Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0782

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad

    COM/2021/782 final

    Brussel, 8.12.2021

    COM(2021) 782 final

    2021/0411(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad

    {SEC(2021) 420 final} - {SWD(2021) 374 final} - {SWD(2021) 377 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    • Algemene context

    Zoals uiteengezet in de EU-strategie voor de veiligheidsunie 1 , de nieuwe terrorismebestrijdingsagenda voor de EU 2 en de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit 2021-2025 3 , vereisen transnationale dreigingen een gecoördineerde, meer gerichte en aangepaste respons. Hoewel de nationale autoriteiten die op het terrein actief zijn, in de frontlinie staan bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme, zijn maatregelen op EU-niveau en wereldwijde partnerschappen van het grootste belang voor doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie en kennis tussen de nationale autoriteiten, ondersteund door een gemeenschappelijk strafrechtelijk kader en doeltreffende financiële middelen. Fenomenen als georganiseerde criminaliteit en terrorisme tonen bovendien bij uitstek dat interne en externe veiligheid met elkaar verbonden zijn. Deze dreigingen zijn grensoverschrijdend en gaan uit van misdaadorganisaties en terroristische groeperingen die zich bezighouden met allerhande criminele activiteiten.

    In een gebied zonder controles aan de binnengrenzen, zoals het Schengengebied 4 , moeten politiefunctionarissen in de ene lidstaat gelijkwaardige toegang hebben tot de informatie die beschikbaar is voor hun collega’s in de andere lidstaat (onder dezelfde voorwaarden). Zij zouden in de hele Unie doeltreffend moeten samenwerken en dat als een standaardpraktijk moeten beschouwen. Daarom speelt de uitwisseling van informatie over strafzaken een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid in het Schengengebied.

    In het kader van de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van het Schengengebied is binnen de Schengenuitvoeringsovereenkomst overeenstemming bereikt over een reeks regels voor informatie-uitwisseling en politiële samenwerking. Daarnaast werd het Schengeninformatiesysteem (SIS) opgezet, met een gemeenschappelijke EU-databank op het gebied van veiligheid en grensbeheer, die informatie over gezochte en vermiste personen en voorwerpen bevat in de vorm van signaleringen.

    Volgens de EU-Socta van 2021 (de EU-dreigingsevaluatie voor zware en georganiseerde criminaliteit) is meer dan 70 % van de misdaadorganisaties in meer dan drie lidstaten actief 5 . Volgens de EU-Socta van 2021 en het Europees drugsrapport van het EMCDDA 6 lijkt de zware en georganiseerde criminaliteit op een aantal gebieden aan een opmars bezig te zijn. Tegelijkertijd blijft het terreurdreigingsniveau in EU hoog, zoals wordt uiteengezet in de terrorismebestrijdingsagenda van december 2020 7 .

    Het Schengengebied is het grootste gebied ter wereld waar mensen vrij kunnen reizen. 420 miljoen mensen kunnen er zich vrij bewegen en goederen en diensten kunnen ongehinderd circuleren. Door de grenscontroles tussen de lidstaten af te schaffen, is het Schengengebied deel gaan uitmaken van onze Europese manier van leven. Het is een symbool van de verwevenheid van Europa en van de banden tussen de Europese burgers 8 . Het Schengengebied draagt ook bij tot het efficiënt functioneren van de eengemaakte markt en zodoende tot de groei van de economie van de Unie 9 .

    De toenemende mobiliteit van mensen binnen de EU maakt het echter ook moeilijker om criminele dreigingen te voorkomen en te bestrijden en om de openbare veiligheid te waarborgen. In 2017 staken bijna twee miljoen forenzen, waaronder 1,3 miljoen grensarbeiders 10 , geregeld de grens over en dat grensverkeer zal waarschijnlijk belangrijk blijven, ondanks de beperkte mobiliteit in de EU als gevolg van de COVID-19-pandemie.

    De afgelopen jaren werd het Schengengebied herhaaldelijk op de proef gesteld door een reeks crises en uitdagingen die verschillende lidstaten ertoe hebben aangezet opnieuw controles aan de binnengrenzen in te voeren, onder meer vanwege ongecontroleerde secundaire bewegingen 11 van irreguliere migranten, die volgens de lidstaten in kwestie een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399 12 (de Schengengrenscode) is de herinvoering van het grenstoezicht slechts toegestaan als uiterste middel gedurende een beperkte periode en in uitzonderlijke omstandigheden, zoals de migratiecrisis in 2015/2016. Met name op het gebied van politiecontroles en politiële samenwerking, uiteraard ook op het gebied van informatie-uitwisseling en communicatie, is er ruimte voor verbetering. Met deze maatregelen, met name wanneer ze worden gecombineerd, kunnen secundaire bewegingen even efficiënt worden gecontroleerd als met tijdelijke controles aan de binnengrenzen, en wordt het vrije verkeer van personen, goederen en diensten minder verstoord.

    In een context waarin het criminele landschap snel verandert en mensen mobiel zijn, is grensoverschrijdende samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties in de EU en het Schengengebied cruciaal om ervoor te zorgen dat strafbare feiten worden aangepakt en burgers en onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied verblijven, in veilige omstandigheden gebruik kunnen maken van hun recht van vrij verkeer. Wat de mogelijkheden voor rechtshandhavingsinstanties betreft om op doeltreffende en efficiënte wijze informatie uit te wisselen met hun collega’s in andere lidstaten, moeten echter nog wel wat hordes worden genomen. Die mogelijkheden verschillen nog steeds sterk van lidstaat tot lidstaat en deze fragmentatie gaat ten koste van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de informatie-uitwisseling. Als gevolg hiervan blijven criminelen en criminele groeperingen het gebrek aan inefficiëntie aangrijpen om hun grensoverschrijdende activiteiten te organiseren, en blijven secundaire bewegingen van irreguliere migranten een probleem.

    Motivering en doel van het voorstel

    De algemene doelstelling van dit voorstel is wetgeving vast te stellen inzake de organisatorische en procedurele aspecten van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties in de EU, teneinde bij te dragen tot de doeltreffende en efficiënte uitwisseling van dergelijke informatie en aldus een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied te beschermen. Het voorstel doet geen afbreuk aan (met name) de regels voor de uitwisseling van informatie over signaleringen in het SIS via de Sirene-bureaus (Sirene staat voor Supplementary Information Request at the National Entries – verzoek om aanvullende informatie bij het nationale deel).

    Dit voorstel voor een richtlijn betreffende informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten maakt deel uit van een samenhangend pakket, met daarin tevens een voorstel voor een aanbeveling van de Raad ter versterking van de operationele grensoverschrijdende politiële samenwerking, een voorstel voor een verordening tot herziening van het mechanisme voor geautomatiseerde gegevensuitwisseling voor politiële samenwerking (Prüm II) en een voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van juni 2021 over een strategie voor een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied 13 . Het is de bedoeling om met dit pakket voorstellen een code voor politiële samenwerking vast te stellen die de samenwerking tussen de betrokken nationale instanties op het gebied van rechtshandhaving moet stroomlijnen, verbeteren, ontwikkelen, moderniseren en vergemakkelijken, en de lidstaten moet ondersteunen bij de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme.

    Het standpunt van de medewetgever is volledig meegenomen in dit voorstel, dat is gebaseerd op de bevindingen in de bijbehorende effectbeoordeling. Deze bevindingen hebben ook betrekking op gegevens, analyses en aanbevelingen die voortvloeien uit de tijdens de afgelopen zes jaar uitgevoerde Schengenevaluaties op het gebied van politiële samenwerking, de mededeling van de Commissie over volgende stappen om het acquis van de voormalige derde pijler aan de gegevensbeschermingsregels aan te passen 14 , het tijdens de afgelopen twee jaar gevoerde uitgebreide overleg met belanghebbenden en het belangrijke corpus van richtsnoeren dat de Raad de afgelopen vijftien jaar heeft opgesteld. Op basis van de analyse van al deze elementen zijn drie hoofddoelstellingen vastgesteld. Het onderhavige voorstel beoogt deze doelstellingen te verwezenlijken door drie onderliggende problemen aan te pakken.

    (1)Gebrek aan duidelijke en robuuste gemeenschappelijke regels over informatie-uitwisseling

    Allereerst moet dit voorstel ervoor zorgen dat de rechtshandhavingsinstanties van een lidstaat op grond van precieze, consistente en gemeenschappelijke regels gelijkwaardige toegang krijgen tot informatie die in andere lidstaten beschikbaar is om strafbare feiten te voorkomen en op te sporen en strafrechtelijke onderzoeken of operaties uit te voeren, met inachtneming van de grondrechten, met inbegrip van de vereisten inzake gegevensbescherming.

    De rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten krijgen dagelijks te maken met grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over operaties naar aanleiding van strafbare feiten. De regels op nationaal niveau belemmeren echter een doeltreffende en efficiënte informatiedoorstroming. De algemene regels voor de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie die grensoverschrijdend relevant is voor de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten zijn vastgelegd in Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie 15 (het Zweedse kaderbesluit), dat in 2006 is aangenomen vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Het Zweedse kaderbesluit heeft het hoofdstuk over politiële samenwerking van de uit 1990 daterende Schengenuitvoeringsovereenkomst 16 gedeeltelijk vervangen.

    Het Zweedse kaderbesluit bepaalt volgens welke beginselen informatie moet worden gedeeld (beschikbaarheid en gelijkwaardige toegang), binnen welke termijn een verzoek om informatie moet worden beantwoord, welke formulieren moeten worden gebruikt voor het indienen en beantwoorden van dergelijke verzoeken, en welke waarborgen op het gebied van gegevensbescherming gelden voor de behandeling van deze informatie.

    In de praktijk is het Zweedse kaderbesluit van 2006 echter onduidelijk, met als gevolg dat de beginselen van beschikbaarheid van en gelijkwaardige toegang tot relevante informatie in een grensoverschrijdende context niet volledig worden toegepast 17 . Daardoor blijven de nationale regels de informatiedoorstroming belemmeren, ondanks de inspanningen om de vereisten van het Zweedse kaderbesluit aan te vullen met niet-bindende richtsnoeren van de Raad 18 . Evenzo zullen de huidige onzekerheden een doeltreffende en efficiënte uitwisseling van informatie blijven bemoeilijken en zullen de problemen die dit veroorzaakt voor de ontwikkeling van het veiligheidslandschap van de EU en de toenemende grensoverschrijdende mobiliteit, in wezen onopgelost blijven.

    De vaststelling van een richtlijn met een rechtskader maakt het mogelijk de regels op EU- en nationaal niveau beter te monitoren en te handhaven, de convergentie van de nationale praktijken te waarborgen en de informatiestromen tussen de lidstaten doeltreffender en efficiënter te laten verlopen.

    (2)Gebrek aan gemeenschappelijke structuren en efficiënte beheersinstrumenten voor informatie-uitwisseling

    Het tweede doel van dit voorstel voor een richtlijn is de onderlinge aanpassing van gemeenschappelijke minimumnormen met het oog op het efficiënt en doeltreffend functioneren van de centrale contactpunten. Deze gemeenschappelijke minimumvereisten hebben betrekking op de samenstelling, de structuren, de verantwoordelijkheden, het personeelsbestand en de technische capaciteiten van de centrale contactpunten.

    De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid 19 . Het staat hen in beginsel vrij hun rechtshandhavingsinstanties en -diensten naar eigen goeddunken te organiseren. Wat de samenwerkingsstructuren op het gebied van rechtshandhaving betreft, is reeds – of wordt momenteel – in alle lidstaten een centraal contactpunt 20 opgezet dat bevoegd is om de informatie-uitwisseling zoveel mogelijk te kanaliseren. Rechtshandhavingsinstanties kunnen op basis van nationale wetgeving of interne regels ook rechtstreeks informatie uitwisselen. Hoewel er verschillende handboeken en nationale factsheets zijn opgesteld om de nationale centrale contactpunten op een geharmoniseerde manier te organiseren, bestaan er nog steeds grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft structuren, functies, middelen en capaciteiten.

    Als gevolg daarvan beschikken de lidstaten niet altijd over de nodige structuren om informatie doeltreffend en efficiënt uit te wisselen met andere lidstaten. De nationale centrale contactpunten vervullen hun coördinerende rol niet altijd en hebben soms onvoldoende middelen om het toenemende aantal verzoeken te verwerken.

