantonen. In het licht van de uitdagingen waarmee de gelaedeerden worden geconfronteerd, vooral in complexe zaken, wordt de bewijslast echter verlicht om een billijk evenwicht tussen de belangen van het bedrijfsleven en de consument te bereiken.

    Zoals in het kader van de richtlijn productaansprakelijkheid hebben marktdeelnemers recht op uitsluiting van aansprakelijkheid onder bepaalde voorwaarden waarvoor zij de bewijslast dragen. De uitsluitingen zijn aangepast om rekening te houden met het vermogen van producten in het digitale tijdperk om te veranderen of te worden gewijzigd nadat zij in de handel zijn gebracht. In het belang van een gelijk speelveld voor fabrikanten in de hele Unie en van uniforme consumentenbescherming, moet de uitsluiting van fabrikanten voor gebreken die wetenschappelijk en technisch niet konden worden ontdekt, in alle lidstaten gelden, en mag de mogelijkheid om in het kader van de richtlijn productaansprakelijkheid daarvan af te wijken niet worden gehandhaafd.

    Hoofdstuk III – Algemene bepalingen inzake aansprakelijkheid

    Hoofdstuk III bevat aansprakelijkheidsregels van meer algemene aard, die nauw aansluiten bij die van de huidige richtlijn productaansprakelijkheid. Het bepaalt dat, indien twee of meer personen aansprakelijk zijn, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het bepaalt ook dat indien een product met gebreken schade veroorzaakt, de daartoe bijdragende handelingen van derden de aansprakelijkheid van de fabrikant niet verminderen, terwijl de daartoe bijdragende handelingen van de gelaedeerde dat wel kunnen doen. Belangrijk voor de consumentenbescherming is dat aansprakelijkheid niet bij overeenkomst of andere wetgeving kan worden uitgesloten of beperkt. Daarom mogen ook geen maximale of minimale financiële grenzen voor schadevergoeding worden vastgesteld. De termijn van drie jaar voor het inleiden van een procedure blijft ongewijzigd ten opzichte van de richtlijn productaansprakelijkheid. Marktdeelnemers zijn gedurende een periode van tien jaar na het in de handel brengen van het product aansprakelijk voor producten met gebreken, maar de eisers krijgen een extra periode van vijf jaar in gevallen waarin de symptomen van lichamelijk letsel slechts met vertraging optreden, bijvoorbeeld na de inname van een chemische stof of levensmiddel met gebreken.

    Hoofdstuk IV – Slotbepalingen

    De lidstaten zullen rechterlijke uitspraken betreffende productaansprakelijkheid moeten publiceren, zodat, in het belang van een meer geharmoniseerde interpretatie van de regels inzake productaansprakelijkheid, andere nationale rechters met die uitspraken rekening kunnen houden. Deze transparantiemaatregelen zullen ook de evaluatie vergemakkelijken die de Commissie zes jaar na de inwerkingtreding zal verrichten. Naast standaardbepalingen inzake omzetting en inwerkingtreding voorziet hoofdstuk IV ook in de intrekking van de richtlijn productaansprakelijkheid en in overgangsmaatregelen.

    2022/0302 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 38 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Richtlijn 85/374/EEG van de Raad 39 stelt gemeenschappelijke regels vast inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, met het oog op het wegwerken van verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten die de mededinging kunnen vervalsen en het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt kunnen aantasten, en die kunnen leiden tot verschillen in het niveau van de bescherming van de consument tegen schade die door deze producten wordt toegebracht aan diens gezondheid of goederen.

    (2)Aansprakelijkheid zonder schuld van de betrokken marktdeelnemer is de enige manier om een passende oplossing te vinden voor het probleem van een rechtvaardige toewijzing van de met de moderne technische productie samenhangende risico’s.

    (3)Richtlijn 85/374/EEG moet worden herzien in het licht van de ontwikkelingen in verband met nieuwe technologieën, waaronder artificiële intelligentie (AI), nieuwe bedrijfsmodellen voor de circulaire economie en nieuwe mondiale toeleveringsketens, die hebben geleid tot inconsistenties en rechtsonzekerheid, met name wat de betekenis van de term “product” betreft. Uit de ervaring met de toepassing van Richtlijn 85/374/EEG is ook gebleken dat gelaedeerden bij het verkrijgen van schadevergoeding moeilijkheden ondervinden als gevolg van beperkingen op het instellen van schadevorderingen en problemen bij het verzamelen van bewijsmateriaal om aansprakelijkheid te bewijzen, met name in het licht van de toenemende technische en wetenschappelijke complexiteit. Dit geldt mede voor schadevorderingen in verband met nieuwe technologieën, waaronder AI. De herziening zal daarom de uitrol en invoering van dergelijke nieuwe technologieën, waaronder AI, aanmoedigen, en er tegelijkertijd voor zorgen dat eisers hetzelfde niveau van bescherming kunnen genieten, ongeacht de betrokken technologie.

    (4)Richtlijn 85/374/EEG moet ook worden herzien om te zorgen voor samenhang en consistentie met de wetgeving inzake productveiligheid en markttoezicht op het niveau van de Unie en op nationaal niveau. Daarnaast moeten basisbegrippen en -concepten worden verduidelijkt om samenhang en rechtszekerheid te waarborgen en om rekening te houden met recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    (5)Gezien de talrijke wijzigingen die nodig zouden zijn en met het oog op duidelijkheid en rechtszekerheid, moet Richtlijn 85/374/EEG worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe richtlijn.

    (6)Om ervoor te zorgen dat de productaansprakelijkheidsregeling van de Unie alomvattend is, moet de risicoaansprakelijkheid voor producten met gebreken van toepassing zijn op alle roerende goederen, ook wanneer zij in andere roerende goederen zijn geïntegreerd of in onroerende goederen zijn geïnstalleerd.

    (7)De aansprakelijkheid voor producten met gebreken mag niet van toepassing zijn op schade ten gevolge van nucleaire ongevallen, nu de aansprakelijkheid voor dergelijke schade wordt gedekt door internationale verdragen die door de lidstaten zijn geratificeerd.

    (8)Om een echte interne markt met een hoog en uniform niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen en om rekening te houden met de rechtspraak van het Hof van Justitie, mogen de lidstaten met betrekking tot aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, geen bepalingen handhaven of invoeren die strenger of minder streng zijn dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

    (9)In de rechtsstelsels van de lidstaten kan een gelaedeerde een recht op schadevergoeding hebben op grond van contractuele aansprakelijkheid of op grond van niet-contractuele aansprakelijkheid die geen verband houdt met de gebreken van een product, bijvoorbeeld de aansprakelijkheid op grond van garantie of schuld. Dit omvat de bepalingen van de [richtlijn inzake AI-aansprakelijkheid.../... van het Europees Parlement en de Raad], die gemeenschappelijke regels bevat voor de openbaarmaking van informatie en de bewijslast in het kader van op schuld gebaseerde vorderingen ter vergoeding van schade die door een AI-systeem is veroorzaakt. Deze richtlijn moet dergelijke bepalingen, die ook dienen om onder meer de doelstelling van een doeltreffende bescherming van de consument te verwezenlijken, onverlet laten.

    (10)In bepaalde lidstaten kunnen gelaedeerden op grond van een bijzondere nationale aansprakelijkheidsregeling vorderingen instellen voor vergoeding van schade die is veroorzaakt door farmaceutische producten, zodat een doeltreffende bescherming van de consumenten in de farmaceutische sector reeds bestaat. Deze richtlijn moet het recht om dergelijke vorderingen in te stellen onverlet laten.

    (11)Bij Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad 40 zijn gemeenschappelijke beginselen en referentiebepalingen vastgesteld die bedoeld zijn om in alle sectorale productwetgeving te worden toegepast. Om de samenhang met die wetgeving te waarborgen, is het passend een aantal bepalingen van deze richtlijn, met name de definities, in overeenstemming te brengen met dat besluit.

