EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 25.11.2021
COM(2021) 719 final
BIJLAGE
bij het
Voorstel voor een besluit van de Raad
houdende machtiging van de lidstaten om, in het belang van de Europese Unie, het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, inzake nauwere samenwerking en verstrekking van elektronisch bewijsmateriaal te ratificeren
BIJLAGE
TWEEDE AANVULLEND PROTOCOL BIJ HET VERDRAG INZAKE DE BESTRIJDING VAN STRAFBARE FEITEN VERBONDEN MET ELEKTRONISCHE NETWERKEN, INZAKE NAUWERE SAMENWERKING EN VERSTREKKING VAN ELEKTRONISCH BEWIJSMATERIAAL
PREAMBULE
De lidstaten van de Raad van Europa en de andere staten die partij zijn bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (ETS nr. 185, hierna “het verdrag” genoemd), op 23 november 2001 te Boedapest opengesteld voor ondertekening, die dit protocol hebben ondertekend,
Indachtig het feit dat het verdrag betrekking heeft op en gevolgen heeft voor alle delen van de wereld;
Eraan herinnerend dat het verdrag reeds is aangevuld met het aanvullend protocol betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen (ETS nr. 189), voor ondertekening opengesteld op 28 januari 2003 te Straatsburg (hierna “het eerste protocol” genoemd), van toepassing tussen de partijen bij dat protocol;
Gezien de bestaande verdragen van de Raad van Europa inzake samenwerking op strafrechtelijk terrein, alsmede andere overeenkomsten en regelingen inzake samenwerking op strafrechtelijk terrein tussen de partijen bij het verdrag;
Gezien tevens het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (ETS nr. 108), gewijzigd bij het Protocol tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (CETS nr. 223), voor ondertekening opengesteld op 10 oktober 2018 te Straatsburg, waartoe iedere staat kan worden uitgenodigd toe te treden;
Erkennende het toenemende gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, met inbegrip van internetdiensten, en de toename van cybercriminaliteit, die een bedreiging vormt voor de democratie en de rechtsstaat en door veel staten ook als bedreiging voor de mensenrechten wordt beschouwd;
Erkennende tevens het groeiende aantal slachtoffers van cybercriminaliteit en het belang om recht te laten geschieden voor die slachtoffers;
Eraan herinnerend dat op overheden de verplichting rust om de samenleving en personen te beschermen tegen misdaad, niet alleen offline maar ook online, onder meer door op doeltreffende wijze strafrechtelijk onderzoek en strafrechtelijke vervolging in te stellen;
Beseffende dat bewijzen van strafbare feiten steeds vaker in elektronische vorm worden opgeslagen op computersystemen in verschillende buitenlandse of onbekende rechtsgebieden, en ervan overtuigd dat aanvullende maatregelen vereist zijn om dergelijke bewijzen rechtmatig te verkrijgen, teneinde strafrechtelijk doeltreffend op te treden en de rechtsstaat te handhaven;
Erkennende dat er behoefte is aan meer en efficiëntere samenwerking tussen staten en de particuliere sector, en dat in dit verband meer duidelijkheid en rechtszekerheid moet worden geboden aan serviceproviders en andere entiteiten met betrekking tot de omstandigheden waarin zij kunnen reageren op rechtstreekse verzoeken van strafrechtelijke autoriteiten in andere partijen om verstrekking van elektronische gegevens;
Strevende derhalve naar verdere versterking van de samenwerking op het gebied van cybercriminaliteit en de vergaring van bewijs in elektronische vorm van enig strafbaar feit met het oog op specifieke strafrechtelijke onderzoeken of procedures door middel van aanvullende instrumenten voor efficiëntere wederzijdse bijstand en andere vormen van samenwerking tussen bevoegde autoriteiten; van de samenwerking in noodsituaties; en van rechtstreekse samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en serviceproviders en andere entiteiten die in het bezit zijn van relevante informatie of gerechtigd zijn tot toegang daartoe;
Ervan overtuigd dat doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking voor strafrechtelijke doeleinden, ook tussen de openbare en de particuliere sector, baat heeft bij doeltreffende voorwaarden en waarborgen voor de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;
Erkennende dat vergaring van elektronisch bewijsmateriaal voor strafrechtelijk onderzoek vaak betrekking heeft op persoonsgegevens, en erkennende dat veel partijen verplicht zijn privacy en persoonsgegevens te beschermen om hun grondwettelijke en internationale verplichtingen na te komen; en
Indachtig de noodzaak ervoor te zorgen dat doeltreffende strafrechtelijke maatregelen tegen cybercriminaliteit en de vergaring van bewijsmateriaal in elektronische vorm onderworpen zijn aan voorwaarden en waarborgen die voorzien in passende bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van rechten die voortvloeien uit verplichtingen die staten zijn aangegaan in het kader van toepasselijke internationale mensenrechteninstrumenten, zoals het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950 (ETS nr. 5) van de Raad van Europa, het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, het Afrikaans Handvest van de rechten van mensen en volken van 1981, het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens van 1969 en andere internationale mensenrechtenverdragen;
Zijn als volgt overeengekomen:
HOOFDSTUK I – GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 1
– Doel
Dit protocol strekt tot aanvulling van:
a)
het verdrag zoals dat tussen de partijen bij dit protocol van toepassing is; en
b)
het eerste protocol zoals dat van toepassing is tussen de partijen bij dit protocol die ook partij zijn bij het eerste protocol.
Artikel 2
– Toepassingsgebied
1.
Tenzij anders bepaald, zijn de in dit protocol omschreven maatregelen van toepassing:
a)
tussen partijen bij het verdrag die partij zijn bij dit protocol: op specifieke strafrechtelijke onderzoeken en procedures die betrekking hebben op strafbare feiten die verband houden met computersystemen en ‑gegevens, en op de vergaring van bewijs in elektronische vorm van enig strafbaar feit; en
b)
tussen partijen bij het eerste protocol die partij zijn bij dit protocol: op specifieke strafrechtelijke onderzoeken en procedures die betrekking hebben op strafbare feiten zoals vastgesteld krachtens het eerste protocol.
2.
Iedere partij neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de in dit protocol genoemde verplichtingen na te komen.
Artikel 3
– Definities
1.
De definities in artikel 1 en artikel 18, lid 3, van het verdrag zijn op dit protocol van toepassing.
2.
Voor de toepassing van dit protocol wordt bovendien verstaan onder:
a)
“centrale autoriteit”: de autoriteit of autoriteiten die krachtens een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand zijn aangewezen op basis van tussen de betrokken partijen geldende uniforme of wederkerige wetgeving, of, bij gebreke daarvan, de autoriteit of autoriteiten die een partij heeft aangewezen uit hoofde van artikel 27, lid 2, punt a), van het verdrag;
b)
“bevoegde autoriteit”: een gerechtelijke, bestuurlijke of andere rechtshandhavingsinstantie die krachtens het nationale recht bevoegd is om de uitvoering van maatregelen uit hoofde van dit protocol te gelasten, toe te staan of uit te voeren met het oog op het vergaren of verstrekken van bewijsmateriaal met betrekking tot specifieke strafrechtelijke onderzoeken of procedures;
c)
“noodsituatie”: een situatie waarin er een aanzienlijk en imminent risico bestaat voor het leven of de veiligheid van een natuurlijke persoon;
d)
“persoonsgegevens”: informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
e)
“doorgevende partij”: de partij die de gegevens doorzendt naar aanleiding van een verzoek of in het kader van een gemeenschappelijk onderzoeksteam of, voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, een partij op het grondgebied waarvan zich een serviceprovider die doorgiftediensten aanbiedt of een entiteit die domeinnaamregistratiediensten aanbiedt, bevindt.
Artikel 4
– Taal
1.
Verzoeken, bevelen en begeleidende informatie die bij een partij worden ingediend, worden gesteld in een taal die aanvaardbaar is voor de aangezochte partij of de partij waaraan overeenkomstig artikel 7, lid 5, kennisgeving wordt gedaan, of gaan vergezeld van een vertaling in een dergelijke taal.
2.
De in artikel 7 bedoelde bevelen en de in artikel 6 bedoelde verzoeken en de begeleidende informatie daarbij:
a)
worden ingediend in een taal van de andere partij waarin de serviceprovider of entiteit vergelijkbare binnenlandse bevelen of verzoeken aanvaardt;
b)
worden ingediend in een andere taal die aanvaardbaar is voor de serviceprovider of entiteit; of
c)
gaan vergezeld van een vertaling in een van de talen als bedoeld in lid 2, punt a) of b).
HOOFDSTUK II – MAATREGELEN TER VERSTERKING VAN DE SAMENWERKING
Afdeling 1 – Algemene beginselen van toepassing op hoofdstuk II
Artikel 5
– Algemene beginselen van toepassing op hoofdstuk II
1.
