EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 8.7.2021
COM(2021) 376 final
2021/0189(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden
(Europees Defensiefonds)
(Voor de EER relevante tekst)
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt in verband met de beoogde vaststelling van het besluit van het Gemengd Comité tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden
2.Achtergrond van het voorstel
2.1.De EER-Overeenkomst
De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd) waarborgt gelijke rechten en verplichtingen binnen de interne markt voor burgers en marktdeelnemers in de EER. De EER-Overeenkomst voorziet in de opname erin van EU-wetgeving met betrekking tot de vier vrijheden in de 30 EER-staten, bestaande uit de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Daarnaast heeft de EER-Overeenkomst betrekking op samenwerking op andere belangrijke gebieden, zoals onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieu, consumentenbescherming, toerisme en cultuur, gezamenlijk aangeduid als “flankerend en horizontaal” beleid. De EER-Overeenkomst is op 1 januari 1994 in werking getreden. De Europese Unie en haar lidstaten zijn partij bij de EER-Overeenkomst.
2.2.Het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER is verantwoordelijk voor het beheer van de EER-Overeenkomst. Het is een forum voor het uitwisselen van standpunten in verband met de werking van de EER-Overeenkomst. Het Gemengd Comité neemt zijn besluiten bij consensus. Overeenkomstig het Verdrag van Lissabon is de Europese Dienst voor extern optreden verantwoordelijk voor de coördinatie van EER-aangelegenheden aan EU-zijde.
2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité van de EER
Het Gemengd Comité van de EER zal naar verwachting een besluit van het Gemengd Comité van de EER vaststellen (hierna “de beoogde handeling” genoemd) betreffende de wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.
Het doel van de beoogde handeling is de samenwerking tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst uit te breiden tot deelname van de EER-EVA-staten aan het Europees Defensiefonds. Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 moet bijgevolg in de EER-Overeenkomst worden opgenomen.
De EER-EVA-staten zijn van oordeel dat defensieaangelegenheden buiten de werkingssfeer van de EER-Overeenkomst vallen en dat bijgevolg met de goedkeuring van dit besluit de werkingssfeer van de EER-Overeenkomst met betrekking tot defensieaangelegenheden niet verder wordt uitgebreid dan de deelname van de EER-EVA-staten aan het Europees Defensiefonds.
Aangezien Liechtenstein en IJsland hun belangstelling niet kenbaar hebben gemaakt om deel te nemen aan het Europees Defensiefonds, heeft het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER derhalve alleen betrekking op Noorwegen.
Overeenkomstig het begrotingsbeleid van de EU kan slechts worden deelgenomen aan een EU-activiteit nadat de desbetreffende financiële bijdrage is betaald. De betaling kan evenwel slechts plaatsvinden nadat dit ontwerpbesluit van de Raad is goedgekeurd en de hieruit voortvloeiende door de Europese Commissie opgestelde afroeping van bijdragen door de EER-EVA-staten is ontvangen.
Om de periode tussen 1 januari 2021 en de ontvangst van de desbetreffende betaling te overbruggen, wordt het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité derhalve vanaf 1 januari 2021 met terugwerkende kracht van toepassing. De terugwerkende kracht doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de betrokken personen en neemt het beginsel van het gewettigd vertrouwen in acht.
De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst.
3.Namens de Unie in te nemen standpunt
De Commissie legt het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER voor aan de Raad met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. De Commissie hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen uiteenzetten.
De inhoud en de aard van bijgaand ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER gaan verder dan wat als technische aanpassing kan worden beschouwd in de zin van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad. Het standpunt van de Unie wordt derhalve door de Raad vastgesteld.
4.Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”.
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
Het Gemengd Comité van de EER is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de EER-Overeenkomst. De door het Gemengd Comité van de EER vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van de EER-Overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst. De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU, in samenhang met artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit stemt overeen met de materiële rechtsgrondslag van de rechtshandeling die bij het besluit in de EER-Overeenkomst wordt opgenomen.
Het Europees Defensiefonds is erop gericht het concurrentie- en innovatievermogen van de industriële en technologische defensiebasis van de Unie te bevorderen door defensiegerichte O&O-activiteiten te ondersteunen. Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 is bijgevolg gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), meer bepaald op de titels “Industrie” en “Onderzoek en technologische ontwikkeling en ruimte” (de artikelen 173, 182, 183 en 188).
Het voorgestelde besluit heeft derhalve de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslag: artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 4, artikel 183 en artikel 188, tweede alinea, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit moet artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 4, artikel 183 en artikel 188, tweede alinea, VWEU zijn, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU en artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
5.Gevolgen voor de begroting
Noorwegen draagt financieel bij aan de begroting van de Unie. Het exacte bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de EER-Overeenkomst zodra dit ontwerpbesluit is goedgekeurd.
6.Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien bij het besluit van het Gemengd Comité van de EER Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden zal worden gewijzigd, is het passend het besluit na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2021/0189 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden
(Europees Defensiefonds)
(Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173, lid 3, artikel 182, lid 4, artikel 183 en artikel 188, tweede alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 1, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna “de EER-Overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.
(2)Overeenkomstig artikel 98 van de EER-Overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER besluiten onder andere Protocol 31 bij de EER-Overeenkomst, die bepalingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden bevat, te wijzigen.
(3)Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad moet in de EER-Overeenkomst worden opgenomen.
(4)Protocol 31 (betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-Overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(5)Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER in de bijlage bij dit besluit,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Europese Unie binnen het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijziging van Protocol 31 (betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-Overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter