Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021AB0030

    Advies van de Europese Centrale Bank van 5 november 2021 inzake een voorstel voor een verordening betreffende Europese groene obligaties (CON/2021/30) 2022/C 27/04

    CON/2021/30

    PB C 27 van 19.1.2022, p. 4–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.1.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 27/4


    ADVIES VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

    van 5 november 2021

    inzake een voorstel voor een verordening betreffende Europese groene obligaties

    (CON/2021/30)

    (2022/C 27/04)

    Inleiding en rechtsgrondslag

    Op 14 oktober 2021 ontving de Europese Centrale Bank (ECB) een verzoek van het Europees Parlement om een advies inzake een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese groene obligaties (1) (hierna de “ontwerpverordening” genoemd).

    De adviesbevoegdheid van de ECB is gebaseerd op artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangezien de ontwerpverordening bepalingen bevat die onder de bevoegdheid van de ECB vallen, waaronder met name de tenuitvoerlegging van monetair beleid overeenkomstig het eerste streepje van artikel 127, lid 2, en artikel 282, lid 1, van het Verdrag, het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen overeenkomstig artikel 127, lid 6, van het Verdrag en de bijdrage aan het goede verloop van het beleid van bevoegde autoriteiten ten aanzien van de stabiliteit van het financiële stelsel overeenkomstig artikel127, lid 5, van het Verdrag. Overeenkomstig de eerste zin van artikel 17.5 van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank heeft de Raad van bestuur dit advies goedgekeurd.

    1.   Algemene opmerkingen

    1.1

    De ECB is ingenomen met de ontwerpverordening. De verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de Europese Green Deal en in de Overeenkomst van Parijs en in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (“Europese klimaatwet”) (2) vereist aanzienlijke investeringen, waarvan een belangrijk deel uit de particuliere sector zal moeten komen (3). Duurzame financiering kan in dit verband een belangrijke rol spelen door beleggers in staat te stellen ecologisch duurzame beleggingen te identificeren en hun portefeuilles aan te passen aan hun eigen duurzaamheidsvoorkeuren. Onder de duurzame financiële producten vormen groene obligaties een snel groeiend en zeer zichtbaar segment: verdere groei van de markt voor groene obligaties met een hoge transparantie biedt aanzienlijke mogelijkheden om de kloof op het gebied van duurzaam beleggen te helpen dichten en tegemoet te komen aan de groeiende vraag van beleggers op het gebied van milieu, maatschappij en goed bestuur (environment, social & governance – ESG). Met het oog hierop wordt een duidelijk en betrouwbaar openbaar kader voor groene obligaties toegejuicht.

    1.2

    Indien op het niveau van de Unie of de lidstaten overheidsbeleid wordt vastgesteld dat groene obligaties en ander op duurzaamheid gebaseerde vreemd vermogen begunstigt boven andere vormen van schulduitgifte, zou in de algemene context van de milieudoelstellingen van de Unie hiervoor ook een norm voor Europese voor groene obligaties (EuGB) benodigd zijn waarnaar deze milieudoelstellingen kunnen verwijzen.

    1.3

    Het bestaan van een EuGB-norm zal de totstandbrenging van onderliggende duurzame activa en projecten stimuleren die in overeenstemming zijn met de milieudoelstellingen van de Unie, met name de mitigatie van klimaatverandering en de aanpassing aan klimaatverandering welke zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (4) (hierna de “taxonomieverordening” genoemd) (5). Vanuit dit oogpunt is het koppelen van de EuGB aan de taxonomieverordening een belangrijke stap om ervoor te zorgen dat ecologisch duurzame activiteiten via schuldinstrumenten de benodigde toegang tot financiering krijgen. De bevordering van de financiering van activiteiten die een substantiële bijdrage leveren aan de in de taxonomieverordening neergelegde milieudoelstellingen, kan de ontwikkeling van de economie van de Unie in de richting van de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie ondersteunen.

    1.4

    De ECB steunt de doelstelling van de ontwerpverordening om een geharmoniseerd kader voor EuGB’s tot stand te brengen, aangezien dit de zekerheid zou vergroten dat dergelijke groene obligaties daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de ondersteuning van de overgang naar een groenere economie, de beschikbaarheid en transparantie van gegevens verbeteren en de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en de efficiënte prijsstelling van groene obligaties verbeteren. De markt voor groene obligaties vertoont momenteel diverse tekortkomingen. In het bijzonder zijn de bestaande industrienormen voor groene obligatielabels gebaseerd op definities van onderliggende groene projecten die niet voldoende gestandaardiseerd, streng of allesomvattend zijn (6). Dit gebrek aan betrouwbare, vergelijkbare en geverifieerde duurzaamheidsinformatie ondermijnt de geloofwaardigheid van de markt voor groene obligaties en de potentiële capaciteit daarvan om de overgang naar een groenere economie te bevorderen, waardoor de vraag wordt afgeremd als gevolg van zorgen omtrent greenwashing en eventuele reputatierisico’s voor uitgevende instellingen en beleggers (7). Bovendien zorgt het ontbreken van een gemeenschappelijk referentiekader en rapportagetemplates voor verhoging van de transactiekosten van de uitgifte van groene obligaties, waardoor de economische aantrekkelijkheid van deze instrumenten ten opzichte van conventionele financieringsinstrumenten wordt verminderd (8). Al deze structurele beperkingen dragen bij tot de beperking van de omvang, en daardoor de liquiditeit, van dit marktsegment.

    1.5

    Het bestaan van objectief verifieerbare en transparante vereisten voor de kwalificatie als EuGB zou de geloofwaardigheid van deze activaklasse helpen versterken, de reputatierisico’s voor uitgevende instellingen en beleggers alsook informatieasymmetrieën verminderen en greenwashing beperken (9). Zoals reeds geobserveerd op de markten, belonen beleggers groene obligaties waarvan de uitgevende instellingen een betere reputatie hebben en onderworpen zijn aan controles door derden met strengere spreads (10). De uitgifte van EuGB’s met een hoge mate van transparantie kan leiden tot een beter inzicht in het belang van milieudoelstellingen voor marktdeelnemers en uitgevende instellingen, waardoor alle financiële actoren, met inbegrip van de ECB, beter in staat zijn ecologisch duurzame obligaties op betrouwbare wijze te identificeren en te evalueren (11). Dit zal naar verwachting de verdere groei van dit marktsegment ondersteunen en het vertrouwen vergroten dat groene obligaties bijdragen tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie door ondersteuning van de transitie naar een koolstofarme economie. Ten slotte zou de ontwerpverordening, door versterking van de groene geloofsbrieven en de betrouwbaarheid van EuGB’s, sterkere waarborgen bieden tegen plotselinge herwaarderingen van groene obligaties na individuele gevallen van greenwashing. Dit zou de ordelijke werking van de markt en de financiële stabiliteit ten goede komen.

    1.6

    De ontwerpverordening is een belangrijke stap in de ontwikkeling van een geïntegreerde, diepe en liquide groene kapitaalmarkt van de Unie die de nationale grenzen overschrijdt en bijdraagt aan de bevordering van de kapitaalmarktenunie (12). Ongeveer 60 % van alle in 2020 wereldwijd uitgegeven groene obligaties zonder onderpand was afkomstig uit de Unie (13). De verdere ontwikkeling van de markt voor groene obligaties zou de financiële integratie van de Unie kunnen verdiepen (14) en een groene kapitaalmarktenunie zou de rol van de Unie op de mondiale groene kapitaalmarkten verder versterken. Voor de opbouw van rijpe en geïntegreerde groene kapitaalmarkten van de Unie zijn ook bredere inspanningen nodig om de kapitaalmarkten te versterken, met inbegrip van een grotere harmonisatie van het toezicht, de insolventieregels en de bescherming van beleggers. In dit verband is de ECB ermee ingenomen dat de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) zal worden belast met het toezicht op externe toetsingsinstanties van EuGB’s op het niveau van de Unie (15). De consolidatie van de rol van de Unie als mondiale hub voor groene financiering en de verdere integratie en ontwikkeling van de kapitaalmarkten van de Unie zullen de internationale rol van de euro helpen versterken (16).

    1.7

    De EuGB-norm moet een benchmark bieden voor opwaartse convergentie op internationaal niveau, met als doel de bijdrage van groene obligaties aan het ondersteunen van de transitie naar een koolstofarme economie te vergroten en tegelijkertijd de leidende rol van de Unie op het gebied van groene financiering te bevorderen. Er moet gestreefd worden naar een brede marktacceptatie van de norm, ook door niet-ingezetenen van de Unie, als gevolg van de striktheid van de waarborgen en de geloofwaardigheid ervan met betrekking tot greenwashing opdat de norm een mondiale benchmark wordt die in andere rechtsgebieden kan worden nagevolgd. De aantrekkelijkheid van de EuGB-norm in vergelijking met marktnormen en/of wettelijke groene obligatielabels van andere rechtsgebieden moet zorgvuldig worden beoordeeld en bewaakt in de loop van de tijd. Hoewel vereisten die strenger zijn dan alternatieve normen worden gerechtvaardigd door de grotere transparantie en geloofwaardigheid die daarmee wordt bereikt, is het belangrijk dat de invoering van EuGB’s er niet toe leidt dat uitgevende instellingen uitwijken naar rechtsgebieden waar minder strenge vereisten gelden, met een mogelijke rol voor internationale regelgevingsarbitrage (17). Bij gebrek aan mondiale coördinatie kan dit uiteindelijk leiden tot een verlaging van de milieunormen voor duurzame financiële producten op wereldniveau. Doeltreffende internationale samenwerking, met name in het kader van de Werkgroep duurzame financiering van de G20 en het Internationaal Platform inzake duurzame financiering, zal van essentieel belang zijn om de internationale samenhang van normen voor groene obligaties te waarborgen en het risico te vermijden van neerwaartse races naar de bodem, dat het risico op greenwashing zou kunnen vergroten en wereldwijd het positieve milieueffect van groene obligaties zou kunnen ondermijnen.

    1.8

    Als onderdeel van de obligatie-uitgifte van NextGenerationEU (NGEU) zal de Europese Commissie tot 250 miljard EUR aan groene obligaties uitgeven, hetgeen neerkomt op 30 % van de totale uitgifte. Aangezien de ontwerpverordening nog niet van kracht is, merkt de ECB op dat deze groene obligaties zullen worden uitgegeven op basis van een kader voor groene obligaties dat is geënt op een bestaande marktstandaard (18). De ECB is ingenomen met het feit dat het NGEU-kader voor groene obligaties niettemin, voor zover mogelijk, is afgestemd op de voorgestelde EuGB-norm, maar merkt op dat de juridische en institutionele bijzonderheden van NGEU impliceert dat vermogen van de uitgevende instelling tot verstrekking van een gedetailleerde rapportage van de onderliggende beleggingen uiteindelijk zal afhangen van de nauwkeurigheid, volledigheid en granulariteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens. Om de geloofwaardigheid van de uitgifte van groene NGEU-obligaties te waarborgen, moedigt de ECB de lidstaten aan accurate en gedetailleerde informatie te verstrekken over de voortgang en de impact van de investeringsprojecten die bijdragen tot de milieudoelstellingen, en dringt zij er bij hen op aan ervoor te zorgen dat het beginsel van “geen ernstige afbreuk doen” (19) gedurende de uitvoeringsfase van hun herstel- en veerkrachtplannen wordt nageleefd (20). Bovendien moedigt de ECB de Commissie aan nauwlettend toe te zien op, en ervoor te zorgen dat, de opbrengsten van de uitgifte van groene NGEU-obligaties effectief worden gebruikt om in aanmerking komende uitgaven te financieren en een gedetailleerd en accuraat impactrapport op te stellen.

    2.   Relevantie van de ontwerpverordening voor de doelstellingen en taken van de ECB en het Eurosysteem

    2.1

    De ontwerpverordening kan gevolgen hebben voor de wijze waarop centrale banken hun mandaat vervullen, welke gevolgen hieronder uiteen worden gezet.

    2.2

    Ten aanzien van het door het Eurosysteem gevoerde monetair beleid heeft het Eurosysteem reeds groene obligaties gekocht in het kader van het aankoopprogramma bedrijfssector (CSPP), het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (ABSPP) en het overheidsaankoopprogramma (PSPP) (21). Bovendien aanvaardt de ECB groene obligaties als onderpand bij krediettransacties. Een geharmoniseerde definitie van groene obligaties zou de transparantie verbeteren en het aanbod van groene schuldinstrumenten bevorderen.

    2.3

    Wat de financiële stabiliteit betreft, heeft het huidige gebrek aan een gemeenschappelijke definitie en een gestandaardiseerd kader voor groene obligaties de analyse van hun financiële prestaties en het duurzaamheidseffect op de lange termijn daarvan belemmerd. Dit voorkomt op haar beurt een beoordeling van het vermogen van groene obligaties om het hoofd te bieden aan klimaatgerelateerde risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel (22). Meer in het algemeen kunnen alleen functionele markten helpen om de transitie doeltreffend te financieren en klimaatgerelateerde risico’s voor de financiële stabiliteit te verminderen. In dit verband kan de wildgroei aan verschillende industrienormen leiden tot een cliffeffect op de markt, waardoor groene obligaties significant worden geherwaardeerd wanneer beleggers van mening zijn dat bepaalde groene obligaties van onbevredigende kwaliteit zijn. Deze herwaarderingscascade kan van invloed zijn op authentieke groene obligaties wanneer het beleggersvertrouwen wordt ondermijnd. De EuGB-norm is in staat de markt doeltreffender te laten opereren, de prijsstelling van financiële risico’s en duurzame activa te verbeteren en het vertrouwen van beleggers in deze activaklasse te vergroten.