    (12)In het digitale tijdperk kunnen producten materieel of immaterieel zijn. Software, zoals besturingssystemen, firmware, computerprogramma’s, toepassingen of AI-systemen, komt steeds vaker voor op de markt en speelt een steeds belangrijkere rol voor de productveiligheid. Software kan als een op zichzelf staand product in de handel worden gebracht en kan vervolgens als component in andere producten worden geïntegreerd, en kan schade veroorzaken door de toepassing ervan. In het belang van de rechtszekerheid moet daarom worden verduidelijkt dat software voor de toepassing van risicoaansprakelijkheid een product is, ongeacht de wijze van levering of gebruik, en dus ongeacht of de software op een apparaat is opgeslagen of via cloudtechnologieën toegankelijk is. De broncode van software mag echter niet als een product in de zin van deze richtlijn worden beschouwd, aangezien het hier louter om informatie gaat. De ontwikkelaar of producent van software, met inbegrip van aanbieders van AI-systemen in de zin van [Verordening (EU).../... (AI-verordening)], moet als fabrikant worden behandeld.

    (13)Om innovatie en onderzoek niet te belemmeren, mag deze richtlijn niet van toepassing zijn op gratis en opensourcesoftware die buiten het kader van een handelsactiviteit wordt ontwikkeld of geleverd. Dit geldt met name voor software, met inbegrip van de broncode en gewijzigde versies, die openlijk gedeeld en vrij toegankelijk, bruikbaar, veranderbaar en verder verdeelbaar is. Wanneer software wordt geleverd in ruil voor een prijs of wanneer persoonsgegevens niet uitsluitend worden gebruikt om de beveiliging, compatibiliteit of interoperabiliteit van de software te verbeteren, en dus in het kader van een commerciële activiteit wordt geleverd, moet de richtlijn echter van toepassing zijn.

    (14)Digitale fabricagebestanden, die de functionele informatie bevatten die nodig is om een tastbaar voorwerp te produceren door automatische besturing van machines of gereedschappen, zoals boormachines, draaibanken, molens en 3D-printers, moeten als producten worden beschouwd om de bescherming van de consument te waarborgen in gevallen waarin dergelijke bestanden gebreken vertonen. Om twijfel te voorkomen, moet ook worden verduidelijkt dat elektriciteit een product is.

    (15)Digitale diensten worden steeds vaker op zodanige wijze geïntegreerd in of verbonden met een product dat het ontbreken van de dienst het product belet een van zijn functies te vervullen, bijvoorbeeld de continue levering van verkeersgegevens in een navigatiesysteem. Hoewel deze richtlijn niet van toepassing mag zijn op diensten als zodanig, is het noodzakelijk de risicoaansprakelijkheid uit te breiden tot dergelijke digitale diensten, aangezien zij net zo bepalend zijn voor de veiligheid van het product als fysieke of digitale componenten. Dergelijke gerelateerde diensten moeten als componenten van het product waarmee zij verbonden zijn worden beschouwd wanneer zij onder controle van de fabrikant van dat product staan, in die zin dat zij door de fabrikant zelf worden geleverd of dat de fabrikant ze aanbeveelt of anderszins de levering ervan door een derde beïnvloedt.

    (16)Gezien de toenemende relevantie en waarde van immateriële activa moet ook het verlies of de corruptie van gegevens, zoals uit een harde schijf verwijderde inhoud, worden vergoed, met inbegrip van de kosten voor het terugwinnen of herstellen van de gegevens. Bijgevolg vereist de bescherming van consumenten de vergoeding van materiële verliezen die niet alleen het gevolg zijn van overlijden of lichamelijk letsel, zoals begrafenis- of ziektekosten of gederfde inkomsten, en van materiële schade, maar ook van het verlies of de corruptie van gegevens. Deze richtlijn laat echter de vergoeding voor inbreuken op Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 41 , Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad 42 , Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 43 en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 44 onverlet.

    (17)Met het oog op de rechtszekerheid moet worden verduidelijkt dat lichamelijk letsel ook medisch erkende schade aan de geestelijke gezondheid omvat.

    (18)De lidstaten moeten voorzien in een volledige en passende vergoeding voor alle materiële schade als gevolg van overlijden, lichamelijk letsel, beschadiging of vernietiging van goederen en het verlies of de corruptie van gegevens, maar de regels voor de berekening van de vergoeding moeten door de lidstaten worden vastgesteld. Voorts mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan de nationale regels inzake immateriële schade.

    (19)Om de consumenten te beschermen, moet schade aan goederen van een natuurlijke persoon worden vergoed. Aangezien goederen steeds vaker voor zowel beroeps- als privédoeleinden worden gebruikt, is het passend te voorzien in de vergoeding van schade aan dergelijke goederen voor gemengd gebruik. In het licht van de doelstelling van deze richtlijn om de consumenten te beschermen, moeten goederen die uitsluitend beroepsmatig worden gebruikt, van het toepassingsgebied van de richtlijn worden uitgesloten.

    (20)Deze richtlijn moet van toepassing zijn op producten die in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, in de handel worden gebracht of, in voorkomend geval, in gebruik worden genomen, bijvoorbeeld producten die worden geleverd in het kader van een sponsoringcampagne of producten die zijn vervaardigd voor het verrichten van een met overheidsmiddelen gefinancierde dienst, aangezien deze vorm van dienstverlening nog steeds een economisch of commercieel karakter heeft.

    (21)Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verschillende mechanismen waarmee op nationaal niveau verhaal kan worden gezocht, hetzij via gerechtelijke procedures, buitengerechtelijke oplossingen, alternatieve geschillenbeslechting of representatieve vorderingen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad 45 , hetzij in het kader van nationale regelingen voor collectief verhaal.

    (22)Bij de beantwoording van de vraag of een product een gebrek vertoont, mag ter bescherming van de gezondheid en de goederen van de consument niet de ongeschiktheid van het product voor het gebruik de maatstaf zijn, maar het gebrek aan veiligheid die het grote publiek gerechtigd is te verwachten. De beoordeling van de vraag of een product een gebrek vertoont, moet een objectieve analyse omvatten en mag niet verwijzen naar de veiligheid die een bepaalde persoon mag verwachten. Bij de beoordeling van de veiligheid die het grote publiek mag verwachten, moet onder meer rekening worden gehouden met het beoogde doel, de objectieve kenmerken en de eigenschappen van het betrokken product, en met de specifieke eisen van de groep gebruikers voor wie het product is bestemd. Sommige producten, zoals levensreddende medische hulpmiddelen, brengen een bijzonder hoog risico op schade aan mensen mee en geven derhalve aanleiding tot bijzonder hoge veiligheidsverwachtingen. Om met deze verwachtingen rekening te houden, moet een rechter kunnen verklaren dat een product gebreken vertoont zonder de daadwerkelijke gebreken ervan vast te stellen, wanneer het tot dezelfde productieserie behoort als een product waarvan reeds is aangetoond dat het gebreken vertoont.

    (23)Om rekening te houden met het feit dat producten steeds vaker onderling verbonden zijn, moet bij de beoordeling van de veiligheid van een product ook rekening worden gehouden met de effecten van andere producten op het product in kwestie. Om recht te doen aan de legitieme verwachting dat de software en de onderliggende algoritmen van een product zodanig zijn ontworpen dat gevaarlijk productgedrag wordt voorkomen, moet ook rekening worden gehouden met het effect op de productveiligheid van het vermogen om te leren na de uitrol van dat product. Om rekening te houden met het feit dat in het digitale tijdperk veel producten ook onder de controle van de fabrikant blijven nadat zij in de handel zijn gebracht, moet bij de beoordeling van de veiligheid van een product ook het tijdstip waarop een product niet meer onder controle van de fabrikant staat in aanmerking worden genomen. Er kan ook worden vastgesteld dat een product gebreken vertoont als het kwetsbaar is op het gebied van cyberbeveiliging.

    (24)Om rekening te houden met de relevantie van de wetgeving inzake productveiligheid en markttoezicht voor het bepalen van het veiligheidsniveau dat het grote publiek mag verwachten, moet worden verduidelijkt dat bij die beoordeling ook de veiligheidseisen, met inbegrip van veiligheidsrelevante cyberbeveiligingsvoorschriften, en ingrepen van regelgevende instanties, zoals terugroepacties van producten, of van marktdeelnemers zelf in aanmerking moeten worden genomen. Die ingrepen mogen echter als zodanig geen vermoeden van het bestaan van gebreken doen ontstaan.