De partijen werken zoveel mogelijk samen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
2.
Afdeling 2 van dit hoofdstuk bestaat uit de artikelen 6 en 7. Zij voorziet in procedures ter versterking van de rechtstreekse samenwerking met serviceproviders en entiteiten op het grondgebied van een andere partij. Afdeling 2 is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de betrokken partijen.
3.
Afdeling 3 van dit hoofdstuk bestaat uit de artikelen 8 en 9. Zij voorziet in procedures ter versterking van de internationale samenwerking tussen autoriteiten bij de verstrekking van opgeslagen computergegevens. Afdeling 3 is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de verzoekende en de aangezochte partij.
4.
Afdeling 4 van dit hoofdstuk bestaat uit artikel 10. Zij voorziet in procedures voor wederzijdse bijstand in noodsituaties. Afdeling 4 is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de verzoekende en de aangezochte partij.
5.
Afdeling 5 van dit hoofdstuk bestaat uit de artikelen 11 en 12. Afdeling 5 is van toepassing wanneer er geen verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving van kracht is tussen de verzoekende en de aangezochte partij. De bepalingen van afdeling 5 zijn niet van toepassing wanneer een dergelijk verdrag of een dergelijke regeling wel bestaat, behoudens het bepaalde in artikel 12, lid 7. De betrokken partijen kunnen evenwel onderling besluiten de bepalingen van afdeling 5 in plaats daarvan toe te passen, indien het verdrag of de regeling dat niet verbiedt.
6.
Wanneer het de aangezochte partij, in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol, is toegestaan medewerking afhankelijk te maken van het bestaan van dubbele strafbaarheid, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de gedraging die ten grondslag ligt aan het strafbare feit waarvoor om medewerking wordt verzocht, in haar wetgeving wordt aangemerkt als strafbaar feit, ongeacht of het interne recht het strafbare feit al dan niet in dezelfde categorie plaatst of met dezelfde termen aanduidt als het recht van de verzoekende partij.
7.
De bepalingen van dit hoofdstuk houden geen beperking in van de samenwerking tussen partijen, of tussen partijen en serviceproviders of andere entiteiten, op grond van andere toepasselijke overeenkomsten, regelingen, praktijken of het nationale recht.
Afdeling 2 – Procedures ter versterking van de rechtstreekse samenwerking met serviceproviders en entiteiten op het grondgebied van een andere partij
Artikel 6
– Verzoek om domeinnaamregistratie-informatie
1.
Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om haar bevoegde autoriteiten in het kader van specifieke strafrechtelijke onderzoeken of procedures de bevoegdheid te verlenen een entiteit die op het grondgebied van een andere partij domeinnaamregistratiediensten aanbiedt, te verzoeken informatie te verstrekken die in haar bezit is of tot toegang waartoe zij gerechtigd is, teneinde de registrant van een domeinnaam te identificeren of met die registrant contact op te nemen.
2.
Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om een entiteit op haar grondgebied toe te staan dergelijke informatie te verstrekken naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 1, met inachtneming van redelijke voorwaarden waarin het nationale recht voorziet.
3.
In het in lid 1 bedoelde verzoek wordt vermeld:
a)
de datum waarop het verzoek is gedaan en de identiteit en de contactgegevens van de bevoegde autoriteit die het verzoek heeft gedaan;
b)
de domeinnaam waarover informatie wordt gevraagd en een gedetailleerde lijst van de gevraagde informatie, met vermelding van de specifieke gegevenselementen;
c)
een verklaring dat het verzoek op grond van dit protocol wordt gedaan, dat de informatie nodig is vanwege het belang ervan voor een bepaald strafrechtelijk onderzoek of een specifieke strafrechtelijke procedure en dat de informatie alleen voor dat specifieke strafrechtelijk onderzoek of die specifieke strafprocedure zal worden gebruikt; en
d)
de termijn waarbinnen en de wijze waarop de informatie openbaar moet worden gemaakt, alsmede eventuele andere bijzondere procedurele instructies.
4.
Indien de instantie daarmee instemt, kan een partij een verzoek uit hoofde van lid 1 in elektronische vorm indienen. Er kan een passend niveau van beveiliging en authenticatie worden vereist.
5.
Indien een entiteit als in lid 1 beschreven geen medewerking verleent, kan de verzoekende partij de entiteit verzoeken te motiveren waarom zij de gevraagde informatie niet verstrekt. De verzoekende partij kan verzoeken om overleg met de partij waar de entiteit is gevestigd, teneinde vast te stellen welke maatregelen getroffen kunnen worden om de informatie te verkrijgen.
6.
Iedere partij deelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, of op enig ander tijdstip, de secretaris-generaal van de Raad van Europa de namen en adressen mee van de autoriteiten die voor het in lid 5 bedoelde overleg zijn aangewezen.
7.
De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt een register op van de uit hoofde van lid 6 door de partijen aangewezen autoriteiten en houdt dit bij. Iedere partij zorgt ervoor dat de in het register vermelde gegevens te allen tijde juist zijn.
Artikel 7
– Verstrekking van abonnee-informatie
1.
Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te verlenen een bevel uit te vaardigen dat rechtstreeks gericht is tot een serviceprovider op het grondgebied van een andere partij, teneinde die serviceprovider gespecificeerde door hem opgeslagen abonnee-informatie te doen verstrekken die in zijn bezit is of tot toegang waartoe hij gerechtigd is, indien die abonnee-informatie nodig is voor specifieke strafrechtelijke onderzoeken of strafprocedures van de uitvaardigende partij.
2.
a) Iedere partij stelt de wetgevende en andere maatregelen vast die noodzakelijk zijn voor de verstrekking van abonnee-informatie door een serviceprovider op haar grondgebied naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 1.
b)
Bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring kan een partij – met betrekking tot bevelen aan serviceproviders op haar grondgebied – de volgende verklaring afleggen: “Het bevel uit hoofde van artikel 7, lid 1, moet worden uitgevaardigd door of onder toezicht van een aanklager of een andere justitiële autoriteit, of anderszins onder onafhankelijk toezicht worden uitgevaardigd.”
3.
In het in lid 1 bedoelde bevel wordt vermeld:
a)
de uitvaardigende autoriteit en de datum van uitvaardiging;
b)
een verklaring dat het bevel uit hoofde van dit protocol is uitgevaardigd;
c)
de naam en het adres van de serviceprovider(s) aan wie het bevel moet worden betekend;
d)
de strafbare feiten waarop het strafrechtelijk onderzoek of de strafprocedure betrekking heeft;
e)
de autoriteit die de specifieke abonnee-informatie opvraagt, indien dat niet de uitvaardigende autoriteit is; en
f)
een gedetailleerde beschrijving van de gevraagde specifieke abonnee-informatie.
4.
Het in lid 1 bedoelde bevel gaat vergezeld van de volgende aanvullende informatie:
a)
de nationale rechtsgrondslagen uit hoofde waarvan de autoriteit bevoegd is het bevel uit te vaardigen;
b)
een verwijzing naar de wettelijke bepalingen en de toepasselijke straffen voor het strafbaar feit dat wordt onderzocht of vervolgd;
c)
de contactgegevens van de autoriteit waaraan de serviceprovider de abonnee-informatie moet toezenden, die hij om nadere informatie kan verzoeken of waaraan hij anderszins antwoord moet geven;
d)
de termijn waarbinnen en de wijze waarop de abonnee-informatie moeten worden toegezonden;
e)
of reeds om bewaring van de gegevens is verzocht, met opgave van de bewaringsdatum en eventuele toepasselijke referentienummers;
f)
eventuele bijzondere procedurele instructies;
g)
indien van toepassing, een verklaring dat de gelijktijdige kennisgeving overeenkomstig lid 5 heeft plaatsgevonden; en
h)
alle andere informatie die van nut kan zijn om de verstrekking van de abonnee-informatie te verkrijgen.
