Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019PC0458

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over de procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA, als bijlage bij zijn reglement van orde

    COM/2019/458 final

    Brussel, 11.10.2019

    COM(2019) 458 final

    BIJLAGE

    bij

    Voorstel voor een besluit van de Raad

    over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over de procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA, als bijlage bij zijn reglement van orde


    AANHANGSEL

    ONTWERP

    BESLUIT Nr. […/2019] VAN HET GEMENGD COMITÉ VOOR DE CETA

    van …

    tot vaststelling van een procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA, als bijlage bij zijn reglement van orde

    HET GEMENGD COMITÉ VOOR DE CETA,

    Gezien artikel 26.1 van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (“de overeenkomst”), en met name artikel 26.1, lid 4, onder d), en artikel 26.2, lid 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Overeenkomstig artikel 26.1, lid 4, onder d), van de overeenkomst stelt het Gemengd Comité voor de CETA zijn eigen reglement van orde vast.

    (2)Overeenkomstig artikel 26.2, lid 1, onder b), van de overeenkomst is het Comité voor diensten en investeringen een van de bij de overeenkomst ingestelde gespecialiseerde comités.

    (3)Overeenkomstig artikel 26.2, lid 4, van de overeenkomst stellen de gespecialiseerde comités hun eigen reglement van orde vast en wijzigen zij dit als zij dat nodig achten.

    (4)In artikel 14, lid 4, van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA (Besluit 001/2018 van het Gemengd Comité voor de CETA van 26.9.2018) is bepaald dat het reglement van orde van overeenkomstige toepassing is op de gespecialiseerde comités en andere organen die krachtens de overeenkomst zijn opgericht, tenzij anders wordt besloten door elk gespecialiseerd comité overeenkomstig artikel 26.2, lid 4, van de overeenkomst.

    (5)Overeenkomstig artikel 8.9, lid 1, van de overeenkomst herbevestigen de partijen hun recht regelgeving vast te stellen in het openbaar belang om legitieme doelstellingen van openbaar beleid te verwezenlijken, zoals bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu – met inbegrip van klimaatverandering en biodiversiteit – of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.

    (6)Overeenkomstig punt 6, onder e), van het Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de overeenkomst zijn in de CETA – om ervoor te zorgen dat de gerechten die zijn ingesteld krachtens afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst de opzet van de partijen als geformuleerd in de overeenkomst in alle omstandigheden eerbiedigen – bepalingen opgenomen die de partijen in staat stellen bindende interpretatienota’s op te stellen, en herbevestigen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten dat zij vastbesloten zijn een beroep op deze bepalingen te doen om eventuele onjuiste interpretaties van de CETA door rechtbanken te voorkomen en te corrigeren.

    (7)Overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de overeenkomst kan het Comité voor diensten en investeringen, wanneer ernstige bezorgdheid rijst over uitleggingskwesties die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan, het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen van deze overeenkomst te geven; is een door het Gemengd Comité voor de CETA gegeven uitlegging bindend voor de gerechten die zijn ingesteld krachtens afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst, en kan het Gemengd Comité voor de CETA beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.De procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de overeenkomst, zoals vervat in de bijlage bij dit besluit, is hierbij vastgesteld als bijlage bij het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA.

    2.De bijlage is een integrerend deel van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA (Besluit 001/2018 van het Gemengd Comité voor de CETA van 26.9.18).

    Artikel 2

    De bijlage maakt integrerend deel uit van dit besluit.

    Artikel 3

    Dit besluit wordt bekendgemaakt en treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst, onder voorbehoud van de uitwisseling, langs diplomatieke weg, van schriftelijke kennisgevingen tussen de partijen waarin zij verklaren dat aan hun respectieve interne vereisten is voldaan en dat hun respectieve interne procedures zijn voltooid.