    2.4

    Kredietinstellingen zijn belangrijke spelers op de markt voor groene obligaties, zowel in hun rol van uitgevende instelling als die van belegger. De EuGB-norm is derhalve relevant vanuit het oogpunt van prudentieel toezicht, aangezien deze van invloed kan zijn op de bedrijfsmodellen van kredietinstellingen, hun openbaarmakingspraktijken en marktrisico’s, alsook op de operationele en reputatierisico’s van kredietinstellingen. Vanuit het oogpunt van bedrijfsmodellen kan een uniforme norm de uitgifte van groene obligaties door kredietinstellingen vergemakkelijken, hetgeen banken zou kunnen ondersteunen bij het sturen van hun kredietverlening in de richting van ecologisch duurzame activiteiten en een positief effect kan hebben op het aandeel groene activa in hun portefeuilles. Tegen de achtergrond van steeds strengere transparantie- en openbaarmakingsvereisten, waaronder de komende bekendmakingen van een groene activaratio (23) en de vereisten voor kredietinstellingen om bekend te maken dat hun leningenportefeuille in overeenstemming is met de Overeenkomst van Parijs (24), vormen EuGB’s voorts een belangrijk instrument om kredietinstellingen te helpen aan die nieuwe vereisten te voldoen. Bovendien kan, zoals hierboven opgemerkt onder punt 2.3, een ruime toepassing van de EuGB’s de mogelijke marktrisico’s beperken die kunnen voortvloeien uit een plotselinge herwaardering van de kwaliteit van bestaande groene obligaties. Ten slotte brengt de potentiële blootstelling van een kredietinstelling aan een sanctie door de nationale bevoegde autoriteit (25) wegens niet-naleving van de vereisten van de ontwerpverordening bij uitgifte van een EuGB een bijkomend operationeel risico en een reputatierisico met zich mee, wat moet worden beschouwd als onderdeel van de toezichtactiviteiten die van invloed zijn op kredietinstellingen.

    2.5

    Ten slotte gebruikt de ECB een deel van haar eigenvermogensportefeuille om te beleggen in groene obligaties en is zij van plan het aandeel groene obligaties in deze portefeuille de komende jaren te verhogen (26).

    3.   Specifieke opmerkingen

    3.1   Vrijwillige aard en werkingssfeer van de ontwerpverordening

    3.1.1

    Volgens de ontwerpverordening zou het gebruik van de EuGB-norm vrijwillig zijn (27), waardoor uitgevende instellingen de mogelijkheid zouden krijgen om bestaande industrienormen voor groene obligaties te blijven gebruiken. De ECB beschouwt dit als een evenwichtige benadering op de korte termijn, aangezien een onmiddellijke overgang naar een strikt verplichte norm zou kunnen leiden tot afstoting van niet op de taxonomie afgestemde groene obligaties en een plotselinge daling van de uitgifte van groene obligaties in de Unie (28).

    3.1.2

    Teneinde een Uniemarkt voor groene obligaties te hebben die consistent is met de taxonomie van de Unie en om problemen met greenwashing te beperken, acht de ECB het tegelijkertijd van belang dat de EuGB binnen de Unie de belangrijkste norm voor groene obligaties wordt. Daarom wordt het een duidelijke verbintenis tot het verplicht stellen van de norm voor nieuw uitgegeven groene obligaties binnen een redelijke termijn noodzakelijk geacht, terwijl reeds uitstaande groene obligaties hun aanwijzing als groene obligaties zouden behouden voor een langere periode (29). Het verplicht stellen van de norm zou zekerheid creëren voor de markten en uitgevende instellingen ertoe aanzetten de EuGB-norm toe te passen voordat deze verplicht wordt. Een goed geijkte uitbreiding van de taxonomie naar transitiefinanciering zou de overgang naar een verplichte norm vergemakkelijken door het risico op negatieve effecten op groene investeringen die een positieve milieubijdrage leveren maar niet voldoen aan de substantiële bijdragedrempels van de taxonomie, te verminderen.

    3.1.3

    De ECB erkent niettemin dat het niet eenvoudig is om een concrete termijn vast te stellen voor de verplichtstelling van de norm. Het risico van afstoting van bestaande groene obligaties en de mogelijk daaruit voortvloeiende marktverstoringen en volatiliteit moeten worden afgewogen tegen de noodzaak om snel actie te ondernemen ter ondersteuning van de groene transitie, waaronder via de obligatiemarkt. Om onbedoelde gevolgen voor de stromen van groene investeringen in de Unie te voorkomen en ter vermijding van het risico dat uitgevende instellingen van groene obligaties naar rechtsgebieden met minder strenge vereisten uitwijken, moet de opzet van een verplichte norm worden onderworpen aan een effectbeoordeling en moet het kader op passende wijze worden verfijnd. De Uniewetgever dient de Commissie te verzoeken de EuGB-norm uiterlijk voor 31 december 2023 te evalueren teneinde deze kwestie te beoordelen. De Commissie moet met name verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over een haalbaar tijdspad voor het verplicht stellen van de EuGB-norm en de praktische aspecten van een dergelijke aanpak, bijvoorbeeld de exacte soorten duurzame obligaties die onder deze norm zouden vallen. Om verkoopgolven te voorkomen, zou het nuttig zijn om te verduidelijken hoe beleggers na de invoering van de verplichte norm moeten omgaan met groene obligaties die op basis van vrijwillige marktgebaseerde normen zijn uitgegeven. De Commissie moet haar evaluatie uitvoeren na raadpleging van de relevante belanghebbenden, met name organisaties die momenteel marktgebaseerde normen voor duurzame obligaties uitgeven (30). Uiteindelijk moet de EuGB-norm op redelijke termijn, bijvoorbeeld binnen drie tot vijf jaar, verplicht worden voor nieuw uitgegeven groene obligaties, waarbij de exacte overgangsperiode moet worden gebaseerd op de resultaten van de bovengenoemde effectbeoordeling.

    3.1.4

    In de tussentijd moet de vrijwillige invoering van de EuGB-norm op het niveau van de Unie en op nationaal niveau worden aangemoedigd door middel van overheidsbeleid dat obligaties kan bevoordelen die aan de vereisten van de EuGB voldoen. Alleen de EuGB garandeert, vanwege het verband daarvan met de taxonomieverordening, dat activiteiten die met de opbrengsten van de obligatie worden gefinancierd, bijdragen tot de milieudoelstellingen van de Unie. De ECB is van mening dat alle EuGB’s als volledig op de taxonomie afgestemd moeten worden beschouwd en derhalve moeten worden opgenomen in zowel de teller als de noemer van de taxonomie-informatieverschaffing (31). De bijdrage van aangehouden EuGB’s aan de taxonomie-informatieverschaffing zou zowel uitgevende instellingen als beleggers een belangrijke prikkel kunnen geven om de voorkeur te geven aan EuGB’s boven bestaande normen, aangezien dit automatisch de afstemming op de taxonomie garandeert zonder dat een grondige beoordeling van de afstemming van de onderliggende beleggingen moet worden uitgevoerd, zoals het geval zou zijn bij andere normen. De bijdrage van aangehouden EuGB’s aan de taxonomie-informatieverschaffing moet onafhankelijk zijn van de publieke of private aard van de uitgevende instelling, d.w.z. deze moet ook van toepassing zijn op EuGB’s uit de overheidssector die op grond van de gedelegeerde handeling inzake artikel 8 momenteel zijn uitgesloten van zowel de teller als de noemer van de taxonomie-informatieverschaffing.