5.
a) Een partij kan, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, en op enig ander tijdstip, de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan kennisgeving doen dat wanneer een bevel overeenkomstig lid 1 is uitgevaardigd aan een serviceprovider op haar grondgebied, de partij, in alle gevallen dan wel in bepaalde omstandigheden, verlangt dat gelijktijdig kennis wordt gegeven van het bevel, de aanvullende informatie en een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure.
b)
Ongeacht of een partij een kennisgeving uit hoofde van lid 5, punt a), verlangt, kan zij van de serviceprovider verlangen dat deze de autoriteiten van de partij in bepaalde omstandigheden raadpleegt voorafgaand aan de verstrekking.
c)
De overeenkomstig lid 5, punt a), in kennis gestelde of overeenkomstig lid 5, punt b), geraadpleegde autoriteiten kunnen de serviceprovider onverwijld opdracht geven de abonnee-informatie niet te verstrekken indien:
i)
de verstrekking strafrechtelijke onderzoeken of strafprocedures in die partij in gevaar kan brengen; of
ii)
de voorwaarden of gronden voor weigering uit hoofde van artikel 25, lid 4, en artikel 27, lid 4, van het verdrag van toepassing zouden zijn indien de abonnee-informatie via wederzijdse bijstand was opgevraagd.
d)
De overeenkomstig lid 5, punt a), in kennis gestelde of overeenkomstig lid 5, punt b), geraadpleegde autoriteiten:
i)
kunnen de in lid 4, punt c), bedoelde autoriteit ten behoeve van de toepassing van lid 5, punt c), om aanvullende informatie verzoeken en verstrekken deze informatie niet zonder toestemming van die autoriteit aan de serviceprovider; en
ii)
stellen de in lid 4, punt c), bedoelde autoriteit onverwijld in kennis indien de serviceprovider opdracht heeft gekregen de abonnee-informatie niet te verstrekken, en geven de redenen daarvoor op.
e)
Een partij wijst één autoriteit aan voor het in ontvangst nemen van kennisgevingen overeenkomstig lid 5, punt a), en het uitvoeren van de maatregelen omschreven in lid 5, punten b), c) en d). Wanneer de partij voor de eerste maal overeenkomstig lid 5, punt a), kennisgeving doet aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa, deelt zij de secretaris-generaal de contactgegevens van die autoriteit mee.
f)
De secretaris-generaal van de Raad van Europa zet een register op van de uit hoofde van lid 5, punt e), door de partijen aangewezen autoriteiten en houdt dit bij, en registreert of en zo ja, wanneer kennisgeving is vereist overeenkomstig lid 5, punt a). Iedere partij zorgt ervoor dat de in het register vermelde gegevens te allen tijde juist zijn.
6.
Indien dit voor de serviceprovider aanvaardbaar is, kan een partij bevelen uit hoofde van lid 1 en aanvullende informatie als bedoeld in lid 4 in elektronische vorm indienen. Een partij kan de in lid 5 bedoelde kennisgeving en aanvullende informatie in elektronische vorm verstrekken. Er kan een passend niveau van beveiliging en authenticatie worden vereist.
7.
Indien een serviceprovider de in lid 4, punt c), bedoelde autoriteit meedeelt dat hij de gevraagde abonnee-informatie niet zal verstrekken, of indien hij naar aanleiding van het in lid 1 bedoelde bevel geen abonnee-informatie verstrekt binnen dertig dagen na ontvangst van het bevel of binnen de in lid 4, punt d), vastgestelde termijn, indien deze langer is, kunnen de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende partij het bevel uitsluitend via artikel 8 of andere vormen van wederzijdse bijstand ten uitvoer leggen. Partijen kunnen verlangen dat een serviceprovider de reden vermeldt voor zijn weigering de in het bevel gevraagde abonnee-informatie te verstrekken.
8.
Een partij kan, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, verklaren dat een uitvaardigende partij de serviceprovider moet verzoeken om verstrekking van abonnee-informatie alvorens actie te ondernemen om deze informatie overeenkomstig artikel 8 te verkrijgen, tenzij de uitvaardigende partij een redelijke verklaring geeft waarom zij dit niet heeft gedaan.
9.
Bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring kan een partij:
a)
zich het recht voorbehouden dit artikel niet toe te passen; of
b)
indien verstrekking van bepaalde soorten toegangsnummers uit hoofde van dit artikel in strijd zou zijn met de grondbeginselen van haar nationale rechtsstelsel, zich het recht voorbehouden dit artikel niet op dergelijke nummers toe te passen.
Afdeling 3 – Procedures ter versterking van de internationale samenwerking tussen autoriteiten bij de verstrekking van opgeslagen computergegevens
Artikel 8
– Uitvoering geven aan bevelen van een andere partij om abonnee-informatie en verkeersgegevens met spoed te verstrekken
1.
Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om haar bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te verlenen een bevel uit te vaardigen dat in het kader van een verzoek bij een andere partij wordt ingediend teneinde een serviceprovider op het grondgebied van de aangezochte partij te verplichten tot verstrekking van gespecificeerde opgeslagen
a)
abonnee-informatie, en
b)
verkeersgegevens
die in het bezit zijn van die serviceprovider of tot toegang waartoe die serviceprovider gerechtigd is, indien die gegevens noodzakelijk zijn voor een specifiek strafrechtelijk onderzoek of een specifieke strafprocedure van de partij.
2.
Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om uitvoering te geven aan een door een verzoekende partij krachtens lid 1 ingediend bevel.
3.
In haar verzoek dient de verzoekende partij het in lid 1 bedoelde bevel, de ondersteunende informatie en eventuele bijzondere procedurele instructies in bij de aangezochte partij.
a)
In het bevel worden de volgende gegevens vermeld:
i)
de uitvaardigende autoriteit en de datum van uitvaardiging van het bevel;
ii)
een verklaring dat het bevel uit hoofde van dit protocol wordt ingediend;
iii)
de naam en het adres van de serviceprovider(s) aan wie het bevel moet worden betekend;
iv)
de strafbare feiten waarop het strafrechtelijk onderzoek of de strafprocedure betrekking heeft;
v)
de autoriteit die de informatie of de gegevens opvraagt, indien dat niet de uitvaardigende autoriteit is; en
vi)
een gedetailleerde beschrijving van de gevraagde specifieke informatie of gegevens.
b)
In de ondersteunende informatie, die wordt verstrekt om de aangezochte partij te helpen uitvoering te geven aan het bevel en die niet zonder toestemming van de verzoekende partij aan de serviceprovider mag worden verstrekt, wordt het volgende vermeld:
i)
de nationale rechtsgrondslagen uit hoofde waarvan de autoriteit bevoegd is het bevel uit te vaardigen;
ii)
de wettelijke bepalingen en de toepasselijke straffen voor het strafbaar feit dat wordt onderzocht of vervolgd;
iii)
de reden waarom de verzoekende partij van mening is dat de serviceprovider in het bezit is van de gegevens of gerechtigd is tot toegang daartoe;
iv)
een samenvatting van de feiten in verband met het onderzoek of de procedure;
v)
de relevantie van de informatie of gegevens voor het onderzoek of de procedure;
vi)
de contactgegevens van de autoriteit of autoriteiten die nadere informatie kunnen verstrekken;
vii)
of reeds om bewaring van de informatie of gegevens is verzocht, met opgave van de bewaringsdatum en eventuele toepasselijke referentienummers; en
viii)
of de informatie of de gegevens al op andere wijze zijn opgevraagd, en zo ja, op welke wijze.
c)
De verzoekende partij kan de aangezochte partij verzoeken bijzondere procedurele instructies uit te voeren.
4.
Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring en op enig ander tijdstip verklaren dat aanvullende ondersteunende informatie vereist is om uitvoering te gegeven aan bevelen als bedoeld in lid 1.
5.
De aangezochte partij aanvaardt verzoeken in elektronische vorm. Zij mag een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens het verzoek te aanvaarden.
6.
a) Vanaf de datum waarop de aangezochte partij alle in de leden 3 en 4 genoemde informatie heeft ontvangen, levert zij redelijke inspanningen om de serviceprovider binnen vijfenveertig dagen, zo niet eerder, van dienst te zijn, en gelast zij de toezending van de gevraagde informatie of gegevens binnen:
i)
twintig dagen voor abonnee-informatie; en
ii)
vijfenveertig dagen voor verkeersgegevens.
b) De aangezochte partij zorgt ervoor dat de te verstrekken informatie of gegevens onverwijld aan de verzoekende partij worden toegezonden.
7.
Indien de aangezochte partij de in lid 3, punt c), bedoelde instructies niet op de gevraagde wijze kan opvolgen, stelt zij de verzoekende partij daarvan onverwijld in kennis en geeft zij, indien van toepassing, aan onder welke voorwaarden zij aan het verzoek zou kunnen voldoen, waarna de verzoekende partij bepaalt of het verzoek toch moet worden uitgevoerd.
8.
De aangezochte partij mag weigeren een verzoek uit te voeren op de gronden die zijn vastgesteld in artikel 25, lid 4, of artikel 27, lid 4, van het verdrag, of kan voorwaarden opleggen die zij noodzakelijk acht om uitvoering van het verzoek mogelijk te maken. De aangezochte partij mag de uitvoering van verzoeken uitstellen om redenen die uit hoofde van artikel 27, lid 5, van het verdrag zijn vastgesteld. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij zo spoedig mogelijk in kennis van de weigering, de voorwaarden of het uitstel. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij tevens in kennis van andere omstandigheden die de uitvoering van het verzoek aanzienlijk kunnen vertragen. Artikel 28, lid 2, punt b), van het verdrag is van toepassing op dit artikel.