    Met name zijn ze niet altijd uitgerust met de vereiste instrumenten voor informatiebeheer (bv. een casemanagementsysteem met een gemeenschappelijk dashboard en functies voor het automatisch opladen en kruiselings controleren van data). Bovendien hebben niet alle centrale contactpunten rechtstreeks en op een gebruiksvriendelijke manier toegang tot alle relevante EU- en internationale databanken en platforms. Sommige hebben bovendien slechts beperkt toegang tot relevante nationale databanken, wat het algemene informatie-uitwisselingsproces verder vertraagt. Een ander voorkomend probleem is het gebrek aan middelen om het toenemende aantal verzoeken tijdig en doeltreffend te verwerken. Deze toename is immers niet altijd gepaard gegaan met een evenredige verhoging van personele en IT-middelen.

    Een moderne architectuur voor informatiebeheer, die reeds in een aantal geavanceerde centrale contactpunten wordt gebruikt, kan de beperkte personele middelen enigszins ontlasten door de informatie die de bevoegde autoriteiten in hun respectieve databanken bewaren, te integreren zodat ook de termijn voor antwoorden op informatieverzoeken kan worden gemonitord en gevolgd 21 . De databanken die beschikbaar zijn bij de centrale contactpunten, worden niet altijd optimaal gebruikt vanwege de rudimentaire zoekinstrumenten, die het gebruik van transliteratietechnieken 22 en fuzzy-logic-zoekfuncties 23 niet toelaten. Zonder transliteratietechnieken en fuzzy-logic-zoekfuncties in informatiesystemen volstaat één zoekopdracht niet om alle resultaten (treffers) te krijgen. De functionaris moet dan voor elk persoonlijk gegeven dat hij onderzoekt, een nieuwe zoekopdracht uitvoeren. Hierdoor verhoogt de werklast en vertraagt het zoekproces (bv. omkering van voor- en achternaam, verschillende spelling van de naam van dezelfde persoon als gevolg van verschillende talen, alfabetten en diakritische tekens).

    Momenteel worden de termijnen bijna altijd overschreden wanneer rechterlijke toestemming vereist is. De functionele beschikbaarheid van een rechterlijke instantie, zoals nu reeds verzekerd is bij de meer doeltreffende en efficiënte centrale contactpunten, zal nodeloze vertragingen verhelpen. Zaken waarvoor rechterlijke toestemming vereist is, kunnen sneller worden afgehandeld dan nu het geval is, wat betekent dat ook in deze zaken de termijnen beter kunnen worden gehaald.

    (3)Gebrek aan gemeenschappelijke praktijken bij het gebruik van bestaande communicatiekanalen voor informatie-uitwisseling binnen de EU

    Ten derde beoogt dit voorstel voor een richtlijn enige stroomlijning te brengen in het overaanbod aan communicatiekanalen voor de uitwisseling van informatie op het gebied van rechtshandhaving tussen de lidstaten, en tegelijkertijd de rol van Europol te versterken als EU-informatiecentrum over criminaliteit met betrekking tot strafbare feiten die onder het mandaat van Europol vallen.

    Behalve voor een aantal systeemspecifieke gevallen die door het EU-recht worden geregeld (zo moeten verzoeken om aanvullende informatie in verband met SIS-signaleringen via Sirene-bureaus 24 worden gedaan en verloopt de informatie-uitwisseling met Europol gewoonlijk via de NEE’s 25 ), hebben de lidstaten geen overeenstemming bereikt over één kanaal voor informatie-uitwisseling tussen hun rechtshandhavingsinstanties met betrekking tot zaken met een EU-dimensie. Dit leidt tot duplicatie van verzoeken, nodeloze vertragingen en occasioneel verlies van informatie.

    Daardoor maken de lidstaten in verschillende mate gebruik van verschillende kanalen om informatie op te vragen, te verzenden en te ontvangen, vaak zonder duidelijke, vooraf vastgestelde reden 26 , en wordt de doeltreffende en efficiënte uitwisseling van informatie belemmerd. Een ander gevolg is dat de nationale autoriteiten dan geen beroep kunnen doen op de steun van Europol, hoewel ze Europol toch gevraagd hebben te fungeren als een EU-informatiecentrum over criminaliteit dat kwalitatief hoogwaardige informatiegestuurde producten kan leveren.

    De centrale contactpunten zorgen er niet altijd voor dat de bestaande kanalen 7 dagen per week de klok rond gemonitord worden en dit kan negatieve gevolgen hebben voor grensoverschrijdende zaken waarover dringend informatie moet worden uitgewisseld. Tegelijkertijd wordt Siena, de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling van Europol (Siena staat voor Secure Information Exchange Network Application), onderbenut, ondanks zijn speciaal ontworpen functies en stevige infrastructuur voor gegevensbeveiliging. Zelfs de lidstaten die wel gebruik maken van Siena, betrekken Europol niet altijd bij de uitwisseling (door Europol in cc te plaatsen), ook al valt de uitgewisselde informatie onder het Europol-mandaat. Hierdoor kunnen grote informatielacunes op EU-niveau ontstaan.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Dit voorstel is in overeenstemming met bestaande en toekomstige beleidsbepalingen inzake samenwerking op het gebied van rechtshandhaving. Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving is een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten. De afgelopen jaren is er al een en ander gedaan om de samenwerking op het gebied van informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te verbeteren en de armslag van terroristen en criminelen te beperken. Het regelgevingskader inzake terrorismebestrijding en informatie-uitwisseling werd versterkt in de nasleep van de terroristische aanslagen in Europa. Na de migratiecrisis van 2015 werd de algemene architectuur van informatiesystemen en databanken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ) grondig herzien met de nadruk op interoperabiliteit 27 en dynamische convergentie tussen veiligheid, grenzen en migratiebeheer. Bovendien werd een nauwere samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties op EU-niveau gestimuleerd door de publicatie van (niet-bindende) aanbevelingen en richtsnoeren van de Raad om de convergentie van nationale praktijken te bevorderen.

    Aangezien samenwerking op het gebied van rechtshandhaving hoofdzakelijk bestaat uit (i) informatie-uitwisseling (waarop het onderhavige voorstel betrekking heeft) en (ii) operationele grensoverschrijdende samenwerking, maakt dit voorstel deel uit van een pakket, samen met het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende aspecten van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking. Dit pakket wordt aangevuld met het parallelle voorstel voor een verordening tot herziening van het mechanisme voor geautomatiseerde gegevensuitwisseling voor politiële samenwerking (Prüm II). Het Prüm II-voorstel moet de technische architectuur van de Prüm-uitwisseling versterken, het toepassingsgebied van de gegevenscategorieën verruimen en de uitwisseling van gegevens na een treffer stroomlijnen en versnellen. Het versterkte Prüm II-voorstel zou voorzien in specifieke regels en mogelijkheden voor de geautomatiseerde uitwisseling van specifieke – en bijzonder belangrijke – gegevenscategorieën (bv. vingerafdrukken, DNA, gezichtsopnamen) binnen het algemene kader en de algemene regels voor algemene informatie-uitwisseling waarin deze richtlijn voorziet.

    Als belangrijke maatregel ter vergroting van de veiligheid binnen de EU zal het onderhavige voorstel ook bijdragen tot een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied, zoals uiteengezet in de Schengenstrategie. Het voorstel is ook volledig in overeenstemming met het voorstel van 2020 tot herziening van het mandaat van Europol 28 om het mandaat van het agentschap voor de verwerking van grote en complexe datasets te versterken, alsook met de Europese bevelen tot verstrekking en bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken 29 . Het voorstel vormt een aanvulling op het rechtskader 30 voor de uitwisseling van informatie over signaleringen in het SIS via de Sirene-bureaus. Dit voorstel doet geen afbreuk aan al die andere rechtshandelingen van de Unie, noch aan andere handelingen, zoals Richtlijn (EU) 2019/1153 van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad 31 , met als doel de toegang tot en het gebruik van financiële informatie en bankrekeninginformatie door bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van ernstige strafbare feiten.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Met dit voorstel wordt beoogd een positieve bijdrage te leveren aan een volledig functionerend en veerkrachtig Schengengebied, zodat meer mensen vrij kunnen reizen en goederen en diensten ongehinderd kunnen circuleren, hetgeen op zijn beurt bijdraagt tot de efficiënte werking van de eengemaakte markt en dus tot de groei van de economie van de Unie. Het voorstel is derhalve volledig in overeenstemming met ander beleid van de Unie op het gebied van werkgelegenheid, vervoer en uiteindelijk economische groei in de grensgebieden binnen de EU, maar ook in de rest van EU.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag voor EU-optreden inzake samenwerking op het gebied van rechtshandhaving binnen de EU is titel V, hoofdstuk 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Artikel 87 VWEU luidt als volgt: “De Unie ontwikkelt een vorm van politiële samenwerking waarbij alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten betrokken zijn, met inbegrip van de politie, de douane en andere gespecialiseerde wetshandhavingsdiensten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.” Artikel 87, lid 2, punt a), VWEU heeft specifiek betrekking op maatregelen voor de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van informatie die relevant is voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten. Het onderhavige wetgevingsvoorstel moet volgens de gewone wetgevingsprocedure worden aangenomen.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid) 

    Voor een adequate aanpak van de in het eerste deel van deze toelichting genoemde problemen is een optreden van de EU vereist. De doelstelling om de informatiestromen tussen de betrokken rechtshandhavingsinstanties onderling en tussen hen en Europol te verbeteren, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van criminaliteit en terrorisme moeten de lidstaten een beroep op elkaar kunnen doen. De vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de uitwisseling van informatie kan derhalve beter op het niveau van de Unie plaatsvinden. Zelfs met de bestaande nationale en regionale maatregelen zouden de lidstaten afzonderlijk niet in staat zijn de beginselen van beschikbaarheid van en gelijkwaardige toegang tot informatie volledig toe te passen. Unilateraal optreden van de lidstaten op basis van nationale regelingen zou vastlopen op de verschillen die momenteel tussen de nationale contactenpunten bestaan en die een efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende uitwisseling van relevante informatie in de weg staan. Unilateraal nationaal optreden zou ook niet zorgen voor een passend en uniform niveau van kennis en capaciteit inzake het gebruik van relevante databanken en communicatiekanalen.

    De EU is beter dan de afzonderlijke lidstaten in staat om de samenhang van de op nationaal niveau ondernomen acties te waarborgen, de verschillen tussen de nationale werkwijzen aan te pakken, duplicatie, overlappingen en onzekerheden te voorkomen en uiteindelijk een efficiënte bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme te vergemakkelijken. Verwacht wordt dat een optreden van de EU als reactie op de vastgestelde problemen een meerwaarde voor de hele EU en dus ook voor haar burgers zal opleveren doordat het de Schengenruimte veerkrachtiger en robuuster zal maken en het effect daarvan ook voelbaar zal zijn in de geassocieerde Schengenlanden 32 . Gemeenschappelijke regels, normen en vereisten op EU-niveau die de uitwisseling van informatie over grensoverschrijdende criminaliteit tussen rechtshandhavingsinstanties vergemakkelijken, zullen aanzienlijke schaalvoordelen opleveren en tegelijkertijd hoge normen inzake gegevensbeveiliging en -bescherming waarborgen. 

    Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving op EU-niveau komt niet in de plaats van het nationale beleid inzake binnenlandse veiligheid. Evenmin vervangt ze het werk van de nationale rechtshandhavingsinstanties. Een optreden op EU-niveau zorgt er net voor dat het nationale veiligheidsbeleid en het werk van de nationale rechtshandhavingsinstanties ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme worden ondersteund en versterkt.

    Evenredigheid

    Het voorstel beoogt het rechtskader van de EU te consolideren in één rechtsinstrument voor informatie-uitwisseling door middel van de “lissabonisering” van het Zweedse kaderbesluit. Het bevat onder meer bepalingen uit een reeks niet-bindende richtsnoeren van de Raad die de afgelopen 15 jaar zijn vastgesteld. In het licht van de oproep van de medewetgever en de steunbetuigingen van de lidstaten gedurende de raadplegingsfase reikt dit voorstel voor een richtlijn een oplossing voor de vastgestelde problemen aan zonder verder te gaan dan wat strikt noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken, namelijk doeltreffende en efficiënte informatiestromen tussen de lidstaten.

    Keuze van het instrument

    Dit voorstel van de Commissie voor een richtlijn bouwt voort op conclusies van de Raad 33 en beoogt een verregaande afstemming van de wetgeving van de lidstaten over informatie-uitwisseling en communicatie met als doel de informatiestromen tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten doeltreffend en efficiënt te laten verlopen. De bevoegdheidsverdeling, alsook de verschillen tussen de rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten, zoals erkend in de Verdragen, worden in het voorstel geëerbiedigd. Gezien het bovenstaande is een richtlijn het geschikte instrument voor het voorgestelde wetgevingsvoorstel.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Raadpleging van belanghebbenden

    Voor de raadpleging werd belanghebbenden – een breed scala van deskundigen, nationale politie-, douane-, justitiële en gegevensbeschermingsautoriteiten, maatschappelijke organisaties, academici en burgers – gevraagd naar hun verwachtingen en zorgen in verband met de versterking van de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de EU 34 .