    3.1.5

    De ECB is ingenomen met het toepassingsgebied van de ontwerpverordening, waaronder uitgevende instellingen vallen die financiële ondernemingen of niet-financiële ondernemingen zijn, of overheidsemittenten en emittenten van gedekte obligaties en securitisaties waarvan de effecten worden uitgegeven door een special purpose vehicle (32). De ECB is voorts ingenomen met het feit dat de vereisten van toepassing zijn op alle uitgevende instellingen die de benaming “EuGB” willen gebruiken voor hun ecologisch duurzame obligaties die aan beleggers in de Unie ter beschikking worden gesteld. De term “beschikbaar gesteld aan beleggers in de Unie” wordt in de ontwerpverordening echter niet gedefinieerd en zou baat hebben bij verduidelijking teneinde te verzekeren dat uitgevende instellingen van EuGB’s die deze buiten de Unie verhandelen, nog steeds gebruik kunnen maken van de EuGB-benaming. Deze optie is van bijzonder belang om de internationale acceptatie van de EuGB te bevorderen en daarmee de mondiale vaststelling te stimuleren van de geavanceerde Unienormen voor duurzame financiering, met inbegrip van het internationale gebruik van de Unienormen voor taxonomie. Bovendien lijkt de verwijzing naar “juridische entiteiten” als uitgevende instellingen van EuGB’s (33) te suggereren dat een uitgevende instelling van een EuGB rechtspersoonlijkheid moet hebben, wat niet geldt voor alle emittenten van obligaties in de hele Unie, bijvoorbeeld securitisatie-emittenten volgens het nationale recht van bepaalde lidstaten. Een eenvoudige verwijzing naar “entiteiten” lijkt even doeltreffend. Ten slotte moet met betrekking tot securitisaties worden verduidelijkt hoe de ontwerpverordening zodanig kan worden toegepast dat securitisaties voor groene transitie ook gebruik kunnen maken van de EuGB-norm wanneer de onderliggende activa niet zijn afgestemd op de taxonomie, maar het doel van de financiering betrekking heeft op groene transitietechnologieën (34). Voor securitisaties voor groene transitie zijn verplichtingen in verband met toekomstige naleving van de taxonomie relevant voor de initiator en niet voor het special purpose vehicle van de uitgevende instelling. Dienovereenkomstig kan het nodig zijn hiermee rekening te houden wanneer verplichtingen op andere wijze aan de uitgevende instelling worden opgelegd, bijvoorbeeld in artikel 7 van de ontwerpverordening.

    3.2   Afstemming op de taxonomieverordening

    3.2.1

    In de ontwerpverordening is bepaald dat het gebruik van de opbrengsten van EuGB’s betrekking moet hebben op economische activiteiten die voldoen aan de taxonomievereisten of die binnen een bepaalde periode (vijf jaar of tien jaar na de datum van uitgifte van de obligatie indien de specifieke kenmerken van de betrokken economische activiteiten dit rechtvaardigen) aan de taxonomievereisten zullen voldoen, zoals uiteengezet in een plan voor afstemming op de taxonomie (35). “Taxonomievereisten” worden gedefinieerd als de in artikel 3 van de taxonomieverordening uiteengezette vereisten. Ecologisch duurzame economische activiteiten dienen derhalve: a) substantieel bij te dragen aan een of meer van de in artikel 9 van de taxonomieverordening genoemde milieudoelstellingen; b) geen ernstige afbreuk te doen aan enige van deze milieudoelstellingen; c) verricht te worden met inachtneming van sociale minimumgaranties, en d) te voldoen aan de door de Commissie vastgestelde technische screeningcriteria.

    3.2.2

    De ECB is ingenomen met deze afstemming op de taxonomieverordening, aangezien dit de centrale rol van de taxonomieverordening in de strategie voor duurzame financiering van de Unie benadrukt en een geloofwaardige basis verschaft voor de beoordeling van de duurzaamheid van het gebruik van opbrengsten van uitgiften van EuGB’s (36). Het feit dat het voldoende is dat afstemming op de taxonomie binnen vijf of, in specifieke omstandigheden, tien jaar plaatsvindt, geeft echter aanleiding tot bezorgdheid. Hoewel uitgevende instellingen niet gestraft zouden moeten worden voor het toerekenen van obligatierendementen aan economische activiteiten die nog niet aan de taxonomievereisten voldoen, maar dat wel zullen doen binnen deze vastgestelde periode (37), bestaat er een zeker risico dat de in de ontwerpverordening vastgestelde sancties ontoereikend zullen zijn wanneer de uitgevende instelling het plan voor de afstemming op de taxonomie niet naleeft. In bijlage II bij de ontwerpverordening is bepaald dat uitgevende instellingen in het kader van hun jaarlijkse allocatierapporten verslag moeten uitbrengen over de voortgang van de uitvoering van het plan voor de afstemming op de taxonomie (38). Nationale bevoegde autoriteiten kunnen uitgevende instellingen verplichten deze rapporten te publiceren en de vereiste informatie op te nemen (39). Zij lijken echter geen sanctie- of toezichtbevoegdheden te hebben met betrekking tot de afstemming van economische activiteiten op de taxonomievereisten als zodanig. De ontwerpverordening voorziet met name niet in een procedure voor de intrekking van het EuGB-“label”, met uitzondering van de mogelijkheid om in de evaluatie na de uitgifte een verklaring op te nemen dat de obligatie niet voldoet aan de vereisten van de ontwerpverordening en dat de benaming “EuGB” daarop niet kan worden toegepast (40). Hoewel de toepassing van de transparantievereisten het waarschijnlijk maakt dat niet-naleving van de norm in de prijs van de obligatie tot uiting komt, kan dit slechts een beperkt en indirect effect hebben op de uitgevende instelling van de EuGB als deze vervolgens op de markt wordt verhandeld. In afwachting van de mogelijke toekenning van verdere taken aan de nationale bevoegde autoriteiten naar aanleiding van de geplande evaluatie door de Commissie van de bevoegdheden, mandaten en handhavingsinstrumenten van de bevoegde autoriteiten van de Unie en de lidstaten ter bestrijding van greenwashing (41), bestaat het risico dat er geen gevolgen zullen zijn voor uitgevende instellingen waarvan de met de opbrengsten van het EuGB gefinancierde economische activiteiten niet op de taxonomie blijken te zijn afgestemd.