    (25)In het belang van de keuzevrijheid van de consument en ter bevordering van innovatie mag het bestaan of het later in de handel brengen van een beter product op zich niet tot de conclusie leiden dat een product gebreken vertoont. Ook de levering van updates of upgrades van een product mag op zich niet leiden tot de conclusie dat een eerdere versie van het product gebreken vertoont.

    (26)De bescherming van de consument vereist dat elke fabrikant die bij het productieproces betrokken is, aansprakelijk kan worden gesteld indien zijn product of een door hem geleverde component gebreken vertoont. Wanneer een fabrikant een gebreken vertonende component van een andere fabrikant in een product integreert, moet een gelaedeerde zowel van de fabrikant van het product als van de fabrikant van de component vergoeding ter zake van dezelfde schade kunnen vorderen.

    (27)Om ervoor te zorgen dat de gelaedeerden een afdwingbaar recht op schadevergoeding hebben wanneer een fabrikant buiten de Unie is gevestigd, moet het mogelijk zijn de importeur van het product en de gemachtigde van de fabrikant aansprakelijk te stellen. Uit praktische ervaring met markttoezicht blijkt dat bij toeleveringsketens soms marktdeelnemers betrokken zijn die vanwege hun nieuwe vorm niet gemakkelijk onder te brengen zijn in de traditionele toeleveringsketens die in het bestaande rechtskader zijn voorzien. Dat is met name het geval met fulfilmentdienstverleners, die vaak dezelfde functies als importeurs uitoefenen maar mogelijk niet altijd beantwoorden aan de traditionele definitie van importeur in het Unierecht. In het licht van hun rol als marktdeelnemers in het kader voor productveiligheid en markttoezicht, met name in dat van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad 46 , moet het mogelijk zijn fulfilmentdienstverleners aansprakelijk te stellen, maar gezien de subsidiaire aard van die rol dienen zij slechts aansprakelijk te zijn wanneer er geen importeur of gemachtigde in de Unie is gevestigd. Met het oog op doeltreffende concentratie van aansprakelijkheid bij fabrikanten, importeurs, gemachtigden en fulfilmentdienstverleners, moet het mogelijk zijn distributeurs slechts aansprakelijk te stellen wanneer zij niet onmiddellijk een in de Unie gevestigde relevante marktdeelnemer aanwijzen.

    (28)De onlineverkoop is voortdurend en gestaag gegroeid, waardoor er nieuwe bedrijfsmodellen zijn ontstaan en nieuwe actoren op de markt zijn verschenen, zoals onlineplatforms. [Verordening [.../...] betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (verordening digitale diensten)] en [Verordening [.../...] inzake algemene productveiligheid] regelen onder meer de verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht van onlineplatforms met betrekking tot illegale inhoud, met inbegrip van producten. Wanneer onlineplatforms ten aanzien van een product met gebreken de rol van fabrikant, importeur of distributeur vervullen, moeten zij onder dezelfde voorwaarden als die marktdeelnemers aansprakelijk zijn. Voor onlineplatforms die louter een bemiddelende rol bij de verkoop van producten tussen handelaren en consumenten spelen, geldt uit hoofde van de verordening digitale diensten een voorwaardelijke ontheffing van de aansprakelijkheid. In de verordening digitale diensten is echter bepaald dat onlineplatforms die consumenten in staat stellen overeenkomsten op afstand met handelaren te sluiten, niet van hun aansprakelijkheid krachtens de wetgeving inzake consumentenbescherming zijn ontheven wanneer zij het product presenteren of de betrokken specifieke transactie anderszins mogelijk maken op een wijze die een gemiddelde consument ertoe zou kunnen brengen om aan te nemen dat het product wordt verstrekt door het onlineplatform zelf of door een handelaar die op gezag of onder toezicht daarvan handelt. In overeenstemming met dit beginsel moeten onlineplatforms die op deze wijze het product presenteren of de specifieke transactie anderszins mogelijk maken, onder dezelfde voorwaarden als distributeurs uit hoofde van deze richtlijn aansprakelijk kunnen worden gesteld. Dat betekent dat zij slechts aansprakelijk zijn wanneer zij op deze wijze het product presenteren of de specifieke transactie anderszins mogelijk maken, en slechts wanneer het onlineplatform niet onmiddellijk een in de Unie gevestigde relevante marktdeelnemer aanwijst.

    (29)Bij de overgang van een lineaire naar een circulaire economie worden producten zo ontworpen dat ze duurzamer, beter herbruikbaar alsmede gemakkelijker te herstellen en op te waarderen zijn. De Unie bevordert ook innovatieve en duurzame productie- en consumptiemethoden die de functionaliteit van producten en componenten verlengen, zoals revisie, opknappen en reparatie 47 . Bovendien kunnen producten wijzigingen ondergaan door veranderingen in de software, met inbegrip van upgrades. Wanneer een product ingrijpend wordt gewijzigd zonder dat de oorspronkelijke fabrikant daar controle over heeft, wordt het als een nieuw product beschouwd en moet het mogelijk zijn de persoon die de ingrijpende wijziging heeft aangebracht als fabrikant van het gewijzigde product aansprakelijk te stellen, aangezien hij krachtens de toepasselijke wetgeving van de Unie verantwoordelijk is voor de conformiteit van het product met de veiligheidsvoorschriften. Of een wijziging ingrijpend is, wordt bepaald aan de hand van criteria die zijn vastgesteld in de relevante veiligheidswetgeving van de Unie en de lidstaten; ingrijpende wijzigingen zijn bijvoorbeeld wijzigingen waarmee de oorspronkelijk beoogde functies worden veranderd of die gevolgen hebben voor de conformiteit van het product met de toepasselijke veiligheidsvoorschriften. Met het oog op een rechtvaardige verdeling van de risico’s in de circulaire economie moet een marktdeelnemer die een ingrijpende wijziging aanbrengt, van zijn aansprakelijkheid worden ontheven indien hij kan aantonen dat de schade verband houdt met een onderdeel van het product waarop de wijziging geen betrekking heeft. Marktdeelnemers die reparaties of andere verrichtingen uitvoeren die geen ingrijpende wijzigingen inhouden, mogen uit hoofde van deze richtlijn niet aansprakelijk worden gesteld.

    (30)Aangezien de marktdeelnemers ongeacht de schuldvraag aansprakelijk zijn, en teneinde een rechtvaardige verdeling van de risico’s te verwezenlijken, moet het aan de gelaedeerde die vergoeding voor door een product met gebreken veroorzaakte schade vordert, zijn om de schade, de gebreken van een product en het oorzakelijk verband daartussen aan te tonen. De gelaedeerden verkeren ten opzichte van de fabrikanten echter vaak aanzienlijk in het nadeel wat betreft de toegang tot en het begrijpen van informatie over hoe een product is geproduceerd en hoe het werkt. Deze asymmetrische verdeling van informatie kan de rechtvaardige verdeling van de risico’s ondermijnen, met name in gevallen waarin sprake is van technische of wetenschappelijke complexiteit.

    (31)Daarom moeten eisers gemakkelijker toegang tot bewijsmateriaal voor gebruik in gerechtelijke procedures krijgen, en moet er tegelijkertijd voor worden gezorgd dat die toegang beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk en evenredig is, en dat vertrouwelijke informatie en bedrijfsgeheimen worden beschermd. Dit bewijsmateriaal moet ook documenten omvatten die de verweerder ex novo moet vervaardigen door het beschikbare bewijsmateriaal te compileren of te rubriceren.