    De Commissie maakte daarbij gebruik van verschillende instrumenten, zoals gerichte vragenlijsten, gesprekken met deskundigen, focusgroepen, casestudies en thematische workshops met vertegenwoordigers van de lidstaten en de geassocieerde Schengenlanden. De onderwerpen en beleidsopties in de effectbeoordeling bij dit voorstel zijn ook besproken in de bevoegde Raadsgroepen (bv. de Groep wetshandhaving – subgroepen politie en douane, en het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid).

    Daarnaast heeft de Commissie, in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving 35 , een openbare raadpleging gehouden. De resultaten van de raadplegingsactiviteiten (20 antwoorden) zijn in aanmerking genomen bij de voorbereiding van dit voorstel 36 .

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    Tijdens de voorbereiding van een studie ter ondersteuning van de voorbereiding van een effectbeoordeling van EU-beleidsinitiatieven ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving heeft de contractant tal van raadplegingsactiviteiten uitgevoerd, onder meer aan de hand van verkennende interviews, vragenlijsten en online-enquêtes, semigestructureerde interviews, casestudies en focusgroepen.

    Effectbeoordeling

    Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving is voor de voorbereiding van dit wetgevingsvoorstel een effectbeoordeling uitgevoerd. Op basis van de bevindingen heeft de Commissie drie hoofdproblemen vastgesteld die overeenkomen met drie belangrijke specifieke doelstellingen van dit voorstel (zie hierboven). Voor elke specifieke doelstelling zijn drie, in meer of mindere mate ingrijpende beleidsopties in overweging genomen 37 .

    Specifieke doelstelling 1: gelijkwaardige toegang van rechtshandhavingsinstanties tot in een andere lidstaat bewaarde informatie bevorderen, met inachtneming van de grondrechten, inclusief de gegevensbeschermingsvereisten.

    Middelen voor het bereiken van de doelstelling:

    (1)afstemming van de bepalingen van het Zweedse Kaderbesluit van 2006 op de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving van 2016;

    (2)ontwikkeling van een reeks nieuwe flankerende zachte maatregelen, zoals opleiding en richtsnoeren van de Commissie over specifieke aspecten van de uitwisseling van informatie op het gebied van rechtshandhaving, in voorkomend geval;

    (3)verduidelijking van de bepalingen van het Zweedse Kaderbesluit, door het toepassingsgebied ervan te verduidelijken en het gebruik ervan te vereenvoudigen. Met het oog op een verdere verbetering van de uitvoering kunnen in voorkomend geval richtsnoeren van de Commissie worden ontwikkeld met betrekking tot de nationale datasets die in elke lidstaat beschikbaar zijn voor mogelijke uitwisseling;

    (4)vergemakkelijking van de nakoming van de termijnen voor het beschikbaar stellen van gegevens aan een andere lidstaat, ook wanneer rechterlijke toestemming vereist is.

    Specifieke doelstelling 2: ervoor zorgen dat alle lidstaten over een doeltreffend, functionerend centraal contactpunt beschikken, ook wanneer rechterlijke toestemming vereist is om op verzoek van een andere lidstaat informatie te verstrekken.

    Middelen voor het bereiken van de doelstelling:

    (1)ontwikkeling van een nieuw pakket flankerende zachte maatregelen, zoals opleiding, financiële ondersteuning en richtsnoeren van de Commissie, in voorkomend geval;

    (2)vaststelling van gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake de samenstelling (ook voor gevallen waarin rechterlijke toestemming vereist is), functies, personeelsbezetting en capaciteiten van de centrale contactpunten.

    Specifieke doelstelling 3: het overaanbod aan communicatiekanalen voor de uitwisseling van informatie op het gebied van rechtshandhaving tussen de lidstaten stroomlijnen, en tegelijkertijd de rol van Europol versterken als EU-informatiecentrum over criminaliteit met betrekking tot strafbare feiten die onder het mandaat van Europol vallen.

    Middelen voor het bereiken van de doelstelling:

    (1)ontwikkeling van een nieuw pakket flankerende zachte maatregelen, zoals opleiding, financiële ondersteuning en richtsnoeren van de Commissie inzake het delen van informatie, in voorkomend geval;

    (2)het opleggen van een verplichting aan de lidstaten om na de overgangsperiode die nodig is om Siena volledig uit te rollen, Siena te gebruiken voor alle bi- en multilaterale informatie-uitwisselingen in het kader van de richtlijn.

    Deze maatregelen zullen de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving stroomlijnen, verduidelijken, ontwikkelen en moderniseren, en tegelijkertijd de grondrechten beter beschermen, met name wat betreft de bescherming van persoonsgegevens (zoals hieronder wordt uiteengezet). Ook de ondersteuning die Europol de lidstaten bij de bestrijding van veranderende dreigingen biedt, zal als gevolg van de maatregelen worden versterkt. Wat het doeltreffend en efficiënt functioneren van het centrale contactpunt betreft, zal de voorkeursoptie dankzij de invoering van gemeenschappelijke minimumnormen zorgen voor een sterke convergentie van de nationale praktijken.

    De meest positieve effecten van de voorkeursoptie zullen waarschijnlijk voortvloeien uit de omvorming van het centrale contactpunt tot enig loket voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in alle lidstaten. De instelling van Siena als standaardcommunicatiekanaal zal bijdragen tot de stroomlijning van de informatie-uitwisseling op het gebied van rechtshandhaving, tot de convergentie van de informatie bij Europol en tot de beveiliging van die informatie (en van de persoonsgegevens). De flankerende maatregelen, zoals opleiding en financiële ondersteuning, die met de voorkeursoptie gepaard gaan, zijn van cruciaal belang voor het bereiken van de hierboven beschreven specifieke doelstellingen. De voorkeursoptie levert de beste cumulatieve effecten op wat betreft relevantie, meerwaarde, doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang en evenredigheid. Ze trekt lessen uit het verleden en legt tegelijkertijd voldoende ambitie aan de dag. De voorkeursoptie houdt rekening met de standpunten van de lidstaten en komt tegemoet aan de legitieme verwachtingen van de burgers en bedrijven in de EU. Op die manier draagt de voorkeursoptie bij tot het doeltreffend en efficiënt functioneren van het Schengengebied.

    Grondrechten

    In de effectbeoordeling bij dit voorstel voor een richtlijn is een analyse gemaakt van de mogelijke gevolgen van elke beleidsoptie (en de bijbehorende maatregelen) voor de grondrechten van de burgers. Elke beleidsoptie die betrekking heeft op het delen van informatie tussen rechtshandhavingsinstanties, heeft per definitie gevolgen voor het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna “het Handvest” genoemd) en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    De beleidsopties kunnen ook gevolgen hebben voor andere grondrechten, zoals die welke worden beschermd door de artikelen 2 (recht op leven), 3 (recht op menselijke integriteit), 6 (recht op vrijheid en veiligheid), 17 (recht op eigendom) en 45 (vrijheid van verkeer en van verblijf) van het Handvest. In de effectbeoordeling werd geoordeeld dat de gekozen beleidsopties evenredig zijn, aangezien ze beperkt blijven tot wat strikt noodzakelijk is om de interne veiligheid in het Schengengebied te waarborgen en tegelijkertijd het vrije verkeer van personen te vrijwaren 38 .

    Daarnaast wordt verwacht dat de bescherming van de grondrechten van de burgers baat zal hebben bij de afstemming van de regels over de uitwisseling van informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden op de later vastgestelde en toepasselijke regels inzake de verwerking van persoonsgegevens voor rechtshandhavingsdoeleinden (op grond van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving van 2016 39 ). Het gebruik van Siena als het communicatiekanaal bij uitstek zal ook leiden tot een betere beveiliging van de systemen voor de verwerking van persoonsgegevens en een betere algemene bescherming van deze systemen tegen mogelijk misbruik. Aangezien de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving het vereiste niveau van bescherming van persoonsgegevens in de Unie biedt en waarborgt, is het niet nodig verder te gaan dan die richtlijn. Afstemming zal volstaan om volledige consistentie met de EU-regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, waaronder de regels in de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving, te waarborgen. Op deze manier wordt gevolg gegeven aan een toezegging in een mededeling van 2020 40 , met name dat de Commissie “in het laatste kwartaal van 2021 een wetgevingsvoorstel (zal) indienen, dat ten minste zal leiden tot een wijziging van Kaderbesluit 2006/960/JBZ die moet zorgen voor de noodzakelijke aanpassing wat betreft gegevensbescherming”. 

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Europol heeft een raming van de mogelijke kosten verstrekt. Deze wordt weergegeven in de effectbeoordeling bij dit voorstel, waarbij moet worden aangetekend dat de kosten sterk afhankelijk zijn van de specifieke kenmerken van de nationale IT-structuur en de juridische parameters. De kosten voor de vereiste IT-upgrades in de centrale contactpunten en de centra voor politiële en douanesamenwerking 41 werden geraamd op een eenmalig bedrag van ten hoogste 11,5 miljoen EUR, dat als volgt zou wordt uitgesplitst:

    1,5 miljoen EUR voor het opzetten van casemanagementsystemen in 10 lidstaten (nog niet uitgerust);

    1 miljoen EUR voor de integratie van Siena in het casemanagementsysteem van de centrale contactpunten van 20 lidstaten (nog niet uitgerust);

    2,25 miljoen EUR om maximaal 45 centra voor politiële en douanesamenwerking met Siena te verbinden (14 van de 59 hebben al een verbinding);

    6,75 miljoen EUR voor het opzetten van casemanagementsystemen in maximaal 45 centra voor politiële en douanesamenwerking (45 x 150 000 EUR).

    Deze eenmalige investeringskosten worden beschouwd als aanvaardbaar en evenredig aan het probleem en liggen niet hoger dan wat nodig is om de specifieke doelstellingen van dit voorstel voor een richtlijn te verwezenlijken. Er zij op gewezen dat de lidstaten hun IT-systemen ook los van de onderhavige context willen moderniseren (in het kader van de interoperabiliteit van de EU-informatiesystemen). Dit biedt een goede gelegenheid om de veranderingen die nodig zijn voor het onderhavige voorstel, op een kosteneffectieve manier door te voeren. Opleidingsbehoeften zijn niet in de ramingen meegenomen, omdat de kosten daarvan, vooral bij IT-upgrades, sterk afhangen van de specifieke kenmerken van de nationale IT-structuur en de juridische parameters.

    In ieder geval moeten de op nationaal niveau gemaakte kosten worden gedekt door de programma’s van de lidstaten in het kader van het Fonds voor interne veiligheid 42 . Het Fonds voor interne veiligheid heeft onder meer als specifieke doelstelling het “verbeteren en vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie” en het “verbeteren en intensiveren van de grensoverschrijdende samenwerking” 43 . De lidstaten wordt derhalve verzocht bij het opstellen van hun nationale programma’s activiteiten op te nemen die relevant zijn voor de uitvoering van de beoogde richtlijn, met uitdrukkelijke verwijzing naar de centrale contactpunten en de centra voor politiële en douanesamenwerking, en de verbinding met Siena. Aangezien sommige lidstaten reeds nauwer samenwerken dan andere, zullen de kosten voor de uitvoering van de richtlijn van lidstaat tot lidstaat verschillen.

    Afgezien van de kosten die mogelijk worden gedekt uit hoofde van de programma’s van de lidstaten in het kader van het Fonds voor interne veiligheid, komen er geen andere kosten ten laste van de EU.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Om de effecten van de voorgestelde maatregelen te kunnen beoordelen, is er informatie van de lidstaten nodig. Daarom bevat dit voorstel bepalingen over indicatoren voor de verzameling van gegevens. De nationale autoriteiten – bij voorkeur de nationale contactpunten – zouden bevoegd moeten zijn voor het verzamelen van de monitoringgegevens. Deze activiteitsindicatoren worden gemonitord en de informatie die deze monitoring oplevert, wordt vervolgens gebruikt om een beeld te krijgen van de toepassing van de voorgestelde maatregelen.

    De Commissie moet op grond van dit voorstel een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen. Op grond van datzelfde artikel moet de Commissie vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn bij het Europees Parlement en de Raad bovendien een verslag indienen waarin de meerwaarde van de richtlijn wordt beoordeeld, en moet zij op basis van die beoordeling nagaan of de richtlijn eventueel moet worden herzien.