    3.3   Latere wijziging van de gedelegeerde handelingen

    3.3.1

    De ontwerpverordening bepaalt dat uitgevende instellingen de opbrengsten van obligaties moeten toewijzen met behulp van toepassing van de gedelegeerde handelingen (technische screeningcriteria) die door de Commissie zijn vastgesteld op grond van een aantal bepalingen van de taxonomieverordening (42) die van toepassing zijn op het moment waarop de obligatie werd uitgegeven of, bij de toerekening van obligatieopbrengsten aan vreemd vermogen, op het tijdstip waarop het vreemd vermogen werd gecreëerd (43). De ontwerpverordening bepaalt voorts dat indien de gedelegeerde handelingen worden gewijzigd na de uitgifte van de obligatie (of, wanneer obligatieopbrengsten aan vreemd vermogen worden toegewezen, na de creatie van vreemd vermogen), de uitgevende instelling obligatieopbrengsten toewijst door de gewijzigde gedelegeerde handelingen toe te passen binnen vijf jaar na de inwerkingtreding ervan (44). Hoewel volledig wordt erkend dat de technische normen in de loop der tijd kunnen evolueren als gevolg van de dynamische, wetenschappelijk gefundeerde aard van de taxonomie van de Unie, die uiteindelijk bijdraagt aan de milieudoelstellingen van de Unie, kunnen verstorende effecten op de markt ontstaan als gevolg van het wijzigen van de onderliggende maatstaven voor reeds uitgegeven EuGB’s en het vereiste dat bestaande obligaties uiterlijk binnen een termijn van vijf jaar aan de nieuwe vereisten moeten voldoen. Beleggers kunnen hierdoor bijvoorbeeld worden aangezet om groene obligaties te verkopen indien een mogelijk verlies van de EuGB-benaming wordt geanticipeerd, hetgeen vervolgens zou kunnen leiden tot een verstoring van de prijzen van de betrokken obligaties. Bovendien kan de bepaling gevolgen hebben voor de cycliciteit van de markten, aangezien uitgevende instellingen van obligaties geneigd zouden kunnen zijn de uitgifte van EuGB’s uit te stellen indien wijzigingen in de gedelegeerde handelingen worden verwacht. De bepaling kan ook onbedoelde gevolgen hebben voor de duur van EuGB’s en de tijdshorizon van de onderliggende beleggingen, doordat mogelijk een structurele voorkeur wordt gecreëerd voor EuGB’s met kortere looptijden om de negatieve gevolgen van een verwachte wijziging van de gedelegeerde handelingen te voorkomen. Om deze redenen kan het, louter vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit en met het oog op het bevorderen van de werking van de EuGB-markt, de voorkeur verdienen dat uitgevende instellingen de opbrengsten van obligaties mogen toewijzen door toepassing van de respectieve, op het moment van uitgifte van de obligatie van kracht zijnde gedelegeerde handelingen gedurende de gehele looptijd van de obligatie. Zoals aangegeven erkent de ECB dat aanpassing van de gedelegeerde handelingen benodigd en welkom kan zijn vanwege overwegingen die verband houden met de milieudoelstellingen van de Unie, met name klimaatverandering. Aangezien een goed functionerende EuGB-markt ook bijdraagt tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de Unie, lijkt de toepassing van de op het moment van uitgifte van obligaties van kracht zijnde gedelegeerde handeling voor de volledige levensduur van de obligatie de voorkeursoptie te zijn. Bovendien zou het de Commissie dan vrijstaan de gedelegeerde handelingen te wijzigen op elke door haar gewenste wijze. Zij zou met name niet op een later tijdstip rekening hoeven te houden met de mogelijke gevolgen van dergelijke wijzigingen voor de financiële stabiliteit. Uiteraard zouden de gedelegeerde handelingen die van toepassing zijn op het moment van uitgifte (of creatie van vreemd vermogen) van toepassing zijn op alle nieuw uit te geven obligaties. Deze algemene oplossing zou de rechtszekerheid verder verbeteren, hetgeen ook wordt erkend als een doelstelling in de voorgestelde verordening (45).

    3.4   Aanwending van opbrengsten

    3.4.1

    In de ontwerpverordening is bepaald dat de opbrengsten van EuGB’s onder meer kunnen worden toegewezen aan financiële activa. Financiële activa worden in de ontwerpverordening gedefinieerd als vreemd vermogen, eigen vermogen of een combinatie daarvan. De ECB begrijpt dat deze bepaling bijvoorbeeld bedoeld is voor situaties waarin banken EuGB’s uitgeven om groene leningen aan hun klanten te financieren. Vreemd vermogen is echter geen actief in boekhoudkundige termen. Om de definitie in overeenstemming te brengen met de International Financial Reporting Standards (46) zou de term “vreemd vermogen” vervangen kunnen worden door een verwijzing naar een “financiële vordering”.

    3.5   Afstemming op andere Uniewetgeving

    3.5.1

    De ontwerpverordening richt zich op de vaststelling van vereisten voor EuGB’s vanuit het perspectief van de uitgevende instelling van de obligatie. De ontwerpverordening stelt ook dat een EuGB kan worden geherfinancierd door een nieuwe EuGB uit te geven (47). Krachtens de gedelegeerde handeling uit hoofde van artikel 8 moeten financiële en niet-financiële ondernemingen bekendmaken in hoeverre hun economische activiteiten zijn afgestemd op de taxonomieverordening. Met name moeten kredietinstellingen een groene activaratio bekendmaken, waaruit het aandeel van de blootstellingen in verband met op de taxonomie afgestemde activiteiten blijkt ten opzichte van de totale activa van die kredietinstellingen (48). Indien Bank A een EuGB uitgeeft en de opbrengsten gebruikt voor het verstrekken van leningen voor op de taxonomie afgestemde activiteiten en Bank B deze obligatie als belegger koopt, mogen beide banken de onderliggende leningen (bank A) en de EuGB (bank B) meetellen voor hun respectieve groene activaratio’s. Dit houdt in dat, indien een aan groene leningen gekoppeld effect op onderpand van activa of een gedekte groene obligatie door een bank wordt uitgegeven en vervolgens door een andere kredietinstelling wordt aangehouden, zoals in het bovenstaande voorbeeld, zowel de uitgevende instelling als de houder van het effect in staat zou zijn de onderliggende activa en het overeenkomstige effect mee te rekenen in hun respectieve taxonomie-informatieverschaffing. Tegen deze achtergrond zou het nuttig zijn om te verduidelijken dat indien een financiële instelling een EuGB uitgeeft en de obligatie geheel of gedeeltelijk behoudt of in een afzonderlijke onderneming houdt in het kader van dezelfde geconsolideerde verslaggevende entiteit, alleen de nettoblootstelling van de uitgevende instelling aan het onderliggende groene actief in aanmerking zou worden genomen voor haar op de taxonomie afgestemde activa in de groene activaratio, en niet de cumulatieve waarde van de leningen en de EuGB.