    (32)Met betrekking tot bedrijfsgeheimen in de zin van Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad 48 moet de nationale rechter de bevoegdheid krijgen om specifieke maatregelen te nemen om de vertrouwelijkheid van bedrijfsgeheimen tijdens en na de procedure te waarborgen, waarbij tegelijkertijd een billijk en evenredig evenwicht moet worden bereikt tussen het belang van de houder van het bedrijfsgeheim bij geheimhouding en het belang van de gelaedeerde. Hiertoe moeten op zijn minst maatregelen behoren die erop gericht zijn de toegang tot documenten die bedrijfsgeheimen of vermeende bedrijfsgeheimen bevatten alsmede de toegang tot hoorzittingen tot een klein aantal personen te beperken, of de toegang tot documenten waarin bepaalde informatie onleesbaar is gemaakt of tot verslagen van hoorzittingen mogelijk te maken. De nationale rechter moet bij het nemen van een besluit over dergelijke maatregelen rekening houden met: i) de noodzaak om het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijke procesgang te waarborgen; ii) de gerechtvaardigde belangen van de partijen en, in voorkomend geval, van derden; en iii) de mogelijke schade die voor een van de partijen en, in voorkomend geval, voor derden wordt veroorzaakt doordat deze maatregelen worden gelast of afgewezen.

    (33)Het is ook noodzakelijk de op de eiser rustende bewijslast te verlichten, voor zover aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Weerlegbare feitelijke vermoedens zijn een gangbaar mechanisme om de bewijsmoeilijkheden van een eiser te verlichten en stellen de rechter in staat het bestaan van een gebrek of causaal verband te baseren op het bestaan van een ander bewezen feit, met behoud van de rechten van de verweerder. Als aansporing om aan de verplichting tot openbaarmaking van informatie te voldoen, moet de nationale rechter ervan uitgaan dat een product gebreken vertoont wanneer een verweerder een dergelijke verplichting niet nakomt. Er zijn tal van wettelijke en dwingende veiligheidsvoorschriften vastgesteld om de consumenten en het grote publiek tegen het risico op schade te beschermen. Om de nauwe samenhang tussen productveiligheidsregels en aansprakelijkheidsregels te versterken, moet de niet-naleving van dergelijke voorschriften ook leiden tot een vermoeden dat het product gebreken vertoont. Dit omvat ook gevallen waarin een product niet is voorzien van middelen om informatie over de werking van het product te registreren, zoals is vereist op grond van het Unierecht of het nationale recht. Dit moet eveneens gelden in het geval van een kennelijke disfunctie, zoals een glazen fles die bij normaal gebruik ontploft, aangezien het voor een eiser onnodig bezwarend is wanneer hij het bestaan van een gebrek moet aantonen als de omstandigheden van dien aard zijn dat het bestaan ervan niet wordt betwist.

    (34)De nationale rechter moet ook van gebreken bij een product en/of een oorzakelijk verband tussen de schade en de gebreken uitgaan wanneer het voor de eiser, ondanks de openbaarmaking van informatie door de verweerder, buitensporig moeilijk zou zijn om, gelet op de technische of wetenschappelijke complexiteit van de zaak, de gebreken en/of het oorzakelijk verband aan te tonen. In dergelijke gevallen zou het vereiste van bewijs afbreuk doen aan de doeltreffendheid van het recht op schadevergoeding. Aangezien de fabrikanten over deskundige kennis beschikken en beter geïnformeerd zijn dan de gelaedeerde, moet het derhalve aan hen zijn om het vermoeden te weerleggen. De technische of wetenschappelijke complexiteit moet per geval door de nationale rechter worden beoordeeld, rekening houdend met verschillende factoren. Deze factoren moeten onder meer de complexe aard van het product (bv. een innovatief medisch hulpmiddel), de complexe aard van de gebruikte technologie (bv. machinaal leren), de complexe aard van de door de eiser te analyseren informatie en gegevens alsmede de complexe aard van het oorzakelijk verband (bv. een verband tussen een farmaceutisch product of voedingsmiddel en het optreden van een gezondheidsaandoening, of een verband dat alleen kan worden aangetoond als de eiser de interne werking van een AI-systeem zou verduidelijken) omvatten. De nationale rechter moet ook per geval beoordelen of er sprake is van buitensporige moeilijkheden. Hoewel het aan een eiser is om argumenten aan te voeren waarmee wordt aangetoond dat er sprake is van buitensporige moeilijkheden, mag het bewijs daarvan niet worden verlangd. Zo mag van de eiser, wanneer een vordering op een AI-systeem betrekking heeft, niet worden verlangd dat hij de specifieke kenmerken van het AI-systeem toelicht, noch dat hij verduidelijkt hoe deze kenmerken het moeilijker maken om het oorzakelijk verband vast te stellen, opdat de rechter in staat is te beslissen dat er sprake is van buitensporige moeilijkheden. De verweerder moet de mogelijkheid hebben om het bestaan van buitensporige moeilijkheden te betwisten.

    (35)Om een rechtvaardige verdeling van de risico’s in stand te houden en een omkering van de bewijslast te voorkomen, moet van een eiser niettemin worden verlangd dat hij, om het vermoeden te kunnen inroepen, op basis van voldoende relevant bewijsmateriaal aantoont dat, indien zijn moeilijkheden verband houden met het aantonen van de gebreken, het product waarschijnlijk gebreken vertoonde of dat, indien zijn moeilijkheden verband houden met het aantonen van het oorzakelijk verband, de gebreken van het product een waarschijnlijke oorzaak van de schade vormen.

    (36)Uit het oogpunt van een rechtvaardige verdeling van de risico’s moeten marktdeelnemers van hun aansprakelijkheid worden ontheven indien zij kunnen aantonen dat er sprake is van specifieke ontlastende feiten. Zij mogen niet aansprakelijk zijn wanneer zij kunnen aantonen dat een ander dan zijzelf het product tegen hun wil uit het vervaardigingsproces heeft gehaald of dat de gebreken van het product juist aan de naleving van dwingende voorschriften te wijten zijn.

    (37)Het tijdstip waarop een product in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt gesteld, is doorgaans het tijdstip waarop de fabrikant niet langer de zeggenschap over het product heeft, terwijl het voor distributeurs het tijdstip is waarop zij het product op de markt aanbieden. Daarom moeten fabrikanten van hun aansprakelijkheid worden ontheven wanneer zij aantonen dat de gebreken die de schade hebben veroorzaakt, waarschijnlijk niet bestonden toen zij het product in de handel hebben gebracht of in gebruik hebben gesteld, of dat de gebreken na dat tijdstip zijn opgetreden. Aangezien digitale technologieën de fabrikanten echter in staat stellen ook na het tijdstip van het in de handel brengen of het in gebruik stellen van het product nog zeggenschap te hebben, moeten zij aansprakelijk blijven voor gebreken die na dat tijdstip optreden als gevolg van software of bijbehorende diensten waarover zij zeggenschap hebben, of het nu in de vorm van upgrades of updates of van algoritmen voor machinaal leren is. Dergelijke software of bijbehorende diensten moeten worden geacht onder de zeggenschap van de fabrikant te vallen wanneer zij door die fabrikant worden geleverd of wanneer die fabrikant daarvoor toestemming verleent of anderszins invloed uitoefent op de levering ervan door een derde.

    (38)De mogelijkheid voor marktdeelnemers om aansprakelijkheid te ontlopen door aan te tonen dat een gebrek is ontstaan nadat zij het product in de handel hebben gebracht of in gebruik hebben gesteld, moet eveneens worden beperkt wanneer het gebrek van een product bestaat in het ontbreken van software-updates of upgrades die nodig zijn om kwetsbaarheden op het gebied van cyberbeveiliging aan te pakken en de veiligheid van het product te handhaven. Dergelijke kwetsbaarheden kunnen een zodanige impact op het product hebben dat het schade in de zin van deze richtlijn veroorzaakt. Aangezien de fabrikanten uit hoofde van het recht van de Unie, onder meer Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad 49 , gedurende de volledige levenscyclus van producten verantwoordelijk zijn voor de veiligheid daarvan, moeten zij ook aansprakelijk zijn voor de schade die wordt veroorzaakt doordat zij niet de softwarebeveiligingsupdates of upgrades leveren die nodig zijn om de kwetsbaarheden van het product aan te pakken als reactie op de veranderende cyberbeveiligingsrisico’s. Van een dergelijke aansprakelijkheid mag geen sprake zijn wanneer die software buiten hun toezicht om wordt geleverd of geïnstalleerd, bijvoorbeeld wanneer de eigenaar van het product geen update of upgrade installeert die wordt geleverd teneinde het veiligheidsniveau van het product te waarborgen of te handhaven.

    (39)Met het oog op een rechtvaardige verdeling van de risico’s moeten de fabrikanten eveneens van hun aansprakelijkheid worden ontheven wanneer zij aantonen dat het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, die is bepaald aan de hand van het meest geavanceerde niveau van toegankelijke objectieve kennis en niet aan de hand van de feitelijke kennis van de betrokken fabrikant, op het tijdstip waarop zij de zeggenschap over het product hadden, niet mogelijk was de gebreken te ontdekken.

    (40)Er kunnen zich situaties voordoen waarin twee of meer partijen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, met name wanneer een defecte component is geïntegreerd in een product dat schade veroorzaakt. In dat geval moet de gelaedeerde schadevergoeding kunnen vorderen van zowel de fabrikant die de defecte component in zijn product heeft geïntegreerd als de fabrikant van de defecte component zelf. Om de bescherming van consumenten te waarborgen, moeten alle partijen in dergelijke gevallen hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.

    (41)Er kunnen zich situaties voordoen waarin het handelen en nalaten van andere personen dan een mogelijk aansprakelijke marktdeelnemer, naast de gebreken van het product, bijdragen tot de oorzaak van de geleden schade, bv. wanneer een derde gebruikmaakt van een kwetsbaarheid van een product op het gebied van cyberbeveiliging. In het belang van de consumentenbescherming mag in het geval waarin een product gebreken vertoont, bijvoorbeeld als gevolg van een kwetsbaarheid die het product minder veilig maakt dan het grote publiek mag verwachten, de aansprakelijkheid van de marktdeelnemer niet op grond van dergelijk handelen of nalaten worden verminderd. Het moet echter mogelijk zijn de aansprakelijkheid van de marktdeelnemer te verminderen of op te heffen wanneer de gelaedeerden zelf door nalatigheid tot de oorzaak van de schade hebben bijgedragen.

    (42)De doelstelling van consumentenbescherming zou worden ondermijnd indien de aansprakelijkheid van een marktdeelnemer door middel van contractuele bepalingen kon worden beperkt of uitgesloten. Daarom mogen contractuele uitzonderingsmogelijkheden niet worden toegestaan. Om dezelfde reden mag het niet mogelijk zijn de aansprakelijkheid op grond van bepalingen van nationaal recht te beperken of uit te sluiten, bv. door maximumbedragen vast te stellen voor de aansprakelijkheid van een marktdeelnemer.

    (43)Aangezien producten in de loop van de tijd aan slijtage onderhevig zijn en er strengere veiligheidsnormen worden ontwikkeld naarmate de wetenschappelijke en technische kennis vooruitgaat, zou het onbillijk zijn de fabrikanten zonder tijdsbeperking aansprakelijk te stellen voor gebreken van hun producten. Daarom moet de aansprakelijkheid voor een redelijke termijn gelden, dat wil zeggen tien jaar na het in de handel brengen van het product, met dien verstande dat voor een rechterlijke instantie aanhangige vorderingen onverlet blijven. Om te voorkomen dat de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen ten onrechte wordt ontzegd, moet de verjaringstermijn 15 jaar bedragen wanneer uit medische bewijsstukken blijkt dat de symptomen van een lichamelijk letsel pas na verloop van tijd aan het licht komen.

    (44)Aangezien het bij ingrijpend gewijzigde producten in wezen om nieuwe producten gaat, moet de verjaringstermijn opnieuw aanvangen nadat een product ingrijpend is gewijzigd, bv. als gevolg van een revisie, waarbij een product zodanig wordt gewijzigd dat de conformiteit ervan met de toepasselijke veiligheidsvoorschriften in het gedrang kan komen.

    (45)Om een uniforme interpretatie van deze richtlijn door de nationale rechterlijke instanties te vergemakkelijken, moeten de lidstaten worden verplicht relevante rechterlijke uitspraken over productaansprakelijkheid te publiceren.

    (46)De Commissie moet een evaluatie van deze richtlijn uitvoeren. Ingevolge punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven 50 moet die evaluatie worden uitgevoerd op basis van de vijf criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en EU-meerwaarde, en een basis verschaffen voor effectbeoordelingen van eventuele verdere maatregelen. Omwille van de rechtszekerheid mag deze richtlijn niet van toepassing zijn op producten die vóór de datum van omzetting ervan in de Unie in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn gesteld. Er moet worden voorzien in overgangsregelingen om blijvende aansprakelijkheid uit hoofde van Richtlijn 85/374/EEG te waarborgen voor schade die is veroorzaakt door producten met gebreken die vóór die datum in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn gesteld.

    (47)Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het waarborgen van de werking van de interne markt, van onvervalste mededinging en van een hoog niveau van consumentenbescherming, op grond van het feit dat de goederenmarkt de hele Unie bestrijkt niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het harmoniserende effect van gemeenschappelijke aansprakelijkheidsregels beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    Algemene bepalingen

    Artikel 1

    Onderwerp

    Deze richtlijn bevat gemeenschappelijke regels voor de aansprakelijkheid van marktdeelnemers voor door natuurlijke personen als gevolg van producten met gebreken geleden schade.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.Deze richtlijn is van toepassing op producten die na [PB, gelieve de datum in te voegen: twaalf maanden na de inwerkingtreding] in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn gesteld.

    2.Deze richtlijn is niet van toepassing op schade ten gevolge van nucleaire ongevallen, voor zover de aansprakelijkheid voor dergelijke schade op grond van door de lidstaten geratificeerde internationale overeenkomsten wordt gedekt.

    3.Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:

    a)de toepasselijkheid van het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordening (EU) 2016/679, Richtlijn 2002/58/EG en Richtlijn (EU) 2016/680;

    b)nationale voorschriften betreffende het recht van regres tussen twee of meer marktdeelnemers die hoofdelijk aansprakelijk zijn overeenkomstig artikel 11 of wanneer de schade zowel door een product met gebreken als door een handelen of nalaten van een derde als bedoeld in artikel 12 wordt veroorzaakt;

    c)de rechten die een gelaedeerde ontleent aan de nationale voorschriften inzake contractuele aansprakelijkheid of niet-contractuele aansprakelijkheid op andere gronden dan de gebreken van een product, met inbegrip van de nationale voorschriften tot uitvoering van het recht van de Unie, zoals [de richtlijn inzake aansprakelijkheid voor artificiële intelligentie];

    d)de rechten die een gelaedeerde ontleent aan speciale aansprakelijkheidsregelingen die op 30 juli 1985 in het nationale recht bestonden.

    Artikel 3

    Mate van harmonisatie

    Tenzij in deze richtlijn anders is bepaald, mogen de lidstaten in hun nationale recht geen bepalingen handhaven of invoeren die afwijken van de bepalingen in deze richtlijn, met inbegrip van meer of minder strikte bepalingen met het doel een ander niveau van consumentenbescherming te bereiken.

    Artikel 4

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1)“product”: een roerende zaak, ook nadat zij is geïntegreerd in een andere roerende zaak of in een onroerende zaak. Onder “product” worden ook elektriciteit, dossiers voor digitale fabricage en software verstaan;

    2)“dossier voor digitale fabricage”: een digitale versie of een digitale template van een roerende zaak;

    3)“component”: elk materieel of immaterieel voorwerp dat, of elke bijbehorende dienst die, door de fabrikant van een product of onder zijn zeggenschap in dat product is geïntegreerd of daarmee onderling is verbonden;

    4)“bijbehorende dienst”: een digitale dienst die zodanig in een product is geïntegreerd of daarmee onderling is verbonden dat het product zonder die dienst een of meer van zijn functies niet zou kunnen vervullen;

    5)“zeggenschap van de fabrikant”: houdt in dat de fabrikant van een product toestemming geeft voor a) de integratie, interconnectie of levering door een derde van een component, met inbegrip van software-updates of upgrades, of b) de wijziging van het product;

    6)“schade”: materiële verliezen als gevolg van:

    a)overlijden of lichamelijk letsel, met inbegrip van medisch erkende geestelijke gezondheidsaandoeningen;

    b)aantasting of vernietiging van goederen, met uitzondering van:

    i) het product met gebreken zelf;

    ii) een product dat is beschadigd door een defecte component van dat product;

    iii) goederen die uitsluitend beroepsmatig worden gebruikt;

    c)verlies of corruptie van gegevens die niet uitsluitend beroepsmatig worden gebruikt;