    Buiten de context van dit wetgevingsvoorstel zal de Commissie op grond van haar administratieve autonomie een informele deskundigengroep, bestaande uit deskundigen uit elke lidstaat, oprichten die de Commissie op het gebied van de monitoring en de toepassing van de richtlijn advies en ondersteuning moet verstrekken, onder meer bij het opstellen van richtsnoeren van de Commissie. Het bestaande informele netwerk van hoofden van de centrale contactpunten kan daarvoor als basis dienen. Tot slot blijft het evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis op het gebied van politiële samenwerking geldig, in overeenstemming met de huidige verordening van de Raad 44 en de mogelijke wijziging daarvan 45 . Waar deze evaluatieverslagen tot dusver betrekking hadden op de uitvoering van het Zweedse kaderbesluit, daar zal in de toekomstige evaluaties de toepassing van deze nieuwe richtlijn aan de orde zijn.

    Artikelsgewijze toelichting

    Dit wetgevingsvoorstel voor een richtlijn bestaat uit zes hoofdstukken:

    (1)Algemene bepalingen inzake informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten (artikelen 1, 2 en 3)

    De eerste reeks bepalingen bouwt voort op de structuur en inhoud van het in 2006 in werking getreden Zweedse kaderbesluit en stemt het toepassingsgebied en de inhoud van dat besluit af op de bepalingen inzake politiële samenwerking (titel V, hoofdstuk 4), zoals ingevoerd bij het in 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon.

    Artikel 1 definieert het toepassingsgebied van de horizontale regels voor de uitwisseling van informatie met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing tenzij het gaat om informatie-uitwisseling waarvoor regels zijn vastgesteld bij andere, specifieke rechtshandelingen van de EU.

    Artikel 2 definieert een aantal sleutelbegrippen, zoals de instanties waarop de horizontale regels over informatie-uitwisseling van toepassing zijn, de betrokken strafbare feiten en het soort informatie dat voor rechtshandhavingsinstanties beschikbaar is.

    Artikel 3 omschrijft drie beginselen die in acht moeten worden genomen bij de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten in het kader van de richtlijn. Volgens het beginsel van gelijkwaardige toegang moeten voor de uitwisseling van informatie binnen een lidstaat en tussen lidstaten in wezen dezelfde voorwaarden gelden. Volgens het beschikbaarheidsbeginsel moet informatie over een strafbaar feit die in een lidstaat beschikbaar is, in de regel ook beschikbaar worden gesteld aan andere lidstaten. Volgens het vertrouwelijkheidsbeginsel moeten de lidstaten bij de behandeling van dergelijke informatie elkaars vertrouwelijkheidsvereisten in acht nemen door een vergelijkbaar beschermingsniveau te waarborgen.

    (2)Informatie-uitwisseling via het centrale contactpunt (artikelen 4, 5 en 6)

    Artikel 4 bevat een aantal vereisten voor verzoeken om informatie die aan het centrale contactpunt worden toegezonden. Het betreft met name criteria om het verzoek en de urgentie ervan te motiveren. Het verzoek moet worden ingediend door het centrale contactpunt van een andere lidstaat of, indien een lidstaat daartoe besluit, door een rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat en moet gesteld zijn in een van de talen op een lijst die elke lidstaat moet opstellen en die in het Publicatieblad van de EU moet worden bekendgemaakt.

    Op grond van artikel 5 moet het centrale contactpunt dat de in artikel 4 bedoelde verzoeken om informatie ontvangt, de verzoeken behandelen en beantwoorden binnen specifieke termijnen, waarvan slechts in bepaalde nauwkeurig omschreven omstandigheden mag worden afgeweken, met name wanneer rechterlijke toestemming vereist is. De informatie moet worden verstrekt in de taal waarin het verzoek om informatie is gesteld.

    Artikel 6 bevat de volledige lijst van redenen waarom het centrale contactpunt in objectief gerechtvaardigde gevallen mag weigeren de gevraagde informatie te verstrekken. Deze redenen moeten onverwijld ter kennis van bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat worden gebracht. Het centrale contactpunt mag verduidelijking over de inhoud van de verzoeken vragen. In dat geval worden de toepasselijke termijnen opgeschort, maar alleen als de verduidelijking objectief noodzakelijk is om afwijzing van het verzoek te voorkomen. Voor andere eventueel noodzakelijk geachte verduidelijkingen wordt geen opschorting verleend.

    (3)Andere informatie-uitwisseling (artikelen 7 en 8)

    Artikel 7 verplicht de lidstaten om spontaan (d.w.z. op eigen initiatief van de betrokken bevoegde autoriteit, zonder dat een verzoek om informatie is ingediend) informatie met een of meer lidstaten uit te wisselen, als die informatie waarschijnlijk kan bijdragen tot de verwezenlijking van een van de doelstellingen van de richtlijn.

    Artikel 8 zorgt ervoor dat wanneer een rechtshandhavingsinstantie een verzoek om informatie ontvangt, hetzij rechtstreeks van een rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, hetzij van het centrale contactpunt van een andere lidstaat, de betrokken centrale contactpunten op de hoogte worden gehouden van alle informatie-uitwisseling in het kader van die verzoeken. Dit omvat relevante informatie-uitwisseling door centra voor politiële en douanesamenwerking en andere gelijkwaardige instanties, voor zover deze uit hoofde van de richtlijn als rechtshandhavingsinstanties worden beschouwd.

    (4)Aanvullende regels over het verstrekken van informatie uit hoofde van de hoofdstukken II en III (artikelen 9 t/m 13)

    Artikel 9 heeft betrekking op situaties waarin krachtens het nationale recht van de lidstaat die over relevante informatie beschikt, rechterlijke toestemming vereist is om die informatie hetzij op verzoek, hetzij spontaan, door het centrale contactpunt of door een rechtshandhavingsinstantie te laten verstrekken. Met deze bepaling wordt het beginsel van gelijkwaardige toegang uitgevoerd en nader gespecificeerd. Dit betekent dat voor het verstrekken van gevraagde informatie waarvoor rechterlijke toestemming vereist is, in wezen dezelfde voorwaarden moeten gelden ongeacht of die informatie aan een autoriteit van de eigen lidstaat of aan een autoriteit van een andere lidstaat zal worden verstrekt. De autoriteit in kwestie moet alle uit hoofde van het nationale recht vereiste praktische en juridische maatregelen nemen om zo spoedig mogelijk rechterlijke toestemming te krijgen.

    Artikel 10 bevat bepaalde vereisten om een adequate bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, met name als gevolg van de afstemming op de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving.

    In artikel 11 zijn regels vastgesteld in verband met de taal die de centrale contactpunten en de rechtshandhavingsinstanties in de in deze richtlijn gespecificeerde situaties moeten gebruiken, zowel bij het verstrekken van de informatie als bij andere daaraan gerelateerde communicatie. Deze taalvereisten gelden niet voor de rechtstreekse informatie-uitwisseling en andere communicatie als bedoeld in artikel 8. De lidstaten stellen een lijst op van de talen waarin zij kunnen werken. Engels moet verplicht op de lijst staan. De Commissie maakt deze lijsten bekend in het Publicatieblad van de EU.

    Artikel 12 verplicht de centrale contactpunten en alle rechtshandhavingsinstanties om Europol systematisch op de hoogte te houden (d.w.z. “in cc te plaatsen”), voor zover de uitwisselingen betrekking hebben op strafbare feiten die onder het mandaat van Europol vallen, zoals bepaald in de basishandeling betreffende Europol. Deze verplichting zorgt ervoor dat Europol zijn rol als EU-informatiecentrum kan vervullen met betrekking tot informatie die relevant is voor rechtshandhavingsdoeleinden.

    Artikel 13 verplicht alle betrokken autoriteiten om voor de onder de richtlijn vallende informatie-uitwisseling en daaraan gerelateerde communicatie gebruik te maken van – en met het oog daarop verbonden te zijn met – de door Europol beheerde applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application – Siena). Deze regels over het verplichte gebruik van Siena zijn niet van toepassing wanneer in specifieke rechtshandelingen van de Unie andere communicatiekanalen worden voorgeschreven, bijvoorbeeld voor de uitwisseling van informatie in het kader van de SIS-verordening 46 . Uitwisselingen op grond van dergelijke specifieke handelingen zijn immers uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.

    (5)Minimumvereisten voor de oprichting van een centraal contactpunt als centrale entiteit voor de coördinatie van de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten (artikelen 14, 15 en 16)

    Elke lidstaat moet een centraal contactpunt oprichten of aanwijzen dat de informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsinstanties van die lidstaat en de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten in het kader van de richtlijn moet coördineren. De regels daarover, waaronder een aantal minimumvereisten voor de centrale contactpunten, zijn vastgesteld in de vijfde reeks bepalingen.

    In artikel 14 worden de taken en capaciteiten van de centrale contactpunten omschreven. Om hun taken uit te voeren, moeten de centrale contactpunten toegang hebben tot de nodige informatie en moeten zij systematisch op de hoogte worden gehouden van alle rechtstreekse informatie-uitwisseling tussen hun nationale autoriteiten en die van de andere lidstaten. De Commissie moet binnen een bepaalde termijn in kennis worden gesteld van de oprichting of aanwijzing van de centrale contactpunten en moet deze kennisgevingen vervolgens in het Publicatieblad van de EU bekendmaken.

    Artikel 15 bevat minimumvereisten voor de samenstelling van de centrale contactpunten. De lidstaten krijgen enige flexibiliteit om de gedetailleerde organisatie en samenstelling naar eigen goeddunken en afhankelijk van de nationale situatie te bepalen, op voorwaarde dat de vereisten van de richtlijn daarbij in acht worden genomen.

    In artikel 16 zijn minimumvereisten voor het casemanagementsysteem van de centrale contactpunten vastgesteld.

    (6)Slotbepalingen

    De slotbepalingen moeten ervoor zorgen dat de uitvoering van de richtlijn naar behoren wordt gemonitord. In de eerste plaats door de lidstaten, door middel van de verplichting om jaarlijks een minimumreeks statistische gegevens te verzamelen en te verstrekken (artikel 17). In de tweede plaats door de Commissie, door middel van de verplichting om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad, onder meer rekening houdend met de door de lidstaten verstrekte gegevens, zodat die twee instellingen op hun beurt (in de derde plaats) de uitvoering van de richtlijn kunnen monitoren (artikel 18).

    De artikelen 19 tot en met 23 hebben betrekking op een aantal juridisch-technische kwesties, namelijk de schrapping of intrekking van reeds bestaande regels die door de regels van de voorgestelde richtlijn worden vervangen, de omzetting in nationaal recht, de inwerkingtreding en de adressaten. Wat de bestaande regels van de Schengenuitvoeringsovereenkomst betreft (artikel 19), wordt artikel 39 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst slechts vervangen voor zover het betrekking heeft op de uitwisseling van informatie voor het in de richtlijn omschreven doel. Artikel 39 blijft van toepassing op andere vormen van politiële samenwerking die onder dat artikel vallen. Artikel 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, dat specifiek betrekking heeft op uitwisseling van informatie in het kader van politiële samenwerking, is volledig achterhaald door de bepalingen deze richtlijn en wordt derhalve geschrapt.

    2021/0411 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 87, lid 2, punt a),

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Transnationale bedreigingen die gepaard gaan met criminele activiteiten, vereisen een gecoördineerde, gerichte en aangepaste respons. Hoewel de nationale autoriteiten die actief zijn op het terrein, in de frontlinie staan bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme, is optreden op het niveau van de Unie van het allergrootste belang om efficiënte en doeltreffende samenwerking te waarborgen, onder meer wat de uitwisseling van informatie betreft. Fenomenen als georganiseerde criminaliteit en terrorisme tonen bovendien bij uitstek dat interne en externe veiligheid met elkaar verbonden zijn. Deze dreigingen zijn grensoverschrijdend en gaan uit van misdaadorganisaties en terroristische groeperingen die zich bezighouden met allerhande criminele activiteiten.

    (2)In een ruimte zonder controles aan de binnengrenzen moeten politiefunctionarissen in de ene lidstaat, in het kader van het toepasselijke Unierecht en het toepasselijke nationale recht, de mogelijkheid hebben om gelijkwaardige toegang te krijgen tot de informatie die beschikbaar is voor hun collega’s in een andere lidstaat. De rechtshandhavingsinstanties moeten in heel Europa doeltreffend samenwerken en moeten dat als een standaardpraktijk beschouwen. Daarom is politiële samenwerking inzake de uitwisseling van relevante informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden een essentieel onderdeel van de maatregelen die aan de basis liggen van de openbare veiligheid in een door onderlinge afhankelijkheid gekenmerkte ruimte zonder controles aan de binnengrenzen. De uitwisseling van informatie over criminaliteit en criminele activiteiten, waaronder terrorisme, draagt bij tot de algemene doelstelling de veiligheid van natuurlijke personen te beschermen.