    3.5.2

    Bovendien lijkt de ontwerpverordening uitgevende instellingen in staat te stellen de opbrengsten van een nieuw uitgegeven EuGB te gebruiken om een andere EuGB te kopen. Volgens de ontwerpverordening mogen de opbrengsten van het financiële actief worden toegewezen aan andere financiële activa, op voorwaarde dat de opbrengsten van die financiële activa worden toegewezen aan op de taxonomie afgestemde vaste activa, kapitaaluitgaven en operationele uitgaven (49). Dit lijkt te impliceren dat een dergelijke transactie slechts eenmaal mag plaatsvinden. Deze interpretatie is inderdaad nodig om te voorkomen dat er een keten van uitgiften van EuGB’s ontstaat die worden gebruikt om andere EuGB’s te kopen die weer door EuGB’s zelf worden gedekt, waardoor het bedrag aan notionele groene activa die door dezelfde reële economische activiteit worden gedekt, zou stijgen. Bovendien kan een dergelijke keten leiden tot een kunstmatige versterking van de groene activaratio van de uitgevende kredietinstelling door dubbeltelling, indien die instelling een EuGB koopt die direct of indirect door haar eigen EuGB wordt gedekt.

    3.5.3

    In de toelichting bij de ontwerpverordening staat dat het gebruik van de benaming “EuGB” de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (50) (verordening kapitaalvereisten, hierna “CRR” genoemd) onverlet laat. De ECB begrijpt dat de aanwijzing als “EuGB” geen gevolgen heeft voor de eigenvermogensvereisten en liquiditeitsvereisten voor kredietinstellingen met betrekking tot obligaties die onder de CRR vallen. Het zou echter nuttig zijn uitdrukkelijk te verduidelijken dat de EuGB-norm niet aldus kan worden uitgelegd dat het kredietinstellingen belet de vereisten van de CRR volledig toe te passen.

    3.6   Vereisten inzake transparantie

    3.6.1

    De ECB is ingenomen met de transparantievereisten voor uitgevende instellingen van EuGB’s, d.w.z. de vereisten voor het invullen van een EuGB-factsheet, jaarlijkse allocatierapporten en een impactrapport, en voor het gebruik van templates voor de verstrekking van dergelijke informatie (51). Bovendien is de ECB ingenomen met het feit dat de factsheet wordt getoetst vóór uitgifte en dat de allocatierapporten worden getoetst na uitgifte door een externe toetsingsinstantie die onder toezicht staat van de ESMA (52). Volgens dezelfde transparantiedoelstelling moeten alle EuGB’s een internationaal effectenidentificatienummer (ISIN) hebben en moeten hun uitgevende instellingen worden geïdentificeerd aan de hand van een identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI).

    3.6.2

    In de ontwerpverordening is bepaald dat uitgevende instellingen de factsheet, de toetsing vóór uitgifte, de jaarlijkse allocatierapporten, de toetsingen na uitgifte en het impactrapport op hun website moeten publiceren (53). Uitgevende instellingen zijn ook verplicht de nationale bevoegde autoriteit en de ESMA in kennis te stellen van de publicatie van deze documenten (54). Uit de tekst van de ontwerpverordening blijkt echter dat gegevens over EuGB’s niet in een gecentraliseerde vorm zullen worden verzameld. De ECB stelt voor de openbaar gemaakte informatie in een machineleesbaar formaat op te nemen in het aanstaande centraal Europees toegangspunt (ESAP). De opname van informatie over groene obligaties in het ESAP zou een “one-stop-shop” zijn voor alle kritieke informatie over een onderneming, met inbegrip van de door haar uitgegeven EuGB’s, en zou derhalve de transparantie verbeteren en beleggingsbeslissingen vergemakkelijken. De in de bijlagen bij de ontwerpverordening voorgestelde rapporten zouden ook informatie kunnen bevatten over vergoedingen en kosten die ten laste komen van uitgevende instellingen van EuGB’s (bijvoorbeeld kosten die door externe toetsingsinstanties worden doorberekend) om de transparantie en efficiëntie van de markt te vergroten. Met het oog op de nauwkeurigheid en om de gegevensverwerking te vergemakkelijken, moet de ontwerpverordening ook duidelijker maken dat voor elke individuele obligatie factsheets, jaarlijkse allocatierapporten en impactrapporten moeten worden opgesteld, ongeacht de mogelijkheid om verschillende factsheets en verslagen samen te publiceren en een overzicht te hebben van de gecombineerde waarde van alle door een entiteit uitgegeven EuGB’s.

    3.6.3

    De ontwerpverordening suggereert dat, wanneer een prospectus moet worden gepubliceerd krachtens Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad (55) (hierna de “prospectusverordening”), die prospectus duidelijk vermeldt, indien informatie over het gebruik van opbrengsten moet worden verschaft, dat de EuGB in overeenstemming met de ontwerpverordening wordt uitgegeven (56). De ontwerpverordening bepaalt voorts dat opname door verwijzing mogelijk is met betrekking tot de in de EuGB-factsheet opgenomen informatie (57). De belangrijkste kenmerken van de EuGB, namelijk de informatie in de factsheet, moeten volledig in het prospectus worden geïntegreerd door gebruik te maken van het gestandaardiseerde template in bijlage I bij de ontwerpverordening. Dit zou de consistentie en vergelijkbaarheid van informatie over groene obligaties verbeteren en zou betekenen dat verstrekkers van financiële gegevens alleen naar de prospectusdocumenten hoeven te verwijzen om alle voor deze instrumenten benodigde informatie te verzamelen (58).

    3.6.4

    Vanuit het oogpunt van kredietinstellingen die EuGB’s uitgeven om groene leningen te financieren, kunnen de transparantievereisten verder worden aangescherpt door banken te verplichten toezicht te houden op de afstemming van de opbrengsten van groene leningen op de taxonomievereisten.

    3.7   Registratiesysteem en toezichtkader

    3.7.1

    De ECB is ingenomen met het feit dat de ontwerpverordening voorziet in een registratiesysteem en een toezichtkader voor externe toetsingsinstanties (59). De ECB is tevens ingenomen met het feit dat de ESMA zal worden belast met het toezicht op externe toetsingsinstanties.

    3.7.2

    Artikel 36 van de ontwerpverordening bepaalt dat de bevoegde autoriteiten ervoor moeten zorgen dat de vereisten inzake transparantie en externe toetsing door uitgevende instellingen worden toegepast. Artikel 36 verwijst naar de bepaling van de prospectusverordening waarin is bepaald dat elke lidstaat één enkele bevoegde bestuurlijke autoriteit aanwijst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de taken uit hoofde van de prospectusverordening (60). De aldus aangewezen bevoegde bestuurlijke instantie zou dus ook de bevoegde autoriteit zijn op basis van de ontwerpverordening. Er is echter op grond van de prospectusverordening een aantal vrijstellingen van de verplichting om een prospectus te publiceren (61). De ECB stelt daarom voor te verduidelijken dat de lidstaat van herkomst een nationale bevoegde autoriteit moet aanwijzen voor alle resterende uitgevende instellingen van EuGB’s waarvoor de prospectusverordening niet automatisch een bevoegde toezichthoudende autoriteit aanwijst, met uitzondering van overheidsinstellingen. In de ontwerpverordening wordt uitdrukkelijk bepaald dat overheidsauditors en andere publieke entiteiten die door overheidsemittenten zijn gemachtigd om de naleving van de ontwerpverordening te beoordelen, niet onderworpen zijn aan de regels voor externe toetsingsinstanties en het toezicht door de ESMA en nationale bevoegde autoriteiten (62). De wetgever wordt verzocht na te denken over de vraag of overheidsemittenten onder toezicht van de nationale bevoegde autoriteiten moeten staan. Ter wille van de duidelijkheid en de transparantie kan, indien de wetgever voornemens is dergelijke emittenten vrij te stellen van toezicht, naast het vrijstellen van toezichthoudende overheidsauditors en andere publieke entiteiten die als externe toetsingsinstanties optreden, dit ook uitdrukkelijk worden vermeld in een overweging van de ontwerpverordening.