    7)“gegevens”: gegevens in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2022/868 van het Europees Parlement en de Raad 51 ;

    8)“in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een product;

    9)“op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;

    10)“in gebruik stellen”: het voor het eerst gebruiken van een product in de Unie in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, wanneer het product vóór het eerste gebruik ervan niet in de handel is gebracht;

    11)“fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een product ontwikkelt, vervaardigt of produceert of laat ontwerpen of vervaardigen, of het onder zijn naam of handelsmerk verhandelt, of die een product voor eigen gebruik ontwikkelt, vervaardigt of produceert;

    12)“gemachtigde”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen;

    13)“importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die een product uit een derde land in de Unie in de handel brengt;

    14)“fulfilmentdienstverlener”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit ten minste twee van de volgende diensten aanbiedt: opslag, verpakking, adressering en verzending van een product, zonder eigenaar daarvan te zijn, met uitzondering van postdiensten in de zin van artikel 2, punt 1, van Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad 52 , van pakketbezorgdiensten in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2018/644 van het Europees Parlement en de Raad 53 en van andere postdiensten of vrachtvervoersdiensten;

    15)“distributeur”: een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, anders dan de fabrikant of de importeur, die een product op de markt aanbiedt;

    16)“marktdeelnemer”: de fabrikant van een product of een component, de aanbieder van een bijbehorende dienst, de gemachtigde, de importeur, de fulfilmentdienstverlener of de distributeur;

    17)“onlineplatform”: een onlineplatform in de zin van artikel 2, punt h), van Verordening (EU).../... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (verordening digitale diensten) 54 +.

    HOOFDSTUK II

    Specifieke bepalingen inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken

    Artikel 5

    Recht op schadevergoeding

    1.De lidstaten zien erop toe dat iedere natuurlijke persoon die door een product met gebreken veroorzaakte schade lijdt (“de gelaedeerde”) recht heeft op schadevergoeding overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn.

    2.De lidstaten zien erop toe dat vorderingen tot schadevergoeding uit hoofde van lid 1 ook kunnen worden ingesteld door:

    a)een persoon die krachtens de wet of een overeenkomst in de rechten van de gelaedeerde is getreden of in diens rechten is gesubrogeerd, of

    b)een persoon die overeenkomstig het recht van de Unie of het nationale recht namens een of meer gelaedeerden handelt.

    Artikel 6

    Gebreken

    1.Een product wordt geacht gebreken te vertonen wanneer het niet de veiligheid biedt die het grote publiek gerechtigd is te verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen, met name:

    a)de aanbiedingsvorm van het product, met inbegrip van de installatie-, gebruiks- en onderhoudsinstructies;

    b)het redelijkerwijs te voorziene gebruik en misbruik van het product;

    c)het effect op het product van het vermogen om te blijven leren na het in de handel brengen of in gebruik stellen ervan;

    d)het effect op het product van andere producten waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij samen met het product worden gebruikt;

    e)het tijdstip waarop het product in de handel is gebracht of in gebruik is gesteld of, indien de fabrikant na dat tijdstip de zeggenschap over het product behoudt, het tijdstip met ingang waarvan de fabrikant niet langer de zeggenschap over het product heeft;

    f)de productveiligheidsvoorschriften, met inbegrip van veiligheidsgerelateerde cyberbeveiligingsvoorschriften;

    g)alle interventies door een regelgevende instantie of een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 7 met betrekking tot de productveiligheid;

    h)de specifieke verwachtingen van de eindgebruikers voor wie het product is bestemd.

    2.Een product wordt niet geacht gebreken te vertonen louter op grond van het feit dat een beter product, met inbegrip van de updates of upgrades van een product, reeds in de handel is gebracht of in gebruik is gesteld dan wel vervolgens in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt gesteld.

    Artikel 7

    Marktdeelnemers die aansprakelijk zijn voor producten met gebreken

    1.De lidstaten zien erop toe dat de fabrikant van een product met gebreken voor de door dat product veroorzaakte schade aansprakelijk kan worden gesteld.

    De lidstaten zien erop toe dat, indien het product als gevolg van een defecte component gebreken vertoont, de fabrikant van een defecte component eveneens voor diezelfde schade aansprakelijk kan worden gesteld.

    2.De lidstaten zien erop toe dat, indien de fabrikant van het product met gebreken buiten de Unie is gevestigd, de importeur van het product met gebreken en de gemachtigde van de fabrikant voor de door dat product veroorzaakte schade aansprakelijk kunnen worden gesteld.

    3.De lidstaten zien erop toe dat, indien de fabrikant van het product met gebreken buiten de Unie is gevestigd en geen van de marktdeelnemers als bedoeld in lid 2 in de Unie is gevestigd, de fulfilmentdienstverlener voor de door het product met gebreken veroorzaakte schade aansprakelijk kan worden gesteld.

    4.Elke natuurlijke of rechtspersoon die een reeds in de handel gebracht of in gebruik gesteld product wijzigt, wordt voor de toepassing van lid 1 als fabrikant van het product beschouwd wanneer de wijziging op grond van de toepasselijke voorschriften van het Unierecht of het nationale recht inzake productveiligheid als ingrijpend wordt beschouwd en de wijziging wordt aangebracht zonder dat de oorspronkelijke fabrikant daar controle over heeft.

    5.De lidstaten zien erop toe, indien de identiteit van een fabrikant als bedoeld in lid 1 niet kan worden vastgesteld of, ingeval de fabrikant buiten de Unie is gevestigd, de identiteit van een marktdeelnemer als bedoeld in lid 2 of lid 3 niet kan worden vastgesteld, elke distributeur van het product aansprakelijk kan worden gesteld indien:

    a)de eiser die distributeur verzoekt de identiteit bekend te maken van de marktdeelnemer of de persoon die het product aan de distributeur heeft geleverd, en

    b)de distributeur niet binnen één maand na ontvangst van het verzoek de identiteit bekendmaakt van de marktdeelnemer of de persoon die het product aan de distributeur heeft geleverd.

    6.Lid 5 is eveneens van toepassing op aanbieders van een onlineplatform dat consumenten in staat stelt overeenkomsten op afstand met handelaren te sluiten en die geen fabrikant, importeur of distributeur zijn, voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 6, lid 3, van Verordening (EU).../... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (verordening digitale diensten) 55 +.

    Artikel 8

    Openbaarmaking van bewijsmateriaal

    1.De lidstaten zien erop toe dat de nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn om, op verzoek van een gelaedeerde die vergoeding vordert voor de door een product met gebreken veroorzaakte schade (”de eiser”) en die feiten en bewijsmateriaal heeft overgelegd die volstaan om de schadevordering aannemelijk te maken, de verweerder te gelasten het relevante bewijsmateriaal waarover hij beschikt openbaar te maken.

    2.De lidstaten zien erop toe dat de nationale rechterlijke instanties de openbaarmaking van het bewijsmateriaal beperken tot hetgeen noodzakelijk en evenredig is ter onderbouwing van een in lid 1 bedoelde vordering.

    3.Bij het bepalen of de openbaarmaking evenredig is, houden de nationale rechterlijke instanties rekening met de gerechtvaardigde belangen van alle partijen, met inbegrip van die van betrokken derden, met name wat de bescherming van vertrouwelijke informatie en bedrijfsgeheimen in de zin van artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2016/943 betreft.

    4.De lidstaten zien erop toe dat, indien een verweerder wordt gelast informatie openbaar te maken die een bedrijfsgeheim of een vermeend bedrijfsgeheim bevat, de nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn om, op met redenen omkleed verzoek van een partij of op eigen initiatief, de specifieke maatregelen te nemen die nodig zijn om de vertrouwelijkheid van die informatie te eerbiedigen wanneer in de loop van de gerechtelijke procedure daarop een beroep wordt gedaan of daarnaar wordt verwezen.