9.
a) Indien de verzoekende partij niet kan voldoen aan een door de aangezochte partij uit hoofde van lid 8 opgelegde voorwaarde, stelt zij de aangezochte partij daarvan onverwijld in kennis. De aangezochte partij bepaalt vervolgens of de informatie of het materiaal toch moet worden verstrekt.
b) Indien de verzoekende partij de voorwaarde aanvaardt, is zij daardoor gebonden. Een aangezochte partij die informatie of materiaal verstrekt waarvoor een dergelijke voorwaarde geldt, kan van de verzoekende partij, met betrekking tot die voorwaarde, nadere uitleg verlangen omtrent het gebruik dat van deze informatie of van dit materiaal is gemaakt.
10.
Iedere partij deelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring de secretaris-generaal van de Raad van Europa de contactgegevens en alle wijzigingen daarvan mee van de autoriteiten die zijn aangewezen:
a)
voor het indienen van een bevel krachtens dit artikel; en
b)
voor het in ontvangst nemen van een bevel uit hoofde van dit artikel.
11.
Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat zij verlangt dat verzoeken van andere partijen uit hoofde van dit artikel bij haar worden ingediend door de centrale autoriteit van de verzoekende partij of door een andere autoriteit die in onderling overleg door de betrokken partijen is vastgesteld.
12.
De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt een register op van de uit hoofde van lid 10 door de partijen aangewezen autoriteiten en houdt dit bij. Iedere partij zorgt ervoor dat de voor opname in het register verstrekte gegevens te allen tijde juist zijn.
13.
Bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring kan een partij zich het recht voorbehouden dit artikel niet toe te passen op verkeersgegevens.
Artikel 9
– Spoedverstrekking van opgeslagen computergegevens in een noodsituatie
1.
a) Iedere partij stelt de wetgevende en andere maatregelen vast die in een noodsituatie nodig kunnen zijn om haar contactpunt voor het 24/7 netwerk als bedoeld in artikel 35 van het verdrag (hierna “contactpunt”) in staat te stellen om, zonder een verzoek om wederzijdse bijstand, een verzoek door te zenden naar en te ontvangen van een contactpunt in een andere partij dat onmiddellijke bijstand vraagt om van een serviceprovider op het grondgebied van die partij spoedverstrekking te verkrijgen van gespecificeerde opgeslagen computergegevens die in het bezit zijn van die serviceprovider of tot toegang waartoe die serviceprovider gerechtigd is.
b) Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat zij geen gevolg zal geven aan verzoeken als bedoeld in lid 1, punt a), die uitsluitend de verstrekking van abonnee-informatie betreffen.
2.
Iedere partij stelt de nodige wetgevende en andere maatregelen vast om uit hoofde van lid 1:
a)
haar autoriteiten in staat te stellen naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 1 gegevens op te vragen bij een serviceprovider op haar grondgebied;
b)
een serviceprovider op haar grondgebied in staat te stellen de gevraagde gegevens te verstrekken aan haar autoriteiten naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van lid 2, punt a); en
c)
haar autoriteiten in staat te stellen de gevraagde gegevens aan de verzoekende partij te verstrekken.
3.
In het in lid 1 bedoelde verzoek wordt vermeld:
a)
de bevoegde autoriteit die de gegevens opvraagt en de datum waarop het verzoek is gedaan;
b)
een verklaring dat het verzoek krachtens dit protocol is uitgevaardigd;
c)
de naam en het adres van de serviceprovider of serviceproviders die in het bezit is of zijn van de gevraagde gegevens of tot toegang daartoe gerechtigd is of zijn;
d)
het strafbare feit of de strafbare feiten die het voorwerp uitmaken van het strafrechtelijk onderzoek of de strafprocedure en een verwijzing naar de wettelijke bepalingen en toepasselijke straffen;
e)
voldoende feiten om aan te tonen dat er sprake is van een noodsituatie en aan te geven wat het verband is met de gevraagde gegevens;
f)
een gedetailleerde beschrijving van de gevraagde gegevens;
g)
eventuele bijzondere procedurele instructies; en
h)
alle andere informatie die van nut kan zijn om de verstrekking van de gevraagde gegevens te verkrijgen.
4.
De aangezochte partij aanvaardt verzoeken in elektronische vorm. Een partij kan ook mondeling verzonden verzoeken aanvaarden en kan bevestiging in elektronische vorm verlangen. Zij kan een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens een verzoek te aanvaarden.
5.
Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat zij verzoekende partijen, na de uitvoering van het verzoek, ertoe verplicht het verzoek en alle ter ondersteuning daarvan verstrekte aanvullende informatie in te dienen in een formaat en via een kanaal zoals bepaald door de aangezochte partij, mogelijk in het kader van wederzijdse bijstand.
6.
De aangezochte partij stelt de verzoekende partij met spoed in kennis van haar beslissing betreffende het in lid 1 bedoelde verzoek en geeft, indien van toepassing, aan onder welke voorwaarden zij de gegevens zou verstrekken en welke andere vormen van samenwerking er eventueel beschikbaar zijn.
7.
a) Indien de verzoekende partij niet kan voldoen aan een door de aangezochte partij uit hoofde van lid 6 opgelegde voorwaarde, stelt zij de aangezochte partij daarvan onverwijld in kennis. De aangezochte partij bepaalt vervolgens of de informatie of het materiaal toch moet worden verstrekt. b) Indien de verzoekende partij de voorwaarde aanvaardt, is zij daardoor gebonden.
b) Een aangezochte partij die informatie of materiaal verstrekt waarvoor een dergelijke voorwaarde geldt, kan van de verzoekende partij, met betrekking tot die voorwaarde, nadere uitleg verlangen omtrent het gebruik dat van deze informatie of van dit materiaal is gemaakt.
Afdeling 4 – Procedures voor wederzijdse bijstand in noodsituaties
Artikel 10
– Wederzijdse bijstand in noodsituaties
1.
Iedere partij kan om snelle wederzijdse bijstand verzoeken wanneer zij van mening is dat er sprake is van een noodsituatie. Een verzoek uit hoofde van dit artikel vermeldt, naast de andere vereiste inhoud, een beschrijving van de feiten die aantonen dat er sprake is van een noodsituatie en wat het verband is met de gevraagde bijstand.
2.
De aangezochte partij aanvaardt dergelijke verzoeken in elektronische vorm. De aangezochte partij mag een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens het verzoek te aanvaarden.
3.
De aangezochte partij kan met spoed aanvullende informatie opvragen om het verzoek te kunnen beoordelen. De verzoekende partij verstrekt deze aanvullende informatie met spoed.
4.
Zodra de aangezochte partij zich ervan heeft vergewist dat er sprake is van een noodsituatie en aan de andere vereisten voor wederzijdse bijstand is voldaan, beantwoordt zij met spoed het verzoek.
5.
Iedere partij zorgt ervoor dat er bij haar centrale autoriteit, of bij andere autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het beantwoorden van verzoeken om wederzijdse bijstand, vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week iemand beschikbaar is voor het beantwoorden van verzoeken uit hoofde van dit artikel.
6.
De centrale autoriteit of andere voor wederzijdse bijstand verantwoordelijke autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte partij kunnen onderling bepalen dat de resultaten van de uitvoering van een verzoek uit hoofde van dit artikel, of een voorlopige versie daarvan, aan de verzoekende partij kunnen worden verstrekt via een ander kanaal dan het voor het verzoek gebruikte kanaal.
7.
Wanneer er tussen de verzoekende en de aangezochte partij geen verdrag inzake wederzijdse bijstand noch een regeling op basis van uniforme of wederkerige wetgeving van kracht is, zijn artikel 27, lid 2, punt b), en de leden 3 tot en met 8, alsmede artikel 28, leden 2 tot en met 4, van het verdrag van toepassing op dit artikel.
8.
Indien er wel een dergelijk verdrag of een dergelijke regeling bestaat, wordt dit artikel aangevuld met de bepalingen van dat verdrag of die regeling, tenzij de betrokken partijen onderling besluiten in plaats daarvan een of meer van de in lid 7 van dit artikel bedoelde bepalingen van het verdrag toe te passen.
9.
Iedere partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat verzoeken ook rechtstreeks kunnen worden gericht aan haar gerechtelijke autoriteiten, via de kanalen van de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol) of haar 24/7-contactpunt dat is ingesteld krachtens artikel 35 van het verdrag. In een dergelijk geval wordt tegelijkertijd door tussenkomst van de centrale autoriteit van de verzoekende partij een afschrift gezonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte partij. Wanneer een verzoek rechtstreeks naar een justitiële autoriteit van de aangezochte partij is gezonden en die autoriteit niet bevoegd is om het verzoek te behandelen, zendt deze het verzoek door naar de bevoegde nationale autoriteit en stelt zij de verzoekende partij daarvan rechtstreeks op de hoogte.