    3.7.3

    De ontwerpverordening bevat specifieke regels voor het verlenen van diensten door externe toetsingsinstanties uit derde landen die toezicht door de ESMA op hen mogelijk maken (63). Het rechtstreekse toezicht op uitgevende instellingen door de nationale bevoegde autoriteiten lijkt daarentegen beperkt te blijven tot in de Unie gevestigde uitgevende instellingen (64), terwijl het niet duidelijk is of er een nationale bevoegde autoriteit is aangewezen voor buiten de Unie gevestigde uitgevende instellingen van EuGB’s. Dit betekent dat buiten de Unie gevestigde uitgevende instellingen in staat zouden zijn EuGB’s uit te geven door deze beschikbaar te stellen aan beleggers in de Unie, maar niet onderworpen zouden zijn aan de sanctieregeling, met inbegrip van inspecties ter plaatse en administratieve geldboeten zoals bepaald in de ontwerpverordening (65). Dit zou uitgevende instellingen die in de Unie zijn gevestigd, duidelijk benadelen ten opzichte van buiten de Unie gevestigde uitgevende instellingen die niettemin de EuGB-benaming gebruiken, aangezien het mogelijk is dat deze laatste niet aan sancties onderworpen zijn, zelfs indien zij niet voldoen aan alle vereisten van de ontwerpverordening. Uiteindelijk zou de geloofwaardigheid van de EuGB-norm kunnen worden ondermijnd indien niet alle uitgevende instellingen van EuGB’s onder hetzelfde toezichtregime vallen. Functionerende systemen die ervoor zorgen dat alle relevante uitgevende instellingen een nationale toezichthoudende autoriteit hebben, bestaan reeds op grond van andere regelgeving, bijvoorbeeld op basis van de prospectusverordening, waarbij elke uitgevende instelling uit een derde land een lidstaat van herkomst kiest. De ECB stelt voor om een soortgelijke regeling te overwegen in het kader van de ontwerpverordening, met name de aanwijzing van een bevoegde autoriteit voor uitgevende instellingen uit derde landen.

    3.7.4

    De ECB merkt voorts op dat de begrippen “lidstaat van herkomst” en “lidstaat van ontvangst” (66) in de ontwerpverordening geen verband houden met andere bepalingen, en ook niet in de ontwerpverordening worden gedefinieerd. Dit moet worden verduidelijkt.

    Indien de ECB een wijziging van de ontwerpverordening aanbeveelt, wordt daartoe in een apart technisch werkdocument een specifiek onderbouwd formuleringsvoorstel opgenomen, dat wordt aangevuld met een toelichting. Het technische werkdocument is in de Engelse taal beschikbaar op Eur-Lex.

    Gedaan te Frankfurt am Main, 5 november 2021.

    De president van de ECB

    Christine LAGARDE


    (1)  COM (2021) 391 final.

    (2)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

    (3)  Zie ook de toelichting bij het de ontwerpverordening.

    (4)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

    (5)  Zie artikel 2, lid 4, van de ontwerpverordening.

    (6)  Zie de toelichting bij het de ontwerpverordening. Zie ook “Green Bond Funds — Impact Reporting Practices 2020”, beschikbaar op de website van Environmental Finance op www.environmental-finance.com.

    (7)  Zie ontvangen bijdragen: Establishment of an EU Green Bond Standard, beschikbaar op de website van de Commissie op www.ec.europa.eu.

    (8)  Zie het werkdocument van het Personeel van de Commissie (effectbeoordelingsrapport) bij de ontwerpverordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese groene obligaties, SWD/2021/181 final.

    (9)  Zie blz. 12 van het antwoord van het Eurosysteem op de openbare raadplegingen van de Europese Commissie over de vernieuwde strategie voor duurzame financiering en de herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage (hierna: het antwoord van het Eurosysteem), beschikbaar op de website van de ECB: www.ecb.europa.eu.

    (10)  Zie bijvoorbeeld Bachelet, M.J., Becchetti, L. en Manfredonia, S., “The Green Bond Premium Puzzle: The Role of Issuer characteristics and Third-party Verification”, Sustainability 2019, Vol. 11, nr. 4, 1098; Kapraun, J. et al., “(In) -Credible Green: Which Bonds Trade at a Green Bond Premium?”, verhandelingen van december 2019 van de Finance Meeting EUROFIDAI -- ESSEC in Parijs.

    (11)  Zie overweging 4 van de ontwerpverordening.

    (12)  Zie “Towards a green capital markets union for Europe”, toespraak van Christine Lagarde, president van de ECB, tijdens de conferentie op hoog niveau van de Commissie over het voorstel voor een richtlijn inzake verslaglegging over duurzaam ondernemen, Frankfurt am Main, 6 mei 2021, beschikbaar op de website van de ECB, www.ecb.europa.eu.

    (13)  Idem.

    (14)  Zie hoofdstuk 5.3 van ECB Financial Stability Review, november 2020, beschikbaar op de website van de ECB: www.ecb.europa.eu.

    (15)  Zie bladzijde 12 van het antwoord van het Eurosysteem.

    (16)  Zie “The role of the euro in global green bonds markets”, The international role of the euro, ECB, juni 2020, beschikbaar op de website van de ECB, www.ecb.europa.eu.

    (17)  Zie bladzijde 12 van het antwoord van het Eurosysteem.

    (18)  Zie het persbericht van de Commissie van 7 september 2021, “NextGenerationEU: European Commission gearing up for issuing €250 billion of NextGenerationEU green bonds”, beschikbaar op de website van de Commissie op www.ec.europa.eu.

    (19)  Zie artikel 17 van de taxonomieverordening.

    (20)  Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

    (21)  Zie “Purchases of green bonds under the Eurosystem’s asset purchase programme”, ECB Economic Bulletin, nr. 7, ECB, 2018, beschikbaar op de website van de ECB op www.ecb.europa.eu

    (22)  Zie pagina 38 van “Climate-related risk and financial stability”, ECB/ESRB Project Team on climate risk modelling, juli 2021, beschikbaar op de website van de ECB: www.ecb.europa.eu.