    Artikel 9

    Bewijslast

    1.De lidstaten zien erop toe dat de eiser verplicht is de gebreken van het product, de geleden schade en het oorzakelijk verband tussen de gebreken en de schade aan te tonen.

    2.Het product wordt geacht gebreken te vertonen wanneer een van de volgende voorwaarden wordt vervuld:

    a)de verweerder heeft niet voldaan aan de verplichting overeenkomstig artikel 8, lid 1, om het relevante bewijsmateriaal waarover hij beschikt openbaar te maken;

    b)de eiser toont aan dat het product niet voldoet aan de in het recht van de Unie of het nationale recht neergelegde dwingende veiligheidsvoorschriften die bedoeld zijn om bescherming te bieden tegen het risico van de voorgevallen schade, of

    c)de eiser toont aan dat de schade is veroorzaakt door een kennelijk disfunctioneren van het product bij normaal gebruik of onder normale omstandigheden.

    3.Het oorzakelijk verband tussen de gebreken van het product en de schade wordt aannemelijk geacht wanneer is vastgesteld dat het product gebreken vertoont en de soort veroorzaakte schade doorgaans strookt met het betrokken gebrek.

    4.Wanneer een nationale rechterlijke instantie oordeelt dat het vanwege de technische of wetenschappelijke complexiteit voor de eiser buitensporig moeilijk is om de gebreken van het product en/of het oorzakelijk verband tussen de gebreken ervan en de schade aan te tonen, worden de gebreken van het product en/of het oorzakelijk verband tussen de gebreken ervan en de schade aannemelijk geacht wanneer de eiser op basis van voldoende relevant bewijsmateriaal heeft aangetoond dat:

    a)het product heeft bijgedragen tot de schade, en

    b)het waarschijnlijk is dat het product gebreken vertoonde en/of dat de gebreken ervan een waarschijnlijke oorzaak van de schade zijn.

    De verweerder heeft het recht het bestaan van buitensporige moeilijkheden of de in de eerste alinea bedoelde waarschijnlijkheid te betwisten.

    5.De verweerder heeft het recht alle in de leden 2, 3 en 4 bedoelde vermoedens te weerleggen.

    Artikel 10

    Ontheffing van aansprakelijkheid

    1.Een in artikel 7 bedoelde marktdeelnemer is niet aansprakelijk voor de door een product met gebreken veroorzaakte schade indien die marktdeelnemer aantoont:

    a)als hij fabrikant of importeur is, dat hij het product niet in de handel heeft gebracht of in gebruik heeft gesteld;

    b)als hij distributeur is, dat hij het product niet op de markt heeft aangeboden;

    c)dat het waarschijnlijk is dat de gebreken die de schade hebben veroorzaakt, niet bestonden op het tijdstip waarop het product in de handel werd gebracht, in gebruik werd gesteld of, in het geval van een distributeur, op de markt werd aangeboden, of dat deze gebreken na dat tijdstip zijn ontstaan;

    d)dat de gebreken een gevolg zijn van de conformiteit van het product met dwingende overheidsvoorschriften;

    e)als hij fabrikant is, dat het op grond van de objectieve stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop het product in de handel werd gebracht of in gebruik werd gesteld dan wel gedurende de periode waarin hij de zeggenschap over het product had, niet mogelijk was de gebreken te ontdekken;

    f)als fabrikant van een defecte component als bedoeld in artikel 7, lid 1, tweede alinea, dat de gebreken van het product zijn toe te schrijven aan het ontwerp van het product waarin de component is geïntegreerd dan wel aan de instructies die de fabrikant van dat product heeft verstrekt aan de fabrikant van de component, of

    g)als hij een in artikel 7, lid 4, bedoelde persoon is die een product wijzigt, dat de gebreken die de schade hebben veroorzaakt, verband houden met een onderdeel van het product waarop de wijziging geen betrekking heeft.

    2.In afwijking van lid 1, punt c), wordt een marktdeelnemer niet van zijn aansprakelijkheid ontheven wanneer de gebreken van het product te wijten zijn aan een van de volgende factoren, voor zover de fabrikant daarover zeggenschap heeft:

    a)een bijbehorende dienst,

    b)software, met inbegrip van software-updates of -upgrades, of

    c)het ontbreken van software-updates of -upgrades die nodig zijn om de veiligheid te handhaven.

    HOOFDSTUK III

    Algemene bepalingen inzake aansprakelijkheid

    Artikel 11

    Aansprakelijkheid van meerdere marktdeelnemers

    De lidstaten zien erop toe dat, indien twee of meer marktdeelnemers op grond van deze richtlijn voor dezelfde schade aansprakelijk zijn, zij hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.

    Artikel 12

    Vermindering van de aansprakelijkheid

    1.De lidstaten zien erop toe dat de aansprakelijkheid van een marktdeelnemer niet wordt verminderd wanneer de schade zowel door de gebreken van een product als door een handelen of nalaten van een derde wordt veroorzaakt.

    2.De aansprakelijkheid van een marktdeelnemer kan worden verminderd of opgeheven wanneer de schade zowel door de gebreken van het product als door de schuld van de gelaedeerde of van een persoon voor wie de gelaedeerde verantwoordelijk is, wordt veroorzaakt.

    Artikel 13

    Uitsluiting of beperking van de aansprakelijkheid

    De lidstaten zien erop toe dat de aansprakelijkheid van een marktdeelnemer op grond van deze richtlijn ten aanzien van de gelaedeerde niet wordt beperkt of uitgesloten door een contractuele bepaling of door een nationale wettelijke regeling.

    Artikel 14

    Verjaringstermijnen

    1.De lidstaten zien erop toe dat een verjaringstermijn van drie jaar geldt voor het instellen van vorderingen tot vergoeding van schade die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt. De verjaringstermijn begint te lopen met ingang van de dag waarop de gelaedeerde kennis kreeg dan wel redelijkerwijs had moeten krijgen van alle volgende elementen:

    a)de schade;

    b)de gebreken;

    c)de identiteit van de betrokken marktdeelnemer die overeenkomstig artikel 7 voor de schade aansprakelijk kan worden gesteld.

    Deze richtlijn laat de nationale wettelijke bepalingen van de lidstaten inzake schorsing of stuiting van de in de eerste alinea bedoelde verjaringstermijn onverlet.

    2.De lidstaten zien erop toe dat de rechten die de gelaedeerde aan deze richtlijn ontleent, komen te vervallen na afloop van een verjaringstermijn van tien jaar, te rekenen vanaf de dag waarop het product met de feitelijke gebreken dat de schade heeft veroorzaakt, in de handel is gebracht, in gebruik is gesteld of ingrijpend is gewijzigd als bedoeld in artikel 7, lid 4, tenzij een eiser inmiddels bij een nationale rechterlijke instantie een vordering heeft ingesteld tegen een marktdeelnemer die op grond van artikel 7 aansprakelijk kan worden gesteld.

    3.In afwijking van lid 2 komen de rechten die de gelaedeerde aan deze richtlijn ontleent, na afloop van een verjaringstermijn van 15 jaar te vervallen wanneer hij vanwege de latentietijd van een lichamelijk letsel niet in staat was binnen tien jaar een vordering in te stellen.

    HOOFDSTUK IV

    Slotbepalingen

    Artikel 15

    Transparantie

    1.De lidstaten publiceren in een gemakkelijk toegankelijk elektronisch formaat alle definitieve uitspraken van hun nationale rechterlijke instanties op krachtens deze richtlijn ingestelde vorderingen en andere relevante definitieve rechterlijke uitspraken inzake productaansprakelijkheid. De publicatie vindt onverwijld na de betekening van de volledige schriftelijke rechterlijke uitspraak aan de partijen plaats.

    2.De Commissie kan een openbaar toegankelijke databank met de in lid 1 bedoelde rechterlijke uitspraken opzetten en bijhouden.

    Artikel 16

    Evaluatie

    De Commissie evalueert uiterlijk op [PB, gelieve de datum in te voegen: zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens om de vijf jaar de uitvoering van deze richtlijn, en zij brengt daarvan verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

    Artikel 17

    Intrekking en overgangsbepaling

    1.Richtlijn 85/374/EEG wordt ingetrokken met ingang van [PB, gelieve de datum in te voegen: twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. Zij blijft evenwel van toepassing op producten die vóór die datum in de handel zijn gebracht of in gebruik zijn gesteld.