    (3)De uitwisseling van informatie tussen de lidstaten met het oog op het voorkomen en opsporen van strafbare feiten is geregeld bij de op 19 juni 1990 vastgestelde Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord 47 , en met name de artikelen 39 en 46 van die overeenkomst. Bij Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad 48 zijn deze bepalingen gedeeltelijk vervangen en zijn nieuwe regels ingevoerd voor de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten.

    (4)Uit evaluaties, onder meer in het kader van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad 49 , is gebleken dat Kaderbesluit 2006/960/JBZ niet duidelijk genoeg is en niet zorgt voor adequate en snelle uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten. Uit evaluaties is ook gebleken dat het kaderbesluit in de praktijk nauwelijks wordt gebruikt, onder meer omdat bij de praktische toepassing onduidelijkheid bestaat over de afbakening van het toepassingsgebied van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en dat van het kaderbesluit.

    (5)Daarom moet het huidige rechtskader, bestaande uit de desbetreffende bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en Kaderbesluit 2006/960/JBZ, worden geactualiseerd en vervangen door middel van de vaststelling van duidelijke en geharmoniseerde regels die een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de verschillende lidstaten vergemakkelijken en waarborgen.

    (6)Met name moeten de discrepanties tussen de desbetreffende bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en Kaderbesluit 2006/960/JBZ worden weggewerkt aan de hand van bepalingen die de uitwisseling van informatie met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten dekken en daardoor de artikelen 39 en 46 van die overeenkomst, voor zover die betrekking hebben op dergelijke informatie-uitwisselingen, volledig vervangen, zodat de nodige rechtszekerheid wordt geboden. De regels in kwestie moeten bovendien worden vereenvoudigd en verduidelijkt om de daadwerkelijke toepassing ervan in de praktijk te vergemakkelijken.

    (7)Er moeten regels worden vastgesteld voor de transversale aspecten van deze informatie-uitwisseling tussen lidstaten. De regels van deze richtlijn mogen geen afbreuk doen aan de toepassing van de regels van het Unierecht inzake specifieke systemen of kaders voor dergelijke uitwisselingen, zoals de verordeningen (EU) 2018/1860 50 , (EU) 2018/1861 51 , (EU) 2018/1862 52 en (EU) 2016/794 53  van het Europees Parlement en de Raad, de richtlijnen (EU) 2016/681 54 en (EU) 2019/1153 55 van het Europees Parlement en de Raad en de besluiten 2008/615/JBZ 56 en 2008/616/JBZ 57 van de Raad.

    (8)Deze richtlijn is niet van toepassing op het verstrekken en gebruiken van informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures. De richtlijn mag met name niet zo worden begrepen dat ze voorziet in een recht om de in het kader van de richtlijn verstrekte informatie als bewijsmateriaal te gebruiken, en doet derhalve geen afbreuk aan in het toepasselijke recht vastgestelde vereisten voor het verkrijgen van de toestemming van de lidstaat die de informatie met het oog op dat gebruik verstrekt. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan rechtshandelingen van de Unie inzake bewijsmateriaal, zoals Verordening (EU).../... 58 [betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken] en Richtlijn (EU).../... 59 [tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures].

    (9)De informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn moet in overeenstemming zijn met drie algemene beginselen, met name beschikbaarheid, gelijkwaardige toegang en vertrouwelijkheid. Hoewel deze beginselen de meer specifieke bepalingen van deze richtlijn onverlet laten, moeten ze in voorkomend geval als leidraad dienen voor de interpretatie en toepassing van de richtlijn. Het beschikbaarheidsbeginsel moet bijvoorbeeld zo worden opgevat dat relevante informatie die beschikbaar is voor het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstanties van een lidstaat, ook zo veel mogelijk beschikbaar moet zijn voor de centrale contactpunten of de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten. Het beginsel mag echter niet van invloed zijn op de toepassing, indien gerechtvaardigd, van specifieke bepalingen van deze richtlijn die de beschikbaarheid van informatie beperken, zoals de bepalingen over de redenen voor afwijzing van verzoeken om informatie en rechterlijke toestemming. Het beginsel van gelijkwaardige toegang houdt bovendien in dat, tenzij de specifiekere bepalingen van de richtlijn van toepassing zijn, de centrale contactpunten en de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten in wezen op dezelfde manier – en dus niet volgens strengere of minder strenge voorwaarden – toegang tot relevante informatie moeten hebben als het centrale contactpunt en de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaat waar deze informatie beschikbaar is.

    (10)Om een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te vergemakkelijken en te waarborgen, moet dergelijke informatie kunnen worden verkregen door bij het centrale contactpunt van de andere betrokken lidstaat een verzoek om informatie in te dienen overeenkomstig duidelijke, vereenvoudigde en geharmoniseerde voorschriften. Wat de inhoud van de verzoeken om informatie betreft, moet met name uitvoerig, voldoende gedetailleerd en zo nodig op basis van een beoordeling per geval worden gespecificeerd wanneer verzoeken als urgent moeten worden beschouwd en welke uitleg ze ten minste moeten bevatten.

    (11)Hoewel in elk geval het centrale contactpunt van elke lidstaat verzoeken om informatie moet kunnen indienen bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat, moeten de lidstaten in het belang van de flexibiliteit kunnen besluiten om ook hun rechtshandhavingsinstanties die mogelijkheid te geven. Om hun coördinerende taken uit hoofde van deze richtlijn te kunnen vervullen, moeten de centrale contactpunten van lidstaten die hun rechtshandhavingsinstanties die mogelijkheid geven, via een cc-bericht in kennis worden gesteld van verzoeken om informatie die door deze rechtshandhavingsinstanties worden verzonden, alsook van daaraan gerelateerde communicatie.

    (12)Met het oog op de snelle behandeling van de verzoeken om informatie die bij een centraal contactpunt worden ingediend, moeten termijnen worden bepaald. Deze termijnen moeten duidelijk en evenredig zijn; bovendien moet rekening worden gehouden met de urgentie van het verzoek en met de vraag of voorafgaande rechterlijke toestemming vereist is. Om de nakoming van de termijnen te waarborgen en in objectief gerechtvaardigde gevallen toch een zekere mate van flexibiliteit toe te laten, mogen afwijkingen alleen bij uitzondering worden toegestaan wanneer en voor zover de bevoegde rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat meer tijd nodig heeft om te beslissen over het verlenen van de vereiste rechterlijke toestemming, bijvoorbeeld vanwege de brede werkingssfeer of de complexiteit van de kwesties die samenhangen met het verzoek om informatie.

    (13)In uitzonderlijke gevallen kan het objectief gerechtvaardigd zijn dat een lidstaat een verzoek om informatie dat bij een centraal contactpunt is ingediend, afwijst. Om de doeltreffende werking van het bij deze richtlijn ingestelde systeem te waarborgen, moeten die gevallen omstandig worden gespecificeerd en restrictief worden geïnterpreteerd. Wanneer de redenen voor afwijzing van het verzoek slechts betrekking hebben op een deel van de in het verzoek bedoelde informatie, moet de resterende informatie binnen de in deze richtlijn gestelde termijnen worden verstrekt. Het moet mogelijk zijn om verduidelijking te vragen; in dat geval worden de toepasselijke termijnen opgeschort. De mogelijkheid om verduidelijking te vragen, mag echter alleen worden geboden wanneer de verduidelijking objectief noodzakelijk en evenredig is, in die zin dat het verzoek om informatie anders om een van de in deze richtlijn genoemde redenen moet worden afgewezen. In het belang van doeltreffende samenwerking moet het ook in andere situaties mogelijk blijven om de nodige verduidelijking te vragen, zonder dat de termijnen daardoor worden opgeschort.

    (14)Om de nodige flexibiliteit te bieden in het licht van mogelijk veranderende operationele behoeften, moet worden voorzien in twee andere methoden om informatie uit te wisselen, naast de indiening van verzoeken om informatie bij de centrale contactpunten. De eerste is de spontane verstrekking van informatie, dat wil zeggen op eigen initiatief van het centrale contactpunt of van de rechtshandhavingsinstanties, zonder voorafgaand verzoek. De tweede is het verstrekken van informatie naar aanleiding van verzoeken om informatie die door de centrale contactpunten of door rechtshandhavingsinstanties worden ingediend, niet bij het centrale contactpunt, maar rechtstreeks bij de rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat. Voor beide middelen mag slechts een beperkt aantal minimumvereisten worden vastgesteld, met name inzake de kennisgeving aan de centrale contactpunten en, wat het verstrekken van informatie op eigen initiatief betreft, inzake de situaties waarin informatie moet worden verstrekt en de taal die moet worden gebruikt.

    (15)De vereiste dat een rechterlijke instantie vooraf toestemming voor de informatieverstrekking moet geven, kan een belangrijke waarborg zijn. De rechtsstelsels van de lidstaten verschillen op dit punt en deze richtlijn mag niet zo worden opgevat dat ze die nationaalrechtelijke vereisten beïnvloedt, behalve voor zover ze die vereisten onderwerpt aan de voorwaarde dat uitwisselingen binnen en uitwisselingen tussen lidstaten gelijkwaardig worden behandeld, zowel inhoudelijk als procedureel. Om vertragingen en complicaties als gevolg van de toepassing van een dergelijke verplichting tot een minimum te beperken, moet het centrale contactpunt of moeten de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaat van de bevoegde rechterlijke instantie, naargelang het geval, alle praktische en juridische stappen ondernemen – in voorkomend geval in samenwerking met het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat – om zo spoedig mogelijk de toestemming van de rechterlijke instantie te verkrijgen.

    (16)Het is van bijzonder belang dat bij de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het recht van de Unie wordt gewaarborgd. Daartoe moeten de voorschriften van deze richtlijn worden afgestemd op Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 60 . In het bijzonder moet worden gespecificeerd dat de uitwisseling van persoonsgegevens door centrale contactpunten en rechtshandhavingsinstanties beperkt wordt tot persoonsgegevens van de categorieën in deel B, punt 2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad 61 . Voorts moeten deze persoonsgegevens zoveel mogelijk worden onderscheiden naar nauwkeurigheid en betrouwbaarheid, zodat feiten worden onderscheiden van persoonlijke beoordelingen, teneinde zowel de bescherming van natuurlijke personen als de kwaliteit en betrouwbaarheid van de uitgewisselde informatie te waarborgen. Persoonsgegevens die onjuist blijken te zijn, moeten onverwijld worden gerectificeerd of gewist. Deze rectificatie of wissing, alsmede elke andere verwerking van persoonsgegevens in verband met de activiteiten in het kader van deze richtlijn, moet worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke regels van het Unierecht, die met name in Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 62 zijn opgenomen en onverlet worden gelaten door de onderhavige richtlijn.

    (17)Met het oog op een adequate en snelle informatieverstrekking door de centrale contactpunten, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief, is het belangrijk dat de betrokken functionarissen van de lidstaten in kwestie elkaar begrijpen. Taalbarrières vormen vaak een belemmering voor de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie. Daarom moeten er regels worden vastgesteld in verband met de taal waarin de bij de centrale contactpunten ingediende verzoeken om informatie en de door de centrale contactpunten te verstrekken informatie en alle daaraan gerelateerde communicatie, onder meer inzake afwijzingen en verduidelijkingen, moeten worden gesteld. Deze regels moeten een evenwicht nastreven, in de zin dat ze enerzijds de taalkundige verscheidenheid binnen de Unie eerbiedigen en de vertaalkosten zo beperkt mogelijk houden, en anderzijds rekening houden met de operationele behoeften in het kader van een adequate en snelle grensoverschrijdende informatie-uitwisseling. Daarom moeten de lidstaten een lijst opstellen met een of meer officiële talen van de Unie van hun keuze, waaronder één taal die in de praktijk algemeen wordt begrepen en gebruikt, namelijk het Engels.

    (18)De verdere ontwikkeling van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) als EU-informatiecentrum over criminaliteit is een prioriteit. Daarom moet bij de uitwisseling van informatie of daaraan gerelateerde communicatie, ongeacht of de uitwisseling plaatsvindt op grond van een bij een centraal contactpunt of een rechtshandhavingsinstantie ingediend verzoek om informatie of op eigen initiatief, een cc-bericht aan Europol worden toegezonden, maar alleen voor zover het strafbare feiten betreft die binnen de werkingssfeer van de doelstellingen van Europol vallen. Het volstaat om hiervoor het overeenkomstige Siena-vakje als standaardinstelling aan te vinken.

    (19)Het overaanbod aan communicatiekanalen voor de doorgifte van informatie op het gebied van rechtshandhaving en daaraan gerelateerde communicatie tussen de lidstaten belemmert de adequate en snelle uitwisseling van dergelijke informatie en moet daarom worden aangepakt. Met het oog daarop moet het gebruik van Siena – de overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 door Europol beheerde applicatie voor veilige informatie-uitwisseling – verplicht worden gesteld voor de doorgifte van dergelijke informatie en communicatie in het kader van deze richtlijn, waaronder de verzending van verzoeken om informatie naar centrale contactpunten en rechtstreeks naar rechtshandhavingsinstanties, de verstrekking van informatie naar aanleiding van die verzoeken en op eigen initiatief, communicatie over afwijzingen en verduidelijkingen, alsook cc-berichten aan centrale contactpunten en Europol. Daartoe moeten alle centrale contactpunten, alsook alle rechtshandhavingsinstanties die bij dergelijke uitwisselingen betrokken kunnen zijn, rechtstreeks met Siena verbonden zijn. In dit verband moet echter worden voorzien in een overgangsperiode zodat Siena volledig kan worden uitgerold.

    (20)Om de informatiestromen te vereenvoudigen, te vergemakkelijken en beter te beheren, moet elke lidstaat een centraal contactpunt oprichten of aanwijzen dat bevoegd is voor de coördinatie van de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn. De centrale contactpunten moeten met name helpen de versnippering van het rechtshandhavingslandschap over tal van instanties, en met name de impact daarvan op de informatiestromen, te beperken in het licht van de toenemende noodzaak om grensoverschrijdende criminaliteit, zoals drugshandel en terrorisme, gezamenlijk aan te pakken. Om hun coördinerende taken in verband met de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden in het kader van deze richtlijn doeltreffend te vervullen, moeten de centrale contactpunten een aantal specifieke minimumtaken toegewezen krijgen en moeten zij over bepaalde minimumcapaciteiten beschikken.

    (21)De centrale contactpunten moeten onder meer beschikken over de capaciteit om toegang te krijgen tot alle informatie die in hun eigen lidstaat beschikbaar is, onder meer via gebruiksvriendelijke toegang tot alle relevante databanken en platforms op Unie- en internationaal niveau, overeenkomstig de modaliteiten in het toepasselijke Unierecht en het toepasselijke nationale recht. Om aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen, met name wat de termijnen betreft, moeten de centrale contactpunten toereikende middelen, waaronder adequate vertaalcapaciteit, krijgen en moeten zij de klok rond werken. In dit verband kan een frontdesk die inkomende verzoeken om informatie kan screenen, verwerken en kanaliseren, de centrale contactpunten efficiënter en doeltreffender maken. Een andere capaciteit moet erin bestaan dat zij te allen tijde een beroep kunnen doen op rechterlijke instanties die bevoegd zijn om de nodige rechterlijke toestemmingen te verlenen. Praktisch gezien kan dit bijvoorbeeld worden georganiseerd door ervoor te zorgen dat deze rechterlijke instanties fysiek aanwezig of functioneel beschikbaar zijn, hetzij in de gebouwen van het centrale contactpunt, hetzij direct op oproepbasis.

    (22)Om hun coördinerende taken in het kader van deze richtlijn doeltreffend te vervullen, moeten de centrale contactpunten bestaan uit vertegenwoordigers van de nationale rechtshandhavingsinstanties waarvan de inbreng noodzakelijk is om de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn adequaat en snel te laten verlopen. Het is aan elke lidstaat om te beslissen hoe de centrale contactpunten met het oog op die vereiste moeten worden georganiseerd en samengesteld. De vertegenwoordigers kunnen afkomstig zijn uit politie-, douane- en andere rechtshandhavingsinstanties die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, of kunnen contactpersonen zijn bij regionale en bilaterale verbindingsbureaus, zoals verbindingsofficieren en attachés die gedetacheerd zijn in andere lidstaten of bij relevante rechtshandhavingsinstanties van de Unie, zoals Europol. Wie met het oog op doeltreffende coördinatie echter in elk geval zitting moeten hebben in de centrale contactpunten, zijn vertegenwoordigers van de nationale Europol-eenheid, het Sirene-bureau, de passagiersinformatie-eenheid en het nationale centrale bureau van Interpol, zoals opgericht krachtens de desbetreffende wetgeving en niettegenstaande het feit dat deze richtlijn niet van toepassing is op de informatie-uitwisseling die specifiek door die Uniewetgeving wordt geregeld.

    (23)Om de centrale contactpunten in staat te stellen hun taken in het kader van deze richtlijn doeltreffend en efficiënt uit te voeren, met name wat informatiebeheer betreft, is het noodzakelijk om één enkel elektronisch casemanagementsysteem met bepaalde minimumfuncties en -capaciteiten in te voeren en te gebruiken.

    (24)Om de toepassing van deze richtlijn naar behoren te kunnen monitoren en evalueren, moeten de lidstaten worden verplicht bepaalde gegevens te verzamelen en jaarlijks aan de Commissie te verstrekken. Deze verplichting is met name nodig om het gebrek aan vergelijkbare kwantitatieve gegevens over relevante informatie-uitwisselingen te verhelpen, en maakt het voor de Commissie bovendien gemakkelijker om haar rapportagetaak te vervullen.

    (25)Omdat criminaliteit en terrorisme grensoverschrijdend zijn, moeten de lidstaten een beroep op elkaar kunnen doen om strafbare feiten in dat verband aan te pakken. Optreden van de lidstaten afzonderlijk volstaat niet om de informatiestromen tussen de betrokken rechtshandhavingsinstanties en naar Europol adequaat en snel te laten verlopen. Deze doelstelling kan vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie worden bereikt, door middel van de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de uitwisseling van informatie. De Unie kan maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (26)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze richtlijn voortbouwt op het Schengenacquis, moet Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze richtlijn, beslissen of het deze in zijn interne recht zal omzetten.

    (27)Deze richtlijn vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 63 . Derhalve neemt Ierland deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is Ierland gebonden door deze richtlijn.

    (28)Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 64  die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 65 .

    (29)Wat Zwitserland betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 66  die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad 67  en artikel 3 van Besluit 2008/149/JBZ van de Raad 68 .

    (30)Wat Liechtenstein betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 69  die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad 70  en artikel 3 van Besluit 2011/349/EU van de Raad 71 ,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Hoofdstuk I

    Algemene bepalingen

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld voor de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten wanneer zulks nodig is voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

    In deze richtlijn worden met name regels vastgesteld inzake:

    (a)verzoeken om informatie die worden ingediend bij de door de lidstaten opgerichte of aangewezen centrale contactpunten, met name met betrekking tot de inhoud van dergelijke verzoeken, de verplichte termijnen voor het verstrekken van de gevraagde informatie, de redenen voor afwijzing van dergelijke verzoeken en het communicatiekanaal dat in het kader van dergelijke verzoeken moet worden gebruikt;

    (b)het op eigen initiatief verstrekken van relevante informatie aan centrale contactpunten of rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, met name met betrekking tot de omstandigheden waarin en de wijze waarop deze informatie moet worden verstrekt;

    (c)het communicatiekanaal dat voor alle informatie-uitwisselingen moet worden gebruikt en de informatie die aan de centrale contactpunten moet worden verstrekt in verband met rechtstreekse informatie-uitwisselingen tussen rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten;

    (d)de oprichting, taken, samenstelling en capaciteiten van het centrale contactpunt, onder meer met betrekking tot de invoering van één elektronisch casemanagementsysteem voor de uitvoering van zijn taken.

    2.Deze richtlijn is niet van toepassing op de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten die specifiek door andere rechtshandelingen van de Unie wordt geregeld.

    3.Deze richtlijn verplicht de lidstaten niet tot:

    a)    het verkrijgen van informatie door middel van overeenkomstig het nationale recht genomen dwangmaatregelen, teneinde deze informatie aan de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten te verstrekken;

    b)    het opslaan van informatie voor het in punt a) bedoelde doel;

    c)    het verstrekken van informatie aan de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten met het oog op het gebruik van deze informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures.

    4.Deze richtlijn voorziet niet in een recht om de overeenkomstig deze richtlijn verstrekte informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures te gebruiken.

    Artikel 2

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    (1)“rechtshandhavingsinstantie”: een instantie van de lidstaten die krachtens het nationale recht bevoegd is om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken;

    (2)“strafbare feiten”:

    (a)in artikel 2, lid 2, van Besluit 2002/584/JBZ van de Raad 72 bedoelde strafbare feiten;

    (b)in artikel 3, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2016/794 bedoelde strafbare feiten;

    (c)fiscale misdrijven met betrekking tot directe en indirecte belastingen, zoals neergelegd in het nationale recht;

    (3)“informatie”: alle inhoud betreffende een of meer natuurlijke personen, feiten of omstandigheden die voor rechtshandhavingsinstanties relevant is voor de uitoefening van hun uit het nationale recht voortvloeiende taken met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;

    (4)“beschikbare” informatie: informatie die berust bij het nationale contactpunt of de rechtshandhavingsinstanties van de aangezochte lidstaat, of informatie die deze centrale contactpunten of rechtshandhavingsinstanties zonder dwangmaatregelen kunnen verkrijgen van andere overheidsinstanties of van particuliere partijen die in die lidstaat zijn gevestigd;

    (5)“Siena”: de door Europol beheerde applicatie voor veilige informatie-uitwisseling, die tot doel heeft de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en Europol te faciliteren;

    (6)“persoonsgegevens”: persoonsgegevens als gedefinieerd in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) 2016/679.

    Artikel 3

    Beginselen voor de informatie-uitwisseling

    De lidstaten zorgen er met betrekking tot elke uitwisseling van informatie in het kader van deze richtlijn voor dat:  

    (a)alle relevante informatie die voor het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten beschikbaar is, wordt verstrekt aan het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten (“beschikbaarheidsbeginsel”);

    (b)de voorwaarden om informatie aan het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten te vragen dan wel te verstrekken, gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden om soortgelijke informatie aan hun eigen rechtshandhavingsinstanties te vragen dan wel te verstrekken (“beginsel van gelijkwaardige toegang”);

    (c)informatie die aan het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat wordt verstrekt en die als vertrouwelijk is aangemerkt, door die rechtshandhavingsinstanties wordt beschermd overeenkomstig de vereisten van het nationale recht van die lidstaat die een vergelijkbaar niveau van vertrouwelijkheid bieden (“vertrouwelijkheidsbeginsel”).

    Hoofdstuk II

    Uitwisseling van informatie via centrale contactpunten

    Artikel 4

    Verzoeken om informatie aan de centrale contactpunten

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunten en, indien zij daartoe hebben besloten, hun rechtshandhavingsinstanties de verzoeken om informatie overeenkomstig de voorwaarden van de leden 2 tot en met 5 indienen bij de centrale contactpunten van andere lidstaten.

    Een lidstaat die heeft besloten dat naast zijn centrale contactpunt ook zijn rechtshandhavingsinstanties verzoeken om informatie bij het centrale contactpunt van andere lidstaten kunnen indienen, zorgt ervoor dat die instanties bij het indienen van die verzoeken een kopie van de verzoeken en van alle andere daaraan gerelateerde communicatie toezenden aan zijn centrale contactpunt.

    2.Verzoeken om informatie aan het centrale contactpunt van een andere lidstaat worden slechts ingediend als er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat:

    (a)de gevraagde informatie noodzakelijk en evenredig is om het in artikel 1, lid 1, genoemde doel te bereiken;

    (b)de gevraagde informatie beschikbaar is voor de rechtshandhavingsinstanties van de aangezochte lidstaat.

    3.In elk verzoek om informatie aan het centrale contactpunt van een andere lidstaat wordt vermeld of het verzoek al dan niet urgent is.

    Verzoeken om informatie worden als urgent beschouwd indien er, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak in kwestie, objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de gevraagde informatie voldoet aan één of meer van de volgende omschrijvingen:

    (a)de informatie is van wezenlijk belang om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat te voorkomen;

    (b)de informatie is noodzakelijk voor de bescherming van de vitale belangen van een persoon waarvoor een imminent risico bestaat;

    (c)de informatie is noodzakelijk om een beslissing te nemen die gepaard kan gaan met de handhaving van beperkende, vrijheidsbenemende maatregelen;

    (d)de informatie dreigt haar relevantie te verliezen als ze niet dringend wordt verstrekt.

    4.Verzoeken om informatie aan het centrale contactpunt van een andere lidstaat bevatten alle uitleg die nodig is om ze adequaat en snel te kunnen verwerken overeenkomstig deze richtlijn, waaronder ten minste het volgende:

    (a)een specifieke omschrijving van de gevraagde informatie die zo gedetailleerd als redelijkerwijs mogelijk is gezien de omstandigheden;

    (b)een beschrijving van het doel waarvoor de informatie wordt gevraagd;

    (c)de objectieve redenen waarom wordt aangenomen dat de gevraagde informatie beschikbaar is voor de rechtshandhavingsinstanties van de aangezochte lidstaat;

    (d)een toelichting van het verband tussen het doel en de persoon of personen op wie de informatie betrekking heeft, in voorkomend geval;

    (e)de redenen waarom het verzoek als urgent wordt beschouwd, in voorkomend geval.