Afdeling 5 – Procedures inzake internationale samenwerking bij gebreke van toepasselijke internationale overeenkomsten
Artikel 11
– Videoconferentie
1.
Een verzoekende partij kan erom vragen dat getuigenverklaringen en verklaringen van deskundigen door middel van een videoconferentie worden afgenomen, en de aangezochte partij kan dat toestaan. De verzoekende partij en de aangezochte partij plegen overleg om een oplossing voor eventuele problemen in verband met de uitvoering van het verzoek te faciliteren, bijvoorbeeld met betrekking tot: de vraag welke partij als voorzitter optreedt; de autoriteiten en personen die aanwezig zullen zijn; de vraag of een of beide partijen een bepaalde eed afleggen, waarschuwingen uitspreken of instructies geven aan een getuige of deskundige; de wijze waarop de getuige of deskundige wordt gehoord; de wijze waarop de rechten van de getuige of deskundige worden verzekerd; de behandeling van aanspraken op voorrechten of immuniteiten; de behandeling van bezwaren tegen vragen of antwoorden; en de vraag of een van de partijen dan wel beide partijen diensten op het gebied van vertaling, vertolking en transcriptie aanbieden.
2.
a) De centrale autoriteiten van de aangezochte en de verzoekende partij communiceren voor de toepassing van dit artikel rechtstreeks met elkaar. De aangezochte partij kan dergelijke verzoeken in elektronische vorm aanvaarden. Zij mag een passend niveau van beveiliging en authenticatie vereisen alvorens het verzoek te aanvaarden.
b) De aangezochte partij deelt de verzoekende partij mee waarom zij het verzoek niet uitvoert of de uitvoering ervan uitstelt. Artikel 27, lid 8, van het verdrag is van toepassing op dit artikel. Onverminderd andere voorwaarden die een aangezochte partij overeenkomstig dit artikel kan stellen, zijn de leden 2 tot en met 4 van artikel 28 van het verdrag van toepassing op dit artikel.
3.
Een aangezochte partij die uit hoofde van dit artikel bijstand verleent, spant zich in om te bewerkstelligen dat de persoon wiens getuigenis of verklaring wordt gevraagd, aanwezig is. In voorkomend geval kan de aangezochte partij, voor zover haar recht dit toelaat, de nodige maatregelen nemen om een getuige of deskundige te verplichten op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats in de aangezochte partij te verschijnen.
4.
De door de verzoekende partij gespecificeerde procedures voor het houden van de videoconferentie worden gevolgd, tenzij dat onverenigbaar is met het nationale recht van de aangezochte partij. In geval van onverenigbaarheid of voor zover de procedure niet door de verzoekende partij is gespecificeerd, past de aangezochte partij de procedure uit hoofde van haar nationale recht toe, tenzij de verzoekende en de aangezochte partij onderling anders bepalen.
5.
Indien de getuige of deskundige tijdens de videoconferentie:
a)
een opzettelijk onjuiste verklaring aflegt, terwijl die persoon overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte partij ertoe verplicht is een waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen,
b)
weigert een verklaring af te leggen, terwijl die persoon overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte partij ertoe verplicht een verklaring af te leggen, of
c)
zich in de loop van de procedure schuldig maakt aan andere misdragingen die krachtens het nationale recht van de aangezochte partij verboden zijn,
is die persoon in de aangezochte partij strafbaar op dezelfde wijze als wanneer de genoemde gedraging in het kader van een binnenlandse procedure had plaatsgevonden, zulks onverminderd de rechtsbevoegdheid krachtens het nationale recht van de verzoekende partij.
6.
a) Tenzij de verzoekende partij en de aangezochte partij onderling anders zijn overeengekomen, draagt de aangezochte partij alle kosten in verband met de uitvoering van een verzoek uit hoofde van dit artikel, met uitzondering van:
i)
honoraria van getuigen-deskundigen;
ii)
kosten van vertaling, vertolking en transcriptie; en
iii)
buitengewone kosten.
b) Indien de uitvoering van een verzoek tot buitengewone kosten zou leiden, plegen de verzoekende partij en de aangezochte partij overleg om te bepalen onder welke voorwaarden het verzoek kan worden uitgevoerd.
7.
Indien de verzoekende partij en de aangezochte partij zulks onderling overeenkomen:
a)
kunnen de bepalingen van dit artikel worden toegepast voor de uitvoering van audioconferenties;
b)
kan videoconferentietechnologie worden gebruikt voor andere dan de in lid 1 beschreven doeleinden of hoorzittingen, waaronder de identificatie van personen of voorwerpen.
8.
Indien een aangezochte partij ervoor kiest het horen van een verdachte of beklaagde toe te staan, kan zij bijzondere voorwaarden en waarborgen vereisen met betrekking tot het afnemen van een getuigenis of verklaring van die persoon, het verstrekken van kennisgevingen aan die persoon of het toepassen van procedurele maatregelen ten aanzien van die persoon.
Artikel 12
– Gemeenschappelijke onderzoeksteams en gezamenlijke onderzoeken
1.
In onderlinge overeenstemming kunnen de bevoegde autoriteiten van twee of meer partijen, wanneer versterkte coördinatie van bijzonder nut wordt geacht, op hun grondgebied gemeenschappelijke onderzoeksteams instellen en beheren, teneinde strafrechtelijke onderzoeken en strafprocedures te faciliteren. De respectieve betrokken partijen bepalen welke de bevoegde autoriteiten zijn.
2.
De procedures en de voorwaarden voor de werking van gemeenschappelijke onderzoeksteams, zoals de specifieke doelstellingen, de samenstelling, de functies, de duur van de onderzoeksactiviteiten en eventuele verlengingstermijnen, de locatie, de organisatie, de voorwaarden voor het vergaren, doorgeven en gebruiken van informatie en bewijsmateriaal, de vertrouwelijkheidsvoorwaarden en de voorwaarden voor de betrokkenheid van de deelnemende autoriteiten van een partij bij onderzoeksactiviteiten die op het grondgebied van een andere partij plaatsvinden, worden door de bevoegde autoriteiten overeengekomen.
3.
Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat haar centrale autoriteit de overeenkomst tot oprichting van het team moet ondertekenen of er anderszins mee moet instemmen.
4.
De bevoegde en deelnemende autoriteiten communiceren rechtstreeks met elkaar, met dien verstande dat de partijen onderling afspraken kunnen maken over andere passende communicatiekanalen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden meer centrale coördinatie vereisen.
5.
Wanneer onderzoeksmaatregelen op het grondgebied van een van de betrokken partijen moeten worden uitgevoerd, kunnen de deelnemende autoriteiten van die partij hun eigen autoriteiten verzoeken deze maatregelen uit te voeren en is het niet noodzakelijk dat de andere partijen een verzoek om wederzijdse bijstand indienen. Deze maatregelen worden door de autoriteiten van die partij op haar grondgebied uitgevoerd onder de voorwaarden die krachtens het nationale recht van toepassing zijn op nationale onderzoeken.
6.
Het gebruik van informatie die of bewijsmateriaal dat door de deelnemende autoriteiten van een partij aan de deelnemende autoriteiten van andere betrokken partijen is verstrekt, kan worden geweigerd of beperkt op de wijze die is uiteengezet in de in de leden 1 en 2 beschreven overeenkomst. Indien in die overeenkomst geen voorwaarden zijn vermeld voor het weigeren of beperken van het gebruik, kunnen de partijen gebruikmaken van de verstrekte informatie of het verstrekte bewijsmateriaal:
a)
voor de doeleinden waarvoor de overeenkomst is gesloten;
b)
voor het opsporen, onderzoeken en vervolgen van andere strafbare feiten dan die waarvoor de overeenkomst is gesloten, met voorafgaande toestemming van de autoriteiten die de informatie of het bewijsmateriaal hebben verstrekt. Toestemming is echter niet vereist wanneer fundamentele rechtsbeginselen van de partij die de informatie of het bewijsmateriaal gebruikt, vereisen dat zij de informatie of het bewijsmateriaal verstrekt ter bescherming van de rechten van een beklaagde in een strafprocedure. In dat geval stellen die autoriteiten de autoriteiten die de informatie of het bewijs hebben verstrekt, daarvan onverwijld in kennis; of
c)
om een noodsituatie te voorkomen. In dat geval stellen de deelnemende autoriteiten die de informatie of het bewijs hebben ontvangen, de deelnemende autoriteiten die de informatie of het bewijs hebben verstrekt, daarvan onverwijld in kennis, tenzij onderling anders is overeengekomen.