    Gedaan te …, …

    Voor het Gemengd Comité voor de CETA

    De medevoorzitters

    BIJLAGE

    BIJLAGE BIJ HET REGLEMENT VAN ORDE VAN HET GEMENGD COMITÉ VOOR DE CETA

    1.Wanneer een partij ernstige zorgen heeft over kwesties in verband met de uitlegging van de overeenkomst die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, met inbegrip van ernstige zorgen over een specifieke maatregel waarvoor overeenkomstig artikel 8.19 (Overleg) van de overeenkomst door een investeerder uit de andere partij een verzoek om overleg is ingediend omdat de desbetreffende maatregel zou indruisen tegen een verplichting uit hoofde van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst:

    a)kan de partij de zaak schriftelijk verwijzen naar het Comité voor diensten en investeringen;

    b)treden de partijen, in het geval van een verwijzing overeenkomstig punt a), onmiddellijk in overleg binnen het Comité voor diensten en investeringen, en

    c)neemt het Comité voor diensten en investeringen zo spoedig mogelijk een besluit over de zaak.

    2.Elke partij overweegt de opmerkingen van de andere partij in verband met artikel 8.31, lid 3, van de overeenkomst zorgvuldig en stelt alles in het werk om de zaak tijdig en op een wederzijds bevredigende wijze te behandelen.

    3.Na overleg met de partijen en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan, kan het Comité voor diensten en investeringen het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen te geven van de relevante bepaling(en) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst. Deze uitleggingen kunnen onder meer betrekking hebben op de vraag of en onder welke voorwaarden een bepaald type maatregel als verenigbaar met hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst moet worden beschouwd.

    4.Als het Comité voor diensten en investeringen besluit het Gemengd Comité voor de CETA aan te bevelen een uitlegging te geven, stelt het Gemengd Comité zo spoedig mogelijk een besluit over de kwestie vast.

    5.Een door het Gemengd Comité voor de CETA gegeven uitlegging is bindend voor het Gerecht en de Beroepsinstantie die zijn ingesteld krachtens afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst. Het Gemengd Comité voor de CETA kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft.

    6.De door het Gemengd Comité voor de CETA aangenomen interpretaties worden onmiddellijk openbaar gemaakt en toegezonden aan de partijen en de voorzitters van het Gerecht en de Beroepsinstantie, die ervoor zorgen dat zij worden meegedeeld aan de formaties van het Gerecht en de Beroepsinstantie die zijn ingesteld krachtens afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst. 

    Top

    Brussel, 11.10.2019

    COM(2019) 458 final

    2019/0218(NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over de procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA, als bijlage bij zijn reglement van orde


    TOELICHTING

    1.Onderwerp van het voorstel

    Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over de procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA, als bijlage bij zijn reglement van orde.

    2.Achtergrond van het voorstel

    2.1.De Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds

    De Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (“de overeenkomst”) heeft tot doel de handel en investeringen te liberaliseren en te vergemakkelijken, en de economische banden tussen de Europese Unie en Canada (“de partijen”) aan te halen. De overeenkomst is op 30 oktober 2016 ondertekend en wordt sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast.

    2.2.Het Gemengd Comité voor de CETA

    Het Gemengd Comité voor de CETA is opgericht krachtens artikel 26.1 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat het Gemengd Comité voor de CETA bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Unie en vertegenwoordigers van Canada en dat het medevoorzitterschap ervan wordt bekleed door de Minister van Internationale Handel van Canada en het lid van de Europese Commissie dat verantwoordelijk is voor handel, of door hun respectieve vertegenwoordigers. Het Gemengd Comité voor de CETA vergadert eenmaal per jaar of op verzoek van een partij, en stelt zelf zijn vergaderrooster en -agenda vast. Het Gemengd Comité voor de CETA is verantwoordelijk voor alle vragen betreffende handel en investeringen tussen de partijen en voor de uitvoering en toepassing van deze overeenkomst. Elke partij mag iedere kwestie die verband houdt met de uitvoering en de uitlegging van deze overeenkomst, of enige andere kwestie die verband houdt met de handel en investeringen tussen de partijen, aan het Gemengd Comité voor de CETA voorleggen.