    (23)  Artikel 8 van de taxonomieverordening schrijft voor dat grote ondernemingen informatie moeten verstrekken over de wijze waarop en in welke mate hun activiteiten verband houden met ecologisch duurzame economische activiteiten. In een gedelegeerde handeling wordt bepaald dat kredietinstellingen een groene activaratio moeten bekendmaken met een gespreide toepassing vanaf 1 januari 2022. Zie Gedelegeerde Verordening van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de inhoud en de presentatie van door niet aan artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU onderworpen ondernemingen te rapporteren informatie betreffende ecologisch duurzame economische activiteiten en door vaststelling van de methode om aan deze rapportageverplichting te voldoen , C (2021) 4987 final (hierna “de gedelegeerde handeling inzake artikel 8” genoemd), welke gelezen moet worden in samenhang met de bijlagen daarvan.

    (24)  In haar voorstel voor een richtlijn betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen (CSRD) stelt de Commissie voor dat niet-financiële en financiële ondernemingen een beschrijving bekendmaken van de door de onderneming vastgestelde doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties en van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen. Zie het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2021 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Verordening (EU) nr. 537/2014 betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, COM (2021) 189 final.

    (25)  Zie Artikel 41 van de ontwerpverordening.

    (26)  Zie het persbericht van de ECB van 25 januari 2021, “ECB to invest in Bank for International Settlements’ green bond fund”, beschikbaar op de website van de ECB: www.ecb.europa.eu.

    (27)  Zie overweging 7 van de ontwerpverordening.

    (28)  Minder dan 5 % van de omzet, kapitaaluitgaven en operationele uitgaven van niet-financiële ondernemingen die vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1), is naar inschatting afgestemd op de taxonomie. Zie blz. 174 van “Final Report: Advice on Article 8 of the Taxonomy Regulation” van ESMA van 26 februari 2021, beschikbaar op de website van ESMA: www.esma.europa.eu. Er dient echter op gewezen te worden dat deze ramingen geen betrekking hebben op groene obligaties, maar op hele bedrijfstakken. Het aandeel uitstaande groene obligaties dat reeds is afgestemd op de taxonomie, kan aanzienlijk hoger worden geacht. Verscheidene bestaande groene obligaties zijn door externe toetsingsinstanties reeds gecertificeerd als zijnde volledig afgestemd op de taxonomie.

    (29)  Op basis van een verplichte benadering zouden alle groene obligaties die in de Unie of door een in de Unie gevestigde uitgevende instelling zijn uitgegeven, gebruik moeten maken van de EuGB. Zie de toelichting bij de ontwerpverordening.

    (30)  Twee marktgebaseerde normen voor duurzame obligaties zijn de Green Bond Principles (GBP) zoals vastgesteld door de International Capital Market Association (ICMA) en de Climate Bond Standard (CBS) van het Climate Bonds Initiative. Zie de website van ICMA, www.icmagrop.org, en van het CBS:www.climatebonds.net.

    (31)  In de taxonomie-informatieverschaffing geeft de noemer van de kritische prestatie-indicatoren de totale financiële omvang weer van de activiteiten van de onderneming die relevant zijn voor de taxonomie-informatieverschaffing. De teller geeft specifiek de omvang weer van de activiteiten die zijn afgestemd op de taxonomiecriteria. De resulterende ratio verschaft informatie over het aandeel van de economische activiteiten van de betrokken onderneming dat is afgestemd op de taxonomie. In de gedelegeerde handeling inzake artikel 8 stelde de Commissie voor dat “doordat het momenteel ontbreekt aan een geschikte berekeningsmethode, moeten blootstellingen aan centrale overheden, centrale banken en supranationale emittenten worden uitgesloten van de berekening van de teller en de noemer van kritische prestatie-indicatoren.”

    (32)  Zie artikel 1 van de ontwerpverordening, alsmede de toelichting daarbij.

    (33)  Zie artikel 2, lid 1, van de ontwerpverordening.

    (34)  Zie blz. 8 van de bijdrage van het Eurosysteem aan de gerichte raadpleging van de Europese Commissie over de werking van het EU-securitisatiekader, beschikbaar op de website van de ECB: www.ecb.europa.eu.

    (35)  Zie Artikel 6 van de ontwerpverordening.

    (36)  Zie bladzijde 12 van het antwoord van het Eurosysteem.

    (37)  Zie overweging 15 van de ontwerpverordening.

    (38)  Zie punt 3.A van bijlage II bij de ontwerpverordening.

    (39)  Zie titel IV van de ontwerpverordening.

    (40)  Zie punt ,3 b), van bijlage IV bij de ontwerpverordening.

    (41)  Zie de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 6 juli 2021: Strategie voor de financiering van de transitie naar een duurzame economie, COM(2021) 390 final.

    (42)  Zie artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2 en artikel 15, lid 2 van de taxonomieverordening.

    (43)  Zie Artikel 7 van de ontwerpverordening.

    (44)  Zie Artikel 7 van de ontwerpverordening. De gevolgen van deze bepalingen moeten wellicht worden verduidelijkt. De tekst van de ontwerpverordening verduidelijkt bijvoorbeeld niet of dit betekent dat de uitgevende instelling de opbrengsten opnieuw moet toewijzen en/of dat zij ook bestaande projecten kan aanpassen als de gedelegeerde handelingen worden gewijzigd.

    (45)  Zie overweging 11 van de ontwerpverordening.

    (46)  Zie Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).

    (47)  Artikel 4, lid 3, van de ontwerpverordening.

    (48)  Zie overweging 5 van de gedelegeerde handeling inzake artikel 8.

    (49)  Artikel 5, lid 3, van de ontwerpverordening. Herfinanciering via een nieuwe EuGB is uitdrukkelijk toegestaan op grond van artikel 4, lid 3, van de ontwerpverordening.

    (50)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

    (51)  Zie hoofdstuk II van titel II van de ontwerpverordening.

    (52)  Zie hoofdstuk 2 van titel IV van de ontwerpverordening.

    (53)  Zie Artikel 13 van de ontwerpverordening.

    (54)  Zie Artikel 13, leden 4 en 5, van de ontwerpverordening.

    (55)  Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG 2003/71/EC (OJ L 168 30.6.2017, p. 12).

    (56)  Artikel 12, lid 1 van de ontwerpverordening.

    (57)  Artikel 12, lid 2 van de ontwerpverordening.

    (58)  Zie bladzijde 12 van het antwoord van het Eurosysteem.

    (59)  Zie bladzijde 12 van het antwoord van het Eurosysteem.

    (60)  Zie artikel 31 van de prospectusverordening.

    (61)  Zie artikel 1, leden 2, 3, 4 en 5, van de prospectusverordening.

    (62)  Artikel 14, lid 3 van de ontwerpverordening.

    (63)  Zie hoofdstuk IV van titel III en artikel 59 van de ontwerpverordening.

    (64)  Zie hoofdstuk 1 van titel IV van de ontwerpverordening.

    (65)  Zie hoofdstuk 1 van titel IV van de ontwerpverordening.

    (66)  Zie Artikel 40 van de ontwerpverordening.


    Top