7.
Bij gebreke van een overeenkomst als beschreven in de leden 1 en 2, kunnen op onderling overeengekomen voorwaarden per geval gezamenlijke onderzoeken worden ingesteld. Dit lid is van toepassing ongeacht of er sprake is van een verdrag of regeling inzake wederzijdse bijstand op basis van uniforme of wederkerige wetgeving tussen de betrokken partijen.
HOOFDSTUK III – VOORWAARDEN EN WAARBORGEN
Artikel 13
– Voorwaarden en waarborgen
Overeenkomstig artikel 15 van het verdrag ziet iedere partij erop toe dat de invoering, uitwerking en toepassing van de in dit protocol bedoelde bevoegdheden en procedures onderworpen zijn aan de voorwaarden en waarborgen vervat in haar nationale recht, dat een passende bescherming moet bieden aan de rechten en vrijheden van de mens.
Artikel 14
– Bescherming van persoonsgegevens
1. Toepassingsgebied
a)
Tenzij anders bepaald in de punten b) en c), verwerkt iedere partij de persoonsgegevens die zij uit hoofde van dit protocol ontvangt in overeenstemming met de leden 2 tot en met 15 van dit artikel.
b)
Indien ten tijde van de ontvangst van persoonsgegevens uit hoofde van dit protocol zowel de doorgevende partij als de ontvangende partij wederzijds gebonden zijn door een internationale overeenkomst tot vaststelling van een algemeen kader tussen die partijen voor de bescherming van persoonsgegevens, die van toepassing is op de doorgifte van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten en waarin is bepaald dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van die overeenkomst in overeenstemming is met de vereisten van de gegevensbeschermingswetgeving van de betrokken partijen, zijn de bepalingen van die overeenkomst, wat maatregelen betreft die onder het toepassingsgebied van die overeenkomst vallen, van toepassing op persoonsgegevens die in het kader van het protocol zijn ontvangen, in plaats van de leden 2 tot en met 15, tenzij de betrokken partijen anders zijn overeengekomen.
c)
Indien de doorgevende partij en de ontvangende partij niet wederzijds gebonden zijn door een overeenkomst als bedoeld in punt b), kunnen zij overeenkomen dat de doorgifte van persoonsgegevens in het kader van dit protocol kan plaatsvinden op basis van andere overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken partijen in plaats van de leden 2 tot en met 15.
d)
Iedere partij gaat ervan uit dat de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig de punten a) en b) voldoet aan de vereisten van haar rechtskader inzake de bescherming van persoonsgegevens voor internationale doorgiften van persoonsgegevens, en dat uit hoofde van dat rechtskader geen verdere toestemming voor doorgifte vereist is. Een partij mag de doorgifte van gegevens aan een andere partij in het kader van dit protocol alleen weigeren of verhinderen om redenen van gegevensbescherming onder de voorwaarden van lid 15, wanneer punt a) van toepassing is, of onder de voorwaarden van een overeenkomst als bedoeld in punt b) of c), indien een van die punten van toepassing is.
e)
Niets in dit artikel belet een partij om strengere waarborgen toe te passen op de verwerking door haar eigen autoriteiten van in het kader van dit protocol ontvangen persoonsgegevens.
2.
Doel en gebruik
a)
Een partij die persoonsgegevens heeft ontvangen, verwerkt deze voor de in artikel 2 omschreven doeleinden. Zij verwerkt de persoonsgegevens niet verder voor een daarmee onverenigbaar doel en verwerkt de gegevens niet verder wanneer haar nationale rechtskader zulks niet toestaat. Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de doorgevende partij om in een specifiek geval uit hoofde van dit protocol aanvullende voorwaarden op te leggen, maar dergelijke voorwaarden mogen geen algemene voorwaarden inzake gegevensbescherming inhouden.
b)
De ontvangende partij ziet er overeenkomstig haar nationale rechtskader op toe dat de gevraagde en vervolgens verwerkte persoonsgegevens relevant zijn voor het doel van de verwerking en in verhouding daartoe niet bovenmatig zijn.
3.
Kwaliteit en integriteit
Iedere partij neemt redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat persoonsgegevens worden bewaard en bijgewerkt met de nauwkeurigheid en volledigheid die voor de rechtmatige verwerking van de persoonsgegevens vereist en passend is, rekening houdend met de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.
4.
Gevoelige gegevens
Een partij mag persoonsgegevens waaruit raciale of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienstige of andere overtuigingen of het lidmaatschap van een vakvereniging blijken, genetische gegevens, biometrische gegevens die gezien de ermee gepaard gaande risico’s als gevoelig worden beschouwd, en persoonsgegevens die gezondheid of seksueel gedrag betreffen, slechts verwerken met inachtneming van passende waarborgen ter voorkoming van het risico van ongerechtvaardigde nadelige gevolgen van het gebruik van dergelijke gegevens, en in het bijzonder ter voorkoming van onwettige discriminatie.
5.
Bewaringstermijnen
Iedere partij bewaart persoonsgegevens niet langer dan nodig en passend is voor de doeleinden van de verwerking van de gegevens overeenkomstig lid 2. Om aan deze verplichting te voldoen, stelt zij in haar nationale rechtskader specifieke bewaringstermijnen vast of voorziet zij in periodieke toetsing van de noodzaak om gegevens langer te bewaren.
6.
Geautomatiseerde besluiten
Besluiten die aanzienlijke nadelige gevolgen hebben voor de relevante belangen van de persoon op wie de persoonsgegevens betrekking hebben, mogen niet uitsluitend gebaseerd zijn op geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, tenzij dat is toegestaan uit hoofde van het nationale recht en in passende waarborgen is voorzien, waaronder de mogelijkheid van menselijke tussenkomst.
7.
Gegevensbeveiliging en beveiligingsincidenten
a)
Iedere partij zorgt ervoor dat zij beschikt over passende technologische, fysieke en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beschermen, met name tegen verlies of onopzettelijke of ongeoorloofde toegang, verspreiding, wijziging of vernietiging (“beveiligingsincidenten”).
b)
Wanneer een veiligheidsincident aan het licht komt dat gepaard gaat met een aanzienlijk risico van fysiek letsel of niet-fysieke schade aan personen of aan de andere partij, beoordeelt de ontvangende partij onverwijld de waarschijnlijkheid en de omvang ervan en neemt zij onverwijld passende maatregelen om dergelijk letsel of dergelijke schade te beperken. Deze maatregelen houden onder meer in dat kennisgeving wordt gedaan aan de doorgevende autoriteit, dan wel, voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, aan de autoriteit(en) die zijn aangewezen krachtens lid 7, punt c). In de kennisgeving kunnen echter ook passende beperkingen op verdere verspreiding van de kennisgeving worden opgenomen: verspreiding kan worden uitgesteld of achterwege blijven wanneer de kennisgeving de nationale veiligheid in gevaar kan brengen, of worden uitgesteld wanneer de kennisgeving de maatregelen ter bescherming van de openbare veiligheid in gevaar kan brengen. De maatregelen omvatten ook kennisgeving aan de betrokken persoon, tenzij de partij passende maatregelen heeft genomen waardoor er niet langer een aanzienlijk risico bestaat. De kennisgeving aan de betrokken persoon kan worden uitgesteld of achterwege blijven onder de voorwaarden van lid 12, punt a), i). De in kennis gestelde partij kan verzoeken om overleg en aanvullende informatie over het incident en de respons erop.
c)
Iedere partij stelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring de secretaris-generaal van de Raad van Europa in kennis van de autoriteit(en) waaraan uit hoofde van lid 7, punt b), kennisgeving moet worden gedaan voor de doeleinden van hoofdstuk II, afdeling 2; de verstrekte informatie kan later worden gewijzigd.
8.
Bijhouden van bestanden
Iedere partij houdt bestanden bij of beschikt over andere passende middelen om aan te tonen hoe de persoonsgegevens van een persoon in een specifiek geval worden geraadpleegd, gebruikt en verstrekt.
9.
Verdere uitwisseling binnen een partij
a)
Wanneer een autoriteit van een partij persoonsgegevens die oorspronkelijk uit hoofde van dit protocol zijn ontvangen, aan een andere autoriteit van die partij verstrekt, verwerkt die andere autoriteit deze gegevens in overeenstemming met dit artikel, met inachtneming van lid 9, punt b).
b)
Onverminderd lid 9, punt a), kan een partij die uit hoofde van artikel 17 een voorbehoud heeft gemaakt, door haar ontvangen persoonsgegevens verstrekken aan haar constituerende staten of vergelijkbare territoriale entiteiten, mits de partij maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de ontvangende autoriteiten de gegevens doeltreffend blijven beschermen door te voorzien in een niveau van bescherming van de gegevens dat vergelijkbaar is met dat waarin dit artikel voorziet.
c)
Indien er aanwijzingen zijn van onjuiste toepassing van dit lid, kan de doorgevende partij verzoeken om overleg en relevante informatie over die aanwijzingen.