    5.Verzoeken om informatie aan het centrale contactpunt van een andere lidstaat worden ingediend in een van de talen die zijn opgenomen in de lijst die is opgesteld door de aangezochte lidstaat en overeenkomstig artikel 11 is bekendgemaakt.

    Artikel 5

    Verstrekking van informatie naar aanleiding van verzoeken aan de centrale contactpunten

    1.Onverminderd lid 2 van dit artikel en artikel 6, lid 3, zorgen de lidstaten ervoor dat hun centrale contactpunt de overeenkomstig artikel 4 gevraagde informatie zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de volgende termijnen, naargelang het geval, verstrekt:

    (a)acht uur, voor urgente verzoeken met betrekking tot informatie die beschikbaar is voor de rechtshandhavingsinstanties van de aangezochte lidstaat en waarvoor geen rechterlijke toestemming vereist is;

    (b)drie kalenderdagen, voor dringende verzoeken met betrekking tot informatie die beschikbaar is voor de rechtshandhavingsinstanties van de aangezochte lidstaat en waarvoor rechterlijke toestemming vereist is; 

    (c)zeven kalenderdagen, voor alle niet urgente verzoeken.

    De in de eerste alinea vastgestelde termijnen gaan in bij ontvangst van het verzoek om informatie.

    2.Indien de gevraagde informatie volgens het nationale recht van de aangezochte lidstaat overeenkomstig artikel 9 slechts beschikbaar is na rechterlijke toestemming, kan die lidstaat van de in lid 1 vastgestelde termijnen afwijken, voor zover dat noodzakelijk is om de toestemming te verkrijgen.

    In die gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat hun centrale contactpunt:

    i) het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat onmiddellijk in kennis stelt van de verwachte vertraging, met vermelding van de duur van de verwachte vertraging en de redenen daarvoor; en

    ii) het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat vervolgens op de hoogte houdt en de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk na het verkrijgen van de rechterlijke toestemming verstrekt.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt de overeenkomstig artikel 4 gevraagde informatie aan het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, aan de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat verstrekt in de taal waarin het betrokken verzoek om informatie overeenkomstig artikel 4, lid 5, is ingediend.

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunt de gevraagde informatie aan de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat verstrekt, het tegelijkertijd een kopie van de informatie toezendt aan het centrale contactpunt van die lidstaat.

    Artikel 6

    Afwijzing van verzoeken om informatie

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt slechts weigert de overeenkomstig artikel 4 gevraagde informatie te verstrekken indien een van de volgende redenen van toepassing is:

    (a)de gevraagde informatie is niet beschikbaar voor het centrale contactpunt en de rechtshandhavingsinstanties van de aangezochte lidstaat;

    (b)het verzoek om informatie voldoet niet aan de vereisten van artikel 4;

    (c)de in artikel 9 bedoelde rechterlijke toestemming die op grond van het nationale recht van de aangezochte lidstaat vereist is, is geweigerd;

    (d)de gevraagde informatie bestaat uit persoonsgegevens die niet onder de in artikel 10, punt i), bedoelde categorieën persoonsgegevens vallen;

    (e)er zijn objectieve redenen om aan te nemen dat de verstrekking van de gevraagde informatie:

    i)strijdig zou zijn met de wezenlijke veiligheidsbelangen van de aangezochte lidstaat;

    ii) het welslagen van een lopend onderzoek naar een strafbaar feit in gevaar zou brengen; of

    iii) de vitale belangen van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon bovenmatig zou schaden.

    De afwijzing geldt slechts voor het deel van de gevraagde informatie waarop de in de eerste alinea genoemde redenen betrekking hebben, en doet, in voorkomend geval, niet af aan de verplichting om de andere delen van de informatie overeenkomstig deze richtlijn te verstrekken.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat binnen de in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen in kennis stelt van de afwijzing en de reden voor de afwijzing.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat onmiddellijk om extra verduidelijking verzoekt als dat nodig is om een verzoek om informatie te behandelen dat anders mogelijk moet worden afgewezen.

    De in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen worden opgeschort vanaf het moment waarop het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat het verzoek om verduidelijking ontvangt, totdat het centrale contactpunt van de aangezochte lidstaat de verduidelijking ontvangt.

    4.De in de leden 3 en 4 bedoelde afwijzingen, redenen voor afwijzing, verzoeken om verduidelijking en verduidelijkingen, alsook alle andere communicatie in verband met aan het centrale contactpunt van een andere lidstaat gerichte verzoeken om informatie, worden toegezonden in de taal waarin die verzoeken overeenkomstig artikel 4, lid 5, zijn ingediend. 

    Hoofdstuk III

    Andere informatie-uitwisseling

    Artikel 7

    Verstrekking van informatie op eigen initiatief

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunten of hun rechtshandhavingsinstanties op eigen initiatief alle voor hen beschikbare informatie verstrekken aan de centrale contactpunten of de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die informatie voor die lidstaten relevant kan zijn voor het in artikel 1, lid 1, genoemde doel. Deze verplichting vervalt echter voor zover een in artikel 6, lid 1, punt c), d) of e), bedoelde reden van toepassing is op de betrokken informatie.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunten of hun rechtshandhavingsinstanties overeenkomstig lid 1 op eigen initiatief informatie verstrekken, zij dit doen in een van de talen die zijn opgenomen in de lijst die is opgesteld door de aangezochte lidstaat en overeenkomstig artikel 11 is bekendgemaakt.

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunten of hun rechtshandhavingsinstanties die informatie aan de rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat verstrekken, zij tegelijkertijd een kopie van die informatie toezenden aan het centrale contactpunt van die andere lidstaat.

    Artikel 8

    Informatie-uitwisseling naar aanleiding van rechtstreeks bij rechtshandhavingsinstanties ingediende verzoeken

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer verzoeken om informatie rechtstreeks door centrale contactpunten of rechtshandhavingsinstanties worden ingediend bij rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat, hun centrale contactpunten of rechtshandhavingsinstanties bij het toezenden van de verzoeken, het verstekken van informatie naar aanleiding van dergelijke verzoeken of het toezenden van aan de verzoeken gerelateerde informatie, een kopie daarvan toezenden aan het centrale contactpunt van de andere lidstaat; indien de afzender een rechtshandhavingsinstantie is, dient zij ook een kopie toe te zenden aan het centrale contactpunt van haar eigen lidstaat.

    Hoofdstuk IV

    Aanvullende regels over het verstrekken van informatie in het kader van de hoofdstukken II en III

    Artikel 9

    Rechterlijke toestemming

    1.De lidstaten eisen geen rechterlijke toestemming voor het verstrekken van informatie aan het centrale contactpunt of een rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat in het kader van de hoofdstukken II en III, indien voor soortgelijke informatieverstrekking aan hun eigen centraal contactpunt of hun eigen rechtshandhavingsinstanties geen rechterlijke toestemming vereist is. 

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer overeenkomstig lid 1 op grond van hun nationale wetgeving rechterlijke toestemming vereist is voor het verstrekken van informatie aan het centrale contactpunt of een rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, hun centrale contactpunten of hun rechtshandhavingsinstanties onmiddellijk overeenkomstig hun nationale recht de nodige stappen ondernemen om die rechterlijke toestemming zo spoedig mogelijk te verkrijgen.

    3.Wat de beoordeling van en beslissing over de in lid 1 bedoelde verzoeken om rechterlijke toestemming betreft, is het nationale recht van de lidstaat van de bevoegde rechterlijke instantie van toepassing.

    Artikel 10

    Aanvullende regels over informatie bestaande uit persoonsgegevens

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunten of rechtshandhavingsinstanties in het kader van de hoofdstukken II en III informatie bestaande uit persoonsgegevens verstrekken:

    i)de persoonsgegevens uitsluitend behoren tot de in deel B, punt 2, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 bedoelde categorieën persoonsgegevens;

    ii)hun centrale contactpunten of rechtshandhavingsinstanties tegelijkertijd en voor zover mogelijk ook de nodige elementen verstrekken aan de hand waarvan het centrale contactpunt of de rechtshandhavingsinstantie van de andere lidstaat de mate van nauwkeurigheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de persoonsgegevens kan beoordelen, alsmede de mate waarin de persoonsgegevens bijgewerkt zijn.

    Artikel 11

    Lijst van talen

    1.    De lidstaten stellen een lijst van een of meer officiële talen van de Unie op waarin hun centrale contactpunt naar aanleiding van een verzoek om informatie of op eigen initiatief informatie kan verstrekken, en houden deze lijst bij. Deze lijst omvat het Engels.

    2.    De lidstaten verstrekken de lijsten, alsook eventuele bijwerkingen ervan, aan de Commissie. De Commissie maakt de lijsten, alsook eventuele bijwerkingen ervan, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 12

    Verstrekking van informatie aan Europol

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunten of hun rechtshandhavingsinstanties verzoeken om informatie verzenden, informatie naar aanleiding van dergelijke verzoeken verstrekken, op eigen initiatief informatie verstrekken of andere daaraan gerelateerde communicatie verzenden in het kader van de hoofdstukken II en III, zij tevens tegelijkertijd een kopie daarvan toezenden aan Europol, voor zover de informatie waarop de communicatie betrekking heeft, strafbare feiten betreft die overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 binnen de werkingssfeer van de doelstellingen van Europol vallen.

    Artikel 13

    Gebruik van Siena

    1.    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunten of hun rechtshandhavingsinstanties verzoeken om informatie verzenden, informatie naar aanleiding van dergelijke verzoeken verstrekken, op eigen initiatief informatie verstrekken of andere daaraan gerelateerde communicatie verzenden in het kader van de hoofdstukken II en III of in het kader van artikel 12, zij daarvoor gebruik maken van Siena.

    2.    De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunten en al hun rechtshandhavingsinstanties die bij de uitwisseling van informatie in het kader van deze richtlijn betrokken kunnen zijn, rechtstreeks verbonden zijn met Siena.

    Hoofdstuk V

    Centraal contactpunt voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten

    Artikel 14

    Oprichting, taken en capaciteiten

    1.Elke lidstaat zorgt voor de oprichting of de aanwijzing van een centraal contactpunt dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de informatie-uitwisseling in het kader van deze richtlijn.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt de bevoegdheid heeft om ten minste al deze taken uit te voeren:

    (a)verzoeken om informatie ontvangen en beoordelen;

    (b)verzoeken om informatie kanaliseren naar de bevoegde nationale rechtshandhavingsinstantie(s) en, waar nodig, de verwerking van die verzoeken en de verstrekking van informatie naar aanleiding van die verzoeken coördineren;

    (c)informatie analyseren en structureren met het oog op de verstrekking ervan aan de centrale contactpunten en, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten;

    (d)op verzoek of op eigen initiatief informatie verstrekken aan de centrale contactpunten en, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten overeenkomstig de artikelen 5 en 7;

    (e)de verstrekking van informatie weigeren overeenkomstig artikel 6 en, waar nodig, om verduidelijking verzoeken overeenkomstig artikel 6, lid 3;

    (f)verzoeken om informatie toezenden aan het centrale contactpunt van andere lidstaten overeenkomstig artikel 4 en, waar nodig, verduidelijking verstrekken overeenkomstig artikel 6, lid 3.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat:

    (a)hun centrale contactpunt toegang heeft tot alle informatie die voor hun rechtshandhavingsinstanties beschikbaar is, voor zover dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken in het kader van deze richtlijn;

    (b)hun centrale contactpunt zijn taken 24 uur per dag en 7 dagen per week uitvoert;

    (c)hun centrale contactpunt beschikt over het personeel, de middelen en de capaciteiten, onder meer voor vertaling, die het nodig heeft om zijn taken overeenkomstig deze richtlijn en met name binnen de in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen adequaat en snel uit te voeren;

    (d)de rechterlijke instanties die bevoegd zijn om de krachtens het nationale recht vereiste rechterlijke toestemming overeenkomstig artikel 9 te verlenen, 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar zijn voor het centrale contactpunt.

    4.De lidstaten brengen de oprichting of aanwijzing van het centrale contactpunt binnen een maand ter kennis van de Commissie. Zo nodig werken ze deze informatie bij.

    De Commissie maakt deze informatie, alsook eventuele bijwerkingen ervan, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 15

    Samenstelling

    1.    De lidstaten bepalen de organisatie en de samenstelling van hun centrale contactpunt zodanig dat het zijn taken in het kader van deze richtlijn efficiënt en doeltreffend kan uitvoeren.