    Overeenkomstig artikel 26.3 van de overeenkomst is het Gemengd Comité voor de CETA bevoegd om in onderlinge overeenstemming besluiten te nemen ten aanzien van alle in de overeenkomst daartoe aangewezen aangelegenheden. De besluiten van het Gemengd Comité voor de CETA zijn bindend voor de partijen, onder voorbehoud dat aan de nodige interne voorschriften en procedures wordt voldaan, en zij moeten door de partijen worden uitgevoerd.

    Overeenkomstig artikel 26.2, lid 4, van de overeenkomst kunnen de gespecialiseerde comités, waaronder het Comité voor diensten en investeringen, ontwerpbesluiten voorstellen ter vaststelling door het Gemengd Comité voor de CETA.

    Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA en van de gespecialiseerde comités 1 kan het Gemengd Comité voor de CETA in de periode tussen twee vergaderingen besluiten of aanbevelingen vaststellen volgens een schriftelijke procedure indien de partijen bij de overeenkomst daartoe met wederzijdse instemming besluiten. Te dien einde wordt de tekst van het voorstel overeenkomstig artikel 7 schriftelijk door de medevoorzitters meegedeeld aan de leden van het Gemengd Comité voor de CETA, waarbij een termijn wordt gesteld waarbinnen de leden eventuele bezwaren of amendementen ter kennis kunnen brengen. Aangenomen voorstellen worden meegedeeld overeenkomstig artikel 7 zodra de termijn is verstreken, en vermeld in de notulen van de volgende vergadering.

    2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité voor de CETA

    Overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA moet het Gemengd Comité voor de CETA een besluit vaststellen over de procedure voor het geven van uitleggingen als bijlage bij zijn reglement van orde (“de beoogde handeling”).

    De beoogde handeling strekt tot verduidelijking van de procedure voor het geven van uitleggingen van de bepalingen inzake investeringen van de overeenkomst door het Gemengd Comité voor de CETA.

    De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn. In artikel 26.3, lid 2, van de overeenkomst is het volgende bepaald: “De besluiten van het Gemengd Comité voor de CETA zijn bindend voor de partijen, onder voorbehoud dat aan de nodige interne voorschriften en procedures wordt voldaan, en zij worden door de partijen uitgevoerd.”.

    3.Namens de Unie in te nemen standpunt

    Zoals is bepaald in punt 6, onder f), van het Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de overeenkomst zijn de Europese Unie en haar lidstaten en Canada overeengekomen onmiddellijk een begin te maken met de verdere uitvoering van de bepalingen inzake de beslechting van investeringsgeschillen van de overeenkomst, het zogenoemde “stelsel van investeringsgerechten” 2 .

    Overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de overeenkomst kan het Comité voor diensten en investeringen, wanneer ernstige bezorgdheid rijst over uitleggingskwesties die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan, het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen van deze overeenkomst te geven. Een door het Gemengd Comité voor de CETA gegeven uitlegging is bindend voor de gerechten die zijn ingesteld krachtens afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst. Het Gemengd Comité voor de CETA kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft.

    In punt 6, onder e), van het Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de overeenkomst is het volgende bepaald: “Om ervoor te zorgen dat de rechtbanken de opzet van de partijen als geformuleerd in de overeenkomst in alle omstandigheden eerbiedigen, omvat de CETA bepalingen die de partijen in staat stellen bindende interpretatienota’s op te stellen. Canada en de Europese Unie en haar lidstaten zijn vastbesloten een beroep op deze bepalingen te doen om eventuele onjuiste interpretaties van de CETA door rechtbanken te voorkomen en te corrigeren.”.

    Daarom is het wenselijk de procedure voor het geven van uitleggingen van de bepalingen inzake investeringen van de overeenkomst door het Gemengd Comité voor de CETA te verduidelijken.