10.
Verdere doorgifte naar een andere staat of internationale organisatie
a)
De ontvangende partij mag de persoonsgegevens alleen doorgeven aan een andere staat of internationale organisatie indien daarvoor voorafgaande toestemming is verleend door de doorgevende autoriteit of, voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2, de overeenkomstig lid 10, punt b). aangewezen autoriteit(en).
b)
Iedere partij stelt bij de ondertekening van het protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring de secretaris-generaal van de Raad van Europa in kennis van de autoriteiten die toestemming kunnen verlenen voor de toepassing van hoofdstuk II, afdeling 2; de verstrekte informatie kan later worden gewijzigd.
11.
Transparantie en kennisgeving
a)
Iedere partij stelt, door publicatie van algemene kennisgevingen of door een persoonlijke kennisgeving, de persoon wiens persoonsgegevens zijn verzameld, daarvan in kennis, met betrekking tot:
i)
de rechtsgrondslag en het doel van de verwerking;
ii)
alle bewaringstermijnen of toetsingstermijnen overeenkomstig lid 5, naargelang het geval;
iii)
ontvangers of categorieën ontvangers aan wie dergelijke gegevens worden verstrekt; en
iv)
toegang, rectificatie en de beschikbare rechtsmiddelen.
b)
Een partij kan elke verplichting tot persoonlijke kennisgeving onderwerpen aan redelijke beperkingen uit hoofde van haar interne rechtskader overeenkomstig de voorwaarden van lid 12, punt a), i).
c)
Wanneer het nationale rechtskader van de doorgevende partij vereist dat de persoon wiens gegevens aan een andere partij zijn verstrekt, daarvan persoonlijk in kennis wordt gesteld, neemt de doorgevende partij maatregelen om de andere partij op het tijdstip van de doorgifte in kennis te stellen van deze eis en passende contactgegevens te verstrekken. De persoonlijke kennisgeving wordt niet gedaan indien de andere partij heeft verzocht de verstrekking van de gegevens vertrouwelijk te behandelen, ingeval de voorwaarden voor beperkingen van lid 12, punt a), i), van toepassing zijn. Zodra deze beperkingen niet langer van toepassing zijn en de persoonlijke kennisgeving kan worden verstrekt, neemt de andere partij maatregelen om de doorgevende partij daarvan in kennis te stellen. Indien zij nog niet in kennis is gesteld, heeft de doorgevende partij het recht een verzoek in te dienen bij de ontvangende partij, die de doorgevende partij zal meedelen of de beperking al dan niet moet worden gehandhaafd.
12.
Toegang en rectificatie
a)
Iedere partij ziet erop toe dat eenieder wiens persoonsgegevens in het kader van dit protocol zijn ontvangen, het recht heeft om, in overeenstemming met de in haar interne rechtskader vastgestelde procedures, onverwijld:
i)
een schriftelijke of elektronische kopie te vragen en te verkrijgen van de documentatie die over die persoon wordt bewaard, met daarin de persoonsgegevens van de betrokkene, en de beschikbare informatie over de rechtsgrondslag en het doel van de verwerking, de bewaringstermijnen en de ontvangers of categorieën ontvangers van de gegevens (degenen die er “toegang” toe hebben), alsmede informatie over de beschikbare rechtsmiddelen; met dien verstande dat op de toegang in een bepaald geval op grond van het nationale rechtskader toegestane evenredige beperkingen van toepassing kunnen zijn die op het tijdstip van de uitspraak noodzakelijk zijn om de rechten en vrijheden van anderen of belangrijke doelstellingen van algemeen openbaar belang te beschermen en waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van de betrokkene;
ii) rectificatie wanneer de persoonsgegevens van de betrokkene onjuist zijn of onjuist zijn verwerkt; rectificatie omvat – indien dat passend en redelijk is, gezien de redenen voor rectificatie en de bijzondere context van de verwerking – correctie, aanvulling, wissing of anonimisering, beperking van de verwerking of afscherming.
b)
Indien de toegang of rectificatie wordt geweigerd of beperkt, verstrekt de partij de betrokkene onverwijld in schriftelijke vorm, hetgeen tevens elektronisch kan geschieden, een antwoord waarmee de betrokkene in kennis wordt gesteld van de weigering of beperking. Dit antwoord vermeldt de gronden voor de weigering of beperking en verstrekt informatie over de beschikbare rechtsmiddelen. Alle kosten voor het verkrijgen van toegang moeten beperkt blijven tot wat redelijk is en mogen niet buitensporig zijn.
13.
Gerechtelijke en buitengerechtelijke rechtsmiddelen
Iedere partij beschikt over doeltreffende gerechtelijke en buitengerechtelijke rechtsmiddelen om verhaal te zoeken tegen schendingen van dit artikel.
14.
Toezicht
Iedere partij beschikt over een of meer overheidsinstanties die, alleen of cumulatief, onafhankelijke en effectieve toezichtstaken en ‑bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot de in dit artikel genoemde maatregelen. De taken en bevoegdheden van deze instanties die alleen of cumulatief handelen, omvatten onderzoeksbevoegdheden, de bevoegdheid om naar aanleiding van klachten op te treden en het vermogen corrigerende maatregelen te nemen.
15.
Raadpleging en opschorting
Een partij kan de doorgifte van persoonsgegevens aan een andere partij opschorten indien zij over substantieel bewijs beschikt waaruit blijkt dat de andere partij stelselmatig of wezenlijk inbreuk maakt op de voorwaarden van dit artikel of dat een wezenlijke inbreuk dreigt. Zij schort doorgiften niet op zonder een redelijke termijn in acht te nemen en niet eerder dan nadat de betrokken partijen gedurende een redelijke termijn overleg hebben kunnen plegen zonder dat zij tot een oplossing zijn gekomen. Een partij kan doorgiften echter voorlopig opschorten in geval van een stelselmatige of wezenlijke inbreuk die een aanzienlijk en imminent risico vormt voor het leven of de veiligheid van of voor aanzienlijke reputatieschade of financiële schade aan een natuurlijke persoon, in welk geval zij de andere partij onmiddellijk daarna in kennis stelt en overleg opent. Indien het overleg niet tot een oplossing heeft geleid, kan de andere partij de doorgiften wederkerig opschorten indien zij over substantieel bewijs beschikt dat de opschorting door de partij die tot opschorting is overgegaan, in strijd was met de bepalingen van dit lid. De partij die tot opschorting is overgegaan, heft de opschorting op zodra de inbreuk die de opschorting rechtvaardigde, is beëindigd; Iedere wederkerige opschorting wordt op dat moment opgeheven. Persoonsgegevens die vóór de opschorting zijn doorgegeven, worden ook na de opschorting overeenkomstig het protocol behandeld.
HOOFDSTUK IV – SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
– Effecten van dit protocol
1.
a) Artikel 39, lid 2, van het verdrag is van toepassing op dit protocol.
b)
Partijen die lidstaten zijn van de Europese Unie, kunnen in hun wederzijdse betrekkingen het recht van de Europese Unie inzake de in dit protocol behandelde aangelegenheden toepassen.
c)
Punt b) laat de volledige toepassing van dit protocol tussen partijen die lidstaten zijn van de Europese Unie en andere partijen onverlet.
2.
Artikel 39, lid 3, van het verdrag is van toepassing op dit protocol.
Artikel 16
Ondertekening en inwerkingtreding
1.
Dit protocol staat open voor ondertekening door partijen bij het verdrag, die kunnen verklaren dat zij ermee instemmen erdoor gebonden te zijn, door:
a)
te ondertekenen zonder voorbehoud van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring; of
b)
te ondertekenen met voorbehoud van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door ratificatie, aanvaarding of goedkeuring;
2.
De akten van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Raad van Europa.
3.
Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf partijen bij het verdrag, overeenkomstig de bepalingen van de leden 1 en 2 van dit artikel, hun instemming door het protocol te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.
4.
Ten aanzien van iedere ondertekenende partij bij het verdrag die later zijn instemming door dit protocol te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop de partij haar instemming door het protocol te worden gebonden tot uitdrukking heeft gebracht overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel.
Artikel 17
– Federale clausule
1.