    2.    De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt bestaat uit vertegenwoordigers van de nationale rechtshandhavingsinstanties waarvan de inbreng noodzakelijk is om de uitwisseling van informatie in het kader van deze richtlijn adequaat en snel te laten verlopen; hiertoe behoren ten minste de volgende instanties, voor zover de desbetreffende wetgeving de betrokken lidstaat verplicht tot de oprichting of aanwijzing van dergelijke eenheden of bureaus:

    a)    de op grond van artikel 7 van Verordening (EU) 2016/794 opgerichte nationale Europol-eenheid;

    b)    het op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad 73 opgerichte Sirene-bureau;

    c)    de op grond van artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/681 opgerichte passagiersinformatie-eenheid;

    d)    het nationale centrale bureau (NCB) van Interpol, opgericht op grond van artikel 32 van het statuut van de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol).

    Artikel 16

    Casemanagementsysteem

    1.    De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt één enkel elektronisch casemanagementsysteem invoert en gebruikt als register waarmee het centrale contactpunt zijn taken in het kader van deze richtlijn kan uitvoeren. Het casemanagementsysteem heeft ten minste de volgende functies en mogelijkheden:

    a)    registratie van in de artikelen 5 en 8 bedoelde inkomende en uitgaande verzoeken om informatie, alsook van aan dergelijke verzoeken gerelateerde communicatie met centrale contactpunten en, in voorkomend geval, rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, met inbegrip van de informatie over afwijzingen en de verzoeken om en verstrekking van verduidelijking als bedoeld in artikel 6, lid 2 en lid 3, respectievelijk;

    b)    registratie van de communicatie tussen het centrale contactpunt en nationale rechtshandhavingsinstanties overeenkomstig artikel 15, lid 2, punt b);

    c)    registratie van informatieverstrekking aan het centrale contactpunt en, in voorkomend geval, de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten overeenkomstig de artikelen 5, 7 en 8;

    d)    toetsing van in de artikelen 5 en 8 bedoelde inkomende verzoeken om informatie aan informatie die beschikbaar is voor het centrale contactpunt, met inbegrip van overeenkomstig artikel 5, lid 3, tweede alinea, en artikel 7, lid 2, tweede alinea, verstrekte informatie en andere relevante informatie die in het casemanagementsysteem is geregistreerd;

    (e)zorgen voor een adequate en snelle follow-up van in artikel 4 bedoelde inkomende verzoeken om informatie, met name met het oog op de nakoming van de in artikel 5 vastgestelde termijnen voor het verstrekken van de gevraagde informatie;

    (f)interoperabiliteit met Siena, waarbij er met name voor wordt gezorgd dat de via Siena binnenkomende communicatie rechtstreeks kan worden geregistreerd in het casemanagementsysteem en dat de via Siena uitgaande communicatie rechtstreeks vanuit het casemanagementsysteem kan worden verzonden;

    (g)genereren van statistieken over de uitwisseling van informatie in het kader van deze richtlijn met het oog op evaluatie en monitoring, met name voor de toepassing van artikel 17;

    (h)registratie van toegang en andere verwerkingsactiviteiten met betrekking tot de in het casemanagementsysteem aanwezige informatie, met het oog op verantwoording en cyberbeveiliging.

    2.    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle cyberbeveiligingsrisico’s met betrekking tot het casemanagementsysteem, met name wat architectuur, governance en controle betreft, omzichtig en doeltreffend worden beheerd en aangepakt, en dat wordt voorzien in passende waarborgen tegen ongeoorloofde toegang en misbruik.

    3.    De lidstaten zorgen ervoor dat persoonsgegevens die door hun centrale contactpunt worden verwerkt, niet langer in het casemanagementsysteem worden opgeslagen dan noodzakelijk en evenredig is voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt, en dat die persoonsgegevens vervolgens onherroepelijk worden gewist.

    HOOFDSTUK VI

    Slotbepalingen

    Artikel 17

    Statistieken

    1.    De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 1 maart bij de Commissie statistieken in over de uitwisseling van informatie met andere lidstaten in het kader van deze richtlijn.

    2.    De statistieken bevatten ten minste de volgende gegevens:

    a)    het aantal verzoeken om informatie dat door hun centrale contactpunt en door hun rechtshandhavingsinstanties is ingediend;

    b)    het aantal verzoeken om informatie dat door hun centrale contactpunt en door hun rechtshandhavingsinstanties is ontvangen en beantwoord, uitgesplitst naar urgent en niet-urgent en uitgesplitst naar lidstaat die de informatie heeft ontvangen; 

    c)    het aantal overeenkomstig artikel 6 afgewezen verzoeken om informatie, uitgesplitst naar verzoekende lidstaat en reden voor afwijzing;

    d)    het aantal gevallen waarin van de in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen is afgeweken omdat overeenkomstig artikel 5, lid 2, rechterlijke toestemming moest worden verkregen, uitgesplitst naar lidstaat die de betrokken verzoeken om informatie heeft ingediend. 

    Artikel 18

    Verslaglegging

    1.    De Commissie dient uiterlijk op [datum van inwerkingtreding + 3 jaar] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin de uitvoering van deze richtlijn wordt beoordeeld.

    2.    De Commissie dient uiterlijk op [datum van inwerkingtreding + 5 jaar] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze richtlijn worden beoordeeld. De Commissie houdt rekening met de door de lidstaten verstrekte informatie en met alle andere relevante informatie met betrekking tot de omzetting en de uitvoering van deze richtlijn. Op basis van deze evaluatie neemt de Commissie een besluit over passende vervolgmaatregelen, zo nodig in de vorm van een wetgevingsvoorstel.

    Artikel 19

    Wijziging van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

    Met ingang van [de datum in artikel 21, lid 1, eerste alinea] wordt de Schengenuitvoeringsovereenkomst als volgt gewijzigd:

    i)artikel 39 wordt vervangen door deze richtlijn voor zover dat artikel betrekking heeft op de uitwisseling van informatie voor het in artikel 1, lid 1, van deze richtlijn bedoelde doel;

    ii)artikel 46 wordt geschrapt.

    Artikel 20

    Intrekking

    Kaderbesluit 2006/960/JBZ wordt ingetrokken met ingang van [de datum in artikel 21, lid 1, eerste alinea].

    Verwijzingen naar dat kaderbesluit gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van deze richtlijn.

    Artikel 21

    Omzetting

    1.    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [datum van inwerkingtreding + 2 jaar] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    Zij passen die bepalingen vanaf die datum toe. Zij passen artikel 13 evenwel toe met ingang van [datum van inwerkingtreding + 4 jaar].

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 22

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 23

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    COM(2020) 605 final.
    (2)    COM(2020) 795 final.
    (3)    COM(2021) 170 final.
    (4)    Het Schengengebied bestaat uit België, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, IJsland, Italië, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitserland.
    (5)    Europol (2021), EU-Socta.
    (6)    Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA), Europees drugsverslag 2021. 
    (7)    COM(2020) 795 final.
    (8)    Eurobarometer 474: het Schengengebied .
    (9)    COM(2021) 277 final van 2.6.2021.
    (10)    Europese Commissie (2017), Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU.
    (11)    Andere frequent door de lidstaten aangevoerde redenen waren de migratiecrisis van 2015/2016, de aanhoudende terroristische dreiging en de COVID-19-pandemie.
    (12)    Verordening (EU) 2016/399 .
    (13)    COM(2021) 277 final van 2.6.2021.
    (14)    COM(2020) 262 final van 24.6.2020.
    (15)    PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89. 
    (16)    PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.
    (17)    Deze onopgeloste kwesties zijn met name aan de orde gesteld in de Schengenevaluaties op het gebied van politiële samenwerking. Deze landspecifieke evaluatieverslagen wijzen erop dat landen er verschillende praktijken op nahouden, afhankelijk van het andere betrokken land. Ze hebben ook betrekking op richtsnoeren van de Raad op dit vlak en op het hoofdstuk over politiële samenwerking van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van 1990 en de desbetreffende bilaterale/multilaterale overeenkomsten.
    (18)    Bv. document 5825/20 van de Raad van 2.12.2020, Handboek uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie.
    (19)    Artikel 72 VWEU.
    (20)    Het centrale contactpunt is het knooppunt waar de informatie gecentraliseerd wordt ontvangen, verwerkt en naar andere landen wordt doorgezonden. In het centrale contactpunt worden alle belangrijke internationale en EU-communicatiekanalen voor rechtshandhaving (Interpol, Europol en SIRENE) in één beheersstructuur samengebracht.
    (21)    Zie de effectbeoordeling bij dit voorstel.
    (22)    Transliteratie is het proces waarbij woorden/namen uit één taal worden weergegeven in het alfabet of de schrijfwijze van een andere taal (meertalige naamherkenning). De letter "o" wordt, afhankelijk van de gebruikte taal of het gebruikte alfabet, bijvoorbeeld weergegeven als “ò”, “ó”, “ô”, “õ”, “ö” of “ø”.
    (23)    Een fuzzy-databank is een databank die fuzzy-logic-functionaliteiten gebruikt om voor onzekere of onvolledige informatie toch matches te vinden, zelfs wanneer de naam van een persoon verkeerd is gespeld.
    (24)    Aanvullende informatie in verband met SIS-signaleringen moet worden uitgewisseld via het netwerk van nationale Sirene-bureaus.
    (25)    Nationale Europol-eenheden. Informatie-uitwisseling met Europol moet plaatsvinden via de NEE’s met behulp van Siena.
    (26)    Om consistentie te waarborgen en duplicatie van verzoeken te vermijden, past een aantal nationale centrale contactpunten interne richtsnoeren toe waarin het gebruik van een specifiek communicatiekanaal voor een bepaald doel wordt aanbevolen of voorgeschreven. Andere centrale contactpunten verlaten zich dan weer op de gewoonten en voorkeuren van de functionarissen en deze flexibiliteit leidt in het kader van grensoverschrijdend onderzoek tot inefficiëntie.
    (27)    Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van grenzen en visa en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1726 en (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad, Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 27); Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85).
    (28)    COM(2020) 796 final.
    (29)    COM(2018) 225 final – 2018/0108 (COD).
    (30)    PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1. Verordening (EU) 2018/1860 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen; Verordening (EU) 2018/1861 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006; Verordening (EU) 2018/1862 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie, zoals gewijzigd
    (31)    PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122.
    (32)    IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland.
    (33)    Conclusies van de Raad over interne veiligheid en het Europees politiepartnerschap, doc. 13083/1/20.
    (34)    Een volledig overzicht van de raadplegingen van belanghebbenden is te vinden in de effectbeoordeling bij dit voorstel.
    (35)    SWD(2017) 350 van 7.7.2017.
    (36)     EU-code voor politiële samenwerking – aanpak van grensoverschrijdende zware en georganiseerde misdaad
    (37)    Zie de effectbeoordeling bij dit voorstel.
    (38)    Zie de effectbeoordeling bij dit voorstel.
    (39)    Richtlijn (EU) 2016/680 (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
    (40)    COM(2020) 262 “Volgende stappen om het acquis van de voormalige derde pijler aan de gegevensbeschermingsregels aan te passen”.
    (41)    Centra voor politiële en douanesamenwerking zijn regionale informatiecentra die zijn opgezet in grensregio’s van twee of meer lidstaten en waar personeel van de rechtshandhavingsinstanties van deze lidstaten werkzaam is. Tot dusver zijn er, verspreid over heel Europa, 59 dergelijke centra opgericht.
    (42)    Verordening (EU) 2021/1149.
    (43)    Artikel 3, lid 2, punten a) en b), van Verordening (EU) 2021/1149.
    (44)    PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27.
    (45)    Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de instelling en de werking van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1053/2013, 2 juni 2021.
    (46)    PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1. Verordening (EU) 2018/1860 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen; Verordening (EU) 2018/1861 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006; Verordening (EU) 2018/1862 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie, zoals gewijzigd
    (47)    Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19).
    (48)    Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).
    (49)    Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).
    (50)    Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1).
    (51)    Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006 (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 14).
    (52)    Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 56).
    (53)    Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
    (54)    Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132).
    (55)    Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122).
    (56)    Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1).
    (57)    Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12). Deze besluiten van de Raad zouden gedeeltelijk moeten worden ingetrokken op grond van een voorstel voor een verordening betreffende geautomatiseerde gegevensuitwisseling ten behoeve van politiële samenwerking (Prüm II).
    (58)

       Voorstel voor een verordening, COM(2018) 225 final – 2018/0108 (COD).

    (59)    Voorstel voor een richtlijn, COM(2018) 226 final – 2018/0107 (COD).
    (60)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
    (61)    Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).
    (62)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
    (63)    Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20). 
    (64)    PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
    (65)    Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).
    (66)    PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
    (67)    Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).
    (68)    Besluit 2008/149/JBZ van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50).
    (69)    PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
    (70)    Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).
    (71)    Besluit 2011/349/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, met name betreffende de justitiële samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 1).
    (72)    Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
    (73)    Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Raad en de Commissie (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 56).
    Top