    Overeenkomstig artikel 26.1, lid 4, onder d), van de overeenkomst heeft het Gemengd Comité voor de CETA bij Besluit 001/2018 van het Gemengd Comité voor de CETA van 26.9.2018 zijn reglement van orde vastgesteld. Overeenkomstig artikel 14, lid 4, is het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA van overeenkomstige toepassing op de gespecialiseerde comités, waaronder het Comité voor diensten en investeringen, en andere organen die krachtens de overeenkomst zijn opgericht, tenzij anders wordt besloten door elk gespecialiseerd comité overeenkomstig artikel 26.2, lid 4, van de overeenkomst.

    Het is passend dat het Gemengd Comité voor de CETA de beoogde handeling vaststelt als bijlage bij zijn reglement van orde.

    De beoogde handeling bevat specifieke regels over de procedurele stappen die nodig zijn om uitleggingen van de overeenkomst door het Gemengd Comité voor de CETA te geven.

    Dit voorstel sluit aan bij andere initiatieven voor de uitvoering van het stelsel van investeringsgerechten van de CETA. Meer in het bijzonder werkt de Commissie sinds juni 2018 samen met de lidstaten in het Comité handelspolitiek inzake diensten en investeringen van de Raad en met Canada aan een pakket van vier ontwerpbesluiten betreffende:

    regels betreffende administratieve en organisatorische aangelegenheden met betrekking tot de werking van de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 8.28, lid 7, van de overeenkomst;

    een gedragscode voor de leden van het Gerecht, de leden van de Beroepsinstantie en de bemiddelaars overeenkomstig artikel 8.44, lid 2, van de overeenkomst;

    regels voor bemiddeling bestemd voor de partijen bij het geschil overeenkomstig artikel 8.44, lid 3, onder c), van de overeenkomst, en

    regels inzake de procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de overeenkomst.

    Ook aan andere aspecten van de uitvoering van het stelsel van investeringsgerechten wordt verder gewerkt. Zoals is bepaald in punt 6, onder f), van het Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de overeenkomst “[bestaat] [d]e gemeenschappelijke doelstelling erin de werkzaamheden vóór de inwerkingtreding van de CETA te voltooien”.

    Het is derhalve wenselijk het standpunt te bepalen dat met het oog op de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA.

    4.Rechtsgrondslag

    4.1.Procedurele rechtsgrondslag

    4.1.1.Beginselen

    Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

    Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

    4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

    Het Gemengd Comité voor de CETA is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (“de overeenkomst”).

    De door het Gemengd Comité voor de CETA vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 26.3, lid 2, van de overeenkomst voor de partijen bindend zijn krachtens internationaal recht.

    De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

    De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

    4.2.Materiële rechtsgrondslag

    4.2.1.Beginselen

    De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

    4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

    De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

    De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

    4.3.Conclusie

    De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in combinatie met artikel 218, lid 9, VWEU.

    5.Authentieke talen en bekendmaking van de beoogde handeling

    Aangezien het besluit van het Gemengd Comité voor de CETA uitvoering zal geven aan de overeenkomst met betrekking tot de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten, is het passend het vast te stellen in alle authentieke talen van de overeenkomst 4 en het na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2019/0218 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    over het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA dat is ingesteld in het kader van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een besluit over de procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA, als bijlage bij zijn reglement van orde

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in combinatie met artikel 218, lid 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Besluit (EU) 2017/37 van de Raad 5 voorziet in de ondertekening namens de Europese Unie van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (“de overeenkomst”). De overeenkomst is op 30 oktober 2016 ondertekend.

    (2)Besluit (EU) 2017/38 van de Raad 6 voorziet in de voorlopige toepassing van delen van de overeenkomst, met inbegrip van de oprichting van het Gemengd Comité voor de CETA en het Comité voor diensten en investeringen. De overeenkomst wordt sinds 21 september 2017 voorlopig toegepast.