Een federale staat kan zich het recht voorbehouden de verplichtingen ingevolge dit protocol aan te gaan voor zover deze in overeenstemming zijn met zijn fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan de betrekkingen tussen zijn centrale regering en de constituerende staten of andere vergelijkbare territoriale entiteiten, mits:
a)
het protocol van toepassing is op de centrale regering van de federale staat;
b)
een dergelijk voorbehoud geen afbreuk doet aan de verplichtingen om de door andere partijen gevraagde samenwerking aan te gaan overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II; en
c)
de bepalingen van artikel 13 van toepassing zijn op de constituerende staten of andere vergelijkbare territoriale entiteiten van de federale staat.
2.
Een andere partij kan autoriteiten, serviceproviders of entiteiten op haar grondgebied beletten medewerking te verlenen naar aanleiding van een rechtstreeks verzoek of bevel van een constituerende staat of andere vergelijkbare territoriale entiteit van een federale staat die een voorbehoud heeft gemaakt als bedoeld in lid 1, tenzij die federale staat de secretaris-generaal van de Raad van Europa ervan in kennis stelt dat een constituerende staat of andere vergelijkbare territoriale entiteit de verplichtingen van dit protocol die op die federale staat van toepassing zijn, toepast. De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt een register op van dergelijke kennisgevingen en houdt dit bij.
3.
Een andere partij belet autoriteiten, serviceproviders of entiteiten op haar grondgebied niet om op grond van een voorbehoud uit hoofde van lid 1 medewerking te verlenen aan een constituerende staat of andere vergelijkbare territoriale entiteit, indien via de centrale overheid een bevel of verzoek is ingediend of een overeenkomst inzake een gemeenschappelijk onderzoeksteam overeenkomstig artikel 12 is gesloten met medewerking van de centrale regering. In dergelijke situaties voorziet de centrale regering in de vervulling van de toepasselijke verplichtingen van het protocol, op voorwaarde dat met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens die aan de constituerende staten of vergelijkbare territoriale entiteiten worden verstrekt, slechts de voorwaarden van artikel 14, lid 9, of in voorkomend geval de voorwaarden van een overeenkomst of regeling als omschreven in artikel 14, lid l, punt b) of c), van toepassing zijn.
4.
Ten aanzien van de bepalingen van dit protocol waarvan de toepassing onder de rechtsbevoegdheid valt van elk van de constituerende staten of andere vergelijkbare territoriale entiteiten die, ingevolge het constitutionele stelsel van de federatie, niet verplicht zijn wetgevende maatregelen te nemen, brengt de centrale regering de bevoegde autoriteiten van deze staten op de hoogte van de genoemde bepalingen, vergezeld van een gunstig advies, hen aanmoedigende om passende maatregelen te nemen ter effectuering hiervan.
Artikel 18
Territoriale toepasselijkheid
1.
Dit protocol is van toepassing op het grondgebied of de grondgebieden vermeld in een verklaring van een partij uit hoofde van artikel 38, lid 1 of lid 2, van het verdrag, voor zover die verklaring niet is ingetrokken uit hoofde van artikel 38, lid 3.
2.
Een partij kan bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring verklaren dat dit protocol niet van toepassing is op een of meer in de verklaring van de partij uit hoofde van artikel 38, lid 1 en/of lid 2, van het verdrag vermelde grondgebieden.
3.
Iedere uit hoofde van lid 2 van dit artikel afgelegde verklaring kan met betrekking tot elk in die verklaring aangegeven grondgebied worden ingetrokken door een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de secretaris-generaal.
Artikel 19
– Voorbehouden en verklaringen
1.
Door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa kan iedere partij bij het verdrag, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, verklaren dat zij een of meer van de voorbehouden als bedoeld in artikel 7, lid 9, punten a) en b), artikel 8, lid 13, en artikel 17 van dit protocol maakt. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.
2.
Door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa kan iedere partij bij het verdrag, bij de ondertekening van dit protocol of bij de nederlegging van haar akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring, een of meer van de verklaringen afleggen als bedoeld in artikel 7, lid 2, punt b), en lid 8, artikel 8, lid 11, artikel 9, lid 1, punt b), en lid 5, artikel 10, lid 9, artikel 12, lid 3, en artikel 18, lid 2, van dit protocol.
3.
Door elke partij bij het verdrag worden de verklaringen, kennisgevingen of mededelingen als bedoeld in artikel 7, lid 5, punten a) en e), artikel 8, lid 4, en lid 10, punten a) en b), artikel 14, lid 7, punt c), en lid 10, punt b), en artikel 17, lid 2, van dit protocol, overeenkomstig de daarin bepaalde voorwaarden, afgelegd door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.
Artikel 20
– Status en intrekking van voorbehouden
1.
Een partij die overeenkomstig artikel 19. lid 1, een voorbehoud heeft gemaakt, trekt dit voorbehoud geheel of ten dele in zodra de omstandigheden dit toelaten. Deze intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. Indien in de kennisgeving wordt vermeld dat de intrekking van een voorbehoud van kracht moet worden op een daarin nader aangeduide datum, en deze datum later valt dan de datum waarop de kennisgeving door de secretaris-generaal wordt ontvangen, wordt de intrekking op deze latere datum van kracht.
2.
De secretaris-generaal van de Raad van Europa kan met regelmatige tussenpozen bij de partijen die een of meer voorbehouden overeenkomstig artikel 19, lid 1, hebben gemaakt, informeren naar het mogelijke vooruitzicht op intrekking daarvan.
Artikel 21
– Wijzigingen
1.
Wijzigingen van dit protocol kunnen worden voorgesteld door iedere partij bij dit protocol en worden door de secretaris-generaal van de Raad van Europa meegedeeld aan de lidstaten van de Raad van Europa, aan de partijen bij en ondertekenaars van het verdrag, alsmede aan iedere staat die uitgenodigd is toe te treden tot het verdrag.
2.
Iedere door een partij voorgestelde wijziging wordt meegedeeld aan het Europees comité voor strafrechtelijke vraagstukken (CDPC), dat zijn advies over de voorgestelde wijziging voorlegt aan het Comité van Ministers.
3.
Het Comité van Ministers onderzoekt de voorgestelde wijziging en het door het CDPC voorgelegde advies en kan, na raadpleging van de partij bij het verdrag, de wijziging aannemen.
4.
De tekst van elke door het Comité van Ministers overeenkomstig lid 3 goedgekeurde wijziging wordt aan de partijen bij dit protocol ter aanvaarding toegezonden.
5.
Iedere overeenkomstig lid 3 aangenomen wijziging treedt in werking dertig dagen nadat alle partijen de secretaris-generaal hebben meegedeeld dat zij de wijziging hebben aanvaard.
Artikel 22
– Beslechting van geschillen
Artikel 45 van het verdrag is van toepassing op dit protocol.
Artikel 23
– Beraadslagingen tussen de partijen en beoordeling van de tenuitvoerlegging
1.
Artikel 46 van het verdrag is van toepassing op dit protocol.
2.
De partijen beoordelen periodiek het feitelijke gebruik en de feitelijke uitvoering van de bepalingen van dit protocol. Artikel 2 van het reglement van orde van het comité Cybercrimeverdrag, zoals herzien op 16 oktober 2020, is van overeenkomstige toepassing. De partijen evalueren aanvankelijk de procedures van dat artikel zoals die van toepassing zijn op dit protocol en kunnen deze bij consensus wijzigen vijf jaar nadat dit protocol in werking is getreden.
3.
De evaluatie van artikel 14 vangt aan zodra tien partijen bij het verdrag hebben verklaard ermee in te stemmen door dit protocol gebonden te zijn.
Artikel 24
– Opzegging
1.
Iedere partij kan dit protocol te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa.
2.
De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.
3.
Opzegging van het verdrag door een partij bij dit protocol houdt opzegging van dit protocol in.
4.
Informatie die of bewijsmateriaal dat is doorgegeven voorafgaand aan de datum waarop de opzegging van kracht wordt, wordt ook nadien overeenkomstig dit protocol behandeld.
Artikel 25
– Kennisgeving
De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt de lidstaten van de Raad van Europa, de partijen bij en ondertekenaars van het verdrag en iedere staat die is uitgenodigd om tot het verdrag toe te treden, in kennis van:
a)
iedere ondertekening;
b)
iedere nederlegging van een akte van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring;
c)
iedere datum van inwerkingtreding van dit protocol in overeenstemming met artikelen 16, leden 3 en 4;
d)
iedere verklaring die is afgelegd en ieder voorbehoud dat is gemaakt overeenkomstig artikel 19 en iedere intrekking van een voorbehoud overeenkomstig artikel 20;
e)
iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit protocol.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit protocol hebben ondertekend.
Gedaan [PLAATS] op [DATUM] in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar dat zal worden neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De secretaris-generaal van de Raad van Europa doet een gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere lidstaat van de Raad van Europa, aan iedere partij bij en iedere ondertekenaar van het verdrag en aan iedere staat die is uitgenodigd om tot het verdrag toe te treden.