    2.Verwijzingen naar Richtlijn 85/374/EEG gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage bij deze richtlijn.

    Artikel 18

    Omzetting

    1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [PB, gelieve de datum in te voegen: twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 19

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 20

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    Richtlijn 85/374/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29).
    (2)    Evaluatie van de richtlijn productaansprakelijkheid, SWD(2018) 157 .
    (3)     Europese Commissie, Witboek over kunstmatige intelligentie — een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen, COM(2020) 65 final, 2020.
    (4)     Europese Commissie, Verslag over de gevolgen van kunstmatige intelligentie, het internet der dingen en robotica op het gebied van veiligheid en aansprakelijkheid, COM(2020) 64 final, 2020.  
    (5)     Deskundigengroep inzake aansprakelijkheid en nieuwe technologieën (2019), Verslag over aansprakelijkheid voor artificiële intelligentie en andere opkomende digitale technologieën.
    (6)    Resolutie van het Europees Parlement van 20 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het civielrechtelijk aansprakelijkheidsstelsel voor kunstmatige intelligentie (2020/2014 (INL)).
    (7)    Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).
    (8)    Afhankelijk van de omstandigheden kunnen slachtoffers op nationaal niveau ook een risicoaansprakelijkheidsvordering hebben waarvoor zij geen schuld hoeven aan te tonen, bijvoorbeeld vorderingen tegen voertuigeigenaren in de meeste lidstaten.
    (9)    Richtlijn (EU) 2019/771 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen.
    (10)    Richtlijn (EU) 2019/770 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten.
    (11)    Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (AVG).
    (12)    Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade.
    (13)    Richtlijn 2001/95/EG (richtlijn algemene productveiligheid).
    (14)    Naast sectorale wetgeving en de richtlijn inzake algemene productveiligheid is er ook sprake van technologiespecifieke maar horizontale wetgeving inzake productveiligheid, met name de voorgestelde AI-verordening.
    (15)    Ingesteld bij Verordening (EU) 2019/1020 betreffende markttoezicht.
    (16)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie (wet op de artificiële intelligentie), COM(2021) 206 final.
    (17)    COM(2021) 202 final.
    (18)    COM(2021) 346 final, die de verordening inzake algemene productveiligheid en Richtlijn 87/357/EEG van de Raad zal vervangen.
    (19)    Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG, COM(2020) 825 final.
    (20)    Verordening (EU) 2019/881 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (Voor de EER relevante tekst) (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15).
    (21)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/30 van de Commissie van 29 oktober 2021 tot aanvulling van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de toepassing van de essentiële eisen als bedoeld in artikel 3, lid 3, punten d), e) en f), van die richtlijn.
    (22)    Richtlijn Radioapparatuur (2014/53/EU), artikel 3, lid 3, punt e), en artikel 3, lid 3, punt f).
    (23)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende horizontale cyberbeveiligingseisen voor producten met digitale bestanddelen, en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020, COM(2022) 454 final.
    (24)     Actieplan voor de circulaire economie , maart 2020.
    (25)    COM(2020) 67 final.
    (26)    Zie punt 1.2 voor meer informatie.
    (27)    Resolutie van het Europees Parlement van 20 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het civielrechtelijk aansprakelijkheidsstelsel voor kunstmatige intelligentie (2020/2014 (INL)).
    (28)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
    (29)     Initiatief voor duurzame producten (europa.eu) .
    (30)    Evaluatie van de richtlijn productaansprakelijkheid, SWD(2018) 157 , blz. 60.
    (31)    Evaluatie van de richtlijn productaansprakelijkheid, SWD(2018) 157 .
    (32)     Civielrechtelijke aansprakelijkheid – Aanpassing van de regels aan het digitale tijdperk en kunstmatige intelligentie (europa.eu)  
    (33)    EY, Technopolis, VVA (2018), studie bij de evaluatie van de richtlijn productaansprakelijkheid.
    (34)    CSES en Wavestone, CSIL (2022), Impact assessment study on the revision of Product Liability Directive (effectbeoordelingsstudie over de herziening van de richtlijn productaansprakelijkheid).
    (35)    Zie de bibliografie in bijlage 6 bij CSES en Wavestone, CSIL (2022), Impact assessment study on the revision of Product Liability Directive.
    (36)    Gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14). 
    (37)    Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82). 
    (38)

       PB C […] van […], blz. […].

    (39)

       Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29).

    (40)    Besluit 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten.
    (41)

       Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

    (42)

       Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).

    (43)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
    (44)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
    (45)    Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PB L 409 van 4.12.2020, blz. 1).
    (46)    Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).
    (47)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020) 98 final).
    (48)    Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).
    (49)    Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
    (50)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
    (51)    Verordening (EU) 2022/868 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende Europese datagovernance en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (Datagovernanceverordening) (PB L 152 van 3.6.2022, blz. 1).
    (52)    Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB L 15 van 21.1.1998, blz. 14).
    (53)    Verordening (EU) 2018/644 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende grensoverschrijdende pakketbezorgdiensten (PB L 112 van 2.5.2018, blz. 19).
    (54) +    PB: gelieve in de tekst het nummer van de richtlijn in document PE-CONS 30/22 (2020/0361 (COD)) in te voegen alsook in de voetnoot het nummer, de datum, de titel en de verwijzing naar het PB van die richtlijn.
    (55) +    PB: gelieve in de tekst het nummer van de richtlijn in document PE-CONS 30/22 (2020/0361 (COD)) in te voegen alsook in de voetnoot het nummer, de datum, de titel en de verwijzing naar het PB van die richtlijn.
    Top

    Brussel, 24.3.2023

    COM(2022) 495 final/2

    CORRIGENDUM
    This document corrects document COM(2022) 495 final of 28 September 2022.
    Concerns all language versions.
    Addition of a missing annex.The act is not concerned.

    BIJLAGE

    bij het voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken

    {SEC(2022) 343 final} - {SWD(2022) 315 final} - {SWD(2022) 316 final} - {SWD(2022) 317 final}


    BIJLAGE

    CONCORDANTIETABEL

    Richtlijn 85/374/EEG

    Deze richtlijn

    Artikel 1

    Artikel 1

    -

    Artikel 3

    Artikel 2

    Artikel 4, punt 1

    -

    Artikel 4, punten 2 tot en met 5, punt 6, b) en c), en de punten 7 tot en met 17

    Artikel 3, leden 1 en 2

    Artikel 4, punt 11

    -

    Artikel 5

    Artikel 3, lid 3

    Artikel 7, lid 5

    -

    Artikel 7, leden 1 tot en met 4 en 6

    -

    Artikel 8

    Artikel 4

    Artikel 9, lid 1

    -

    Artikel 9, lid 2

    -

    Artikel 9, lid 3

    -

    Artikel 9, lid 5

    Artikel 5

    Artikel 2, lid 3, punt b), en artikel 11

    Artikel 6

    Artikel 6

    Artikel 7

    Artikel 10

    Artikel 8

    Artikel 12

    Artikel 9, eerste alinea, punt a)

    Artikel 4, punt 6, a)

    Artikel 9, eerste alinea, punt b)

    Artikel 4, punt 6, b)

    Artikel 9, tweede alinea

    -

    Artikel 10

    Artikel 14, lid 1

    Artikel 11

    Artikel 14, lid 2

    -

    Artikel 14, lid 3

    Artikel 12

    Artikel 13

    -

    Artikel 15

    Artikel 13

    Artikel 2, lid 3, punten c) en d)

    -

    Artikel 2, lid 3, punten a) en b)

    Artikel 14

    Artikel 2, lid 2

    Artikel 15, lid 1, punt b)

    -

    Artikel 15, leden 2 en 3

    -

    Artikel 16

    -

    Artikel 17

    Artikel 2, lid 1

    -

    Artikel 16

    -

    Artikel 17

    Artikel 18

    -

    Artikel 19

    Artikel 18, lid 1

    Artikel 20

    Artikel 18, lid 2

    Artikel 21

    -

    -

    Artikel 19

    Artikel 22

    Artikel 20

    Top