    (3)Krachtens artikel 26.3, lid 1, van de overeenkomst is het Gemengd Comité voor de CETA bevoegd om met het oog op het bereiken van de doelstellingen van deze overeenkomst besluiten te nemen ten aanzien van alle in de overeenkomst daartoe aangewezen aangelegenheden.

    (4)Krachtens artikel 26.3, lid 2, van de overeenkomst zijn de besluiten van het Gemengd Comité voor de CETA bindend voor de partijen, onder voorbehoud dat aan de nodige interne voorschriften en procedures wordt voldaan, en worden zij door de partijen uitgevoerd.

    (5)Overeenkomstig artikel 26.1, lid 4, onder d), van de overeenkomst stelt het Gemengd Comité voor de CETA zijn eigen reglement van orde vast.

    (6)Overeenkomstig artikel 26.2, lid 1, onder b), van de overeenkomst is het Comité voor diensten en investeringen een van de bij de overeenkomst ingestelde gespecialiseerde comités.

    (7)Overeenkomstig artikel 26.2, lid 4, van de overeenkomst stellen de gespecialiseerde comités hun eigen reglement van orde vast en wijzigen zij dit als zij dat nodig achten.

    (8)In artikel 14, lid 4, van het reglement van orde van het Gemengd Comité voor de CETA (Besluit 001/2018 van het Gemengd Comité voor de CETA van 26.9.2018) is bepaald dat het reglement van orde van overeenkomstige toepassing is op de gespecialiseerde comités en andere organen die krachtens de overeenkomst zijn opgericht, tenzij anders wordt besloten door elk gespecialiseerd comité overeenkomstig artikel 26.2, lid 4, van de overeenkomst.

    (9)Overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de overeenkomst kan het Comité voor diensten en investeringen, wanneer ernstige bezorgdheid rijst over uitleggingskwesties die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat aan hun respectieve interne voorschriften en procedures is voldaan, het Gemengd Comité voor de CETA aanbevelen uitleggingen van deze overeenkomst te geven. Een door het Gemengd Comité voor de CETA gegeven uitlegging is bindend voor de gerechten die zijn ingesteld krachtens afdeling F (Beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten) van hoofdstuk acht (Investeringen) van de overeenkomst. Het Gemengd Comité voor de CETA kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft.

    (10)Het is derhalve wenselijk het standpunt te bepalen dat namens de Unie op basis van het aangehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité voor de CETA moet worden ingenomen in het Gemengd Comité voor de CETA met het oog op de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité voor de CETA in te nemen standpunt met betrekking tot de vaststelling van een besluit over de procedure voor het geven van uitleggingen overeenkomstig artikel 8.31, lid 3, en artikel 8.44, lid 3, onder a), van de CETA als bijlage bij zijn reglement van orde, is gebaseerd op het aan dit besluit van de Raad gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité voor de CETA.

    Artikel 2

    1.Het besluit van het Gemengd Comité voor de CETA wordt vastgesteld in alle authentieke talen van de overeenkomst.

    2.Het besluit van het Gemengd Comité voor de CETA wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    Besluit 001/2018 van het Gemengd Comité voor de CETA van 26 september 2018 tot vaststelling van zijn reglement van orde en van de gespecialiseerde comités (PB L 190 van 27.7.2018, blz. 13), beschikbaar op de website van DG Handel    
    (
    http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2019/february/tradoc_157677.pdf ).
    (2)    Gezamenlijk uitleggingsinstrument betreffende de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten (PB L 11 van 14.1.2017, blz. 3).
    (3)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
    (4)    Overeenkomstig artikel 30.11 (Authentieke teksten) van de overeenkomst is de overeenkomst opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle versies gelijkelijk authentiek.
    (5)    Besluit (EU) 2017/37 van de Raad van 28 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (PB L 11 van 14.1.2017, blz. 1).
    (6)    Besluit (EU) 2017/38 van de Raad van 28 oktober 2016 betreffende de voorlopige toepassing van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (PB L 11 van 14.1.2017, blz. 1080).
    Top